Verslag van een mondeling overleg - De migratie en begeleiding van rijksgenoten - Hoofdinhoud
Nr. 1
Verslag van een mondeling overleg Vastgesteld 23 januari 1975
De bijzondere commissie voor de migratie en begeleiding van Surinamers en Nederlands-Antillianen voerde op 12 december 1974 mondeling overleg met een afvaardiging van de ministeriële commissie onafhankelijkheid Suriname (MICOS), bestaande uit de ministervan Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, de minister van Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken en de staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de heer Van Dam. De bewindslieden waren vergezeld van de heer drs. KI. Laansma, hoofd van de directie samenlevingsopbouw van het ministerie van eRtsen de heer mr. B. H.Adam, plv. directeur van het kabinet voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken. De minister van Sociale Zaken, die verhinderd was het overleg bij te wonen liet zich vertegenwoordigen door de directeur-generaal voor de arbeidsvoorziening, mr. W. A. Renardel de Lavalette. Het overleg, dat een oriënterend karakter droeg, vond plaats op basis van een memorandum houdende een overzicht van beleidsmaatregelen met betrekking tot de vestiging van rijksgenoten in Nederland, dat de regering tevoren aan de commissie had toegezonden. Dit memorandum is als bijlage aan het verslag van het overleg, dat de commissie hieronder moge doen volgen, toegevoegd.
Een lid van de P.v.d.A.-fractie, dat als eerste het woord voerde meende dat de opmerkingen die in het memorandum aan de voogdij van onbegeleide minderjarigen worden gewijd niet erg duidelijk zijn. Hoe is de regeling die door de regeringen van Suriname en Nederland wordt besproken precies en op welke wijze zal zij juridisch worden ingekleed? Op welke wijze, zo vervolgde dit lid van de P.v.d.A.-fractie, zal de voorlichting en oriëntatie van migranten worden opgezet? Zullen de bestaande organisaties en instellingen voor het algemeen maatschappelijk werk dan wel de afzonderlijke welzijnsstichtingen voor Surinamers c.q. Antillianen de taken samenhangende met de opvang en begeleiding van rijksgenoten vervullen? Betekent het feit dat de huishoudelijke en gezinsvoorlichting van migranten onder de verantwoordelijkheid van CRM zal plaatsvinden dat dit werk voortaan door CRM zal worden gesubsidieerd? Leden van de fracties van de K.V.P. en de C.P.N. merkten op dat uit deconclusies van het overleg van de gezamenlijke welzijnsorganisaties voor Surina-
3 vel
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
mers, die aan de commissie zijn toegezonden valt af te leiden dat in het overleg tussen de overheid en de welzijnsorganisaties sprake is van een niet geringe kortsluiting. Waarin moet, naar het oordeel van de regering de oorzaak van deze kortsluiting gezocht worden? Hoe is, zo vroeg een lid van de C.H.U.-fractie, de verhouding tussen het Centraal Bureau Uitvoering Vestigingsbeleid Rijksgenoten en de welzijnsstichtingen? Dit lid van de C.H.U.-fractie vroeg tevens of, indien rijksgenoten bij aankomst hier te lande te kennen geven onderdak te hebben bij familie of kennissen en dus geen behoefte te hebben aan een verblijf in het opvangcentrum te Putten, althans enigermate wordt nagegaan of deze mededelingen juist zijn. Een lid van de P.v.d.A.-fractie vroeg zich af of aan de opvang van personen in contractpensions niet het gevaar kleeft van een al te lang verblijf aldaar. Hoe denken de bewindslieden een vlotte doorstroming te bevorderen? Hoe groot is het aantal contractpensions, vroeg een lid van de K.V.P.-fractie. Is de capaciteit van het opvangcentrum in Putten (70 personen) niet te gering gezien het aantal Surinamers en Antillianen dat momenteel in Nederland aankomt? De regering deelt mee, zo vervolgde dit lid dat ten aanzien van de huisvesting van rijksgenoten de 10%-regeling zal herleven, waarbij de helft van de ter beschikking komende huizen voor rijksgenoten bestemd zal zijn. Is het aantal aldus ter beschikking komende huizen toch niet te gering gezien de grote toevloed van Surinamers en Antillianen? Zijn er behalve met degemeentebesturen ook gesprekken gevoerd met de besturen van woningbouwverenigingen, teneinde hun medewerking bij de uitvoering van het beleid te verkrijgen?
Een lid van de C.P.N.-fractie stelde de vraag op welke termijn het Instituut voor migratiezaken in Suriname haar werkzaamheden zal aanvangen. Waaruit zullen deze bestaan? Dit lid wilde tevens weten over welke bevoegdheden de interdepartementale Commissie Beleidscoördinatie Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Rijksgenoten (ICBR) beschikt ten aanzien van de door de vier grote steden op te stellen beleidsplannen.
Met betrekking tot de scholing van Surinamers en Antillianen in bedrijven vroeg het lid hier aan het woord om hoeveel personen het gaat en om welke soorten werk. Hoe wordt bereikt, informeerde een P.v.d.A.-lid, dat de bij de scholing in bedrijven aangewende stimuleringspremie een voor alle partijen aantrekkelijke regeling is, zoals in het memorandum wordt verklaard. Een lid van de K.V.P.-fractie vroeg of de maatregelen ten aanzien van bijscholing een pendant hebben in Suriname. Zijn er reeds bijscholingsmogelijkheden in Suriname of, zo niet, bestaan er plannen om deze te creëren?
