Artikelen bij COM(2018)382 - Europees Sociaal Fonds+ (ESF+)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)382 - Europees Sociaal Fonds+ (ESF+).
document COM(2018)382 NLEN
datum 24 juni 2021

Inhoudsopgave

Deel I - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Voorwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) vastgesteld.

In deze verordening worden de doelstellingen van het ESF+, de begroting voor de periode 2021-2027, de uitvoeringsmethoden, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2 - Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) 'begeleidende maatregelen': activiteiten ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan, zoals het verwijzen naar en het verlenen van sociale diensten of advies over het beheer van een gezinsbudget;

2) 'geassocieerd land': een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie waardoor het overeenkomstig artikel 30 kan deelnemen aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid van het ESF+;

3) 'fundamentele materiële bijstand': goederen om aan iemands basisbehoeften voor een waardig leven te voldoen, zoals kleding, toiletartikelen en schoolgerief;

4) 'blendingverrichtingen': door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

5) 'gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten': gemeenschappelijke resultaatindicatoren die uiterlijk vier weken na de dag waarop de deelname aan een actie afloopt (einddatum), een beeld van de effecten geven;

6) 'gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn': gemeenschappelijke resultaatindicatoren die zes maanden nadat de deelname aan een actie afloopt, een beeld van de effecten geven;

7) 'kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand': de werkelijke kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand door de begunstigde die niet beperkt zijn tot de prijs van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand;

8) 'eindontvanger': de meest behoeftige persoon of personen die de steun ontvangen overeenkomstig punt xi) van artikel 4, lid 1;

9) 'gezondheidscrisis': elke crisis die gewoonlijk als een bedreiging wordt beschouwd, een gezondheidsdimensie heeft en dringende maatregelen van de autoriteiten in onzekere omstandigheden vereist;

10) 'juridische entiteit': elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben;

11) 'microfinanciering': garanties, microkrediet, eigen vermogen en quasi-eigenvermogen in combinatie met begeleidende diensten voor bedrijfsontwikkeling – onder meer in de vorm van individueel advies en individuele begeleiding en opleiding – die worden verstrekt aan personen en micro-ondernemingen die problemen ondervinden bij de toegang tot krediet voor professionele en/of ontvangstengenererende activiteiten;

12) 'micro-onderneming': een onderneming met minder dan 10 werknemers en een jaarlijkse omzet of financiële balans van minder dan 2 000 000 EUR;

13) 'meest behoeftige personen': natuurlijke personen – individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen – van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbende partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden;

14) 'referentiewaarde': een waarde voor het vaststellen van doelstellingen voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren die gebaseerd is op de huidige of voorgaande soortgelijke maatregelen;

15) 'sociale onderneming': een onderneming – ongeacht haar juridische vorm – of een natuurlijke persoon die

a) – overeenkomstig de oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document dat kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van de regels van de lidstaat van vestiging – als belangrijkste sociale doelstelling meetbare positieve sociale effecten in plaats van winst voor andere doeleinden nastreeft en die diensten of goederen met een sociaal rendement levert en/of van methoden voor de productie van goederen of diensten gebruikmaakt die sociale doelstellingen belichamen;

b) de winst op de eerste plaats gebruikt om de belangrijkste sociale doelstelling te verwezenlijken en over vooraf vastgestelde procedures en regels voor de verdeling van de winst beschikt die ervoor zorgen dat die verdeling de belangrijkste sociale doelstelling niet ondermijnt;

c) op zakelijke, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, vooral door de participatie van werknemers, klanten en belanghebbenden op wie de bedrijfsactiviteiten van invloed zijn;

16) 'sociale innovatie': activiteiten waarvan zowel de doelstellingen als de middelen sociaal zijn, en met name die activiteiten die verband houden met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe ideeën (met betrekking tot producten, diensten en modellen) die in sociale behoeften voorzien en tegelijk nieuwe sociale betrekkingen of samenwerkingsverbanden creëren en zo de samenleving ten goede komen en haar handelingscapaciteit vergroten;

17) 'sociale experimenten': beleidsmaatregelen die innovatieve oplossingen voor sociale behoeften aandragen en op kleine schaal worden uitgevoerd onder omstandigheden die het mogelijk maken de effecten ervan te meten, alvorens ze – wanneer de resultaten overtuigend zijn – onder andere omstandigheden of op grotere schaal worden uitgevoerd;

18) "sleutelcompetenties: de kennis, vaardigheden en competenties die iedereen in elke levensfase nodig heeft met het oog op persoonlijke voldoening en ontwikkeling, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap. De sleutelcompetenties zijn: lees- en schrijfvaardigheid; meertaligheid; wiskunde, wetenschappen, technologie en engineering; digitale vaardigheden, persoonlijke, sociale en leervaardigheden; burgerschap; ondernemerschap; cultureel bewustzijn en culturele expressie;

19) 'derde land': een land dat geen lid van de Europese Unie is.

2. De definities in artikel van [de toekomstige GB-verordening] gelden ook voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer.

