- Wijziging van de Kleuteronderwijswet en de Lager-onderwijswet 1920

Nr. 2

Ontwerp van wet

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de heffing van schoolgeld bij het kleuteronderwijs kan worden afgeschaft en enige verruiming van de toelating tot het kleuteronderwijs gewenst is; dat de in de loop van een jaar optredende wijzigingen in de rentestand, rechtvaardigen tot herziening over te gaan van de regeling voor het vaststellen van de rente die de gemeenten aan de besturen van bijzondere scholen moeten uitkeren; dat een wijziging dient te worden aangebracht in de regelingen betreffen-de de door de gemeenten bekostigde leidsters en onderwijzers; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

In de Kleuteronderwijswet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

4 vel

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13394, nrs. 1-4

A De eerste volzin van artikel 15, eerste lid, wordt vervangen door twee volzinnen, luidende: Tot een kleuterschool mogen worden toegelaten kleuters die de leeftijd van vier jaar hebben bereikt. In de maanden augustus en september mogen bovendien worden toegelaten kleuters die voor 1 oktober daaraanvolgend vier jaar worden.

B Artikel 49 vervalt.

C Artikel 57, vijfde lid, wordt gelezen: 5. Jaarlijks keert de gemeente aan het schoolbestuur over de waarborgsom of over het niet-vervallen gedeelte daarvan rente uit tot een zodanig percentage als door Onze minister, in overeenstemming met Onze minister van financiën, wordt vastgesteld voor het kalenderkwartaal waarin de waarborgsom is gestort.

D Artikel 66, negende lid, vervalt.

E Artikel 70, achtste lid, vervalt.

F Artikel 72, eerste lid, wordt gelezen: 1. Indien in een gemeente aan een openbare kleuterschool meer leidsters werkzaam zijn dan het aantal waarvan ingevolge artikel 40 de bezoldiging door het Rijk aan de gemeente wordt vergoed, heeft het bestuur van een of meer bijzondere scholen in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de bezoldiging van een, met betrekking tot het aantal kleuters, evenredig aantal leidsters, boven het aantal waarvan de bezoldiging ingevolge artikel 70 door het Rijk aan dat bestuur wordt vergoed. Indien meerdere scholen in de gemeente onder hetzelfde bestuur staan, is het aantal kleuters, bedoeld in de vorige volzin, het gezamenlijk aantal kleuters van die scholen. Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal kleuters per leidster aan de gezamenlijke openbare scholen. Bij de vaststelling van deze grondslag en de berekening van de vergoeding aan de besturen der bijzondere scholen toe te kennen, blijven buiten beschouwing de leidsters die krachtens toepassing van artikel 40, derde lid, aan een openbare, en op grond van de artikelen 70, eerste lid, en 40, derde lid, aan een bijzondere school zijn verbonden.

G In artikel 126, zesde lid, wordt in plaats van 'zevende lid' gelezen: vijfde lid.

Artikel II

In de Lageronderwijswet 1920 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A In artikel 12bis, eerste lid onder c, wordt in plaats van 'artikel 129bis, eerste lid onderc'gelezen: artikel 129bis, eerste lid onder b.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13394, nrs. 1-4

B Artikel 79, vijfde lid, wordt gelezen: 5. Jaarlijks keert de gemeente aan het schoolbestuur over de waarborgsom of over het niet-vervallen gedeelte daarvan rente uit tot een zodanig percentage als door Onze minister, in overeenstemming met Onze minister van financiën, wordt vastgesteld voor het kalenderkwartaal waarin de waarborgsom is gestort.

C Artikel 100, eerste lid, wordt gelezen: 1. Indien in een gemeente aan een openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal waarvan ingevolge artikel 56 de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, heeft het bestuur van een of meer bijzondere scholen in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden en wedden van een, met betrekking tot het aantal leerlingen, evenredig aantal onderwijzers, boven het aantal waarvan de jaarwedden en wedden ingevolge artikel 97 door het Rijk aan dat bestuur worden vergoed. Indien meerdere scholen in de gemeente onder hetzelfde bestuur staan, is het aantal leerlingen, bedoeld in de vorige volzin, het gezamenlijk aantal leerlingen van die scholen. Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke openbare scholen. Bij de vaststelling van deze grondslag en de berekening van de vergoeding aan de besturen der bijzondere scholen toe te kennen, blijven buiten beschouwing de onderwijzers die krachtens toepassing van artikel 56, tweede lid, aan een openbare, en op grond van de artikelen 97, eerste lid, en 56, tweede lid, aan een bijzondere school zijn verbonden.

D Artikel 101ter, eerste lid, wordt gelezen: 1. Indien in een gemeente een bijzondere school is gevestigd, die in bijzondere omstandigheden verkeert, als bedoeld in artikel 55quater, of dinein het bedrag voor de administratiekosten voor haar redelijke behoeften ontoereikend moet worden geacht, kan Onze minister, de Onderwijsraad en burgemeester en wethouders der gemeente gehoord, op een vóór 1 mei van het dienstjaar door het schoolbestuur ingediend verzoek bepalen, dat voor die school de vergoedingen, bedoeld in artikel 101, tweede, derde, vijfde of achtste lid, op een hoger bedrag per leerling worden vastgesteld.

J= In artikel 172 tweede lid, wordt in plaats van 'artikel 116' gelezen: artikel 113.

Artikel III

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst met uitzondering van: a. artikel I onder A, dat in werking treedt op een door Ons te bepalen datum; b. artikel I, onder B, D en E, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus 1975; c. artikel I, onder C en F, en artikel II, onder B en C, die in werking treden met ingang van 1 januari 1976. 2. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst wordt uitgegeven na 31 juli 1975 treedt artikel I, onder B, D en E, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad en werkt het terug tot en met 1 augustus 1975.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13394, nrs. 1-4

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat al Ie ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13394, nrs. 1-4