Een lid van de C.P.N.-fractie noemde de onderwijsparagraaf in het memorandum teleurstellend. De onderwijskundige voorzieningen voor Surinamers en Antillianen zijn te fragmentarisch, en dat terwijl juist het onderwijs een zeer belangrijke rol moet worden toegekend in de verwezenlijking van de integratie van rijksgenoten in de Nederlandse samenleving. Een lid van de K.V.P.-fractie vroeg of het mogelijk is om de voorlichting aan Surinamers en Nederlands-Antillianen te verbeteren, door bij voorbeeld een extra radioprogramma in het leven te roepen, waarin enerzijds informatie wordt verschaft over Nederland en anderzijds over de ontwikkelingen in Suriname en de Nederlandse Antillen.
In zijn antwoord verklaarde de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk dat de Nederlandse regering aan de aanpak van het migratievraagstuktwee basisgegevensten grondslag legt, namelijk a. Surinamers en Nederlands-Antillianen bezitten de Nederlandse nationaliteit, Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
b. de regering kan noch wil een beleid voeren dat niet op vrijwilligheid stoelt. Deze uitgangspunten brengen met zich mee, dat een aantal activiteiten, waarvan men zou kunnen veronderstellen dat zij tot een verkleining van de problemen zullen leiden, niet kunnen worden ontplooid.
Sprekende over de zorg voor het welzijn van Surinamers en Antillianen zei de minister op het standpunt te staan dat met name de welzijnstichtingen voor Surinamers onderscheidenlijk Antillianen hierin een belangrijke rol wordt toegedacht. Het andere cultuurpatroon dat men bij Surinamers en An-tillianen kan aantreffen brengt de behoefte met zich mee aan een bijzondere benadering die het best kan worden overgelaten aan instellingen met een specifieke deskundigheid. Dit betekent evenwel niet dat alle activiteiten blijvend dienen te worden verricht door de welzijnsstichtingen. Waar mogelijk zullen de gewone organisaties op den duur het maatschappelijke werk van de welzijnsstichtingen moeten overnemen, en naarmate dat meer gebeurt zal gesproken kunnen worden van een meer geïntegreerde situatie. De voorlichting aan en oriëntatie van Surinamers en Antillianen zullen vooral in de gemeenten moeten worden opgezet. Daartoe zullen de gemeenten 'aandachtspunten' creëren, waar door de gemeentelijke diensten en de particuliere instellingen gezamenlijk activiteiten op het gebied van de opvang en begeleiding zullen worden ontwikkeld. Voor zover de huishoudelijke en gezinsvoorlichting een onderdeel uitmaakt van deze activiteiten zal zij in de subsidiëring van het totale taken-en dienstenpakket worden meegenomen. De minister zei geen verklaring te hebben voor de negatieve beoordeling door de welzijnsstichtingen van hun contacten met de overheid. Wellicht is er sprake van een gebrek aan vertrouwen in de goede bedoelingen van de regering. De vrees voor een onbehoorlijke of discriminatoire behandeling van de rijksgenoten is uit een oogpunt van psychologie misschien niet onbegrijpelijk, doch is, zo stelde de minister met nadruk, ongegrond. Wat betreft de verhouding tussen de welzijnsstichtingen en het Centraal Bureau merkte de minister op dat het van belang is dat welzijnsstichtingen en Centraal Bureau over en weer met elkaar contact zullen onderhouden. Het Centraal Bureau is uitdrukkelijk niet een instantie die bestemd is voor particulieren. Deze zullen zich met hun problemen moeten wenden tot de welzijnsstichtingen, de gemeentelijke diensten en instellingen van particulier initiatief.
De bewindsman verklaarde, dat er naar gestreefd zal worden om in een zo vroeg mogelijk stadium informatie te verzamelen en te controleren over de mogelijkheden voor en de voornemens van hier arriverende Surinamers en Antillianen om niet in het opvangcentrum doch elders hun intrek te nemen. Het opvangcentrum in Putten is, aldus de minister, misschien te krap. Men mag zelfs hopen dat het te krap zal blijken, aangezien dat zou betekenen dat het inderdaad mogelijk is deze vorm van begeleiding waarvoor men in alle vrijheid kan kiezen te verwezenlijken. Over maatregelen om de doorstroming uit contractpensions te bevorderen zei de minister op dit moment weinig te kunnen zeggen. In de praktijk zal moeten blijken hoe de doorstroming kan worden geregeld.
De minister zette uiteen dat de Surinaamse regering het initiatief heeft genomen tot de oprichting van een Instituut voor migratiezaken. Het instituut zal tot taak hebben om een zo grondig mogelijk onderzoek in te stellen naarde motieven van de mensen die uit Suriname willen vertrekken; voorts zal het instituut zich een indruk moeten vormen welke mensen willen migreren en onder welke voorwaarden zij eventueel zouden willen remigreren. Denkbaar is dat het instituut enige steun aan de Nederlandse regering zou kunnen bieden in de bepaling van de beste manier van opvang en begeleiding van de personen die in Nederland aankomen.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
Ten aanzien van de beleidsplannen die de vier grote steden zullen opstellen deelde de minister mee dat inmiddels al enige plannen zijn ontvangen. De ICBR brengt over de beleidsplannen advies uit, vooral om voldoende coördinatie op landelijk niveau te garanderen, waarna de coördinerende minister, voor zover nodig na overleg met de MICOS of de betrokken bewindslieden, over de plannen beslist.