Artikel 3 - Algemene doelstellingen en uitvoeringsmethoden

Het ESF+ beoogt – in overeenstemming met de beginselen van de op 17 november 2017 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie afgekondigde Europese pijler van sociale rechten – de lidstaten te steunen met het oog op hoge werkgelegenheidsniveaus, een billijke sociale bescherming en een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking voor de toekomstige arbeidswereld.

Het ESF+ verleent steun en meerwaarde aan de beleidsmaatregelen van de lidstaten en het vult die maatregelen aan met het oog op gelijke kansen, toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming en inclusie, en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid.

Het wordt uitgevoerd:

a) onder gedeeld beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de specifieke in artikel 4, lid 1, vermelde doelstellingen (het "ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer"), en

b) onder direct en indirect beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, lid 1, en artikel 23 vermelde doelstellingen (het 'onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie') en voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, leden 1 en 3, en artikel 26 vermelde doelstellingen (het 'onderdeel gezondheid').

Artikel 4 - Specifieke doelstellingen

1. Het ESF+ ondersteunt de volgende specifieke doelstellingen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, onderwijs, sociale inclusie en gezondheid en draagt zo ook bij tot de in artikel van de [toekomstige GB-verordening] vastgestelde beleidsdoelstelling "Een socialer Europa – De uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten":

i) de toegang van alle werkzoekenden – en vooral van jongeren en langdurig werklozen – en inactieven tot werk verbeteren en zelfstandig ondernemerschap en de sociale economie bevorderen;

ii) de arbeidsmarktinstellingen en -diensten moderniseren om behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen en om tijdige en op maat gesneden bijstand en steun te verlenen met het oog op een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en ter bevordering van overgangen en mobiliteit op de arbeidsmarkt;

iii) de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, een beter evenwicht tussen werk en gezin – onder meer via toegang tot kinderopvang –, een gezonde en goed aangepaste werkomgeving – waarbij gezondheidsrisico’s worden aangepakt –, de aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden bevorderen;

iv) de kwaliteit, de doeltreffendheid en de relevantie voor de arbeidsmarkt van de onderwijs- en opleidingsstelsels verbeteren om de verwerving van sleutelcompetenties – onder meer digitale vaardigheden – te bevorderen;

v) de gelijke toegang tot en de voltooiing van kwaliteitsvolle en inclusieve educatie en opleiding – vooral voor kansarme groepen – bevorderen vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding, onder meer door de leermobiliteit voor iedereen te vergemakkelijken;

vi) een leven lang leren – en vooral flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen op het gebied van digitale vaardigheden – bevorderen, beter op veranderingen en nieuwe vereisten inzake vaardigheden anticiperen op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, loopbaanovergangen vergemakkelijken en beroepsmobiliteit bevorderen;

vii) actieve inclusie bevorderen met het oog op gelijke kansen en actieve participatie, en de inzetbaarheid verbeteren;

viii) de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen en van gemarginaliseerde gemeenschappen – onder meer de Roma – bevorderen;

ix) de gelijke en tijdige toegang tot hoogwaardige, duurzame en betaalbare diensten verbeteren; de stelsels voor sociale bescherming moderniseren, onder meer door de toegang tot sociale bescherming te bevorderen; de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg verbeteren;

x) de sociale integratie bevorderen van mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, onder meer de meest behoeftigen en kinderen;

xi) materiële deprivatie bestrijden door voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen te verlenen en begeleidende maatregelen te nemen.

2. Via de in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde maatregelen ter verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen draagt het ESF+ ook bij tot de andere in artikel  van [de toekomstige GB-verordening] vermelde beleidsdoelstellingen, en met name tot de beleidsdoelstellingen in verband met:

1. een slimmer Europa via de ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, vaardigheden voor sleuteltechnologieën, de industriële overgang, sectorale samenwerking rond vaardigheden en ondernemerschap, de opleiding van onderzoekers, networking en partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor school- en beroepsopleiding, technologische en onderzoekscentra, bedrijven en clusters, steun voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en de sociale economie;

2. een groener en koolstofarm Europa via de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig is voor de aanpassing van vaardigheden en kwalificaties, de bijscholing van iedereen – onder meer de beroepsbevolking – en het creëren van nieuwe banen in sectoren die verband houden met milieu, klimaat en energie en de bio-economie.

3. In het kader van het onderdeel gezondheid verleent het ESF+ steun voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie, draagt het bij tot de doeltreffendheid, de toegankelijkheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels, maakt het de gezondheidszorg veiliger, vermindert het de ongelijkheden op gezondheidsgebied, beschermt het de burgers tegen grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid en ondersteunt het de gezondheidswetgeving van de Unie.

Artikel 5 - Begroting

1. De totale financiële middelen voor het ESF+ voor de periode 2021-2027 bedragen 101 174 000 000 EUR in lopende prijzen.

2. Het deel van de financiële middelen voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer in het kader van de doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid bedraagt 100 000 000 000 EUR in lopende prijzen of 88 646 194 590 EUR in prijzen van 2018, waarvan 200 000 000 EUR in lopende prijzen of 175 000 000 EUR in prijzen van 2018 wordt toegewezen voor de in artikel 23, onder i), bedoelde transnationale samenwerking ter ondersteuning van innovatieve oplossingen en 400 000 000 EUR in lopende prijzen of 376 928 934 EUR in prijzen van 2018 als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994.

