Artikelen bij COM(2011)787 - ERASMUS VOOR IEDEREEN: Het EU-programma voor onderwijs, opleiding, jongeren en sport

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 

|
52011DC0787


ERASMUS VOOR IEDEREEN

HET EU-PROGRAMMA VOOR ONDERWIJS, BEROEPSOPLEIDING, JONGEREN EN SPORT

EEN NIEUW PROGRAMMA OM NIEUWE UITDAGINGEN AAN TE PAKKEN

Deze mededeling vormt een aanvulling op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van ' Erasmus voor iedereen ': een geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport voor 2014-2020. Het programma beantwoordt aan de prioriteiten van de Europa 2020-strategie en haar kerninitiatieven. Het behelst een essentiële investering in mensen, een investering die – door bij te dragen aan groei en welvaart – ten goede zal komen aan individuen en aan de hele samenleving.

Onderwijs en opleiding zijn nu belangrijker dan ooit voor innovatie, productiviteit en groei, vooral in de context van de huidige economische en financiële crisis, maar toch wordt het potentieel van het menselijk kapitaal in Europa niet volledig benut. Er zijn meer inspanningen nodig om ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingsstelsels de kennis en vaardigheden opleveren die op een steeds sterker geglobaliseerde arbeidsmarkt nodig zijn, dat jongeren worden geholpen en dat een leven lang leren een realiteit wordt voor iedereen. De rol van onderwijs en opleiding voor werkgelegenheid, ook door middel van stages, is vooral belangrijk voor jongeren die het sterkst door de crisis geraakt worden. Bovendien is er in het onderwijs nog veel ongelijkheid tussen vrouwen en mannen: de vrouwen zijn de mannen voorbijgestreefd in de participatie en het opleidingsniveau in het hoger onderwijs, maar de studierichtingen blijven gesegregeerd, waarbij vrouwen vooral ondervertegenwoordigd zijn in de exacte en de technische studierichtingen. Jongens presteren minder goed in leesvaardigheid en verlaten de school vaker vroegtijdig dan meisjes.

Zo zouden bijvoorbeeld gecoördineerde inspanningen om het aantal jongeren met beperkte basisvaardigheden tegen 2020 terug te dringen tot onder de 15%, op lange termijn kunnen leiden tot economische winst voor de EU. Een verhoging van het percentage mensen met een hogeronderwijsdiploma tot 40% zou het bbp per hoofd van de bevolking in de EU doen toenemen met 4%. De invoering van onderwijs- en opleidingsstelsels kan de vaardigheden opleveren die de arbeidsmarkt nodig heeft en bijdragen tot het bereiken van de doelstelling van Europa 2020 voor werkgelegenheid (75%).

Het programma zal als Europese toegevoegde waarde hebben: de burgers helpen om meer en betere vaardigheden te verwerven, de kwaliteit van onderwijs in onderwijsinstellingen binnen de EU en daarbuiten verbeteren, de lidstaten en partnerlanden buiten de EU ondersteunen bij de modernisering van hun onderwijs- en opleidingsstelsels en ze innovatiever te maken, de participatie van jongeren in de samenleving bevorderen en bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese dimensie in de breedtesport. Tegelijkertijd is het, gezien de budgettaire beperkingen voor de Unie en haar lidstaten, noodzakelijk om de nadruk te leggen op resultaten en kosteneffectiviteit, een concentratie van inspanningen om het systeemeffect te vergroten, en een vermindering van de administratieve en operationele kosten.

Om deze toegevoegde waarde te kunnen realiseren, is het van cruciaal belang om de verbanden en de synergie tussen het programma en de voornaamste beleidsprioriteiten en -processen van de EU te versterken, met name in het kader van de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie, het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) en de jongerenbeleidsstrategieën en de prioriteiten van het extern beleid van de EU. De begrotingsprioriteiten moeten worden bepaald door gemeenschappelijke prioriteiten en de beleidsontwikkeling. In dit verband wordt in de recente mededeling van de Commissie over de modernisering van het hoger onderwijs onderstreept welke belangrijke beleidsdoelstellingen ondersteund moeten worden om het aantal jongeren met een hogeronderwijsdiploma te verhogen en de kwaliteit, aantrekkelijkheid en internationalisering van de hogeronderwijsstelsels te verbeteren en ervoor te zorgen dat deze meer zijn gericht op innovatie.

VOORTBOUWEN OP VERWEZENLIJKINGEN EN ERVARINGEN UIT HET VERLEDEN

Uit de evaluaties is gebleken dat de EU-programma's voor de periode 2007-2013 reeds een significant systeemeffect teweeg hebben gebracht dat zeker niet beperkt blijft tot de individuele deelnemers. In het kader van de internationale samenwerking op dit gebied is naar voren gekomen dat het hoger onderwijs in de EU wereldwijd een referentiepunt en een inspiratiebron is voor hervormingen van de hogeronderwijsstelsels. Bovendien hebben zij een bijdrage geleverd tot de bevordering van het toepassen van innovatieve benaderingen op onder meer curriculumontwikkeling en transparantie. Op het gebied van niet-formeel leren heeft de door de EU geboden ondersteuning een groot effect op de educatieve en professionele ontwikkeling van tal van burgers en heeft zij de aanzet gegeven tot en gestalte gegeven aan beleidsinitiatieven als het Europees Vrijwilligerswerk.

Het complexe geheel van uiteenlopende programma's en acties moet worden vervangen door een vereenvoudigde, gestroomlijnde structuur met een beter evenwicht tussen harmonisatie en flexibiliteit. Het programma Een leven lang leren omvat bijvoorbeeld zes subprogramma's, meer dan vijftig doelstellingen en ruim zestig acties. Het programma Jeugd in actie is gericht op de mobiliteit en mogelijkheden tot (niet-formeel) leren voor jongeren, terwijl rond 80 % van de middelen van Een leven lang leren eveneens aan jongeren ten goede komt. Bij sommige acties ontbreekt het aan de kritische massa die nodig is om een langdurig effect te kunnen sorteren, of is er sprake van hoge administratieve kosten.

Internationale samenwerking in het hoger onderwijs wordt tevens gekenmerkt door een versnippering van verschillende EU-instrumenten waarmee gelijksoortige doelstellingen en acties worden verwezenlijkt. Momenteel financiert de Commissie op het gebied van hoger onderwijs vijf samenwerkingsprogramma's met verschillende delen van de wereld:

- Erasmus Mundus is met name gericht op mobiliteit en voorziet in beurzen voor de deelname aan kwalitatief hoogstaande gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's en ondersteuning van universitaire consortia met deelnemers in verschillende delen van de wereld.

- Tempus is een programma in het kader waarvan capaciteitsopbouw voor modernisering in het hoger onderwijs wordt bevorderd door middel van samenwerkingsprojecten van universiteiten in de EU met instellingen in de westelijke Balkanlanden en nabuurschapslanden;

- Alfa en Edulink hebben soortgelijke doelstellingen en zijn gericht op Latijns-Amerika en de ACS-landen.