De bewindsman zegde toe zijn ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen te zullen verzoeken de onderwijsparagraaf van het memorandum aan te vullen. 1
De ministér merkte aangaande de vraag of meer voorlichting aan rijksgenoten kan worden geboden via een speciaal radioprogramma op, dat hij op gepaste wijze bij de zendgemachtigden kenbaar zal maken dat het zinvol is om naast de programma's die er al zijn zendtijd voor voorlichting aan rijksgenoten te bestemmen. De ministerzei de indrukte hebben dat de zendgemachtigden hier positief tegenoverstaan. Mocht er onverhoopt te weinig aandacht voor deze problematiek geconstateerd worden, dan is er wellicht aanleiding om de voorlichting te geven met aanwending van het overigens minder ideale middel van de regeringszendtijd. De Ministervan Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken zette uiteen dat overleg tussen Surinaamse en Nederlandse deskundigen thans heeft geleid tot een memorandum van beide partijen betreffende de voorziening in de tijdelijke voogdij voor onbegeleide minderjarige migranten. De bewindsman zegde toe zijn ambtgenoot van Justitie te zullen vragen het memorandum aan de kamer overte leggen. De regeling, over de praktische uitwerking waarvan nog overleg wordt gevoerd tussen de ministers van Justitie van de beide landen, houdt in dat onbegeleide minderjarigen niet eerder een uitreisstempel van de vreemdelingenpolitiein Paramaribo krijgen dan nadat in de tijdelijke voogdij is voorzien. In de voogdij zal worden voorzien door het Hof van Justitie in Paramaribo na advies van de Voogdijraad aldaar, alsmede advies van de Raad voor de Kinderbescherming van het arrondissement in Nederland waar men zich denkt te gaan vestigen. Desgevraagd werd hieraan van de zijde van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk toegevoegd dat in Nederland zo goed mogelijk zal worden onderzocht hoe de sociale, pedagogische en juridische omstandigheden zijn waarin de minderjarige na aankomst in Nederland komt te verkeren. De mogelijkheid dat Surinaamse minderjarigen door Nederlandse gezinnen worden geadopteerd bestaat. Deze zou op zich kunnen leiden tot een grotere stroom van onbegeleide minderjarigen uit Suriname naar Nederland. Deze aangelegenheid zal nog in gesprekken tussen Nederland en Suriname aan de orde komen.
De Minister van Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken deelde over het punt van de scholing in Suriname mee dat de Nederlandse regering reeds in 1973 haar medewerking heeft toegezegd aan een Surinaams plan een trainingscentrum voor volwassenen op te richten in Paramaribo. De begroting voor dit plan is door de Nederlandse regering goedgekeurd, zodat thans gelden voor dit plan op afroep ter beschikking staan van de Surinaamse regering. Daarnaast had de bewindsman er onlangs bij zijn Surinaamse collega Cambridge op gewezen dat de Nederlandse regering bereid is haar reeds in de zestiger jaren gedane toezegging financiële hulp te verlenen bij de bouw van een MTS/tweede LTS in Suriname gestand te doen. De minister had daarbij op uitvoering van dat plan aangedrongen. Tevens had hij de Suri-' In het memorandum, dat als bijlage aan dit verslag is toegevoegd, is de desbetreffende aanvulling inmiddels verwerkt.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
naamse regering verzocht tussentijds voortgang te maken met de verbetering van de noodvoorziening van de tweede LTS in Paramaribo, die momenteel veel te wensen overlaat.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening was van mening dat de toepassing van de 10%-regeling voorde huisvesting van rijksgenoten soelaas kan bieden. In de eerste plaats behoeven niet alle Surinamersen Nederlands-Antillianen met behulp van deze regeling te worden gehui svest. Op ruime schaal doet zich immers al een spontane spreiding van rijksgenoten over ons land voor. De regeling kan bovendien een totaal aan beschikbare woningen opleveren van circa 2000, hetgeen woonruimte zou verschaffen aan 8000 a 10000 personen. Ten slotte dient benadrukt te worden dat de regeling eerst gaat werken, wanneer zou blijken dat langs vrijwillige weg door de gemeenten te weinig woningen beschikbaar worden gesteld. Om de medewerking van de gemeentebesturen op vrijwillige basis te verkrijgen had de staatssecretaris een circulaire toegezonden aan de besturen van alle gemeenten met meer dan 25000 inwoners met het verzoek om voor het einde van 1974 te berichten hoeveel rijksgenoten men denkt te kunnen huisvesten. Met de besturen van woningbouwverenigingen is, aldus de staatssecretaris, in dit stadium geen contact opgenomen omdat de regering de aangelegenheid juist graag op gemeentelijk niveau geregeld ziet. Het is aan de gemeentebesturen om met de woningbouwverenigingen in contact te treden. Overigens verklaarde de staatssecretaris voor de aanpak van het vraagstuk van de huisvesting van rijksgenoten niet aan dit beleidsvoornemen de voorkeur te geven, maar aan de regeling die geboden wordt door het wetsontwerptot wijziging van de Woningwet en de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting (nr. 11092), dat thans bij de Tweede Kamer gereed is voor plenaire behandeling.
