Artikelen bij COM(2007)452 - Zesde Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toepassing van richtlijn 89/552/EEG "Televisie zonder grenzen" - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2007)452 - Zesde Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité ... |
---|---|
document | COM(2007)452 |
datum | 24 oktober 2007 |
1. Inleiding 3
1.1. Achtergrond van dit verslag 3
1.2. Ontwikkeling van de televisiemarkt in Europa 3
2. Toepassing van de richtlijn 4
2.1. Bevoegdheid (artikel 2) 4
2.2. Evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving (artikel 3 bis) 5
2.3. Bevordering van de productie en distributie van televisieprogramma's (artikelen 4 en 5) 6
2.4. Toepassing van de voorschriften op het gebied van de reclame (artikelen 10-20) 7
2.5. Bescherming van minderjarigen en de openbare orde (artikelen 2 bis, 22 en 22 bis) 8
2.6. Coördinatie tussen de nationale instanties en de Commissie 8
3. Voorstel voor een richtlijn betreffende audiovisuele mediadiensten (AVMS) 9
4. Internationale aspecten 9
4.1. Uitbreiding – vooruitzichten 9
4.2. Internationaal kader voor culturele diversiteit 10
4.3. Samenwerking met de Raad van Europa 11
5. Conclusies 11
1. INLEIDING
1.1. Achtergrond van dit verslag
Door middel van deze mededeling en overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn 89/552/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG (Televisie zonder grenzen, hierna genoemd de richtlijn) legt de Commissie het zesde verslag over de toepassing voor aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het verslag bestrijkt de toepassing van de richtlijn in de periode 2005-2006.
Doel van het verslag is de voornaamste feiten die zich in de referentieperiode bij de toepassing van de richtlijn hebben voorgedaan, te beschrijven en analyseren. Omdat de Commissie een voorstel voor modernisering van de richtlijn heeft goedgekeurd, verwijst het verslag tevens naar recente ontwikkelingen betreffende dit wetgevingsvoorstel dat momenteel in het kader van de medebeslissingsprocedure door de Raad en het Parlement wordt onderzocht.
1.2. Ontwikkeling van de televisiemarkt in Europa
De laatste jaren is de televisiemarkt geconfronteerd met belangrijke uitdagingen van zowel economische als technologische aard. Tegen een achtergrond van inkomstenstabiliteit voor de traditionele financiële stromen zoals kijkgeld en reclame-inkomsten, heeft verdere diversificatie van inkomstenbronnen, samen met een vermenigvuldiging van diensten voor de omroepsector geleid tot een verbetering van de algehele economische prestaties wat betreft de omzet (in 2004 bedroegen de totale netto-inkomsten van radio- en tv-maatschappijen ongeveer 72,8 miljard, een toename van 7,9% ten opzichte van 2003). Deze trend heeft evenwel een concentratie van exploitanten in specifieke gebieden, zoals betaal-tv, waarin de bedrijfsomstandigheden het in veel gevallen niet toelieten dat meerdere exploitanten gelijktijdig op een individuele nationale markt opereerden, niet kunnen voorkomen.
De ontwikkeling van digitaletelevisieomroep en, meer recentelijk, van IPTV en andere vormen van online inhoud heeft nog een dimensie aan de omroepindustrie toegevoegd, die nu een ongekend aantal diensten aan het aanbod kan toevoegen. Deze technologische ontwikkelingen zullen de komende jaren de sector zeker blijven beïnvloeden, met toenemende concurrentie zowel binnen de sector als van nieuwkomers. Het is op dit moment echter niet mogelijk te voorspellen welk bedrijfsmodel het meest zal profiteren van de veranderende technologische omstandigheden. De Commissie heeft in ieder geval 2012 vastgesteld als streefdatum voor analoge afschakeling.