3. De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid voor de periode 2021-2027 bedragen 1 174 000 000 EUR in lopende prijzen.

4. De indicatieve verdeling van het in lid 3 bedoelde bedrag is als volgt:

a) 761 000 000 EUR voor de uitvoering van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie;

b) 413 000 000 EUR voor de uitvoering van het onderdeel gezondheid.

5. De in de leden 3 en 4 bedoelde bedragen kunnen ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van de programma's, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

Artikel 6 - Gelijkheid van mannen en vrouwen, gelijke kansen en non-discriminatie

1. Bij alle in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde programma's en bij de door de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid ondersteunde acties wordt de gelijkheid van mannen en vrouwen gewaarborgd tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programma's en acties. Ook worden tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programma's en acties gelijke kansen voor iedereen bevorderd, zonder discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.

2. De lidstaten en de Commissie ondersteunen ook specifieke gerichte acties om de in lid 1 bedoelde beginselen te bevorderen in het kader van alle doelstellingen van het ESF+, met inbegrip van de overgang van residentiële/institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband.


Deel II – Uitvoering in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Hoofdstuk I -

Gemeenschappelijke bepalingen inzake programmering

Artikel 7 - Samenhang en thematische concentratie

1. De lidstaten gebruiken de ESF+-middelen onder gedeeld beheer vooral voor maatregelen met betrekking tot de uitdagingen die zijn vastgesteld in hun nationale hervormingsprogramma's, het Europees Semester en de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen, en ze houden rekening met de in de Europese pijler van sociale rechten vastgestelde beginselen en rechten.

Zowel tijdens de planning als de uitvoering bevorderen de lidstaten en – in voorkomend geval – de Commissie synergieën en zorgen ze voor coördinatie, complementariteit en samenhang tussen het ESF+ en andere fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, zoals Erasmus, het Fonds voor asiel en migratie en het steunprogramma voor hervormingen – met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De lidstaten en – in voorkomend geval – de Commissie optimaliseren de coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen en zorgen voor nauwe samenwerking tussen de voor de uitvoering verantwoordelijken met het oog op coherente en gestroomlijnde steunmaatregelen.

2. De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe om de uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester binnen de werkingssfeer van het ESF+, zoals vastgesteld in artikel 4.

3. De lidstaten wijzen ten minste 25 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met xi), vastgestelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie, met inbegrip van de bevordering van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen.

4. De lidstaten wijzen ten minste 2 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder xi), vastgestelde specifieke doelstelling bestrijding van materiële deprivatie.

In naar behoren gemotiveerde gevallen mag met de toegewezen middelen voor de in artikel 4, lid 1, onder x), vastgestelde specifieke doelstelling inzake de meest behoeftigen rekening worden gehouden bij de verificatie van de naleving van de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde minimumtoewijzing van ten minste 2 %.

5. Lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2019 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt, wijzen ten minste 10 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de periode 2021-2025 toe voor gerichte acties en structurele hervormingen om de jeugdwerkgelegenheid, de overgang van school naar werk, trajecten om jongeren opnieuw in onderwijs of opleiding te integreren en tweedekansonderwijs te ondersteunen, met name in het kader van de uitvoering van jongerengarantieregelingen.

Bij de tussentijdse programmering van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor 2026 en 2027 overeenkomstig artikel  van [de toekomstige GB-verordening] wijzen lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2024 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt, ten minste 10 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de jaren 2026 en 2027 voor deze acties toe.

Ultraperifere gebieden die aan de voorwaarden van de eerste en tweede alinea voldoen, wijzen ten minste 15 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in hun programma’s toe voor de in de eerste alinea vastgestelde gerichte acties. Met deze toewijzing wordt rekening gehouden bij de verificatie van de naleving van het in de eerste en tweede alinea vastgestelde minimumpercentage op nationaal niveau.

Bij de uitvoering van dergelijke acties geven de lidstaten voorrang aan inactieve en langdurig werkloze jongeren en zorgen ze voor gerichte outreachmaatregelen.

6. De leden 2 tot en met 5 zijn niet van toepassing op de specifieke aanvullende toewijzing die de ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, ontvangen.

7. De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op technische bijstand.

Artikel 8 - Partnerschap

1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat sociale partners en maatschappelijke organisaties naar behoren worden betrokken bij beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie die door het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer worden ondersteund.

2. De lidstaten wijzen een passend bedrag van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in elk programma toe voor de capaciteitsopbouw van sociale partners en maatschappelijke organisaties.

Artikel 9 - Materiële deprivatie bestrijden

De in artikel 7, lid 4, bedoelde middelen worden in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd.

Artikel 10 - Steun voor jeugdwerkgelegenheid

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 5, wordt in het kader van een specifieke prioriteit geprogrammeerd en gebruikt voor de in artikel 4, lid 1, onder i), vastgestelde specifieke doelstelling.