De heer Renardel de Lavalette sprak ten slotte over de werkgelegenheid voor Surinamers en Antillianen. Het niveau en de arbeidservaring van Surinamers en Antillianen die naar Nederland migreren lopen nogal uiteen en liggen vaak beduidend lager dan bij Nederlandse werknemers. De regelingen ter bevordering van de werkgelegenheid voor Nederlandse werknemers (bij voorbeeld de opleiding op het Centrum Vakopleiding volwassenen, de bedrijfsscholingsregeling, de studiekostenregeling, de ad hocscholingsprogramma's in bedrijven) zijn daarom in het algemeen voor Surinamers en Antillianen minder geschikt. Er is thans een begin gemaakt met de oprichting van test-en trainingscentra, waar Surinaamse en Antilliaanse werknemers, die dat behoeven, vertrouwd worden gemaakt met de Nederlandse arbeidsomstandigheden. Bij de stichting Herplaatsing werknemers Groninger confectie-industrie is ervaring opgedaan met de plaatsing van werknemers, die voorshands in dienst van de stichting blijven, bij andere bedrijven op een soort uitzendbasis; wanneer de opleiding in het bedrijf is voltooid worden deze werknemers in het algemeen door het bedrijf in dienst genomen. Van deze ervaring is gebruik gemaakt met betrekking tot de gewenning van die Surinamers en Antillianen, aangezien bij het bedrijfsleven niet zelden een zekere schroom bleek te bestaan deze werknemers zonder meer in dienst te nemen. De regeling voor rijksgenoten houdt in dat deze gedurende de plaatsing in een bedrijf hun bijstandsuitkering behouden, daarenboven na afloop van de plaatsingsperiode een extra uitkering krijgen over het aantal dagen dat men heeft gewerkt (5 gulden per dag) en dat het bedrijf dat de rijksgenoot plaatst voor scholingskosten een bedrag krijgt van 25 gulden per dag. Na afloop van de scholingsperiode in het bedrijf levert de indienstneming veelal geen problemen meer op.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
Het gaat hier om normale produktieplaatsen. Diverse bedrijven over het hele land verspreid, hebben voor de regeling belangstelling getoond, zodat met recht kan worden gesteld dat met deze regeling ook de spreiding van Surinamers en Antillianen over ons land wordt bevorderd.
Franssen
Tilanus
Van Leeuwen
Groensmit-van der Kallen
Van Mierlo
Van Rossum
Knot
Kappeyne van de Coppello
K.A. Keuning
Keja
Du Chatinier
Van Zeil
De Leeuw
De Boois
Salomons
De Kwaadsten iet
Van der Heem-Wagemakers
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
Bijlage
Overzicht beleidsmaatregelen met betrekking tot vestiging rijksgenoten in Nederland
I. Algemene uitgangspunten
Aantallen
Het beleid is gebaseerd op een sterke toename van migranten uit Suriname. Per 1 oktober 1974 was het aantal rijksgenoten (Surinamers en Antillianen) in ons land 82500. Als prognose dient, dat dit aantal op 1 januari 1975 zal zijn toegenomen tot 87500.
Vestigingsbeleid
Het beleid is gericht op verantwoorde vestiging van rijksgenoten o.a. door middel van spreiding van de migranten op basis van vrijwilligheid. Onder 'spreiding' wordt niet alleen verstaan gespreide vestiging over het hele land, maar ook gespreide vestiging binnen de Randstad en binnen de steden, in nauwe samenwerking met gemeenten en particuliere organisaties. Bij de realisering hiervan zal een optimaal compromis moeten worden gevonden tussen de wensen en mogelijkheden van de migrant, mogelijkheden van huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs en maatschappelijke begeleiding. Dit maakt in de eerste plaats een coördinatie van de werkzaamheden van betrokken departementen noodzakelijk. Ten einde een gespreid vestigingsbeleid te bevorderen is het voorts nodig dat -tijdig -voldoende achtergrondgegevens over de migranten beschikbaar zijn. Met de Surinaamse regering is overeengekomen, dat in Suriname een Instituut voor Migratiezaken wordt opgericht, dat tot taak heeft alle gegevens omtrent de migratie te verzamelen. Van die gegevens zal ook het -onder II genoemde -Centraal Bureau voor zijn werk kunnen profiteren. Vooralsnog zal dit Bureau deze gegevens zo goed mogelijk zelf verzamelen.
Instrumentarium
Voor de gecoördineerde uitvoering en bewaking van het rijksbeleid inzake de vestiging van rijksgenoten is een additioneel beleidsinstrumentarium in het leven geroepen. Binnen het kader van een gecoördineerde uitvoering, zullen de betrokken departementen hun eigen taken blijven vervullen en hun eigen verantwoordelijkheden blijven dragen.
II. Overzicht additioneel beleidsinstrumentarium
MICOS
Als onderraad ad hoc van de Ministerraad functioneert de Ministeriële Commissie Onafhankelijkheid Suriname (MICOS), die zich onder meer bezighoudt met het beleid inzake de migratieproblematiek.
Ten behoeve van een goede coördinatie van dit beleid is ingesteld de lnter-ICBR departementale Commissie Beleidscoördinatie Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Rijksgenoten (ICBR).