Het aantal beschikbare diensten in de uitgebreide Gemeenschap ligt halverwege 2006 veel hoger dan was voorspeld. Naast 122 analoge nationale kanalen waren ongeveer 1335 digitale kanalen beschikbaar over meerdere platformen (kabel, satelliet, terrestrisch, IPTV). Een aantal van deze kanalen richtte zich op de markten van andere lidstaten of werd uitgezonden van buiten de Unie. Halverwege 2006 waren er 370 dergelijke diensten. Afgezien van de nationaal of transnationaal beschikbare kanalen wordt het aantal regionale kanalen geschat op ongeveer 3000.
Hoewel kijkers geconfronteerd worden met een enorm toegenomen en divers aanbod, is hun algehele kijkpatroon niet aanzienlijk veranderd. Klaarblijkelijk is het publiek meer gefragmenteerd, aangezien kijkers in zeker mate zijn overgeschakeld naar nieuwe digitale kanalen. Echter, de sedert langvoorspelde afname van de tijd die aan tv-kijken wordt besteed, ten gunste van internetconsumptie, is niet tot stand gekomen. In bepaalde landen nam de kijktijd in 2005 ten opzichte van 2004 toe (België, Frankrijk, Ierland, Polen). Hongarije blijft het land waar het meest tv wordt gekeken (265 minuten/dag), terwijl dat in Denemarken het minst is (153 minuten/dag).
2. TOEPASSING VAN DE RICHTLIJN
2.1. Bevoegdheid (artikel 2)
Het 'land-van-oorsprong'-beginsel is de hoeksteen van de richtlijn. Volgens dit beginsel mogen diensten die de wetgeving naleven van het land waar de exploitanten gevestigd zijn, zich vrij bewegen op de interne markt. Artikel 2 bis, lid 2, van de richtlijn geeft lidstaten evenwel de mogelijkheid af te wijken van artikel 2 bis, lid 1, wanneer een televisie-uitzending uit een andere lidstaat een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk vormt op artikel 22, lid 1 of lid 2, of artikel 22 bis.
Op grond van deze bepaling heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk de Commissie op 20 december 2004 in kennis gesteld van haar voornemen het onder de naam 'Extasi TV' opererende tv-kanaal te verbieden. Hiervoor werd als reden gegeven dat door deze televisiedienst duidelijk, belangrijk en ernstig inbreuk werd gemaakt op artikel 22 van de richtlijn. De dienst werd via opstraalapparatuur in Spanje uitgezonden, maar de programmering werd samengesteld en bewerkt door Digital World Television (DWT) in Italië. Er bestond dus onzekerheid over welke lidstaat, Italië of Spanje, voor deze omroep bevoegd was.
Het Verenigd Koninkrijk voldeed aan alle raadplegingsvereisten en de overtredingen hielden aan. Op 9 februari 2005 stelde het Verenigd Koninkrijk de Commissie er in een brief van op de hoogte dat, overeenkomstig afdeling 177 van de Broadcasting Act 1990, een besluit was vastgesteld op grond waarvan bepaalde handelingen die nodig zijn voor de effectieve ontvangst van de dienst in kwestie in het Verenigd Koninkrijk, illegaal werden verklaard. Op 11 juli 2005 besloot de Commissie dat de door het Verenigd Koninkrijk genomen maatregelen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en met artikel 2 bis, lid 2, van de richtlijn.
Soortgelijke problemen deden zich voor bij het bepalen welke regelgeving van toepassing was op de diensten RTL-TVi, Club RTL en 'Plug Tv', met name of de bevoegdheid bij België of Luxemburg lag. Bij de bijeenkomst van het Contactcomité op 15 november 2006 presenteerde de Belgische afvaardiging haar bijdrage wat betreft deze kwestie. Er volgde een discussie met andere belanghebbende afvaardigingen. De afvaardigingen kwamen overeen beter samen te werken bij het vinden van concrete oplossingen voor dergelijke problemen.
