Memorie van toelichting - Gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Schets van de bestaande situatie Zuid-Limburg, waaronder hier wordt verstaan het gebied van de provincie Limburg bezuiden de gemeente Echt, neemt zowel door zijn hoogteligging als door zijn landschapsvormen onder de natuurlijke landschappen van Nederland een bijzondere plaats in. Uiterlijk lijkt het grootste deel van Zuid-Limburg een agrarisch karakter te vertonen. De bevolking van het gehele gebied is echter voor zijn bestaan in overwegende mate aangewezen op de nijverheid, die duidelijk geconcentreerd is in een drietal gebieden, te weten de voormalige Oostelijke Mijnstreek, de voormalige Westelijke Mijnstreek en Maastricht. De kerngebieden daarvan vormen de verstedelijkte delen van Zuid-Limburg. Hier is ongeveer 2h van de Zuidlimburgse bevolking woonachtig. Het overige gebied maakt het eigenlijke agrarische deel uit, waarvan de zuidelijke helft bovendien een belangrijke functie vervult in de toeristischrecreatieve sfeer. Geconstateerd moet worden dat Zuid-Limburg na de randstad Holland het dichtstbevolkte gebied van Nederland is. Tot het intreden van de kolencrisis heeft de industriële activiteit in de bei-de mijnstreken in hoofdzaak bestaan uit de steenkoolwinning, welke tak van nijverheid een zodanige omvang heeft gekregen dat de mijnen met hun nevenindustrie de meest dynamische factor zijn geweest in de industriële structuur van Zuid-Limburg. De opkomst van de mijnindustrie, die in haar topjaren -exclusief de chemische bedrijven der Staatsmijnen -aan meer dan 56 000 personen werk verschafte, ging gepaard met een zeer snelle bevolkingsaanwas. Anders dan in sommige buitenlandse mijngebieden geschiedde de kolenwinning op een naar verhouding beperkt aantal plaatsen met als gevolg een grote omvang van de bedrijfscomplexen van de mijnen. Daarbij streefde men aanvankelijk naar huisvesting van de werknemers zoveel mogelijk in de directe nabijheid van de mijnzetels. Deze omstandigheid, alsmede het feit dat in het verleden gedurende een reeks van jaren los van elk planologisch ordeningsprincipe -ondanks pogingen daartoewoningen zijn gebouwd, waarbij vaak de grondprijs bepalend was voor de plaats van woninggroepen, hebben ertoe geleid dat de Oostelijke Mijnstreek -het oudste en grootste der twee mijngebieden -stedebouwkundig een vrij verbrokkeld en structuurloos geheel is geworden. In de loop der jaren zijn de talrijke woningcomplexen voor mijnwerkers voor een belangrijk deel samengegroeid, waardoor de kern van de Oostelijke Mijnstreek, welke de gemeenten Heerlen, Kerkrade, Brunssum, Hoens-