Op advies van deze commissie is een Centraal Bureau Uitvoering Vesti-CB gingsbeleid Rijksgenoten (CB) ingesteld, dat is belast met de gecoördineer-de beleidsvoering voor de eerste opvang en begeleiding van de migranten en de voorbereiding van het beleid, gericht op vestiging, werkgelegenheid, onderwijs, vorming en begeleiding.
Grote gemeenten
Aangezien een groot deel van de aanwezige rijksgenoten zich in de vier grote gemeenten bevindt is aan Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht gevraagd beleidsplannen op te stellen. Hiervoor zijn plaatselijke coördinatoren aangewezen, die door het Rijk worden gesubsidieerd. Om te komen tot een nationaal beleidskader, zal de ICBR deze beleidsplannen in grote lijnen beoordelen. De gemeenten zelf blijven verantwoordelijk voor de inhoud en verwezenlijking ervan.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254 , nr. 1
Andere gemeenten
Welzijnsstichtinger
Op gemeenten met inwonertal van boven de 25000 is een beroep gedaan om mee te werken aan het spreidingsbeleid. Deze medewerking is in een bijeenkomstig met de VNG op 6 november jl. -in principe -toegezegd.
Bij de opvang en begeleiding worden voorts de Welzijnsstichtingen betrokken. Zjj worden in een zo vroeg mogelijk stadium van de opvang ingeschakeld om hun geëigende taken te vervullen.
III. Het normale beleidsinstrumentarium: de betrokken departementen Algemeen: Verbijzondering normaal beleid
Werkgelegenheid
Migratieregeling 1971
Ten einde een gecoördineerde aanpakte realiseren, is het zaak dat bestaan-de regelingen uiterst soepel gehanteerd worden en zodanig door alle betrokken departementen worden toegepast, dat daarvan ter plaatse ten behoeve van de rijksgenoten maximaal profijt kan worden getrokken. Tegen deze achtergrond dienen de nu volgende maatregelen van betrokken departementen te worden bezien. Van primair belang zijn de mogelijkheden van huisvesting en werkgelegenheid. Aandacht wordt voorts besteed aan onbegeleide minderjarige migranten en aan het totale pakket van maatschappelijke begeleiding.
De inpassing van rijksgenoten op de arbeidsmarkt wordt door het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening zoveel mogelijk bevorderd. In-dien de huidige regelingen deze inpassing niet zonder meer mogelijk maken, wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke verbijzondering.
Onder de Migratieregeling 1971 vallen in eerste aanleg gehuwde, werkloze personen, die bij een Gewestelijk Arbeidsbureau zijn ingeschreven en voor wie passend werk van duurzame aard niet in of binnen redelijke afstand van hun woonplaats kan worden gevonden en dienaar het oordeelvan dedirecteur van het GAB -, elders in het land passend werk kunnen verkrijgen. Deze regeling geldt niet bij migratie naar of binnen de Randstad. De Directeur-Generaal voor de Arbeidsvoorziening heeft, gebruik makend van de aan hem in de Migratieregeling 1971 toegekende bevoegdheid, deze regeling eveneens van toepassing verklaard voor nog niet gehuwde rijksgenoten uit de West, althans voor zover zij ook in de nieuwe woonplaats een aan de desbetreffende voorschriften beantwoordende zelfstandige huisvesting gaan voeren. Ook werd de restrictie dat deze regeling niet geldt ten aanzien van verplaatsing binnen de Randstad ten aanzien van rijksgenoten ingetrokken, teneinde de spreiding van deze categorie zoveel mogelijk te bevorderen.
30% "loonkosten-regeling 1973
Bemiddelaars
Deze regeling heeft ten doel, door het verstrekken van een subsidie van 30% in de loonkosten, de (weder)opneming in het arbeidsproces te bevorderen van bij de Gewestelijke Arbeidsbureaus ingeschreven werklozen, van wie door de directeuren van de Gewestelijke Arbeidsbureaus is vastgesteld, dat zij door langdurige werkloosheid of vanwege hun leeftijd zeer moeilijk plaatsbaar zijn. Aangezien de bepaling, dat ingeschrevenen beneden de 45 jaar (een categorie waartoe de meeste werkzoekende rijksgenoten behoren) ten minste langer dan zes maanden bij een GAB moeten zijn ingeschreven, de inpassing op de arbeidsmarkt van Surinamers en Antillianen bemoeilijkt, wordt bij projecten van enige betekenis van deze bepaling afgeweken.
Met name op de GAB's in de grote steden werd overgegaan tot aanstelling van bemiddelaars, die speciaal vertrouwd zijn met de Surinaamse problematiek. Ten aanzien van de op centraal niveau te verrichten werkzaamheden kan een zelfde conclusie worden getrokken. Een tiental extra bemiddelaars zullen voor dit doel worden aangesteld.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
Plaatsing Rijksgenoten
Met bedrijven die een aanvraag indienen om buitenlandse werknemers in dienst te nemen, wordt allereerst nagegaan of er in Nederland aanbod is, waarbij met name wordt gepoogd rijksgenoten te plaatsen. De tot dusverre hierbij geboekte resultaten geven aanieiaing op deze weg voort te gaan.