2.2. Evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving (artikel 3 bis)
Artikel 3 bis, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat lidstaten maatregelen mogen nemen om ervoor te zorgen dat evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving niet op een dergelijke manier worden uitgezonden dat een groot deel van het publiek niet de mogelijkheid heeft om deze evenementen op vrij toegankelijke televisie te volgen. Overeenkomstig artikel 3 bis, lid 2, van de richtlijn moet de Commissie (zodra een maatregel bij haar is gemeld) verifiëren of de maatregel in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en de maatregel publiceren zodra deze daadwerkelijk door de betrokken lidstaten is ingevoerd.
Op 15 december 2005 oordeelde het Gerecht van eerste aanleg in de zaak Infront vs Commissie dat de brief van de Directeur-generaal Onderwijs en Cultuur waarmee de Commissie de Britse autoriteiten informeerde dat zij geen bezwaren heeft tegen de maatregelen voor het uitzenden van evenementen van aanzienlijk belang voor het land in kwestie, een beschikking vormt in de zin van artikel 249 EG. Het Gerecht verklaarde de beschikking nietig om procedureredenen omdat deze niet is goedgekeurd in overeenstemming met de regels van de Commissie betreffende collegiale procedures, delegatie en de tenuitvoerlegging van beschikkingen.
In navolging op dit arrest heeft de Commissie een nieuwe beschikking over de Britse maatregelen vastgesteld die wel in overeenstemming is met de regels betreffende collegiale procedures, delegatie en de tenuitvoerlegging van beschikkingen. De Commissie heeft tevens alle verificaties van maatregelen die vóór het Infront-arrest in lidstaten waren aangemeld, in overeenstemming gebracht met de bevindingen van het Gerecht en heeft, overeenkomstig artikel 3 bis, lid 2, van de richtlijn, de beschikkingen van de Commissie vastgesteld die samen met de nationale maatregelen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.
Voorts zal de Commissie in overeenstemming met de bevindingen van het Gerecht handelen met betrekking tot alle maatregelen die door de lidstaten bij de Commissie werden aangemeld na het Infront-arrest. Dit is bijvoorbeeld gedaan voor de ontwerpmaatregelen die Finland op 2 oktober 2006 bij de Commissie heeft aangemeld. Deze maatregelen zijn door de Commissie geverifieerd, nadat het Contactcomité een gunstig advies had uitgebracht. Zoals eerder aangegeven is een formele beschikking over de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Gemeenschapsrecht vastgesteld en wordt deze bekendgemaakt samen met de op nationaal niveau goedgekeurde maatregelen.
2.3. Bevordering van de productie en distributie van televisieprogramma's (artikelen 4 en 5)
Op 22 augustus 2006 heeft de Commissie de Zevende Mededeling betreffende de tenuitvoerlegging van de artikelen 4 en 5 van de richtlijn goedgekeurd. Het verslag over de referentieperiode 2003-2004 heeft betrekking op de EU-25.
De gemiddelde zendtijd voor Europese producties in de EU-25 bedroeg in 2003 65,18% en in 2004 63,32%, een daling van 3,63% over een periode van vier jaar (2001-2004). Over een periode van zes jaar (1999-2004) is er echter sprake van een algehele stijging van 2,64% bij de programmering van Europese producties. Bij de beoordeling van de vorderingen in het kader van artikel 4 van de richtlijn moeten twee factoren worden meegenomen. In de eerste plaats zijn in de cijfers voor 2004 de tien lidstaten opgenomen die in 2004 tot de EU zijn toegetreden. Daarnaast is ook de berekeningsmethode gewijzigd: ook nevenkanalen met een kijkdichtheid van minder dan 3% tellen nu mee voor de berekening van het gemiddelde percentage van Europese producties. Uit deze resultaten blijkt dat er op korte termijn weliswaar sprake is van een licht dalende tendens, maar dat de programmering van Europese producties zich in de EU heeft gestabiliseerd op een niveau dat duidelijk hoger ligt dan 60% van de totale in aanmerking komende zendtijd. Vooral voor de tien lidstaten die voor het eerst aan deze rapportageprocedure hebben deelgenomen, is dit een bemoedigende ontwikkeling. Het moet ook worden opgemerkt dat het conformiteitspercentage voor de EU als geheel tijdens deze referentieperiode met meer dan vier punten is gestegen. Globaal bezien is de toepassing van artikel 4 van de richtlijn op Europees niveau derhalve bevredigend geweest.