- De Commissie heeft ook een programma in het leven geroepen voor samenwerking met geïndustrialiseerde landen in het kader waarvan projecten voor gezamenlijke en dubbele graden, gezamenlijke mobiliteitsprojecten en beleidsactiviteiten worden gesteund.

Al deze programma's voor hoger onderwijs hebben soortgelijke doelstellingen en zijn gericht op de financiering van weliswaar vergelijkbare, maar licht verschillende soorten acties met verschillende tijdschema's en verschillende modaliteiten en procedures. Al te grote versnippering houdt het risico in van overlappingen, bemoeilijkt de toegang voor potentiële begunstigden en beperkt de mogelijkheden voor efficiëntieverbeteringen, kritische massa en kosteneffectief beheer.

Met een nieuwe nadruk op prioriteiten die de toegevoegde waarde van de EU en het systeemeffect zullen verhogen, zullen de ondersteunde acties bijdragen aan de inspanningen om meer banen en groei te bewerkstelligen overeenkomstig de Europa 2020-doelstellingen. Er kunnen soms aanzienlijke schaalvoordelen worden behaald wanneer op gelijksoortige acties dezelfde uitvoeringsvoorschriften en procedures van toepassing zijn die het werk van zowel de begunstigden als de beheersorganen vergemakkelijken. Erasmus voor iedereen zal voortbouwen op het grote succes van de programma's voor de periode 2007-2013, waarbij echter de bij de evaluaties aan het licht gekomen nadelen zullen worden aangepakt en de synergie met andere financieringsbronnen van de EU zal worden vergroot. Terwijl het nieuwe programma zal zijn toegespitst op verschillende acties met een transnationaal karakter, zullen de structuurfondsen nationale en regionale inspanningen ondersteunen, onder andere bij de modernisering van de infrastructuur van de onderwijsinstellingen, de ondersteuning van de verbetering van vaardigheden en opleiding alsmede de mobiliteit van personen in de arbeidsmarkt en verbetering van de toegankelijkheid tot onderwijs en opleiding voor ondervertegenwoordigde groepen. De Marie Curie-acties in het kader van Horizon 2020 zullen de mobiliteit van de onderzoekers vergroten. Teneinde de synergieën met Horizon 2020 volledig te benutten, zullen gezamenlijke graden op PhD-niveau uitsluitend worden verwezenlijkt door Marie Curie-acties.

Erasmus voor iedereen zal:

- zorgen voor een grotere samenhang en voor versterking van het concept permanente educatie door over het gehele spectrum van het onderwijs- en opleidingsstelsel de steun aan leerprocessen in de formele en niet-formele leeromgeving onderling te koppelen;

- de mogelijkheden voor gestructureerde partnerschappen verruimen, zowel tussen verschillende sectoren van het onderwijs als met het bedrijfsleven en andere actoren;

- voorzien in flexibiliteit en prikkels, zodat de toewijzing van de begrotingsmiddelen aan de verschillende acties, begunstigden en landen beter zal zijn afgestemd op prestaties en impact.

De naam ‘ Erasmus ’ is onder het algemeen publiek in de deelnemende landen in de EU en daarbuiten algemeen bekend als synoniem voor mobiliteit van studenten en leerlingen van de EU, maar ook voor Europese waarden zoals multiculturalisme en multilinguïsme. Om een einde te maken aan de steeds complexere veelvoud aan merknamen, zal het programma ‘ Erasmus voor iedereen ’ worden genoemd. Publieke en private instellingen binnen de belangrijkste onderwijssectoren die onder het programma vallen, mogen deze merknaam gebruiken.

Voor communicatie- en verspreidingsdoeleinden wordt de naam in de volgende combinaties gebruikt voor de belangrijkste onderwijssectoren: ‘ Erasmus Hoger onderwijs ’ voor alle soorten hoger onderwijs in Europa en daarbuiten; ‘ Erasmus Opleiding ’ voor beroepsonderwijs en -opleiding en voor volwasseneneducatie; ‘ Erasmus op school ’ voor schoolonderwijs, en ‘ Erasmus voor jongeren ’ voor niet-formeel leren door jongeren.

STRUCTUUR EN KERNACTIES VAN HET PROGRAMMA

Een gestroomlijnde structuur

Het programma Een leven lang leren, de internationale hogeronderwijsprogramma's en het programma Jeugd in actie hebben dezelfde algemene doelstellingen en verlenen steun aan activiteiten die in drie grote categorieën uiteenvallen: leermobiliteit, samenwerking tussen onderwijsinstellingen of jongerenorganisaties en beleidssamenwerking op EU- of internationaal niveau. De programma's beschikken over soortgelijke beheerstructuren (bijvoorbeeld oproepen tot het indienen van voorstellen voor transnationale samenwerking) en uitvoeringsmethoden (direct beheer door de Commissie of indirect beheer via uitvoerende en nationale agentschappen). Met het oog op grotere samenhang, synergie en vereenvoudiging en om innovatieve financieringsmechanismen te kunnen invoeren, is de structuur van het voorgestelde programma gericht op ondersteuning van drie soorten kernacties , die elkaar aanvullen en elkaar versterken:

- individuele leermobiliteit : voor mobiliteit wordt een aanzienlijk deel van de verhoogde totale begroting uitgetrokken. Door de verhoging van de voor mobiliteit beschikbare middelen en de concentratie van de prioriteiten en inspanningen moet een grotere kritische massa worden bereikt, evenals een sterker effect, dat niet tot de betrokken personen en instellingen beperkt blijft;

- samenwerking voor innovatie en goede praktijken : er wordt meer de nadruk gelegd op versterking van innovatieve partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Voor het hoger onderwijs zal de nadruk liggen op capaciteitsopbouw, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar nabuurschapslanden en strategische partnerschappen met ontwikkelde en opkomende economieën;

- ondersteuning van beleidshervormingen: de beleidshervormingen zullen gericht zijn op een versterking van de instrumenten en de impact van de open coördinatiemethoden op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jongeren, op de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie en op de bevordering van de beleidsdialoog met derde landen en internationale organisaties.

[pic]

Internationale dimensie

Er zijn momenteel vijf programma's voor samenwerking met derde landen op het gebied van hoger onderwijs . Zij zullen worden gestroomlijnd en worden opgenomen in de drie kernacties van het programma, waarbij eveneens sterk de nadruk zal liggen op mobiliteit:

- de wereldwijde steun voor kwalitatief hoogstaande gezamenlijke graden en studiebeurzen voor studenten en personeel, die zich thans beperkt tot een verhoudingsgewijs klein aantal universiteiten, wordt uitgebreid.