Scholing
Test en trainingcentra
Scholing in bedrijven
Aangezien gebleken is dat, ondanks alle inspanningen, de meerderheid van de ingeschreven Rijksgenoten moeilijk plaatsbaar is, wordt er naar gestreefd de scholing van Surinaamse en Antilliaanse werkzoekenden te verbeteren. De ervaring heeft geleerd dat in vele gevallen plaatsing op een Centrum voor Vakopleiding zonder een hieraan voorafgaande cursus arbeidsgewenning en vorming niet wel mogelijk is. Gedacht wordt daarom aan het scheppen van bijzondere mogelijkheden, waarbij als voorwaarde zal gelden dat een dienstverband voor de te bezetten arbeidsplaats bij de aanvang van de scholing moet worden aangegaan.
In Rotterdam en Amsterdam werd enige maanden geleden een begin gemaakt met 'Test en Training Centra'. Na het doorlopen van een 'Test en Training Cursus' kunnen de cursisten óf direct in het bedrijfsleven worden geplaats geplaatst öf verdere scholing aan een Centrum voor Vakopleiding volgen.
Bij rivo is de idee ontwikkeld van scholing in de bedrijven, waarbij boven de uitkering ex Bijstandsweteen bescheiden stimuleringspremie wordt toegekend. Dit heeft de volgende voordelen: a. het wegnemen van een mogelijke 'drempelvrees' van betrokkenen; b. elke dwang wordt vermeden; c. voor alle partijen is deze regeling financieel aantrekkelijk; d. indien de cursist aan de gestelde verwachtingen voldoet is plaatsing verzekerd; e. de spreiding wordt bevorderd. Het is gebleken dat er bij het bedrijfsleven voor dit soort projecten belangstelling bestaat. Met verschillende grote bedrijven (NDSM, ADM, Werkspoor, Enka, Glanzstoff, etc.) zijn inmiddels aparte scholingsregelingen ontwikkeld.
Huisvesting
De migrerende rijksgenoten zijn in overwegende mate aangewezen op relatief goedkope woningen. Voor deze categorie van huisvesting zijn thans op vele plaatsen méér gegadigden dan beschikbare woningen. De migreren-de rijksgenoten dienen ten aanzien van het verkrijgen van passende woonruimte niet anders behandeld behoren te worden dan andere gegadigde Nederlanders. Maar in de praktijk blijkt het voor de rijksgenoten vaak onmogelijk te zijn zich te dien aanzien gelijke kansen te verschaffen. Bij hun aankomst in Nederland en in de voor hen vreemde verhoudingen en samenleving hebben zij een duidelijke achterstand op dit stuk. Het is deze achterstand, die door overheidsmaatregelen van beperkte strekking behoort te worden opgeheven. Er is hier sprake van een beperkte strekking, omdat het niet de bedoeling is, aan rijksgenoten ten koste van andere gegadigde groepen een onbeperkte voorrang bij het verkrijgen van passende woonruimte te verlenen.
Mogelijke nieuwe bepalingen
De overgrote meerderheid van de relatief goedkope huurwoningen is in handen van gemeenten en van woningbouwverenigingen. Van de gemeenten en -gelet op hun sociale doelstelling -van de woningbouwcorporaties mag worden verwacht, dat zij bereid zullen zijn, een evenredig aandeel van hun woningbestand en hun nieuwbouwwoningen te verhuren aan gegadig-de rijksgenoten. Door de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is de verwachting uitgesproken, dat de gemeenten hiertoe bereid zouden zijn, mede uit solidariteit met de vier grootste gemeenten, die thans een onevenredig deel van de gevolgen van de toestroming van rijksgenoten Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
hebben te dragen. Indien deze vrijwillige medewerking onvoldoende mocht blijken kan worden omgezien naar andere middelen. In dit verband mag verwezen worden naar de bevoegdheid van de Minister van Volkhuisvestingen Ruimtelijke Ordening om aan de gemeenten en woningcorporaties te dezer zake voorschriften te geven. Deze bevoegdheid zal gebaseerd zijn op de voorgestelde nieuwe regeling in het kader van het bij de Staten-Generaal in behandeling zijnde wetsontwerp tot wijziging van de Woningwet en de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting (nr. 11092) en is derhalve op dit ogenblik nog niet van kracht.
10%-regeling
Onder deze omstandigheden en gelet op de urgentie van het vraagstuk is aansluiting gezocht bij een reeds bestaande regeling, die met onmiddellijke ingang van toepassing kan worden verklaard. Teruggegrepen is naar een regeling die reeds eerder met gunstig resultaat voor een enigszins vergelijkbare huisvestingssituatie is toegepast. Vanouds wordt bij het op grond van de Woningwet verstrekken van rijkssteun voor de bouwvan woningen doorgemeenten en toegelaten instellingen, de voorwaarde gesteld, dat een deel van de gereedkomende woningwetwoningen wordt bestemd voor de huisvesting van overgeplaatst of in dienst getreden gehuwd rijks-en spoorwegpersoneel. Van de gereedkomende woningwetwoningen werd 10% tot dit doel gereserveerd. Ingevolge de noodzakelijke repatriëring vanuit Indonesië en de west in de jaren vijftig heeft de Ministerraad op 10 september 1951 beslist, dat deze 10% gelijkelijk zou worden verdeeld over de genoemde categorie ambtenaren enerzijds en de gerepatrieerden anderzijds. Sindsdien werd in de desbetreffende subsidiebeschikking gesproken van 'aan te wijzen rijks-en spoorwegambtenaren en andere personen'. Op deze wijze zijn in de loop van een aantal jaren de gerepatrieerden met een minimum aan ingrijpen of dwang onder dak gebracht. Toen deze huisvestingsactie was afgerond is het percentage van 5 voor de huisvesting van ambtenaren onveranderd gebleven. Overwogen wordt om -indien nodig -deze regeling ook te gebruiken ten behoeve van de migrerende rijksgenoten uit de west. Het is de bedoeling dat van deze 10% te bouwen woningwetwoningen in beginsel de helft voor de categorieën ambtenaren en de andere helft voor de rijksgenoten zal worden bestemd. De vrijkomende reeds eerder toegewezen woningen alsmede de reeds voor ambtenaren gereserveerde woningeninaanbouw zullen dan, wanneer ten tijde van het gereedkomen geen ambtenaren op de zogenaamde speciale lijst zijn opgenomen, eveneens voor de rijksgenoten worden bestemd.