Artikel 11 - Steun voor relevante landspecifieke aanbevelingen

De acties om de in artikel 7, lid 2, bedoelde uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester, worden in het kader van een of meer specifieke prioriteiten geprogrammeerd.

Hoofdstuk II -

Algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Artikel 12 - Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun onder gedeeld beheer in het kader van de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, (de "algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer").

Artikel 13 - Innovatieve acties

1. De lidstaten verlenen steun aan sociale innovatie en sociale experimenten of versterken bottom-up benaderingen op basis van partnerschappen tussen de overheid, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, zoals de lokale actiegroepen die door de gemeenschap geleide, plaatselijke ontwikkelingsstrategieën ontwikkelen en uitvoeren.

2. De lidstaten kunnen steun verlenen aan de opschaling van innovatieve methoden die op kleine schaal zijn uitgetest (sociale experimenten) en in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en andere programma’s van de Unie zijn ontwikkeld.

3. Innovatieve acties en methoden kunnen in het kader van elk van de in de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

4. Elke lidstaat wijdt ten minste één prioriteit aan de uitvoering van de leden 1 of 2 of aan beide. Het maximale medefinancieringspercentage voor deze prioriteiten kan tot 95 % worden verhoogd voor de toewijzing van maximaal 5 % van de nationale ESF+-toewijzing onder gedeeld beheer aan deze prioriteiten.

Artikel 14 - Subsidiabiliteit

1. Naast de in artikel van [de toekomstige GB-verordening] bedoelde kosten zijn de volgende kosten niet subsidiabel in het kader van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer:

a) de aankoop van grond en onroerend goed en de beschikbaarstelling van infrastructuur, en

b) de aankoop van meubilair, apparatuur en voertuigen, tenzij de aankoop voor de verwezenlijking van de doelstelling van de actie noodzakelijk is, of de items volledig zijn afgeschreven, of de aankoop van deze items de meest economische optie is.

2. Bijdragen in natura in de vorm van toelagen of lonen die door een derde partij ten behoeve van de deelnemers aan een actie worden uitbetaald, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, mits de bijdragen in natura zijn verleend overeenkomstig de nationale regels, inclusief de boekhoudregels, en de door de derde partij gedragen kosten niet overstijgen.

3. De specifieke aanvullende toewijzing voor de ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, wordt gebruikt om de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen te ondersteunen.

4. Directe personeelskosten komen in aanmerking voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, mits uit gegevens van Eurostat blijkt dat ze niet hoger zijn dan 100 % van de gebruikelijke beloning voor het betrokken beroep in de lidstaat.

Artikel 15 - Indicatoren en verslaglegging

1. Programma’s die algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer ontvangen, gebruiken de in bijlage 1 bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. De programma’s mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

2. Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedraagt de basiswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

3. De referentiewaarde voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor een cumulatief gekwantificeerde mijlpaal voor 2024 en een streefcijfer voor 2029 zijn vastgesteld, wordt vastgesteld op basis van de meest recente beschikbare gegevens of andere relevante bronnen van informatie. Streefcijfers voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers of in procenten vastgesteld. Programmaspecifieke resultaatindicatoren en daarmee verband houdende streefcijfers kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De gerapporteerde waarden voor de gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

4. Gegevens over de indicatoren voor deelnemers worden alleen overgemaakt wanneer alle krachtens punt 1a) van bijlage 1 vereiste gegevens met betrekking tot die deelnemer beschikbaar zijn.

5. Wanneer gegevens in registers of gelijkwaardige bronnen beschikbaar zijn, stellen de lidstaten de beheersautoriteiten en andere instanties die belast zijn met de verzameling van gegevens die nodig zijn voor de monitoring en de evaluatie van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, in staat deze gegevens uit gegevensregisters of gelijkwaardige bronnen te verkrijgen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c) en e), van Verordening (EU) 2016/679.

6. De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage I te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen.

Hoofdstuk II - I


ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie

Artikel 16 - Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun in het kader van punt xi) van artikel 4, lid 1.

Artikel 17 - Beginselen

1. De ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie mag alleen worden gebruikt om de distributie te ondersteunen van voedsel en goederen die beantwoorden aan het Unierecht inzake de veiligheid van consumentenproducten.

2. De lidstaten en de begunstigden kiezen de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand op basis van objectieve criteria met betrekking tot de behoeften van de meest behoeftige personen. Bij de selectiecriteria voor voedsel – en in voorkomend geval voor goederen – wordt ook rekening gehouden met klimatologische en milieuaspecten, vooral met het oog op minder voedselverspilling. In voorkomend geval wordt bij de keuze van het te verdelen soort voedsel rekening gehouden met de bijdrage van het voedsel tot het evenwichtig dieet van de meest behoeftige personen.

De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand kunnen direct aan de meest behoeftige personen worden verleend of indirect met behulp van elektronische vouchers of kaarten, op voorwaarde dat ze uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand als bedoeld in artikel 2, punt 3.

Het voedsel voor de meest behoeftige personen kan worden verkregen uit het gebruik, de verwerking of de verkoop van producten die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, mits dit de economisch gunstigste optie is en de levering van het voedsel aan de meest behoeftige personen hierdoor niet onnodig wordt vertraagd.