10 vel

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

broek, Schaesberg, Ubach over Worms, Nieuwenhagen en Eygelshoven omvat, de aspecten van een stadsgewest heeft gekregen. Daaromheen ligt een krans van gemeenten die naar de uiterlijke verschijningsvorm te oordelen agrarisch zijn, maar waarvan de bevolking voor een groot deel in de mijnen werkzaam was. De industriële structuur van de Oostelijke Mijnstreek was tot voor kort nog zeer eenzijdig. Industrieën die zich baseren op de vindplaats van steenkolen zoals men die in vele buitenlandse mijngebieden aantreft, ontbraken nagenoeg geheel. Wel waren er vele toeleveringsbedrijven die hun bestaan aan de aanwezigheid van de mijnen ontleenden. In het westelijk deel van het mijngebied is het beeld in zoverre anders dat daar het grootste deel van de mijnwerkers in de oude dorpen woonde; afzonderlijke woninggroepen van mijnwerkers waren er dan ook nauwelijks. Naast Sittard, dat in dit gebied vanouds de stedelijke kern vormde, heeft Geleen zich tot een stedelijke kern ontwikkeld. De eenzijdige industriële structuur is hier in de naoorlogse jaren doorbroken door de vestiging en uitbreiding van de chemische bedrijven der Staatsmijnen. Sedert 1965 hebben zich in het totale mijngebied ingrijpende veranderingen voltrokken als gevolg van de in de Eerste Mijnnota aangekondigde geleidelijke afbouw van de in het gebied aanwezige steenkoolwinning. De voornaamste welvaartsbron-de mijnbouwis inmiddels volledig weggevallen met alle gevolgen van dien, ook voor de toeleveringsbedrijven. Verreweg het zwaarst waren de consequenties voor de Oostelijke Mijnstreek. Voor de Westelijke Mijnstreek wogen de gevolgen minder zwaar door de sterke expansie van DSM-chemie. Ook de overige delen van Zuid-Limburg zijn intussen niet onberoerd gebleven door de negatieve ontwikkeling in de mijnindustrie. Het derde verstedelijkte deel van Zuid-Limburg is het gebied Maastricht. Haar betekenis als centrale verzorgende kern ontleent de stad niet alleen aan haar vanouds industriële functie, die kwantitatief nog steeds overweegt, maar ook aan haar functie in het culturele vlak, welke een duidelijk accent heeft gekregen door de vestiging enige jaren geleden van de Rijksuniversiteit Limburg. In het agrarisch gebied woont de bevolking, behoudens concentratie in enkele kleinere centra, verspreid over vele kleine tot zeer kleine plaatsen. Dit agrarisch gebied valt in twee delen uiteen, namelijk een noordelijk deel, dat de scheiding vormt tussen de voormelde drie verstedelijkte gebieden onderling en daarmee in nauwe relatie staat, en het deel ongeveer ten zuiden van de lijn Maastricht-Valkenburg-Vaals, dat naasteen recreatieve nog een belangrijke agrarische functie heeft. In dit laatste gebied is in de loop der jaren een minder gewenste situatie ontstaan, veroorzaakt door een complex van elkaar wederkerig beïnvloedende factoren, zoals de geringe bevolkingsomvang in combinatie met een zeer sterke spreiding van de bevolking; het ontbreken van een duidelijk centrum met een regionaal verzorgende functie en van een stelsel van dorpen met een verzorgende functie voor het direct omliggende gebied; de geografische gesteldheid van het gebied, welke leidt tot een zeker isolement mede als gevolg van geringe openbaarvervoermogelijkheden; het ontbreken van voldoende werkgelegenheid binnen -gelet op de gebrekkige verkeerssituatie -bereikbare afstand, een en ander in het algemeen culminerend in een demografische expulsie. Behoudens aanzienlijke uitbreidingen van het grondgebied der gemeente Maastricht rond 1920 en in 1970 en de opheffing van enkele zeer kleine gemeenten in de oorlogsjaren is de gemeentelijke indeling van Zuid-Limburg tot dusverre vrijwel ongewijzigd gebleven. Deze uit de vorige eeuw dateren-de indeling is in tal van opzichten niet meer in overeenstemming met de huidige structuur van Zuid-Limburg. Niet alleen is op tal van punten het grensbeloop ondoelmatig geworden, doch de gehele gemeentelijke indeling van dit gebied is bijzonder ongunstig. Zuid-Limburg, dat in alle richtingen een doorsnede heeft van nauwelijks 30 km, telt niet minder dan 58 gemeenten.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

Hiervan hebben 31 gemeenten minder dan 5000 inwoners, waaronder er 4 zijn met minder dan 1000 inwoners, terwijl nog eens 14 gemeenten behoren tot de categorie gemeenten met een inwonertal tussen 5000 en 10000. Brengt de bestaande situatie reeds mede dat de bestuurlijke organisatie in Zuid-Limburg niet ongewijzigd kan blijven, de opgaven van nu en van de toekomst stellen het vormen van grotere bestuurseenheden dan thans voorhanden zijn zonder meer als eis. Met een bewerktuiging en een bestuursconstellatie die nog uit een ver verleden dateren, zullen deze opgaven niet kunnen worden vervuld.