Spreiding
Het kan vóórkomen, dat de ter beschikking komende woning om welke rebinnen gemeente den dan ook minder geschikt moet worden geacht voor de huisvesting van de op de speciale lijsten opgenomen gegadigden. In dit soort gevallen is het voor de gemeenten steeds mogelijk geweest, een andere meer passende woning voor deze woning in de plaats te stellen. De mogelijkheid hiertoe blijft gehandhaafd, mits met goedkeuring van de Ministervan Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Deze mogelijkheid zal door de gemeente mede kunnen worden gebruikt om te zorgen, dat rijksgenoten binnen de gemeente zodanig verspreid worden gehuisvest, dat hun integratie in de bevolking wordt bevorderd en eventuele uit concentratie van huisvesting voortvloei-ende moeilijkheden worden vermeden. Wat de procedure betreft ligt het in het voornemen, de thans voor huisvesting van genoemde categorieën van ambtenaren gebruikte methode overeenkomstig toe te passen voor de huisvesting van rijksgenoten. Hiertoe zal aan de gemeenten worden verzocht naast de bestaande speciale lijst voor ambtenaren een soortgelijke lijst aan te leggen ten behoeve van de voor te dragen rijksgenoten. De namen en de voor de huisvesting belangrijke gegevens zullen de gemeenten bereiken via het Bureau Woonruimtezaken van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit ontvangt deze van het opgerichte Centraal Bureau Uitvoering Vestigingsbeleid Rijksgenoten. Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
Verlichting van het probleem
Verwacht mag worden, dat hetzij als gevolg van de gevraagde vrijwillige medewerking van de gemeenten hetzij aan de hand van de hier geschetste regeling allengs een merkbare verlichting zal kunnen worden gebracht in de huisvestingsproblemen van de naar Nederland gemigreerde en migrerende rijksgenoten uit de west. Voor een verdergaande oplossing van dit probleem zal echter -waar nodig -gebruik moeten kunnen worden gemaakt van de voorgestelde bevoegdheid krachtens de gewijzigde artikelen van de Woningwet en de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Aan de hand daarvan zal niet alleen een deel van de nieuwbouw maar ook van het bestand van goedkope huurwoningen in handen van gemeente en woningcorporaties voor de oplossing van dit omvangrijke huisvestingsprobleem kunnen worden bestemd.
Voogdij Onbegeleide minderjarigen
Onderwijs
Basisonderwijs
Op 15 november werd in Paramaribo ambtelijke overeenstemming bereikt over enkele aanbevelingen aan de regeringen van Suriname en Nederland inzake te treffen voorzieningen ten behoeve van minderjarigen die zonder begeleiding van ouder of voogd naar Nederland migreren. Deze aanbevelingen houden het volgende in: I. a. Op korte termijn ware meer inzicht te verkrijgen in de omvang, aard en ernst van problemen, die ontstaan rondom Surinaamse minderjarigen in Nederland. De begeleiding van Surinaamse minderjarigen dient daartoe gezamen lijk te worden geëvalueerd. b. De voorlichting inzake de migratie ware mede te richten op informatie over de noodzaak van een tijdelijke gezagsregeling indien de minderjarige zich zonder ouder of voogd in Nederland gaat vestigen. c. De tijdelijke gezagsregeling ware afhankelijk te stellen van het advies van de Voogdijraad te Paramaribo; medewerking van de daarvoor in aanmerking komen rechterlijke instanties ware hiervoor in te roepen. d. Verzoeken van de Voogdijraad te Paramaribo om nadere inlichtingen over het gezin, waarin de minderjarige in Nederland zal verblijven, waren door de raden voor de kinderbescherming in Nederland met voorrang te behandelen. II. Ten einde de migratie naar Nederland van Surinaamse minderjarigen tot de leeftijd van 18 jaar, die zonder ouder of voogd vetrekken, zo verantwoord mogelijk te doen plaatsvinden, ware de Vreemdelingendienst in Suriname te instrueren, het 'vertrekstempel' ten behoeve van bedoelde minderjarigen afhankelijk te stellen van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar door de Voogdijraad te Paramaribo.
