Artikelen bij COM(2007)178 - Eindverslag van de Europese Commissie over de vraag of de krachtens het Gemeenschapsrecht aan tussenpersonen gestelde eisen inzake beroepsaansprakelijkheidsverzekering nog steeds dienstig zijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


1. PII-vereisten waaraan tussenpersonen in het kader van het Gemeenschapsrecht moeten voldoen 3

1.1. Artikel 4 van de IMD 4

1.2. Artikelen 7 en 8 van de herschikte CAD 5

1.3. Historische achtergrond 6

2. Beleidsargumenten vóór PII-vereisten 7

2.1. Consumentenbescherming 7

2.2. Voordelen voor dienstverleners en markten 7

2.3. Argumenten tegen PII-vereisten 8

3. Gerichte raadpleging van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten 9

4. Openbare raadpleging over het ontwerp-verslag 9

4.1. Resultaten van de raadpleging 10

5. Conclusies 10

INLEIDING

Op grond van artikel 65, lid 6, van Richtlijn 2004/39/EG betreffende markten voor financiële instrumenten ("MiFID") moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de vraag of de eisen inzake beroepsaansprakelijkheidsverzekering (hierna afgekort als PII - professional indemnity insurance) die momenteel krachtens het Gemeenschapsrecht aan tussenpersonen worden gesteld, nog steeds dienstig zijn.

1. PII-VEREISTEN WAARAAN TUSSENPERSONEN IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT MOETEN VOLDOEN

Een PII is een aansprakelijkheidsverzekering met een gehele of gedeeltelijke dekking van de geldsommen die een beroepsbeoefenaar als schadevergoeding of als gevolg van een schikking aan derden moet uitkeren als compensatie voor verliezen die voortvloeien uit een handeling, vergissing of nalatigheid van de beroepsbeoefenaar bij de uitoefening van zijn bedrijf.

Ingevolge het Gemeenschapsrecht mogen een aantal tussenpersonen op beleggingsgebied en alle verzekeringstussenpersonen hun diensten alleen aanbieden als ze zo´n verzekering afsluiten. De desbetreffende voorschriften berusten op twee richtlijnen:

- Richtlijn 2002/92/EG betreffende verzekeringsbemiddeling (IMD - Insurance Intermediation Directive);

- Richtlijn 2006/49/EG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (de herschikte CAD - Capital Adequacy Directive).

Hieronder volgt een beschrijving van de PII-vereisten van deze twee richtlijnen.

Overzicht van de PII- en kapitaalvereisten waaraan de verschillende tussenpersonen moeten voldoen

Verzekeringstussenpersoon | Beleggingstussenpersoon | Verzekerings- en tegelijk ook beleggingstussenpersoon |

PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt voor een bedrag van ten minste 1 000 000 euro per schadegeval en in totaal 1 500 000 euro per jaar voor alle schadegevallen | Een van het volgende: a) aanvangskapitaal van 50 000 euro; b) PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt, of een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid voor een bedrag van ten minste 1 000 000 euro per schadegeval en in totaal 1 500 000 euro per jaar voor alle schadegevallen; c) een combinatie van aanvangskapitaal en een PII in een vorm die resulteert in een dekking die gelijkwaardig is aan die van a) of b) hierboven. | PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt voor een bedrag van ten minste 1 000 000 euro per schadegeval en in totaal 1 500 000 euro per jaar voor alle schadegevallen + Een van het volgende: a) aanvangskapitaal van 25 000 euro; b) PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt, of een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid voor een bedrag van ten minste 500 000 euro per schadegeval en in totaal 750 000 euro voor alle schadegevallen; c) een combinatie van aanvangskapitaal en een PII in een vorm die resulteert in een dekking die gelijkwaardig is aan die van a) of b) hierboven. |

1.1. Artikel 4 van de IMD

Artikel 4, lid 3, van de IMD schrijft een minimumaansprakelijkheid per schadegeval en voor alle schadegevallen tezamen voor.

Alle verzekeringstussenpersonen moeten in het bezit zijn van een PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt, of een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid voor een bedrag van ten minste 1 000 000 euro per schadegeval en in totaal 1 500 000 euro per jaar voor alle schadegevallen (tenzij die verzekering of vergelijkbare garantie reeds wordt geboden door een verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of andere onderneming in naam waarvan de verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon handelt of bevoegd is te handelen, of die onderneming volledig aansprakelijk is voor de handelingen van de tussenpersoon).