Noodzaak van herziening van de bestuurlijke organisatie Het vraagstuk van de herziening van de bestuurlijke organisatie is geen typisch Zuidlimburgs en ook geen specifiek Nederlands probleem. In Zuid-Limburg doen zich evenwel omstandigheden voor welke hier meer nog dan elders een herziening van het lokale bestuurspatroon urgent maken. 1. In de eerste plaats moet worden genoemd het volledig verdwijnen van de voornaamste welvaartsbron, de mijnen. De oplossing van de problemen die hieruit zijn voortgevloeid en nog voortvloeien, vooreerst in de beide mijnstreken maar ook daarbuiten, stelt aan de visie, besluitvaardigheid en bestuurskracht van met name de plaatselijke besturen zeer hoge eisen. Terecht heeft de Regering reeds in 1965 in de Eerste Mijnnota de wenselijkheid van een reorganisatie van het bestuur in Zuid-Limburg aan de orde gesteld. De nota bevatte te dien aanzien de volgende passages: «Voorts is de vraag gerezen in hoeverre het tegen de achtergrond van de huidige problematiek wenselijk zou zijn om de huidige gemeentelijke indeling in Zuid-Limburg te herzien. Zonder een krachtige stimulering en begeleiding van daarvoor capabele plaatselijke besturen is immers de nagestreefde omvangrijke structuurwijziging niet goed uitvoerbaar. Het gebied kenmerkt zich namelijk door de aanwezigheid van een relatief groot aantal kleine gemeenten en in sommige streken door een stedebouwkundige situatie, welke op tal van punten met de bestuurlijke constellatie bepaald niet in overeenstemming is. Nog geheel buiten beschouwing gelaten of en, zo ja, in welke mate een en ander ook overigens bezwaren met zich brengt, moet toch worden geconstateerd, dat bundeling van krachten op gemeentelijk niveau door samenvoeging van gemeenten dan wel langs andere weg, de voor het slagen van de industriële herstructurering noodzakelijke krachtige gemeentelijke inbreng stellig ten goede zou komen». De streek is geconfronteerd met de noodzaak van een algehele industriële herstructurering, ook in die zin dat de industriële structuur een wezenlijk andere zal zijn dan in het verleden, toen een aan de vindplaats van steenkolen gebonden grote industrie zelf direct of indirect voor een groot deel voorzag in hetgeen nodig was, zoals huisvesting van het personeel, bouw van kerken van verschillende gezindten, verenigings-en ontspanningsgebouwen, aanleg van parken, sportvelden en recreatiecentra, voorzieningen op het terrein van de volksgezondheid, opleidingsinstituten en voorts het verstrekken van financiële steun met name ten behoeve van sociaal-culturele activiteiten. Nieuwe industrieën, die voor hun vestiging niet aan een bepaalde plaats gebonden zijn, zullen selectief te werk gaan en hun eisen stellen niet alleen ten aanzien van de geschiktheid van het toekomstig bedrijfsterrein als zodanig, maar evenzeer ten aanzien van het woon-en leefklimaat en het voorzieningenpeil in de streek. Het behoeft geen betoog dat dit in minstens even sterke mate geldt voor de ontwikkeling van de uit een oogpunt van werkgelegenheid steeds belangrijker wordende dienstensector. Steun en hulp van hogerhand zal de streek daarbij niet kunnen missen, doch primair gaat het hier om taken die de gemeenten zelf moeten vervullen. Met het oog op de eisen die uit deze opdracht voortvloeien, is het een noodzakelijke voorwaarde dat bestuurseenheden worden gevormd die door krachtig stimuleren en begeleiden de inmiddels reeds op gang gekomen omvangrijke structuurwijziging kunnen helpen verwezenlijken.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

  • Door zijn ligging als vooruitgeschoven landsdeel in een van de meest geïndustrialiseerde gebieden van de EEG staat Zuid-Limburg sterk onder de druk van de ontwikkelingen over de landsgrenzen heen, waar de bestuurlijke organisatie -evenals in Nederland -in het middelpunt van de belangstelling staat. Het streven naar hervorming van het openbaar bestuur blijkt in deze landen eveneens voort te vloeien uit de noodzakelijk bevonden aanpassing van het lokale bestuurspatroon aan de veranderde maatschappelijke verhoudingen. Daarbij wordt mede beoogd een duidelijker bestuursorganisatorische opbouw te verkrijgen. Enige jaren geleden is in het aangrenzende deel van West-Duitsland (Nordrhein-Westfalen) een drastische reorganisatie van het lokale bestuur doorgevoerd, terwijl in de Belgische provincies Urn-burg en Luik een grootscheepse gemeentelijke herindeling eveneens inmiddels haar beslag heeft gekregen. 3. In de jaren waarin de mijnbouw naar zijn hoogtepunt groeide, is in grote delen van Zuid-Limburg een stedebouwkundige ontwikkeling tot stand gekomen die, wat het ongeordende karakter daarvan betreft, in ons land nauwelijks haar weerga vindt. Op tal van plaatsen wordt de bebouwing op willekeurige wijze door gemeentegrenzen doorsneden. Burgers van de ene gemeente ondergaan voortdurend nadelen van ontwikkelingen en situaties in een andere (aangrenzende) gemeente dan wel ondervinden daarvan vrijwel onbeperkt voordelen, zonder dat zij op die ontwikkelingen en situaties op democratische wijze invloed (kunnen) uitoefenen onderscheidenlijk in de lasten daarvan bijdragen. De stedebouwkundige versmelting heeft geleid tot de vorming van nieuwe maatschappelijke eenheden. Ook te dien aanzien zijn evenwel burgers en gemeentebesturen in verregaande mate afhankelijk van hetgeen in een andere gemeente gebeurt of achterwege blijft, hoezeer ook die andere gemeente met de hunne een feitelijk geheel vormt. Veelal kan als gevolg van een en ander redelijkerwijs niet meer van gemeente-eenheden worden gesproken en moet veeleer worden geconcludeerd dat de gemeentegrenzen hun markerende -en daarmede hun functionele -karakter hebben verloren. 4. Ook in de toekomst zal in Zuid-Limburg de volkshuisvesting aandacht vragen. Daarbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan woningbouw ten behoeve van de vraag naar woningen als gevolg van de verdunning van de woningbezetting. Daarnaast moet worden gedacht aan woningbouw ten behoeve van de natuurlijke bevolkingsgroei, die -hoewel in de afgelopen jaren aanzienlijk teruggelopen -toch nog altijd een positief saldo te zien geeft. Bovendien zal uitbreiding van de werkgelegenheid met vergroting van het woningbestand gepaard moeten gaan. Voorts zal, naarmate de jaren voortschrijden, op groter schaal vervangende woningbouw tot stand moeten worden gebracht, waarvan het terreinbeslag, naar de ervaring leert, dat van te amoveren bebouwing aanzienlijk overtreft. Daarbij komt dat woningbouw in een omvang van enige betekenis het treffen van de nodige ruimtevergen-de voorzieningen van allerlei aard met zich brengt. Ten einde in de sector volkshuisvesting een naar tijd en plaats geordende ontwikkeling (op een aantal punten: reconstructie) en een betere kwantitatieve en kwalitatieve aanpak van de woningbouw te kunnen verzekeren is een herverdeling van de bestuurlijke ruimte onontbeerlijk. 5. In een deel van Zuid-Limburg (met name in het westen en vooralsnog in mindere mate, maar in de toekomst naar verwachting mede, in het oosten) doen zich over verschillende gemeenten verspreide industriële activiteiten voor, waarbij de bestaande gemeentegrenzen als hinderlijk, in elk geval als een complicerende factor, worden ervaren. Dat geldt niet alleen voor de bedrijven en voor hen die daar werkzaam zijn, maar ook voor de gemeenten, die zich over en weer bij elkaar moeten aanpassen en hetzij gezamenlijk hetzij elk voor zich aanvullende voorzieningen moeten treffen. Geen dezer gemeenten is afzonderlijk voor het geheel aanspreekbaar, niet door de burgers, niet door de bedrijven, niet door de provincie, niet door de landelijke overheid; niet waar het de dagelijkse gang van zaken betreft, niet wanneer een calamiteit optreedt. Afgezien hiervan komt de verdeeldheid van de bestuurlijke competenties bij het industrialisatiebeleid de gemeentelijke slagvaardigheid niet ten goede.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