Uit dergelijke transacties afkomstige bedragen worden gebruikt ten behoeve van de meest behoeftige personen, naast de bedragen waarover het programma al beschikt.

3. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bij de hulp in het kader van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie de waardigheid van de meest behoeftige personen wordt geëerbiedigd en ze niet worden gestigmatiseerd.

4. De levering van voedselhulp en/of materiële bijstand kan worden aangevuld met een reoriëntatie naar bevoegde diensten en andere begeleidende maatregelen die de sociale inclusie van de meest behoeftige personen beogen.

Artikel 18 - Inhoud van de prioriteit

Een prioriteit met betrekking tot steun in het kader van punt xi) van artikel 4, lid 1, stelt het volgende vast:

a) het soort steun;

b) de belangrijkste doelgroepen;

c) een beschrijving van de nationale of regionale steunregelingen.

Bij programma’s dit tot dit soort steun en de bijbehorende technische bijstand zijn beperkt, omvat de prioriteit ook de criteria voor de selectie van acties.

Artikel 19 - Subsidiabiliteit van acties

1    De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand voor de meest behoeftige personen kunnen door of namens de begunstigde worden aangekocht of gratis ter beschikking van de begunstigde worden gesteld.

2. De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand worden gratis aan de meest behoeftige personen verstrekt.

Artikel 20 - Subsidiabiliteit van uitgaven

1. De volgende kosten van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie zijn subsidiabel:

a) de kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, met inbegrip van de kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken;

b) wanneer het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken, niet onder a) valt, de door de aankopende instantie gedragen kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de opslagplaatsen en/of de begunstigden en de opslagkosten tegen een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten of – in naar behoren gemotiveerde gevallen – de daadwerkelijk opgelopen en betaalde kosten;

c) de administratieve, vervoers- en opslagkosten die door de bij de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen betrokken begunstigden worden gedragen, tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten; of 5 % van de waarde van het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette voedsel;

d) de kosten voor de inzameling, het vervoer, de opslag en de distributie van voedseldonaties en daarmee rechtstreeks verband houdende voorlichtingsactiviteiten;

e) de kosten van begeleidende maatregelen door of namens begunstigden die zijn gemeld door de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen leveren, tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten.

2. Een verlaging van de in lid 1, onder a), bedoelde subsidiabele kosten als gevolg van inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, leidt niet tot een verlaging van de in lid 1, onder c) en e), bedoelde subsidiabele kosten.

3. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a) de debetrente;

b) de beschikbaarstelling van infrastructuur;

c) de kosten voor tweedehandsgoederen.

Artikel 21 - Indicatoren en verslaglegging

1. Prioriteiten ter bestrijding van materiële deprivatie gebruiken de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. Deze programma’s mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

2. De referentiewaarden voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren worden vastgesteld.

3. Uiterlijk 30 juni 2025 en 30 juni 2028 delen de beheersautoriteiten de Commissie de resultaten mee van een tijdens het voorgaande jaar uitgevoerd gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers. Dit onderzoek is gebaseerd op het model dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling.

4. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een model vast voor het gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

5. De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage II te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen.

Artikel 22 - Audit

De audit van acties kan betrekking hebben op alle stadia van de uitvoering ervan en op alle niveaus van de distributieketen, met als enige uitzondering de controle van de eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat er een specifiek risico van onregelmatigheden of fraude bestaat.


Deel III – Uitvoering onder direct en indirect beheer


Hoofdstuk I – Specifieke regels voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie


Afdeling I: Algemene bepalingen

Artikel 23 - Operationele doelstellingen

Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie heeft de volgende operationele doelstellingen:

a) hoogwaardige vergelijkende analytische kennis ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen ter verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde specifieke doelstellingen gebaseerd zijn op solide gegevens en afgestemd op de behoeften, uitdagingen en omstandigheden in de geassocieerde landen;

b) een doeltreffende en inclusieve informatie-uitwisseling, wederzijds leren, collegiale toetsingen en een dialoog over beleidsmaatregelen op de in artikel 4 bedoelde gebieden bevorderen om de geassocieerde landen te helpen passende beleidsmaatregelen te nemen;

c) sociale experimenten op de in artikel 4 bedoelde gebieden ondersteunen en de capaciteit van de belanghebbenden opbouwen om de geteste sociale beleidsinnovaties uit te voeren, over te dragen of op te schalen;

d) specifieke ondersteunende diensten aan werkgevers en werkzoekenden verlenen om geïntegreerde Europese arbeidsmarkten te ontwikkelen, van de voorbereiding voor de werving tot steun na plaatsing om vacatures voor bepaalde groepen (bijvoorbeeld kwetsbare personen) en in bepaalde sectoren, beroepen, landen en grensregio’s te vervullen;

e) steun verlenen aan de ontwikkeling van het marktecosysteem met betrekking tot de verlening van microfinanciering aan micro-ondernemingen in de aanloop- en ontwikkelingsfase, en met name aan ondernemingen die kwetsbare personen tewerkstellen;