Binnen de EU bedroeg het aandeel van de Europese producties door onafhankelijke producenten 31,39% in 2003 en 31,50% in 2004. Opmerkelijk genoeg was er vrijwel geen verschil tussen de resultaten voor de kanalen in de EU-15 en die in de tien lidstaten die in 2004 tot de EU zijn toegetreden; voor deze laatste bedroeg het gemiddelde resultaat 31,55%, wat zelfs nog hoger is dan dat voor de EU-15 (31,47%). In vergelijking met de vorige referentieperiodes was er sprake van een daling van 6,25% over zes opeenvolgende jaren (1999-2004). Toch blijft het aandeel van de recente Europese producties door onafhankelijke producenten relatief groot (meer dan een vijfde van de totale in aanmerking komende zendtijd). Het aandeel van de Europese producties door onafhankelijke producenten ligt ruim boven het in artikel 5 van de richtlijn vastgestelde streefpercentage van 10%.
2.4. Toepassing van de voorschriften op het gebied van de reclame (artikelen 10-20)
Tijdens de referentieperiode heeft de Commissie inbreukprocedures ingeleid, met name in verband met inbreuken op de reclamewetgeving. Deze inbreuken werden geconstateerd naar aanleiding van klachten van burgers of in het kader van toezicht door een onafhankelijke consultant. Deze onafhankelijke consultant leverde nationale verslagen met relevante feiten en bewijsmateriaal wat betreft de concrete toepassing van kwantitatieve regels op tv-reclame door omroepen uit bepaalde lidstaten gedurende een bepaalde periode. In 2006 werd de situatie in vijf lidstaten onderzocht en de desbetreffende verslagen werden tijdig geleverd aan de Commissie die zal voorzien in een passende follow-up.
Na het in 2004 aan het Koninkrijk België gerichte met redenen omklede advies naar aanleiding van een door de onafhankelijke consultant ingediend verslag, heeft de Commissie uitvoerig gesproken met de Belgische autoriteiten. Gezien de verbeteringen die inmiddels door de wetgevende instanties zijn ingevoerd bij het onder hun verantwoordelijkheid toezicht houden op de activiteiten van omroepen, heeft de Commissie op 4 april 2006 besloten de zaak te sluiten. Italië heeft een schriftelijke aanmaning ontvangen over de inlassing van korte reclamespotjes, ook wel minispotjes genoemd, tijdens de uitzending van voetbalwedstrijden, aangezien die spotjes strijdig werden geacht met de voorschriften van de richtlijn. Deze zaak – ingeleid naar aanleiding van het niet naleven van de voorschriften van de richtlijn – werd uiteindelijk, na wijzigingen in de Italiaanse wetgeving voor tv-reclame, op 12 december 2006 door de Commissie gesloten.
2.5. Bescherming van minderjarigen en de openbare orde (artikelen 2 bis, 22 en 22 bis)
In 2004 informeerde de Commissie de Asociación Nacional para la Protección y el Bienestar de los Animales (ANPBA) dat zij het verzoek van deze vereniging om het uitzenden van stierengevechten door Spaanse omroepen te verbieden, zou weigeren omdat uit het gebrek aan klachten uit de lidstaten waar dergelijke programma's worden uitgezonden, blijkt dat de vereniging tracht af te wijken van het beginsel van vrijheid van ontvangst dat is vastgelegd in artikel 2 bis, lid 2, van de richtlijn. Naar aanleiding van deze brief diende de ANPBA een klacht in bij de Ombudsman. Na de zaak te hebben onderzocht, was er volgens de Ombudsman bij de behandeling van deze klacht geen sprake van wanbestuur door de Commissie en de zaak werd dan ook op 12 januari 2006 door de Ombudsman gesloten. De Commissie had de zaak ondertussen gesloten.