- Het beheer van de internationale mobiliteitsactiviteiten wordt gebaseerd op het huidige Erasmussysteem in het kader waarvan beurzen worden toegekend op grond van interinstitutionele overeenkomsten;

- de middelen hiervoor worden toegewezen overeenkomstig de thematische en geografische prioriteiten van het extern beleid van de EU;

- de maatregelen voor capaciteitsopbouw voor de modernisering van hogeronderwijsstelsels worden eveneens gestroomlijnd, en de samenwerking met de nabuurschapslanden wordt versterkt door samenvoeging van acties voor capaciteitsopbouw en mobiliteitsacties, teneinde een systeemeffect te sorteren. De acties die momenteel worden gefinancierd door Alfa, Edulink en het vroegere Asialinkprogramma worden uitgevoerd in de vorm van ondersteunende acties voor capaciteitsopbouw, ontwikkeling en modernisering in het kader van gezamenlijke projecten van universiteiten uit de EU en uit Latijns-Amerika, Azië en Afrika.

Specifieke acties

In het licht van de specifieke streven van het Jean Monnet-initiatief om excellentie bij onderwijs en onderzoek op het gebied van de integratie van de EU te stimuleren, blijft dit initiatief binnen het programma als aparte activiteit bestaan en zal het gebruikmaken van dezelfde uitvoeringsmechanismen. Om het potentieel voor vereenvoudiging en integratie van de structuur van het meerjarig financieel kader volledig te kunnen benutten, wordt ook de samenwerking op Europees niveau op het gebied van sport binnen het programma als aparte activiteit behandeld.

Kernactie 1: individuele leermobiliteit

Transnationale leermobiliteit – het volgen van een studie aan een partneruniversiteit, onderwijs geven, ervaring opdoen, een opleiding volgen of deelnemen aan vrijwilligerswerk of een uitwisselingsproject in het buitenland – heeft een duidelijke toegevoegde waarde en kan alleen effectief worden bevorderd op Europees niveau. Leermobiliteit biedt mogelijkheden om het niveau van sleutelcompetenties en vaardigheden die van groot belang zijn voor de arbeidsmarkt en de samenleving te verhogen, om de participatie van jongeren in het democratische leven te vergroten en de modernisering en internationalisering van onderwijsinstellingen te bevorderen, waarvan zowel de EU als derde landen kunnen profiteren. Daarom zal mobiliteit worden versterkt en het kernelement van alle programmaonderdelen blijven, met een sterke nadruk op de mobiliteit van hogeronderwijsstudenten.

Met de door de Commissie voorgestelde begroting kan het programma gedurende de looptijd van zeven jaar ongeveer 5 miljoen lerenden mobiliteitsmogelijkheden bieden . Momenteel profiteren 400 000 mensen jaarlijks van EU-mobiliteit. Dit aantal kan toenemen tot een gemiddelde van 700 000, met een maximum van 900 000 in het laatste jaar (totaal voor lerenden en personeel). Geschat wordt dat in de periode van zeven jaar zo'n 135 000 mensen gebruik zullen maken van internationale mobiliteit naar en uit derde landen. Mobiliteit is echter geen doel op zichzelf. De toegevoegde EU-waarde van het programma zal worden vergroot, waardoor de resultaten van en de voorwaarden voor mobiliteit worden versterkt en de mobiliteit zal deel moeten uitmaken van een coherente institutionele ontwikkelingsstrategie.

Het belangrijkste criterium voor financiering is kwaliteit, die moet worden aangetoond aan de hand van de onderwijsinhoud en onderwijs- en leermethoden, de erkenning van leerresultaten, taalkundige en interculturele voorbereiding en goede begeleiding door de gastorganisaties.

De steun van Erasmus voor iedereen voor mobiliteit zal gericht zijn op vier kernactiviteiten:

- personeelsmobiliteit, met name voor leerkrachten, opleiders, schoolleiders en jongerenwerkers;

- mobiliteit van hogeronderwijsstudenten (met inbegrip van deelname aan studieprogramma's voor gezamenlijke/dubbele graden) en leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding;

- Erasmus Master voor de mobiliteit van hogeronderwijsstudenten in de masterfase, door middel van een nieuw leningsgarantiemechanisme;

- jongerenmobiliteit, met inbegrip van vrijwilligerswerk en jongerenuitwisselingen.

[pic]

Personeelsmobiliteit . Uit onderzoek blijkt steevast dat leerkrachten en schoolleiders een beslissende rol spelen bij het verbeteren van de prestaties van lerenden en onderwijsstelsels. Om excellentie in het onderwijs te bevorderen, innovatieve en doeltreffende onderwijs- en leermethoden te ontwikkelen en kwaliteit binnen de instellingen te stimuleren, zal de personeelsmobiliteit in alle sectoren van het onderwijs aanzienlijk worden versterkt. Dit geldt ook voor langdurige mobiliteit voor personeel. Daarnaast zal worden voorzien in meer mogelijkheden wat betreft leermobiliteit voor jongerenwerkers, om zinvol gebruik te maken van hun rol als multiplicatoren en de uitwisseling van goede praktijken tussen jongerenorganisaties te intensiveren.

Geplande personeelsmobiliteit gedurende de programmaperiode | 1 000 000 begunstigden |

Hogeronderwijsstudenten . In het licht van de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs worden de Erasmusactiviteiten op het gebied van onderwijs aanzienlijk versterkt en uitgebreid tot internationale mobiliteit, met inbegrip van de nabuurschapslanden, teneinde ertoe bij te dragen dat aan de benchmark van 20% mobiliteit onder afgestudeerden in het hoger onderwijs wordt voldaan. Hierdoor worden Europese studenten in staat gesteld in derde landen te studeren en wordt niet-Europese studenten de mogelijkheid geboden van een studieverblijf in de EU, om zo de uitwisseling tussen talenten te bevorderen en de aantrekkelijkheid van het Europees hoger onderwijs te verhogen, wat voor zowel de instellingen en stelsels voor hoger onderwijs in de EU als voor die daarbuiten voordelen zal opleveren.

Gezamenlijke graden . Voortbouwend op het succes van Erasmus Mundus, dat in samenwerking met geïndustrialiseerde landen werd uitgevoerd, zal in het kader van het programma steun worden verleend voor mobiliteit in het kader van hoogwaardige gezamenlijke studieprogramma's van universiteiten uit de EU en universiteiten uit derde landen. In het kader van deze actie bestaat de mogelijkheid van aanvullende financiering door geïnteresseerde partnerlanden.

Mobiliteit in verband met gezamenlijke graden | 34 000 begunstigden |

Erasmus Master. Masterstudies zijn van essentieel belang voor het verhogen van het kwalificatieniveau in het hoger onderwijs en om studenten te helpen de gevorderde vaardigheden te verwerven die vereist zijn voor kennisintensieve banen. Hoewel de mogelijkheden daartoe door de hervormingen van Bologna zijn verruimd, vindt nog te weinig studiemobiliteit plaats in de EU. Dit is ten dele te wijten aan het feit dat de nationale studiebeursstelsels, voor zover deze bestaan, veelal in beperkte steun voorzien en deze steun niet naar een andere lidstaat mag worden meegenomen. Bovendien beschikken studenten in de regel over onvoldoende zekerheden voor een lening, zodat zij over een krediet een veel te hoge risico-opslag zouden moeten betalen – met name wanneer de kredietnemer in het buitenland wil gaan studeren. Dit is vooral een probleem voor studenten die een volledige masterstudie willen volgen in een andere lidstaat met hoge collegegelden. Om hiervoor een oplossing te bieden wordt in het kader van Erasmus voor iedereen een garantieregeling voor studieleningen in het leven geroepen die masterstudenten die een volledig studieprogramma in een andere lidstaat of een EER-land willen volgen, de mogelijkheid geeft om tegen gunstige voorwaarden een krediet op te nemen.