Een tussenpersoon moet ongeacht haar grootte en ongeacht of zij daadwerkelijk in meer dan een lidstaat actief is, aan dit vereiste voldoen om ingeschreven te kunnen worden en in de EU in verzekeringen te mogen bemiddelen.

Wel gaat het bij de vereisten om een minimumdekking (met andere woorden, de lidstaten mogen in de nationale wetgeving extra eisen stellen).

De IMD bevat geen bepalingen op grond waarvan de lidstaten ondernemingen mogen vrijstellen van het PII-vereiste (behalve in gevallen waarin een onderneming in het bezit is van een 'vergelijkbare garantie'). Met name zijn kapitaalmiddelen als alternatief voor een PII niet toegestaan.

1.2. Artikelen 7 en 8 van de herschikte CAD

De CAD bevat een reeks bepalingen die voorschrijven hoeveel aanvangskapitaal beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van de MiFID moeten aanhouden. De artikelen 7 en 8 van de herschikte CAD betreffen de PII- of de aanvangskapitaalvereisten waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen die in het kader van de MiFID alleen beleggingsadvies mogen verlenen of orders van beleggers mogen ontvangen of doorgeven en geen activa van cliënten mogen aanhouden (de zogeheten MiFID-tussenpersonen). Deze ondernemingen zijn vrijgesteld van de aanvangskapitaalvereisten die op grond van de artikelen 5 of 9 van de herschikte CAD doorgaans van toepassing zijn op beleggingsondernemingen. Aan hen worden beduidend lagere kapitaalvereisten gesteld omdat de vereisten worden aangevuld met PII-vereisten, die niet voor andere beleggingsondernemingen gelden.

Artikel 7 is van toepassing op MiFID-tussenpersonen die niet in verzekeringen bemiddelen. Dergelijke ondernemingen moeten beschikken over:

a) een aanvangskapitaal van 50 000 euro, dan wel

b) een PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt, of een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid voor een bedrag van ten minste 1 000 000 euro per schadegeval en in totaal 1 500 000 euro per jaar voor alle schadegevallen, dan wel

c) een combinatie van aanvangskapitaal en een PII in een vorm die resulteert in een dekking die gelijkwaardig is aan die van a) of b) hierboven.

De PII-vereisten onder b) zijn natuurlijk identiek aan die welke ingevolge de IMD aan verzekeringstussenpersonen worden gesteld. Wel biedt de herschikte CAD meer vrijheid: er mag gekozen worden tussen aanvangskapitaal, PII of een combinatie van de twee.

Artikel 8 is van toepassing op MiFID-tussenpersonen die in het kader van de IMD ook zijn ingeschreven als verzekeringstussenpersoon. Dergelijke ondernemingen moeten niet alleen voldoen aan de PII-vereisten van artikel 4, lid 3, van de IMD, maar ook beschikken over:

a) een aanvangskapitaal van 25 000 euro, dan wel

b) een PII die het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekt, of een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid voor een bedrag van ten minste 500 000 euro per schadegeval en in totaal 750 000 euro voor alle schadegevallen, dan wel

c) een combinatie van aanvangskapitaal en een PII in een vorm die resulteert in een dekking die gelijkwaardig is aan die van a) of b) hierboven.

De omzettingstermijn voor deze voorschriften is nog niet verstreken. Beleggingsondernemingen zijn momenteel dus nog niet onderworpen aan PII-vereisten ingevolge de Gemeenschapswetgeving. Wel kunnen ze in het nationale recht onderworpen zijn aan vergelijkbare voorschriften. Daarom zullen opmerkingen over de gevolgen van analoge nationale voorschriften voor dit ontwerp-verslag van belang zijn. Evenals de IMD biedt de herschikte CAD de lidstaten de mogelijkheid om eisen te stellen die verder gaan dan die van de richtlijn.