f) steun verlenen aan networking op het niveau van de Unie en aan de dialoog met en tussen belanghebbenden op de in artikel 4 bedoelde gebieden, en bijdragen tot de opbouw van de institutionele capaciteit van deze belanghebbenden, onder meer de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, socialezekerheidsinstellingen, instellingen voor microfinanciering en instellingen die sociale ondernemingen en de sociale economie financieren;

g) de ontwikkeling van sociale ondernemingen en de opkomst van een markt voor sociale investeringen ondersteunen, waardoor publieke en particuliere interacties en de deelname van stichtingen en filantropische actoren op die markt worden bevorderd;

h) advies verstrekken voor de ontwikkeling van de voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten benodigde sociale infrastructuur (met inbegrip van huisvesting, kinderopvang, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en langdurige zorg);

i) de transnationale samenwerking bevorderen om de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen in heel Europa te vergemakkelijken, met name op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden en sociale inclusie;

j) de uitvoering van relevante internationale sociale en arbeidsnormen ondersteunen in de context van de globalisering en de externe dimensie van het beleid van de Unie op de in artikel 4 bedoelde gebieden.


Afdeling II – Subsidiabiliteit

Artikel 24 - In aanmerking komende acties

1. Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 en 4 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2. Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie kan de volgende acties ondersteunen:

a) analytische activiteiten, onder meer met betrekking tot derde landen, en met name:

i) onderzoeken, studies, statistische gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren, steun voor Europese waarnemingsposten en benchmarks;

ii) sociale experimenten ter evaluatie van sociale innovatie;

iii) monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het recht van de Unie;

b) uitvoering van het beleid, en met name:

i) grensoverschrijdende partnerschappen en ondersteunende diensten in grensoverschrijdende regio’s;

ii) een op arbeid gerichte mobiliteitsregeling op het niveau van de Unie om vacatures te vervullen waar zich tekorten op de arbeidsmarkt voordoen;

iii) steun voor microfinanciering en sociale ondernemingen, onder meer via blendingverrichtingen zoals asymmetrische risicodeling of het beperken van transactiekosten, alsmede steun voor de ontwikkeling van sociale infrastructuur en vaardigheden;

iv) steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

c) capaciteitsopbouw, en met name:

i) van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

ii) van nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het onderdeel;

iii) van de administratieve structuren van de deelnemende landen, van socialezekerheidsinstellingen, van voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit verantwoordelijke diensten voor arbeidsvoorziening, van instellingen voor microfinanciering en van instellingen die sociale ondernemingen of andere actoren op het gebied van sociale investeringen financieren, alsook van de structuren voor networking;

iv) van belanghebbenden met het oog op transnationale samenwerking;

d) communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

i) wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

ii) handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

iii) informatiesystemen die gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

iv) evenementen, conferenties en seminars van het voorzitterschap van de Raad.

Artikel 25 - In aanmerking komende entiteiten

1. Naast de in artikel  van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor entiteiten van toepassing om in aanmerking te komen:

a) juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:

i) een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii) geassocieerde landen;

iii) een derde land dat in het werkprogramma is opgenomen onder de in de leden 2 en 3 gespecificeerde voorwaarden;

b) elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie, of elke internationale organisatie;

2. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

3. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, dragen in principe de kosten van hun deelname.


Hoofdstuk II — Specifieke bepalingen voor het onderdeel gezondheid


Afdeling I: Algemene bepalingen

Artikel 26 - Operationele doelstellingen

1. Alleen acties voor de verwezenlijking van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2. Het onderdeel gezondheid heeft de volgende operationele doelstellingen:

a) de crisisparaatheid, -beheersing en -respons in de Unie versterken om burgers te beschermen tegen grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid

i) de capaciteitsopbouw bevorderen met het oog op crisisparaatheid, -beheersing en -respons

ii) reageren op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid tijdens een crisis

iii) de laboratoriumcapaciteit vergroten

iv) antimicrobiële resistentie bestrijden

b) de gezondheidsstelsels verbeteren

i) investeren in gezondheidsbevordering en ziektepreventie

ii) de digitale transformatie van gezondheid en zorg ondersteunen

ii) de ontwikkeling van een duurzaam systeem voor gezondheidsinformatie in de Unie ondersteunen

iii) de lidstaten helpen bij kennisoverdracht die voor nationale hervormingen nuttig is met het oog op meer doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels en een betere gezondheidsbevordering en ziektepreventie, waarbij vooral de in het Europees Semester vermelde uitdagingen worden aangegaan

iv) methoden ontwikkelen en toepassen die op toekomstige uitdagingen voor de gezondheidsstelsels kunnen inspelen

c) de gezondheidswetgeving van de Unie ondersteunen

i) de uitvoering van de wetgeving inzake geneesmiddelen en medische hulpmiddelen ondersteunen

ii) de uitvoering van de wetgeving van de Unie inzake de evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) ondersteunen  26

iii) de lidstaten monitoren en ondersteunen bij hun uitvoering van de wetgeving inzake stoffen van menselijke oorsprong

iv) de uitvoering van de tabakswetgeving ondersteunen

v) de uitvoering van de wetgeving van de Unie inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg ondersteunen

vi) de wetenschappelijke comités van de Commissie voor consumentenveiligheid en voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico's ondersteunen

d) geïntegreerde werkzaamheden ondersteunen (bijvoorbeeld de Europese referentienetwerken, de evaluatie van gezondheidstechnologie en de toepassing van beste praktijken ter bevordering van gezondheid, preventie en ziektebeheer)

i) de steun voor de Europese referentienetwerken voortzetten

ii) de samenwerking bij de evaluatie van gezondheidstechnologie ondersteunen in de aanloop naar nieuwe geharmoniseerde regels

iii) de toepassing van beste praktijken voor innovatie op het gebied van de volksgezondheid ondersteunen