Aantal Erasmus Master-studenten dat profiteert van de garantiefaciliteit voor studieleningen | 330 000 begunstigden |

Leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding . Door jonge leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding toegang te bieden tot methoden, praktijken en technologieën die in andere landen worden toegepast, worden zij geholpen hun inzetbaarheid in de mondiale economie te verbeteren: beroepspraktijkvorming is van cruciaal belang voor de inzetbaarheid, ongeacht het onderwijsniveau, met name tegen de achtergrond van de huidige hoge jeugdwerkloosheid en de noodzaak om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van deze sector in tal van Europese landen te verbeteren. Daarom zullen aanzienlijk meer middelen worden uitgetrokken voor de mobiliteit van deze leerlingen.

Omdat transnationale stages bij bedrijven de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt sterk kunnen vergroten, wordt aanzienlijk meer steun verleend aan stages van zowel leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding als hogeronderwijsstudenten. Beoogd wordt de verbanden tussen het onderwijs en het bedrijfsleven te versterken, ondernemerschap te stimuleren en de overstap van onderwijs naar werk te vergemakkelijken. Deze vorm van mobiliteit zal, waar mogelijk, gericht zijn op gebieden waar sprake is van landen- of sectorspecifieke kwalificatietekorten.

Mobiliteit van hogeronderwijsstudenten binnen en buiten de EU | 2 165 000 begunstigden |

Mobiliteit van leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding | 735 000 begunstigden |

TOTAAL | 2 900 000 begunstigden |

- waarvan stages | 700 000 begunstigden |

Niet-formeel leren . Het leren in een niet-formele leeromgeving vervolledigt de formele leerervaringen. In een dergelijke omgeving draagt mobiliteit in sterke mate bij tot de persoonlijke ontwikkeling, sociale insluiting, actief burgerschap en de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt. Het effect van niet-formeel leren is van bijzonder belang voor achtergestelde jongeren. Derhalve wordt de mobiliteit van jongeren in het kader van jongerenuitwisselingen en vrijwilligerswerk vergroot.

Jongerenmobiliteit | 540 000 begunstigden |

Kernactie 2: samenwerking voor innovatie en goede praktijken

Transnationale samenwerkingsprojecten zijn van essentieel belang om transparantie, openheid en excellentie te bevorderen en de uitwisseling van goede praktijken tussen instellingen te vergemakkelijken. Teneinde tot het beheer en de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de open coördinatiemethode bij te dragen, wordt door het programma meer steun voor samenwerkingsprojecten verleend die zijn gericht op de ontwikkeling, de overdracht en de tenuitvoerlegging van innovatieve praktijken op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jongeren. Ten slotte zal het nieuwe programma de internationale samenwerking en capaciteitsopbouw in derde landen een impuls geven.

De steun van Erasmus voor iedereen voor samenwerking zal gericht zijn op vier kernactiviteiten:

- strategische partnerschappen tussen onderwijsinstellingen, jongerenorganisaties en/of andere relevante actoren;

- grootschalige partnerschappen tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen en bedrijven, in de vorm van kennisallianties voor het hoger onderwijs en allianties voor sectorspecifieke vaardigheden;

- ondersteunende IT-platforms, met inbegrip van eTwinning;

- capaciteitsopbouw in derde landen, met een sterke nadruk op de nabuurschapslanden.

[pic]

Strategische partnerschappen . Om te beantwoorden aan de groeiende behoefte aan innovatieve benaderingen in het onderwijs, omvatten de strategische partnerschappen een verscheidenheid aan samenwerkingsovereenkomsten van uiteenlopende financiële omvang, de ten doel hebben de transnationale samenwerking tussen onderwijsinstellingen en jongerenorganisaties en/of andere ander actoren te versterken. Het programma voorziet in een koppeling van mobiliteits- en samenwerkingsactiviteiten en beoogt het systeemeffect te vergroten (zo kunnen bijvoorbeeld samenwerkingsprojecten tussen scholen zowel betrekking hebben op curriculumontwikkeling als op uitwisseling van personeel). Daarnaast kan steun worden gebruikt om de nationale regelingen voor vrijwilligerswerk open te stellen voor transnationale mobiliteit, teneinde een Europese dimensie in het vrijwilligerswerk tot stand te brengen. Op grond van de ervaringen die zijn opgedaan met de programma's van de periode 2007-2013 (Comenius Regio, Jeugd in actie), worden partnerschappen waarbij regionale en lokale overheden zijn betrokken en actoren uit verschillende sectoren bijeen worden gebracht, aangemoedigd om innovatieve, beter geïntegreerde benaderingen op het gebied van een leven lang leren, een efficiënter gebruik van de beschikbare middelen en mobiliteitsregelingen van hogere kwaliteit te stimuleren.

Strategische partnerschappen/betrokken instellingen | 23 000 partnerschappen en 115 000 instellingen |

Om innovatie en de inzetbaarheid van lerenden op de arbeidsmarkt te vergroten, zal het programma de samenwerking met bedrijven versterken door grootschalige transnationale projecten.

Kennisallianties . In het Europa 2020-kerninitiatief 'Innovatie-Unie' is gewezen op het grote belang van de ondersteuning van universiteiten bij modernisering en kwaliteitsverbetering en bevordering van innovatie via zogeheten 'kennisallianties'. Dit zijn gestructureerde partnerschappen tussen hogeronderwijsinstellingen en bedrijven die creativiteit en ondernemerschap stimuleren en nieuwe curricula en kwalificaties ontwerpen en invoeren. Het programma speelt in op de grote belangstellingen die in het bedrijfsleven en het onderwijs bestaat voor deze vorm van samenwerking met het oog op de bewerkstelliging van innovatie en groei.

Allianties voor sectorspecifieke vaardigheden . Sectorale projecten tussen bedrijven en onderwijs- en opleidingaanbieders om nieuwe sectorspecifieke curricula te creëren, innovatieve vormen van beroepsopleiding te ontwikkelen en de erkenningsinstrumenten voor de hele EU in de praktijk te brengen.

Kennisallianties en allianties voor sectorspecifieke vaardigheden/ betrokken instellingen en bedrijven | 400 allianties en 4 000 instellingen |

Ondersteunende IT-platforms en virtuele mobiliteit . In verband met de behoefte aan alternatieve vormen van mobiliteit zal in het programma een grotere rol aan ondersteunende IT-platforms worden toebedeeld. Dergelijke platforms kunnen tegen zeer lage meerkosten resultaten opleveren op het gebied van 'peer learning' en de verspreiding van goede praktijken voor een veel grotere groep potentiële begunstigden. Open educatieve leermiddelen zoals e-cursussen en virtuele mobiliteit zijn van toenemend belang voor de internationale aantrekkelijkheid van onderwijsinstellingen. Het initiatief e-Twinning voor samenwerking tussen scholen wordt aanzienlijk versterkt en zal de aanzet geven tot soortgelijke initiatieven voor beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie en jongerenwerk. Het zal voor de nabuurschapslanden worden opengesteld.