Op 20 december 2006 keurden het Europees Parlement en de Raad een aanbeveling goed betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en betreffende het recht op weerwoord. De aanbeveling is gebaseerd op de eerdere Aanbeveling van de Raad van 1998 die van kracht zal blijven. De aanbeveling breidt het toepassingsgebied uit met mediageletterdheid, samenwerking tussen regelgevende instanties (zelfregulerend of coregulerend) bij het uitwisselen van ervaring en goede praktijken, actie tegen discriminatie in alle media, en het recht van weerwoord in online media. De Commissie zal regelmatig verslagen over de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de aanbeveling indienen en deze, indien nodig, herzien.
2.6. Coördinatie tussen de nationale instanties en de Commissie
Vergaderingen van het Contactcomité vonden plaats op 6 april 2005 (22e vergadering), 14 oktober 2005 (23e vergadering) en 15 november 2006 (24e vergadering). Bij de 21e vergadering op 21 oktober 2004 besloot het Contactcomité zijn notulen openbaar te maken teneinde de transparantie te vergroten. De notulen worden op de website van de Commissie geplaatst.
Het Comité heeft de voorbereidingen voor de herziening van de Richtlijn 'Televisie zonder grenzen' gevolgd, verschillende malen juridische kwesties behandeld en in het algemeen kwesties bekeken die gerelateerd zijn aan de toepassing van de richtlijn. Tijdens de 24e vergadering verklaarden de Luxemburgse en Belgische afvaardigingen zich bereid een oplossing te vinden waardoor het bedrijf, CLT, de verbintenissen wat betreft de audiovisuele producties die onder de regelgeving van de Franse gemeenschap in België vallen, zou naleven. Tijdens dezelfde vergadering gaf het Comité een gunstig advies over de Finse maatregelen die vallen onder artikel 3 bis van de Richtlijn 'Televisie zonder grenzen' (grote evenementen).
Bij de bijeenkomst in maart 2005, over het aanzetten tot haatgevoelens door omroepen uit derde landen, zoals Al Manar of Sahar 1 , heeft Commissaris Reding de werkgroep op hoog niveau voor nationale regelgevende instanties uitgenodigd voor een jaarlijkse bijeenkomst in maart 2006. Verschillende onderwerpen werden besproken, met name de follow-up van enkele in maart 2005 aangegane verbintenissen om de fundamentele vrijheden te waarborgen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN BETREFFENDE AUDIOVISUELE MEDIADIENSTEN (AVMS)
Een wetgevingsvoorstel voor een gemoderniseerde richtlijn betreffende audiovisuele diensten werd in december 2005 goedgekeurd. Dit gebeurde na twee openbare raadplegingen in 2003 en 2005 en een conferentie van belanghebbenden die in september 2006 in Liverpool plaatsvond.
Het wetgevingsvoorstel ligt nu in het kader van de medebeslissingsprocedure bij het Parlement en de Raad. Na een eerste discussie in mei 2006 over het voorstel van de Commissie is de Raad op 13 november 2006, onder het Finse voorzitterschap, het eens geworden over een algemene benadering.
Bij de eerste lezing op 13 december 2006 onderstreepte het Parlement grotendeels het voorstel van de Commissie met een duidelijke consensus over het toepassingsgebied, coregulering en zelfregulering, Europese producties en de tweeledige benadering. De goedgekeurde wijzigingen zijn grotendeels consistent met de algemene benadering van de Raad. De Commissie heeft het gewijzigde voorstel op 29 maart 2007 goedgekeurd. Onder het Duitse voorzitterschap werd op 24 mei 2007 een politiek akkoord gesloten over een gemeenschappelijk standpunt.