Afdeling II

Subsidiabiliteit

Artikel 27 - In aanmerking komende acties

1. Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 en 26 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2. Het onderdeel gezondheid kan de volgende acties ondersteunen:

a) analytische activiteiten, en met name:

i) onderzoeken, studies, het verzamelen van gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren en benchmarkactiviteiten;

ii) monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het recht van de Unie;

b) uitvoering van het beleid, en met name:

i) grensoverschrijdende samenwerking en partnerschappen, onder meer in grensoverschrijdende regio’s;

ii) steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

iii) oefeningen met het oog op paraatheid bij een gezondheidscrisis.

c) capaciteitsopbouw, met name:

i) door de overdracht, de aanpassing en de toepassing van beste praktijken met een toegevoegde waarde van de Unie tussen de lidstaten;

ii) van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden;

iii) door steun voor de invoering, de exploitatie en het onderhoud van IT-infrastructuur voor de uitwisseling van gegevens;

iv) van nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het programma;

v) van belanghebbenden met het oog op transnationale samenwerking;

vi) door bijstand in samenwerking met derde landen;

vii) door de aankoop van goederen en diensten bij een gezondheidscrisis.

d) communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

i) wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

ii) handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden;

iii) informatiesystemen die gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden;

iv) evenementen, voorbereidende acties, conferenties en seminars van het voorzitterschap van de Raad.

3. De in het tweede lid bedoelde maatregelen zijn alleen subsidiabel, als ze schaalvoordelen opleveren, de paraatheid bij een crisis aanscherpen, de toepassing van beste praktijken met een hoge toegevoegde waarde ondersteunen of erop gericht zijn te waarborgen dat de voorschriften van de Unie op de in artikel 26, lid 3, bedoelde gebieden worden uitgevoerd, gehandhaafd, geëvalueerd en – waar nodig – herzien.

Artikel 28 - In aanmerking komende entiteiten en subsidiabele kosten

1. Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor entiteiten van toepassing om in aanmerking te komen:

a) juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:

i) een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii) een geassocieerd land;

iii) een derde land dat in het werkprogramma is opgenomen onder de in de leden 3 en 4 gespecificeerde voorwaarden;

b) elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie;

2. Natuurlijke personen komen niet in aanmerking.

3. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

4. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, dragen in principe de kosten van hun deelname.

5. In uitzonderlijke gevallen – tijdens een crisis als gevolg van een ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid in de zin van Besluit 1082/2013/EU 27 – kunnen in niet-geassocieerde landen opgelopen kosten bij wijze van uitzondering als subsidiabel worden beschouwd, als ze naar behoren gerechtvaardigd zijn om de verspreiding van het risico voor de bescherming van de gezondheid van de EU-burgers tegen te gaan.

Artikel 29 - Governance

De Commissie raadpleegt de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten in de stuurgroep voor gezondheidsbevordering, ziektepreventie en het beheersen van niet-overdraagbare ziekten of in andere relevante deskundigengroepen van de Commissie of soortgelijke entiteiten over de werkplannen voor en de prioriteiten, de strategische richtsnoeren en de uitvoering van het onderdeel gezondheid, evenals over de aspecten inzake gezondheidsbeleid van andere beleidsmaatregelen en steunmechanismen, waardoor de algemene coördinatie en de toegevoegde waarde ervan toenemen.

Hoofdstuk III - Gemeenschappelijke regels die van toepassing zijn op de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid

Artikel 30 - Deelname van geassocieerde landen aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid

1. De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid staan open voor deelname van de volgende geassocieerde landen:

a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen; 

c) derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst over deelname aan het onderdeel, mits de overeenkomst

1) een billijk evenwicht waarborgt met betrekking tot de bijdragen en voordelen van het aan de programma’s van de Unie deelnemende derde land;

2) de voorwaarden voor deelname aan de programma’s vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma’s of onderdelen van programma’s en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van [het nieuw Financieel Reglement];

3) het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het onderdeel verleent;

4) de rechten van de Unie waarborgt om voor een gezond financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.


2. Bovendien staat het onderdeel gezondheid ook open voor deelname van landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen.

Artikel 31 - Vormen van EU-financiering en uitvoeringsmethoden

1. De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid kunnen voor financiering zorgen in de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en vrijwillige betalingen aan internationale organisaties waarvan de Unie lid is of aan de werkzaamheden waarvan de Unie deelneemt.

2. De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid worden direct uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement of indirect met in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement bedoelde organen.