Informatietechnologieplatforms | 3 platforms |

Internationale samenwerking en capaciteitsopbouw . De samenwerking met derde landen wordt volledig geïntegreerd in de kernacties van het programma, overeenkomstig de prioriteiten van het externe beleid van de EU, en bouwt voort op de ervaring die is opgedaan met de programma's van de periode 2007-2013, met name Tempus en Erasmus Mundus. Deze samenwerking is gericht op de verbetering van de kwaliteit, de relevantie en het bestuur van het hoger onderwijs via bottom-up-projecten die door internationale consortia worden uitgevoerd. Aangezien vanuit de politiek sterk is aangedrongen op een versterking van de steun aan de landen van het Europees Nabuurschap, voorziet het programma in de ondersteuning van de capaciteitsopbouw van instellingen en de modernisering van hogeronderwijsstelsels door middel van samenwerking en structurele maatregelen. Deze activiteiten worden nauw gekoppeld aan activiteiten voor de mobiliteit van studenten en personeel. Het programma levert tevens een bijdrage tot de modernisering van onderwijsstelsels en de opbouw van lokale capaciteiten in Azië, Latijns-Amerika en de ACS-landen en verleent steun voor samenwerkingsprojecten op het gebied van niet-formeel leren.

Samenwerkingsprojecten voor capaciteitsopbouw in het hoger onderwijs | 1 000 projecten |

Kernactie 3: ondersteuning van beleidshervormingen

Een op feiten gebaseerde beleidsvorming, diepgaande landenanalysen en multilateraal toezicht zijn alle van cruciaal belang voor de verwezenlijking van de strategische prioriteiten van Europa. Wederzijdse leerprocessen op EU- en internationaal niveau zijn van grote waarde gebleken voor de effectiviteit van investeringen in onderwijs en helpen de lidstaten nieuwe beleidsmaatregelen en hervormingen te implementeren. De verschillende EU-instrumenten voor transparantie die in het kader van het programma Een leven lang leren zijn ontwikkeld, hebben een zeer groot effect gesorteerd. Meer dan 10 miljoen werkzoekenden maken al gebruik van Europass om hun cv online aan te maken.

De steun van Erasmus voor iedereen voor beleidshervormingen is gericht op drie kernactiviteiten:

- steun voor de open coördinatiemethoden (ET 2020, EU-Jeugdstrategie) en het Europees Semester (Europa 2020);

- EU-instrumenten: valorisatie en tenuitvoerlegging;

- beleidsdialoog (belanghebbenden, derde landen, internationale organisaties).

[pic]

Het programma zal meer steun verlenen voor activiteiten die de EU-agenda voor onderwijs, opleiding en jongeren helpen vormgeven , met name via de open coördinatiemethoden: de ontwikkeling van indicatoren, statistieken en benchmarks en het volgen van trends en beleidsontwikkelingen; peer learning en peer reviews; beleidsanalyse; en vergelijkende studies. In het programma wordt de steun voor de nationale tenuitvoerlegging van EU-instrumenten voor transparantie (zoals EQF, ECTS en ECVET) en voor EU-netwerken vergroot. Bovendien wordt steun verleend voor de tenuitvoerlegging van U-Multirank , een prestatiegebaseerde rangschikkings- en informatietool voor de profilering van hogeronderwijsinstellingen met het oog op een ingrijpende verbetering van de transparantie van de hogeronderwijssector, dat in 2013 eerste resultaten moet opleveren.

Het programma zal ook steun verlenen voor specifieke beleidsagenda's voor thematische prioriteiten, waaronder de moderniseringsagenda voor het hoger onderwijs en het proces van Bologna (hoger onderwijs) en het proces van Kopenhagen (beroepsonderwijs en -opleiding), de agenda voor scholen in de 21e eeuw, de Europese agenda voor volwasseneneducatie en de gestructureerde dialoog met jongeren, met inbegrip van operationele steun aan het Europees Jeugdforum en aan partnerschappen met representatieve jongeren-ngo's. Tevens wordt de implementatie van de acht in het Europees kader van 2008 gedefinieerde sleutelcompetenties voor een leven lang leren ondersteund en opgevoerd.

De steun voor beleidshervormingen is erop gericht de specifieke doelstellingen van de ET 2020-strategie te verwezenlijken en de streefdoelen van de Europa 2020-strategie op het gebied van onderwijs en menselijk kapitaal te halen. Het programma zal zich via de open coördinatiemethode concentreren op de belangrijkste beleidspunten die tot de verwezenlijking van deze belangrijke EU-doelstellingen bijdragen: bevordering van het gebruik van ICT in scholen en op alle andere niveaus van het formele onderwijs; verhoging van de lees- en schrijfvaardigheid van Europese jongeren en volwassenen; terugdringing van schooluitval; bevordering van excellentie en sterkere verbanden tussen onderwijs, onderzoek en innovatie; intensivering van het leren van vreemde talen naast transversale competenties zoals leren te leren en ondernemerschap.

De beleidsdialoog met derde landen en met de buurlanden, alsook met strategische partners in opkomende en ontwikkelde landen wordt overeenkomstig de prioriteiten van het EU-buitenlandbeleid geïntensiveerd.

Jean Monnet-initiatief

Dit programma, dat in 1989 van start ging, omvat inmiddels 62 landen in de hele wereld en zo'n 740 universiteiten hebben 'Jean Monnet-lessen' in hun onderwijsprogramma opgenomen. Tussen 1990 en 2009 heeft het Jean Monnet-initiatief ongeveer 3 500 projecten op het gebied van studies inzake Europese integratie helpen opzetten, waaronder 141 Europese Jean Monnet-kernen, 775 leerstoelen en 2007 permanente cursussen en Europese modules. Op basis van de met het Jean Monnet-initiatief opgedane ervaringen en goede praktijken worden in het kader van het programma het onderwijs en het onderzoek op het gebied van Europese integratie gestimuleerd, zowel in de lidstaten als op mondiaal niveau (met name in de kandidaat-lidstaten en de nabuurschapslanden). De diversificatie van de studies op dit gebied wordt aangemoedigd, evenals een meer evenwichtige geografische spreiding en de participatie van een nieuwe generatie docenten.

Gezien hun internationaal erkende academische excellentie in tal van disciplines die relevant zijn voor Europese integratie, zal het programma specifieke steun blijven verlenen aan het Europacollege (in Brugge en Natolin) met het oog op uitbreiding van zijn activiteiten tot de nabuurschapslanden en aan het Europees Universitair Instituut om met name de capaciteit voor de bevordering van goed EU-beleid te vergroten. Beide instellingen worden aangemoedigd hun wederzijdse samenwerking te intensiveren. Andere academische instellingen die werkzaam zijn op het gebied van Europese integratie wordt toegang tot het programma verleend op basis van de toegevoegde waarde van hun activiteiten.