4. INTERNATIONALE ASPECTEN
4.1. Uitbreiding – vooruitzichten
Tijdens de onderzochte periode is de EU, na de toetreding van Roemenië en Bulgarije op 1 januari 2007, gegroeid van 25 naar 27 lidstaten.De betrekkingen tussen de Unie en de (destijds nog) kandidaat-lidstaten hebben zich conform de toetredingsstrategie ontwikkeld. De Commissie heeft het proces nauwlettend gevolgd en daarbij vooral aandacht geschonken aan de ontwikkeling van de bestuurlijke en juridische capaciteit voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn.
Ook Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije zijn nu kandidaat-lidstaten. Op 3 oktober 2005 is de EU officieel de toetredingsonderhandelingen met Kroatië en Turkije begonnen. De onderhandelingen met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zijn nog niet gestart.
Voorts heeft de Europese Raad herhaaldelijk gewezen op het vooruitzicht op het EU-lidmaatschap van de westelijke Balkanlanden. De Commissie volgt, in samenwerking met de Raad van Europa, een strategie die gericht is op de convergentie van het audiovisuele beleid van deze landen en de Europese medianormen.
4.2. Internationaal kader voor culturele diversiteit
Tijdens de verslagperiode werden belangrijke stappen genomen om de gemeenschappelijke doelstellingen van het Europese beleid voor audiovisuele media te ondersteunen met bevestiging van de culturele diversiteit op internationaal niveau.
Op 18 december 2006 ratificeerde de Gemeenschap het tijdens de Algemene Conferentie van de Unesco op 20 oktober 2005 goedgekeurde verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen waarmee een doorslaggevende bijdrage werd geleverd aan de snelle inwerkingtreding van het verdrag (3 maanden nadat de dertigste akte van bekrachtiging is nedergelegd, m.a.w. op 18 maart 2007) en aan de start van het uitvoeringsproces.
Voorts sloot de EU met 17 leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een reeks onderhandelingen af over de wijzigingen, in verband met de toetreding van 13 lidstaten tot de EU sinds 1995, van de handelsverbintenissen inzake diensten overeenkomstig de Algemene Overeenkomst inzake de Handel in Diensten (GATS), teneinde dergelijke verbintenissen op een lijn te brengen met die van de EG-12 en te consolideren in een gemeenschappelijke EU-regeling voor handelsverbintenissen (EG-25 geconsolideerde GATS-regeling voor verbintenissen). De uitkomst van deze onderhandelingen zorgt voor een positief effect op de culturele diversiteit: de audiovisuele sector geniet nu, overeenkomstig de GATS, overal in de uitgebreide EU dezelfde garanties, (m.a.w. geen verbintenissen betreffende markttoegang en nationale behandeling). Het is nu voor de 25 lidstaten expliciet gemaakt dat het voorzien in inhoud niet onder de verbintenissen betreffende telecommunicatiediensten valt en dat garanties worden gegeven betreffende het uitsluiten van door computer- en computergerelateerde diensten mogelijk gemaakte audiovisuele diensten van de verbintenissen op het gebied van computerdiensten.
4.3. Samenwerking met de Raad van Europa
De Commissie woont, als waarnemer, de bijeenkomsten bij van de stuurgroep voor media en nieuwe communicatiediensten (CDMC). De CDMC stuurt de werkzaamheden van alle deskundigengroepen en daaronder ressorterende instanties die media- en communicatiekwesties behandelen. De meeste relevante instantie is het Permanent Comité voor grensoverschrijdende televisie dat toezicht houdt op de uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie. Dit comité is, in de aanwezigheid van een waarnemer van de Commissie, kort geleden begonnen met de voorbereidende werkzaamheden voor een herziening van het verdrag. Besloten werd de consistentie die beide instanties gedurende vele jaren tussen beide instrumenten hebben onderhouden, te behouden.