Bij de toekenning van subsidies kan het in artikel  van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité zijn samengesteld uit externe deskundigen.

3. Blendingverrichtingen in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.

4. In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend om acties te financieren met een duidelijke meerwaarde van de Unie die worden medegefinancierd door de voor gezondheid bevoegde autoriteiten in de lidstaten of de met het programma geassocieerde derde landen, of door individueel of als netwerk optredende overheidsinstanties en niet-gouvernementele organen die door die bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd.

5. In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan Europese referentienetwerken die als netwerken door de bestuursraad van lidstaten van de Europese referentienetwerken zijn goedgekeurd op grond van de goedkeuringsprocedure die is vastgesteld in Uitvoeringsbesluit 2014/287/EU van de Commissie van 10 maart 2014 tot vaststelling van de criteria voor de oprichting en evaluatie van Europese referentienetwerken en de leden daarvan en voor de bevordering van de uitwisseling van informatie en expertise in verband met de oprichting en evaluatie van dergelijke netwerken.

Artikel 32 - Werkprogramma en coördinatie

Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid worden uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel  van het Financieel Reglement. In de werkprogramma's wordt – in voorkomend geval – het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.

De Commissie bevordert synergie en zorgt voor doeltreffende coördinatie tussen het onderdeel gezondheid van het ESF+ en het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning.

Artikel 33 - Monitoring en verslaglegging

1. Er worden indicatoren vastgesteld om de uitvoering en de voortgang van de onderdelen te monitoren bij de verwezenlijking van de in artikel 4 vastgestelde specifieke doelstellingen en de in de artikelen 23 en 26 vastgestelde operationele doelstellingen.

2. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering van de onderdelen en de resultaten efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en – in voorkomend geval – de lidstaten.

3. De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage III aan te vullen of te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van de onderdelen doeltreffend te kunnen beoordelen.

Artikel 34 - Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het programma deelneemt krachtens een besluit in het kader van een internationale overeenkomst, verleent het derde land de nodige rechten en toegang zodat de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken – onder meer controles en verificaties ter plaatse – uit te voeren overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

Artikel 35 - Evaluatie

1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2. De tussentijdse evaluatie van de onderdelen kan worden uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering ervan beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van de onderdelen is begonnen.

3. Aan het einde van de uitvoeringperiode, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 5 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van de onderdelen uit.

4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 36 - Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 37 - Informatie, communicatie en publiciteit

1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende en doeltreffende wijze te informeren.

2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid, alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikelen 4, 23 en 26 bedoelde doelstellingen.


Deel IV – Slotbepalingen

Artikel 38 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 28 .

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, en artikel 33, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 39 - Comitéprocedure voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel [109, lid 1,] van [de toekomstige GB-verordening] bedoelde comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 40 - Comité overeenkomstig artikel 163 VWEU

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 163 VWEU ingestelde comité (het ESF+-Comité).

2. Iedere lidstaat wijst één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties alsmede één plaatsvervanger voor ieder lid aan voor een termijn van maximaal zeven jaar. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

3. Het ESF+-Comité omvat telkens één vertegenwoordiger van de organisaties die de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties op het niveau van de Unie vertegenwoordigen.

4. Het ESF+-Comité wordt geraadpleegd over het geplande gebruik van technische bijstand, voor zover daarvoor een bijdrage uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer wordt verleend, alsook over andere kwesties met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën op het niveau van de Unie die relevant zijn voor het ESF+;

5. Het ESF+-Comité kan advies uitbrengen over:

a) kwesties met betrekking tot de ESF+-bijdrage tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer landspecifieke aanbevelingen en semestergerelateerde prioriteiten (nationale hervormingsprogramma’s, enzovoort);

b) kwesties met betrekking tot de [toekomstige GB-verordening] die relevant zijn voor het ESF+;

c) andere dan de in lid 4 bedoelde kwesties in verband met het ESF+ die de Commissie aan het comité voorlegt.

De adviezen van het ESF+-Comité worden goedgekeurd met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen en worden ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden. De Commissie licht het ESF+-Comité in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

6. Het ESF+-Comité kan werkgroepen oprichten voor elk onderdeel van het ESF+.

Artikel 41 - Overgangsbepalingen voor het ESF+ onder gedeeld beheer

Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad 29 , Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad 30 of uit hoofde daarvan vastgestelde handelingen blijven van toepassing op programma’s en acties die door het Europees Sociaal Fonds en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen worden gesteund in het kader van de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 42 - Overgangsbepalingen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid

1. Verordening (EG) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad 31 en Verordening (EG) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad 32 worden met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

2. De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het ESF+ en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de voorgaande programma's: het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie en het gezondheidsprogramma van de Unie.

3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 5, lid 6, bedoelde uitgaven [technische en administratieve bijstand] in de begroting worden opgenomen.

4. Terugvloeiende middelen van door het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI 2014-2020) vastgestelde financiële instrumenten worden geïnvesteerd in de financiële instrumenten van het 'sociale venster' van het uit hoofde van Verordening XXX opgerichte InvestEU-fonds.

Artikel 43 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.