Voor instellingen die de kwaliteit van hun studieprogramma inzake Europese integratie willen laten erkennen, roept de Commissie een Jean Monnet-excellentielabel in het leven. Het netwerk van Jean Monnet-hoogleraren fungeert ook als denktank ter ondersteuning van het EU-bestuur en de EU-beleidsvorming. De dialoog tussen de academische wereld en beleidsmakers zal op die manier worden versterkt.

Sportactie

Om de Europese dimensie op het gebied van sport te ontwikkelen, verleent het programma steun voor de volgende activiteiten:

- transnationale samenwerkingsprojecten;

- belangrijke niet-commerciële Europese sportevenementen;

- versterking van het feitenmateriaal voor beleidsvorming op sportgebied;

- capaciteitsopbouw op sportgebied;

- dialoog met relevante Europese belanghebbenden.

Het programma zal zich richten op: versterking van goed bestuur en van de kennisbasis op het gebied van sport in de EU; stimulering van lichaamsbeweging die bevorderlijk is voor de gezondheid; benutting van het potentieel van sport om sociale insluiting te bevorderen; aanmoediging van dubbele loopbanen door scholing en opleiding van sporters; en de aanpak van transnationale bedreigingen zoals doping, manipulatie van uitslagen, geweld, racisme en intolerantie.

De begunstigden van het programma zijn openbare organen of maatschappelijke organisaties die een actieve rol spelen in de breedtesport. De ondersteunde projecten en netwerken hebben voornamelijk ten doel richtsnoeren en aanbevelingen van de lidstaten en/of sportorganisaties te implementeren en de toepassing ervan te monitoren op gebieden als goed bestuur, dubbele loopbanen en participatie in sport en lichaamsbeweging.

BEGROTING EN UITVOERING

In de evaluaties van de lopende programma's werd benadrukt dat het systeem van de EU en nationale agentschappen de meest doeltreffende en doelmatige manier is om resultaten te bereiken. Uit financiële audits van de agentschappen en de beoordeling door de Europese Rekenkamer is bovendien gebleken dat het foutenpercentage bij de het beheer van de programma's bijzonder laag is (minder dan 2%). Het nieuwe programma zal derhalve worden gebaseerd op de belangrijkste pijlers van het bestaande systeem, terwijl de uitvoeringsmechanismen worden versterkt met het oog op een vermindering van de administratieve en beheerkosten .

Begroting

In tabel 1 en figuur 1 is de voorgestelde verdeling van de middelen over de belangrijkste acties aangegeven. Op grond van de reeds opgedane ervaringen en met het oog op de sterkere nadruk die op mobiliteit wordt gelegd, wordt ongeveer twee derde van de begroting toegewezen aan leermobiliteit. Samenwerking en beleidshervormingen zijn weliswaar van cruciaal belang voor de impact van de beleidsmaatregel, maar gezien de aard van deze activiteiten hebben zij natuurlijk verhoudingsgewijs beperkte budgettaire gevolgen. De internationale component van het programma is in overeenstemming met de prioriteiten van het externe beleid van de Unie. In de jaarlijkse toewijzing van middelen wordt de nodige flexibiliteit ingebouwd om op ontwikkelingen op internationaal vlak te kunnen reageren.

TABEL 1: INDICATIEVE TOEWIJZING VAN MIDDELEN NAAR TYPE ACTIE VOOR ONDERWIJS, OPLEIDING EN JONGEREN (excl. Jean Monnet, sport en administratieve uitgaven)

Kernacties en -activiteiten | Geraamd percentage van de totale begroting | Activiteiten gericht op: |

Kernactie 1: individuele leermobiliteit | 66% | personeel, hogeronderwijsstudenten en leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding, gezamenlijke mastergraden, Erasmus Master (garantiefaciliteit voor studieleningen), jongeren |

Kernactie 2: samenwerking voor innovatie en goede praktijken | 26% | Strategische partnerschappen, kennisallianties, allianties voor sectorspecifieke vaardigheden, IT-platforms |

Kernactie 3: ondersteuning van beleidshervormingen | 5% | Steun voor beheer Europa 2020-strategie en de open coördinatiemethode |

Exploitatiesubsidies aan nationale agentschappen | 3% |

FIGUUR 1: TOEWIJZING VAN MIDDELEN NAAR TYPE ACTIE VOOR HET PROGRAMMA

[pic]

Het programma is opgebouwd rond de drie kernacties, maar dit neemt niet weg dat het toegankelijk blijft voor het merendeel van de sectoren die thans steun ontvangen in het kader van de programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie. Tabel 2 en figuur 2 betreffen een simulatie van de mogelijke verdeling van de begrotingsmiddelen over de verschillende sectoren , op basis van de hierboven beschreven prioriteiten en specifieke activiteiten, vergeleken met de situatie in de periode 2007-2013. Er zij evenwel op gewezen dat de cijfers als voorlopige schattingen moeten worden beschouwd. Tijdens de uitvoering van het programma zal het mogelijk zijn de daadwerkelijk opname van de kredieten uitgesplitst naar de belangrijkste sectoren (onderwijs, beroepsopleiding en jongeren) vast te stellen en hiervan verslag te doen. In de simulatie hieronder is aangegeven dat de voorgestelde begroting van het programma voor alle onderwijssectoren en de sector niet-formele leeractiviteiten van jongeren in een verhoging van het financieringsniveau voorziet.

TABEL 2: MOGELIJKE FINANCIERINGSNIVEAUS PER SECTOR 2014-2020, VERGELEKEN MET DE PROGRAMMAPERIODE 2007-2013 (in miljoenen euro's, EU-27)

Erasmus voor iedereen | Programmaperiode 2007-2013* | Gemiddeld per jaar 2014-2020 | % Toename | Concentratie |

Erasmus hoger onderwijs (incl. tertiair beroepsonderwijs) | 585 | 1100 – 1150 | 85 %-95 % | Studenten, personeel, gezamenlijke programma's, masters, strategische partnerschappen, kennisallianties |

Erasmus hoger onderwijs -internationale dimensie (rubriek 4) | 220** | 259 | 17% | Studenten, personeel en capaciteitsopbouw, vooral in de nabuurschapslanden |

Erasmus opleiding (beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie) | 330, waarvan 60 voor volwasseneneducatie | 500 – 540, waarvan ongeveer 110 voor volwasseneneducatie | 50% – 60 in totaal, ongeveer 80% voor volwasseneneducatie | Studenten, personeel, strategische partnerschappen, allianties voor sectorspecifieke vaardigheden, IT-platforms |

Erasmus op school | 180 | 250 – 275 | 40 % -55 % | Personeel, strategische partnerschappen, IT-platforms |

Erasmus jeugdparticipatie | 150 | 190 – 210 | 25 % — 40 % | Jongeren, personeel, strategische partnerschappen, IT-platforms |

Operationele subsidies (nationale agentschappen) | 55 | 63 | 15 % |

Beleidsondersteuning | 75 | 92 | 20 % |

Jean Monnet | 30 | 45 | 50 % |

Sport | n.v.t. | 34 | n.v.t. |

* Omvat in 2010 gefinancierde activiteiten voor de EU-27, geïndexeerd 2017. ** Indicatieve schatting van de financiering van internationale samenwerking op het gebied van hoger onderwijs. |

FIGUUR 2: MOGELIJKE JAARLIJKSE FINANCIERING IN 2014-2020 TEN OPZICHTE VAN 2007-2013

[pic]Een aantal opzichzelfstaande beleidsprioriteiten wordt in alle drie de kernacties geïntegreerd. Meertaligheid zal worden ondersteund door mobiliteit van leerkrachten en taalleraren, samenwerking met het oog op de ontwikkeling van innovatieve instrumenten en methoden voor het talenonderwijs, beleidsondersteuning voor de hervorming van het talenonderwijs en bevordering van taalkundige verscheidenheid in de onderwijsstelsels.