Op het terrein van het onderwijs zijn de volgende beleidsmaatregelen ten behoeve van de opvang van Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse migranten mogelijk:
* In het kader van het onderwijsstimuleringsbeleid kunnen ten behoeve van de opvang en de begeleiding van Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse kinderen aan de scholen extra leerkrachten worden toegekend. In een gebied met een sterke concentratie van deze kinderen zoals in de Bijlmer te Amsterdam worden bovendien speciale faciliteiten verleend in de personele sfeer ten aanzien van een eerste oriëntatie op de Nederlandse samenleving en een specifieke begeleiding in verband met taalproblemen. Voorts worden speciale maatregelen getroffen voor de taakverlichting van de hoofden van scholen. Dit pakket beperkt zich voorshands tot het A.B.C.-Bijlmerproject waarvoor het Advies-en Begeleidingscentrum te Amsterdam ten behoeve van de begeleiding van de scholen ook uit 's Rijks kas wordt gesubsidieerd. Soortgelijke oplossingen voor opvang en begeleiding in andere gebieden waar eveneens belangrijke concentraties als vorenbedoeld ontstaan, behoren, nadat over de aanpak in de Bijlmer evaluatiegegevens beschikbaar zijn, tot de mogelijkheden. Ook de onderwijskundige en organisatorische aspecten van het begeleide project, waaronder de ontwikkeling van leermethoden, kunnen elders van belang zijn.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13254, nr. 1
Voortgezet onderwijs
Schakelklassen
Cursorisch onderwijs
Coördinatoren Opvang en begeleiding
Voorlichting en oriëntatie
Welzijnsstichtingen
Vormingsproject
Voorlichting ontvangende samenleving
* Aan scholen voor voortgezet onderwijs kunnen faciliteiten worden verleend ten behoeve van oudere, nog leerplichtigen, die scholen voor voortgezet onderwijs willen bezoeken maar die eerst moeten worden 'bijgeschoold' op de gebieden waar zij een achterstand hebben.
* Overwogen wordt om schakelklassen in het leven te roepen voor oudere, nog leerplichtigen, die bij het onderwijs geen aansluiting vinden.
* Het doen samenstellen -zo nodig in overleg tussen het Ministerie van On-derwijs en Wetenschappen en andere departementen -van (aanvullende) onderwijsprogramma's voor volwassenen die een vakopleiding of een bijscholingscursus willen volgen, maar daarbij moeilijkheden ondervinden wegens geconstateerde manco's in kennis en vaardigheden als gevolg van eerder gevolgd onderwijs dat afwijkt van het Nederlandse.
* Ten einde aan het beleid inzake een adequate opvang en begeleiding me-de gestalte te geven, zijn bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen twee coördinatoren aangesteld voor het onderwijs aan buitenlandse kinderen en kinderen van in Nederland verblijvende rijksgenoten.
In de fase van opvang en begeleiding, spitst de verantwoordelijkheid van CRM zich met name toe op oriëntatie van en voorlichting aan de betrokken migratie, voorafgaand aan participatie in test-en trainingscentra, centra van vakopleiding voor volwassenen, bedrijfsscholen enz. Deze oriëntatie en voorlichting dienen primairte geschieden door gemeentelijke instellingen, Surinaamse welzijnsstichtingen en belangenorganisaties en particuliere instanties. In dit stadium wordt de migranten het meest elementaire van de voor hen nieuwe samenleving bijgebracht: huishoudelijke en gezinsvoorlichting, voorlichting op het gebied van woonhygiëne, gezinsbudgettering en sociale kaartpreventieve en curatieve gezondheidszorg en individuele maatschappelijke begeleiding. Dit geschiedt o.a. door inschakeling van plaatselijke instellingen op het gebied van maatschappelijke dienstverlening, gezinsverzorging, bureaus voor huwelijks-en gezinsmoeilijkheden, medisch-opvoedkundige bureaus, vrouwenorganisaties, kerkelijke organen, enz.
Als de migranten eenmaal definitief gehuisvest zijn, zal de relatie tot de Nederlandse samenleving benadrukt worden. Dit houdt in dat de Surinaamse Welzijnsstichtingen een taak zullen krijgen in het groeps-en opbouwwerk, dat plaatselijke vormingscentra en volkshogescholen in het beeld komen met hun -reeds voorbereide -vormingsactiviteiten, en dat club-en buurthuizen, kindercrèches e.d. hun werkterrein zullen uitbreiden tot Surinaamse kinderen en volwassenen.
Medio 1975 zal in de provincie Utrecht begonnen worden met een vormingsproject, gericht op Surinaamse jongeren van 16-25 jaar, die niet of slechts ten dele functioneren in de Nederlandse samenleving. Het project, dat aanvankelijk als experiment van start zal gaan, voorziet in tijdelijke opvang en vorming van ongeveer 30 jongeren gedurende 2-4 maanden.
De voorlichting aan de ontvangende samenleving wordt intensief ter hand genomen, via de daartoe geëigende kanalen als onderwijs en gesubsidieer-de Stichtingen. Deze voorlichting zal moeten aansluiten bij de confrontatie van de Surinamer en de Nederlandse samenleving in het directe woon-en werkmilieu. In voorbereiding zijn thans vouwbladen voor lagere en middelbare scholen met instructies voor onderwijzers en een film over discriminatie. Voorts zijn besprekingen gaande met de NOVIB om ook vanuit die organisatie te komen tot een voorlichting over Suriname en Surinaamse migratie. Een deel van de voorlichting wordt reeds verricht door de Welzijnsstichtingen voor Rijksgenoten, die o.a. een aantal bladen uitgeven.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13254, nr. 1