1.3. Historische achtergrond

Zoals hierboven aangegeven, wijken de PII-vereisten die in het kader van de IMD voor verzekeringstussenpersonen gelden, af van die welke in het kader van de herschikte CAD gelden voor MiFID-tussenpersonen. De IMD schrijft voor dat alle verzekeringstussenpersonen moeten beschikken over een PII met een bepaalde minimumdekking voor schadegevallen als gevolg van beroepsnalatigheid, terwijl de MiFID-tussenpersonen onderworpen zijn aan een regeling op grond waarvan een combinatie van een PII en minimumkapitaal is toegestaan.

In het oorspronkelijke MiFID-voorstel van de Commissie was de eis opgenomen dat ondernemingen die cliënten beleggingsadvies verlenen of orders voor hen ontvangen en doorgeven, maar geen geld of effecten van cliënten aanhouden, moesten beschikken over een PII met een dekking die gelijk was aan die welke in het kader van de IMD verplicht was voor verzekeringstussenpersonen, zonder dat in plaats daarvan aan bepaalde kapitaalvereisten mocht worden voldaan. Bij de onderhandelingen in de Raad hebben een aantal lidstaten echter twee bezwaren aangetekend:

- door bepaalde marktontwikkelingen zullen beleggingsadviseurs steeds moeilijker aan een PII kunnen komen;

- met de voorstellen krijgen ondernemingen die zowel beleggingsadvies verlenen als in verzekeringen bemiddelen, buitensporige verplichtingen opgelegd.

Daarom hebben de medewetgevers een wijziging aangebracht in het voorstel van de Commissie. Ten eerste krijgen ondernemingen meer vrijheid doordat zij mogen kiezen voor een bepaald minimumkapitaal, een PII met een bepaalde dekkingsomvang, of een combinatie van beide. Ten tweede is een speciale regeling opgezet voor beleggingsondernemingen die in het kader van de IMD ook zijn ingeschreven als verzekeringstussenpersoon. Deze ondernemingen moeten wat betreft die bemiddelingsactiviteiten voldoen aan artikel 4, lid 3, van de IMD en mogen daarnaast wat hun beleggingsadviesactiviteiten betreft opteren voor een aanvangskapitaal van ten minste 25 000 euro, een PII met een dekking van ten minste de helft van het op grond van de IMD vereiste bedrag of een combinatie van deze twee. Met andere woorden, de onderneming moet de PII-vereisten van de IMD in acht blijven nemen, ook al beschikt zij over nog zoveel kapitaal.

Aangezien de PII-vereisten van de MiFID afwijken van die van de IMD, hebben een aantal lidstaten tijdens de onderhandelingen in de Raad gepleit voor wijziging van de IMD om (her)verzekeringstussenpersonen ook de mogelijkheid te bieden waarover beleggingsadviseurs beschikken, namelijk om de PII geheel of gedeeltelijk te vervangen door kapitaal. Een wijziging van deze strekking is echter niet goedgekeurd. In plaats daarvan hebben de medewetgevers de herzieningsclausule ingevoerd.

Daarbij wordt op basis van de gegevens over de gevolgen van de gecombineerde vereisten voor de markt in de lidstaten uitgemaakt of deze vereisten evenredig zijn aan de doelstelling om de consument afdoende te beschermen, en of ondernemingen in de EER als geheel of op bepaalde nationale markten bijzondere moeilijkheden ondervinden of kosten moeten maken om de vereiste PII te verkrijgen, hetgeen in aanmerking moet worden genomen bij de toetsing van de effectiviteit van de regeling.

2. BELEIDSARGUMENTEN VÓÓR PII-VEREISTEN

PII-vereisten dienen de consument te beschermen en ervoor te zorgen dat een schadevordering van een cliënt op een beleggingsonderneming of tussenpersoon ook kan worden gehonoreerd wanneer de inkomsten of het kapitaal van de onderneming of tussenpersoon niet volstaan om haar aansprakelijkheid jegens een cliënt te dekken. Ook vormen ze echter een waardevol regelgevingsinstrument in die zin dat beleggingsondernemingen in staat worden gesteld om met een betrekkelijk gering basiskapitaal bepaalde activiteiten te verrichten. Daarmee wordt voorkomen dat de lat voor nieuwkomers te hoog komt te liggen en kleinere ondernemingen zo buiten de markt worden gehouden. Dit is met name van belang bij activiteiten die vooral door kleine ondernemingen worden verricht, zoals verzekeringsbemiddeling of beleggingsadviesverlening.