Een aantal acties wordt beter gestroomlijnd, met meer doelgerichte prioriteiten en nieuwe activiteiten om rekening te houden met nieuwe uitdagingen (bijvoorbeeld een duidelijke versterking van de mobiliteit voor personeel ter bevordering van de kwaliteit van instellingen in beroepsonderwijs en -opleiding). Scholen zullen worden aangemoedigd deel te nemen aan transnationale partnerschappen en samenwerkingsovereenkomsten met andere scholen in andere lidstaten te sluiten, teneinde de impact van de EU-steun te verhogen en voor synergie te zorgen tussen de verschillende vormen van samenwerking, zoals virtuele mobiliteit, mobiliteit voor scholieren en leerkrachten en pedagogiekprojecten.

Omgekeerd worden sommige activiteiten beperkt of gestaakt vanwege het verhoudingsgewijs geringe systeemeffect, buitensporige kosten of het bestaan van andere financieringsbronnen van de EU die worden gebruikt voor soortgelijke activiteiten. Hierbij gaat het onder andere om studiebezoeken, voorbereidingsbezoeken en workshops voor volwassenen; intensieve Erasmusprogramma's (deze worden geïntegreerd in bredere acties gericht op intensieve samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs); bijscholing van volwassenen op de arbeidsmarkt (hiervoor komt financiering uit andere bronnen beschikbaar, met name het Europees Sociaal Fonds).

Minimumtoewijzing van middelen per sector . Bij de uitvoering van het programma zullen aan elk van de vijf hoofdsectoren voldoende middelen worden toegewezen, zodat de belangrijkste categorieën belanghebbenden en begunstigden ten minste in de programma's voor de periode 2007-2013 gegarandeerde bedragen ontvangen. Deze indicatieve toewijzingen, uitgedrukt als percentage van de totale begroting (rubriek 1), zijn als volgt: 25% voor hoger onderwijs; 17% voor beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie (waarvan 2% voor volwasseneneducatie); 7% voor scholen; en 7% voor jongeren . Deze toewijzingen zijn op de huidige situatie gebaseerd om voor continuïteit te zorgen met betrekking tot de voor de belangrijkste onderwijssectoren gegarandeerde minimumbedragen. Bij deze minimumtoewijzingen blijft nog een aanzienlijke marge over, waarvan waarschijnlijk alle sectoren zullen profiteren. Ter illustratie: in het kader van het programma Een leven lang leren worden in alle onderwijssectoren middelen besteed die hoger zijn dan de vastgestelde minimumbedragen.

Uitvoering

In het programma en met name in de beheersvoorschriften wordt de nadruk gelegd op stroomlijning, vereenvoudiging en een op prestaties gebaseerde toewijzing van begrotingsmiddelen. Tegelijkertijd wordt bij de uitvoering rekening gehouden met het feit dat voor flexibiliteit en differentiatie moet worden gezorgd om voor een evenwicht te zorgen met het effect van de stroomlijning.

Met het oog op vereenvoudiging en stroomlijning wordt het aantal door het programma ondersteunde activiteiten ten opzichte van de programma's voor 2007-2013 teruggebracht van 75 naar 11 (4 mobiliteits-, 4 samenwerkings- en 3 beleidsondersteuningsactiviteiten). Om de doelmatigheid te vergroten, wordt in het programma meer gebruikgemaakt van vaste subsidiebedragen. Succesvolle voorbeelden, zoals de forfaitaire subsidies voor studentenmobiliteit in het kader van Erasmus, zullen op grotere schaal worden toegepast bij de mobiliteitsacties. Doordat de nationale agentschappen geen individuele aanvragen voor mobiliteit meer zullen behandelen, wordt de administratieve belasting verlaagd.

De vermindering van het aantal acties met 85% ten opzichte van de huidige situatie zal voor het systeem een efficiencywinst van 30% kunnen opleveren doordat de opzet van het programma wordt gestroomlijnd en doordat de nadruk op de systeemeffecten wordt gelegd. Deze winst wordt behaald door de inherente complexiteit van het programma te beperken door het aantal doelstellingen te verlagen, zich op de kernacties te concentreren, horizontale activiteiten te integreren en overlappingen, minder efficiënte of te kleine acties te schrappen.

Een toename van de productiviteit met nog eens 10% valt te verwachten als gevolg van de invoering van gemeenschappelijke hulpmiddelen na het samengaan van programma's en de oprichting van één coördinerend nationaal agentschap per land. De winst is het gevolg van gemeenschappelijke overheaduitgaven en schaalvoordelen in verband met: één IT-systeem voor het beheer van de aan de nationale agentschappen toevertrouwde middelen, één reeks voorschriften, minder financiële transacties enz. Nu al zijn de administratieve kosten van de agentschappen veel lager voor het grotere programma Een leven lang leren dan voor het kleinere programma Jeugd in actie (4,5% tegen 8%).

Er wordt dan ook naar gestreefd om door het cumulatieve effect van de vereenvoudiging een verhoging van de productiviteit van 40% te bereiken. Door dit gecombineerde effect kan het bedrag per beheerder (voltijdequivalent) van 6 naar 10 miljoen euro toenemen.

De controles worden gebaseerd op het beginsel van één audit: elke lidstaat zal, via de aangewezen nationale autoriteit, op nationaal niveau toezicht uitoefenen op de activiteiten in verband met het programma; het nationale agentschap wordt verantwoordelijk voor de controle van de begunstigden van het programma, terwijl de Commissie, om overlapping te voorkomen, toezicht op het controlesysteem houdt en de controles coördineert, en minimumvoorschriften vaststelt. De controles berusten grotendeels op een risicoanalyse. In de huidige programma's wordt al begonnen met de toepassing van deze maatregelen.

De resulterende vereenvoudigde en gestroomlijnde opzet zal gemakkelijk en tegen geringe kosten kunnen worden opgeschaald en een toename van het budget in de orde van grote van 70%, zoals voorgesteld in de mededeling van de Commissie over het meerjarige financiële kader, kan met de huidige middelen worden beheerd.