De Europese Commissie heeft tevens een initiatief gelanceerd om het niveau van informatie over Europese audiovisuele reguleringsnormen in de westelijke Balkan te verhogen en om een beleidshervorming in samenwerking met de Raad van Europa te ondersteunen. In de westelijke Balkan en in Brussel werd een reeks seminars gehouden om informatie uit te wisselen over de Europese reguleringsnormen en de stand van zaken wat betreft het mediabeleid in elk van de westelijke-Balkanlanden. De voornaamste resultaten van dit initiatief waren een versterkte regionale samenwerking en toegenomen bewustzijn wat betreft de Europese normen voor mediavrijheid en het audiovisuele acquis .
5. CONCLUSIES
De richtlijn blijft een doeltreffend middel om het vrije verkeer van televisiediensten in de Europese Unie te garanderen. De Commissie, die optreedt als hoedster van het Verdrag, blijft de doeltreffende uitvoering van de richtlijn verifiëren en onderneemt, indien nodig, actie om dit te waarborgen. Uit de zevende mededeling betreffende de toepassing van de artikelen 4 en 5 van de richtlijn blijkt dat er, wat betreft het aantal kanalen dat voldoet aan de eisen aangaande Europese producties, bevredigende resultaten zijn behaald. Tegelijkertijd bevestigen de technologische en marktontwikkelingen, die de weg hebben vrijgemaakt voor de ontwikkeling van nieuwe audiovisuele diensten – bijvoorbeeld diensten op verzoek – de noodzaak het EU-rechtskader te moderniseren. Dit zal gebeuren zodra de voorgestelde richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten definitief wordt goedgekeurd.
PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.
PB L 202 van 30.07.1997, blz. 60.
Het volgt op het vijfde toepassingsverslag (COM(2006) 49 definitief).
Voor meer informatie over modernisering van de richtlijn, ziehttp://ec.europa.eu/avpolicy/reg/tvwf/modernisation/proposal_2005/index_en.htm.
Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, Jaarboek 2006.
Mededeling van 24 mei 2005, COM(2005) 204 def.
Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, Jaarboek 2006.
Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, Jaarboek 2006.
Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, Jaarboek 2006.
C(2005) 2335 definitief.
Zie 2.6 hieronder.
Zaak T-33/01, Jurispr. 2005, blz. II-05897.
Beschikkingen van 25 juni 2007, nog niet gepubliceerd.
De Finse regering heeft de maatregelen uiteindelijk op 22 februari 2007 goedgekeurd. De maatregelen zijn op 26 maart 2007 bij de Commissie aangemeld.
De Europese Commissie bereidt momenteel de Achtste Mededeling voor betreffende de toepassing van de artikelen 4 en 5 in de periode 2005-2006.
De meeste van de inbreuken in het toezichtsverslag zijn begaan door in Vlaanderen gevestigde omroepen. Sindsdien is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het toezicht houden op omroepen en de wijze waarop deze de regels van de Vlaamse mediawet uitvoeren. Voorts heeft de Vlaamse Regering op 10 februari 2006 de Vlaamse Regulator voor de Media in het leven geroepen, die meer bevoegdheden heeft dan het voormalige Commissariaat van de Media.
Zie met name de wijzigingen van artikel 4 van delibera nr. 538/01/CSP door delibera nr. 250/04/CSP.
Klacht 3133/2004/JMA tegen de Europese Commissie, besluit gepubliceerd op http://www.ombudsman.europa.eu/decision/en/043133.htm.
Dit besluit werd op 12 oktober 2005 genomen.
http://ec.europa.eu/comm/avpolicy/reg/tvwf/contact_comm/index_en.htm.
http://ec.europa.eu/comm/avpolicy/reg/tvwf/modernisation/proposal_2005/index_en.htm.
http://ec.europa.eu/comm/avpolicy/reg/tvwf/modernisation/index_en.htm.
http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P6-TA-2006-0559+0+DOC+XML+V0//EN&language=EN.
Voor nadere informatie, zie:http://ec.europa.eu/avpolicy/reg/tvwf/modernisation/proposal_2005/index_en.htm.
http://ec.europa.eu/avpolicy/ext/enlargement/index_en.htm.