2.1. Consumentenbescherming

Een PII biedt de consument onmiskenbaar bescherming, omdat er meer middelen beschikbaar komen om een schadevordering wegens een ondeugdelijk advies of een andere wanprestatie te honoreren. Zo geldt beleggingsadvies in de MiFID voor het eerst als hoofddienst (in de Richtlijn Beleggingsdiensten was het nog een nevendienst). Een PII is een nuttig instrument om de risico´s van deze dienstverlening te beheersen.

2.2. Voordelen voor dienstverleners en markten

Ook de ondernemingen hebben baat bij een PII. Veel ondernemingen hebben zelfs een PII zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn, of hebben een verzekering met een ruimere dekking dan wettelijk noodzakelijk is. Daarmee kunnen omvangrijke en onverwachte aansprakelijkheidsclaims worden gefinancierd en zo de activa van hun eigenaren worden beschermd. Doorgaans dekt een PII zowel de juridische aansprakelijkheid als de verweerkosten, die samen in sommige gevallen zo sterk kunnen oplopen dat de solvabiliteit van de onderneming in gevaar komt.

Een PII is met name van nut voor kleinere ondernemingen die moeite hebben of het op grond van hun ondernemingsstructuur onwenselijk achten om grote kapitaalsommen achter de hand te houden. Een PII is ook een marktgericht instrument dat via de commerciële verzekeringsmarkt ertoe kan bijdragen dat de solvabiliteit van een onderneming die belangrijke retaildiensten aanbiedt, zoals beleggingsadvies, op peil blijft.

Voorts is een verplichte PII een nuttig regelgevingsinstrument in de zin dat zij als aanvulling kan dienen op kapitaalvereisten en beleggerscompensatiestelsels. Het vereiste om een PII af te sluiten heeft ook een gunstige reglementerende werking in die zin dat ondernemingen worden gestimuleerd om hun eigen risicobeoordeling en risicobeheersingsactiviteiten te verbeteren, aangezien ondernemingen met een lager risicoprofiel hun premielast lijken terug te dringen en de beschikbare dekking lijken te vergroten.

Verder is het in het algemeen belang van álle gereglementeerde partijen dat ondernemingen in het bezit moeten zijn van een PII om het beroep op beleggerscompensatiestelsels te beperken. Een onderneming die over onvoldoende middelen beschikt, kan gerechtvaardigde schadevorderingen die tegen haar zijn ingediend, mogelijk niet honoreren en kan uiteindelijk bedreigd worden met insolventie. Dit zou er weer toe kunnen leiden dat een beroep wordt gedaan op het beleggerscompensatiestelsel, dat door de rest van de deelnemende ondernemingen in de desbetreffende contributiegroep moet worden bekostigd. Hoe groter het beroep op dergelijke stelsels, hoe hoger de financieringsheffing voor de branche. Omdat dergelijke heffingen niet risicogevoelig zijn, kunnen goed geleide ondernemingen die al lang bestaan en het meeste bijdragen aan het stelsel, onevenredig zwaar worden aangeslagen. Dankzij een PII lijkt een dergelijke onevenwichtigheid in de financiering deels te worden gecorrigeerd.

2.3. Argumenten tegen PII-vereisten

Het eerste en oudste argument tegen PII´s is dat ze tot onverantwoordelijk gedrag ("moral hazard") kunnen leiden. Met andere woorden, de verzekerden kunnen zich door een PII zodanig gaan gedragen dat de kans op of de omvang van een schadevordering toeneemt. Wanneer een onderneming zich eenmaal heeft verzekerd, is voor haar de financiële prikkel in theorie minder groot om een bepaalde handeling of nalatigheid te voorkomen die aanleiding zouden kunnen geven tot een schadevordering.