Voor Erasmus Master (leninggarantieregeling voor masterstudies) zal gebruik worden gemaakt van de diensten van een trustee, die gemachtigd wordt de regeling ten uitvoer te leggen op basis van een trustovereenkomst waarin de gedetailleerde regels en vereisten inzake het gebruik van het instrument en de respectievelijke verplichtingen van de partijen nader zijn bepaald.

De uitvoeringsvoorschriften voorzien in een grotere mate van toewijzing op basis van prestaties en leggen meer de nadruk op de toegevoegde waarde van de EU, die aan de hand van kwalitatieve en, waar mogelijk, kwantitatieve criteria moet worden bepaald. Voor kernactie 1 (mobiliteit) wordt 25% van de aan de nationale agentschappen toegewezen middelen verdeeld op basis van kwantificeerbare beginselen, zoals de uitvoering van de begroting, het aantal mensen dat van mobiliteit gebruikmaakt en de uitvoering van de werkprogramma's van de nationale agentschappen. Dit percentage is gelijk aan de huidige toewijzing op basis van prestaties in het kader van Erasmus. Het voorstel zal op die ervaring voortbouwen. De toewijzing van het overige deel van de begroting aan de nationale agentschappen geschiedt voornamelijk op basis van de omvang van de bevolking. Kwalitatieve criteria om de toegevoegde waarde van de EU te vergroten zijn voornamelijk van toepassing op de kernacties 2 (samenwerking) en 3 (beleidshervorming), bijvoorbeeld de door de belanghebbenden in het kader van een beoogd partnerschap toegezegde institutionele en financiële middelen, of het verband tussen open coördinatieactiviteiten en de in het kader van de Europa 2020-strategie vastgestelde uitdagingen.

De begrotingstoewijzing voor de internationale dimensie van het programma is afgestemd op de geografische, ontwikkelings- en beleidsprioriteiten die voor het externe optreden van de EU zijn vastgesteld, waarbij tegelijkertijd wordt gezorgd voor stabiliteit met betrekking tot de financieringsniveaus en al te korte financieringscycli worden vermeden. De nodige plannings- en rapportagesystemen zullen worden ingevoerd om de mobiliteit van en naar de verschillende regio's buiten de EU te waarborgen en te monitoren.

Bij de voorbereiding van deze mededeling en het voorstel voor een nieuw programma heeft de Commissie een brede raadpleging gehouden: met leidinggevenden van onderwijsinstellingen, leraren, onderzoekers en studenten, bedrijven en sociale partners, overheden en internationale instellingen en belanghebbenden die actief zijn op het gebied van jongeren.

ERASMUS VOOR IEDEREEN: INVESTEREN IN ONZE TOEKOMST

De EU bevindt zich in een van de moeilijkste periodes van haar bestaan. Om een duurzame uitweg uit de crisis te kunnen vinden, moet duidelijk worden gekozen voor excellentie en gelijke kansen door middel van onderwijs, bevordering van mobiliteit en vorming van een Europese identiteit op basis van het multiculturalisme en de diversiteit waar het Europese model voor staat.

Alleen door te investeren in de mensen van Europa kan vooruitgang worden geboekt. Het nieuwe programma Erasmus voor iedereen wil miljoenen mensen in heel Europa, maar ook daarbuiten, een kans geven om unieke internationale ervaring op te doen. Door de integratie van onderwijs, opleiding, jongeren en sport biedt het programma een gestroomlijnde structuur om meer mensen te laten profiteren en zijn reikwijdte en effect te vergroten. Erasmus voor iedereen sluit aan bij een van de grootste successen van Europa, het Erasmusprogramma, en bevordert internationale mobiliteit door Erasmus open te stellen voor scholen, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, masterstudenten en bepaalde gebieden waarop jongeren actief zijn, zoals vrijwilligerswerk.

De spilfunctie die de EU als katalysator voor economische dynamiek en politieke stabiliteit vervult, is alleen mogelijk als nationale en internationale actoren in de particuliere en overheidssector ondubbelzinnig kiezen voor het opbouwen van een toekomst met behulp van onderwijs en opleiding.

European Expert Network on Economics of Education (EENEE), Policy Brief, september 2011.

Verslag van het Poolse voorzitterschap over de bronnen van groei in Europa, getiteld 'Towards a European consensus on growth', oktober 2011.

COM(2011) 567 van 20.9.2011.

Erasmus, Comenius, Leonardo, Grundtvig, Transversaal programma, Jean Monnet.

Een Leven Lang Leren (waartoe behoren Erasmus, Comenius, Leonardo, Grundtvig), Erasmus Mundus, Tempus, bilaterale samenwerkingsprogramma's met geïndustrialiseerde landen, Edulink, Alfa en Jeugd in actie alsmede voorbereidende acties op het gebied van sport 2009-2011.

Programma waarvan de naam verwijst naar de belangrijke ontdekkingen van Nobelprijswinnares Marie SkB[pic]odowska Curie.

De Horizon 2020-programma's en -regelingen, waaronder hede voorbereidende acties op het gebied van sport 2009-2011.

Programma waarvan de naam verwijst naar de belangrijke ontdekkingen van Nobelprijswinnares Marie Skłodowska Curie.

De Horizon 2020-programma's en -regelingen, waaronder het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en de kennisalliantie in het kader van Erasmus voor iedereen, hebben een gemeenschappelijk overkoepelend doel: de innovatiecapaciteit van Europa vergroten. Zij leveren echter op complementaire wijze een bijdrage aan het verkleinen van de innovatieachterstand van Europa: Horizon 2020 door de banden tussen onderzoek en innovatie te versterken (waarbij onderwijsactiviteiten buiten beschouwing blijven); het EIT door de zogeheten 'kennisdriehoek' (onderzoek, innovatie en onderwijs) te integreren; en de kennisallianties door de samenwerking tussen onderwijs en innovatie te versterken.

EQF: Europees kwalificatiekader; ECTS: Europees systeem voor de overdracht en accumulatie van studiebelastingpunten (European Credit Transfer en Accumulation System); ECVET: Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (European Credits System for Vocational Education and Training).

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren.

De steun zal geheel overeenkomstig actie 68 van de digitale agenda worden verleend (daarin worden de lidstaten aangemoedigd e-leren te integreren in het nationale beleid inzake de modernisering van onderwijs en opleiding).

De huidige en de toekomstige begrotingssituaties kunnen niet zonder meer met elkaar worden vergeleken. De ramingen zijn gebaseerd op de belangrijkste soorten acties die ondersteund worden door de programma's voor 2007-2013 en voor 2014-2020. Sommige uitgaven die momenteel bij de begroting van een bepaalde sector worden gerekend, worden hier buiten beschouwing gelaten, omdat zij een onderdeel van alle sectoren worden (bijvoorbeeld operationele subsidies aan de nationale agentschappen en activiteiten voor beleidsondersteuning). De toewijzing op basis van prestaties kan van tevoren niet nauwkeurig worden geraamd.

Uitgezonderd activiteiten voor het Jean Monnet-initiatief en sport.