Als ander argument tegen uitvoerige PII-vereisten wordt aangevoerd dat de verzekeringsmarkt (mogelijk) niet genoeg capaciteit heeft om een groeiend aantal ondernemingen een PII aan te bieden. Er wordt gesteld dat de IMD-limieten zijn afgesproken in een tijd waarin er meer capaciteit in de markt was dan nu of in de toekomst waarschijnlijk het geval is. De situatie is mogelijk nog verergerd door de eisen die in het kader van de MiFID worden gesteld aan ondernemingen die beide activiteiten verrichten. Er wordt gevreesd dat de PII-markt met de combinatie van vereisten zwaar op de proef wordt gesteld en dat een aantal ondernemingen niet in staat zal zijn om zich voldoende te verzekeren. Een ander, daarmee samenhangend bezwaar zijn de PII-kosten. Door de stijging van het aantal ondernemingen dat in het bezit dient te zijn van een PII, bestaat er gevaar dat de prijs van PII´s wordt opgedreven door de grotere vraag, dat een aantal beleggingsadviesondernemingen daardoor uit de markt wordt gedrukt en er voor nieuwkomers een belemmering ontstaat om de markt te betreden.

Meer in het bijzonder wordt aangevoerd dat de IMD een hoge dekking voorschrijft, hoger dan de meeste kleine ondernemingen redelijkerwijs zelf nodig zouden achten. Bovendien vormen de PII-vereisten een 'eenheidsworst' die geen rekening houdt met het risicoprofiel van de onderneming.

Ook wordt aangedrongen op erkenning van het belang van kapitaal voor verzekeringstussenpersonen. Met kapitaal kunnen onverwachte verliezen of de lacunes in de PII-dekking van een onderneming en met name het eigen risico (d.w.z. het eerste deel van een schadevordering dat de onderneming uit eigen middelen moet betalen) deels worden opgevangen. In feite wordt met de artikelen 7 en 8 van de herschikte CAD erkend dat met kapitaal of een combinatie van kapitaal en een PII dezelfde consumentenbescherming kan worden geboden als met een PII alleen. De optie om een PII met eigen financiële middelen aan te vullen, biedt ondernemingen mogelijk meer vrijheid en kan voor hen een middel zijn om over het geheel genomen voldoende middelen aan te houden en onder moeilijke marktomstandigheden toch aan de voorgeschreven PII-dekking komen.

3. GERICHTE RAADPLEGING VAN DE LIDSTATEN EN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN

In maart 2006 hebben de diensten van DG Markt een vragenlijst gezonden naar de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten met het verzoek om informatie over de toepassing van de PII in het kader van de IMD en de herschikte CAD. Er zijn negentien reacties ontvangen. Daarvan is een samenvatting gemaakt die als onderdeel van het ontwerp-verslag van 14 augustus 2006 is gepubliceerd. Voor zover bekend heeft niet iedereen gereageerd omdat de IMD in veel lidstaten op dat moment pas net was omgezet en de omzettingstermijn voor de meeste bepalingen van de herschikte CAD nog niet was verlopen.

Om dezelfde reden blijkt uit de wel ontvangen reacties dat de lidstaten doorgaans over te weinig ervaring en gegevens beschikken voor een adequate beoordeling van de gevolgen van de met de desbetreffende richtlijnen ingevoerde regeling voor de ondernemingen en de bescherming die daarmee aan de consument wordt geboden . Voorts is nog moeilijk in te schatten wat de gevolgen zullen zijn voor MiFID-tussenpersonen die zich in het kader van de IMD ook met verzekeringsbemiddeling bezighouden. Waarschijnlijk zullen tot begin 2008 nog niet voldoende gegevens beschikbaar zijn voor een deugdelijke evaluatie.

De reacties van de lidstaten en de samenvatting daarvan in het ontwerp-verslag zijn te vinden op de website van de Commissie.

4. OPENBARE RAADPLEGING OVER HET ONTWERP-VERSLAG

De Commissie heeft de betrokken partijen uitgenodigd om voor 31 oktober 2006 hun op- en aanmerkingen kenbaar te maken over het ontwerp-verslag. Daarbij is de respondenten verzocht om eerst hun algemene visie uiteen te zetten en daarna specifieke vragen te beantwoorden.

Zeven organisaties hebben gereageerd. Bij een ervan ging het om een pan-Europese organisatie die de lijst heeft ingevuld namens de verenigingen van verzekeringstussenpersonen uit veertien EU-lidstaten. Van de andere waren er vier gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, een in Duitsland en een in Oostenrijk. De organisaties vertegenwoordigden diverse branches in het verzekeringswezen (makelaars, agenten en verzekeraars), een organisatie reageerde namens de onafhankelijke financieel adviseurs en bij een respondent ging het om een toezichthoudende instantie. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste uitkomsten van de openbare raadpleging.

4.1. Resultaten van de raadpleging

Alle respondenten zijn het erover eens dat een PII een doeltreffende vorm van beleggersbescherming is en de meesten vinden dat kapitaalvereisten daar niet volledig voor in de plaats mogen komen. Wel zijn de meningen verdeeld over de vraag of de huidige PII-regelgeving de belegger een adequate bescherming biedt. Sommigen zijn voor strengere PII-vereisten, anderen zijn voor een flexibelere aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de omvang en het risicoprofiel van individuele ondernemingen.

Twee respondenten zijn van mening dat ondernemingen het recht moeten krijgen om een PII aan te vullen met of zelfs geheel te vervangen door kapitaal om te voorkomen dat tussenpersonen bij gebrek aan betaalbare PII´s niet aan hun verplichtingen voldoen.

Een respondent, die optreedt als vertegenwoordiger van de verzekeringsagenten, betitelt de PII-vereisten als een zware, onnodige last die de verzekeraars heeft genoopt de PII-kosten op hun agenten af te wentelen.

In twee gevallen is er bij de Commissie op aangedrongen om de situatie verder te beoordelen zodra de richtlijnen in alle lidstaten volledig van kracht zijn. Dan immers is een volledigere evaluatie mogelijk.

5. CONCLUSIES

Uit de analyse van de reacties van de lidstaten en de belanghebbenden op de twee raadplegingsrondes blijkt dat de beleidsargumenten die aan de PII-vereisten in het Gemeenschapsrecht ten grondslag liggen, op basis van de beperkte gegevens die momenteel beschikbaar zijn, onverminderd geldig blijven en dat er nog onvoldoende informatie is die erop wijst dat deze vereisten niet meer deugdelijk zijn.

Het is echter ook duidelijk dat het nog te vroeg is voor een uitgebreide evaluatie van de gevolgen van deze vereisten voor de dienstverleners en de consument. De IMD-regeling is nog maar kort geleden in de lidstaten ingevoerd. De lidstaten hebben zelfs nog geen enkele ervaring met de toepassing van de nieuwe PII-vereisten die voor beleggingsondernemingen in het kader van de herschikte CAD gelden. Een deugdelijke evaluatie van de vraag of deze vereisten nog steeds dienstig zijn, is niet mogelijk zonder meer praktische ervaring en gegevens. Deze zullen niet beschikbaar zijn voordat de vereisten van de herschikte CAD zijn omgezet en ten minste een jaar in de lidstaten zijn toegepast. Daarna kan het wenselijk zijn om verder na te gaan of de PII- en kapitaalvereisten geschikte alternatieven zijn. Daarom zal de Commissie de situatie blijven volgen om marktfalen tijdig te achterhalen.

De bepalingen in kwestie berusten op het nieuwe, bij artikel 67 van de MiFID ingevoegde lid 4 ter van artikel 3 van Richtlijn 93/6/EG.

Zie overweging 8: 'De lidstaten moet worden toegestaan stringentere regels dan die van deze richtlijn vast te stellen'.

COM(2002) 625 definitief, artikel 11, lid 2.

Wanneer een verlies wordt geleden, betaalt de aanbieder van de PII een schadevordering overeenkomstig de voorwaarden van de polis en moet de onderneming het eigen risico uit haar eigen kapitaalmiddelen bekostigen. Wanneer de middelen van de onderneming zijn uitgeput, is zij insolvent. Een terechte schadevordering van de consument komt dan ten laste van het desbetreffende beleggerscompensatiestelsel. Een dergelijk stelsel kent bepaalde maxima. Eventuele resterende verliezen worden gedragen door de consument.

Namelijk van Oostenrijk, Cyprus, Tsjechië, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Malta, Nederland, Noorwegen, Polen, Roemenië, Slowakije, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. België, Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Luxemburg en Portugal hebben niet gereageerd.

http://ec.europa.eu/internal_market/securities/isd/mifid_reports_en.htm.

Een gedetailleerdere samenvatting van de antwoorden op de specifieke vragen is te vinden op: http://ec.europa.eu/internal_market/securities/isd/mifid_reports_en.htm.