  • In het bijzonder in het midden en zuiden is Zuid-Limburg rijk aan natuur" en landschapsschoon. Hoe waardevol het gebied in dit opzicht is blijkt uit de aanwijzing van een groot deel daarvan als een van de proefgebieden voor een nationaal landschapspark. Hier zal al het mogelijke moeten worden gedaan om het landschap ongeschonden te bewaren en waar nodig te herstellen. Industriële bebouwing zal slechts spaarzaam mogen plaatsvinden. Dat wil niet zeggen dat de bestuurlijke taak op lokaal niveau louter afwerend en negatief kan zijn. De recreatieve functie dwingt tot een weloverwogen beleid, dat is gericht op handhaving en -op de plaatsen die daarvoor in aanmerking komen -uitbreiding van recreatieve voorzieningen. Daarnaast zal de in de gebieden woonachtige bevolking over een volwaardig voorzieningenpakket moeten kunnen beschikken, ook wanneer de daaraan te stellen eisen worden opgevoerd. De bestaande gemeenten zijn, over het algemeen gesproken, op deze taken niet in toereikende mate afgestemd, terwijl bovendien de onderscheiden samenhangende gebieden over te veel gemeenten zijn verdeeld. Gegeven de huidige bestuurlijke constellatie van Zuid-Limburg is tegen de achtergrond van het vorenstaande een ingrijpende herziening van het bestuurspatroon van dit landsdeel gebiedende noodzaak. Herindeling van de gemeenten moet ook voor Zuid-Limburg worden gezien als de voornaamste stap op de weg naar een adequate begeleiding van het huidige en toekonv stige maatschappelijke ontwikkelingsproces. De gemeenten moeten zowel in staat worden gesteld de ordenende en verzorgingstaken die hun toevallen, naar behoren te vervullen, als een krachtige positie verkrijgen in het bestuurlijk samenspel met provincie en Rijk. Dit betekent dat niet de gemeente als instituut wordt aangetast, maar slechts de positie van de bestaande gemeenten en daarmede de feitelijke in-deling ter discussie wordt gesteld. Door de gemeenten zelf op een zodanige schaal te brengen dat zij voor hun taak berekend zijn, wordt een bestuurlijk kader geschapen dat, voortbouwend op het beginsel van de territoriale decentralisatie dat aan onze eenheidsstaat ten grondslag ligt, en met handhaving van de eenvoudige en doorzichtige structuur van ons staatsbestel, de beste waarborgen biedt voor slagvaardigheid en eenheid in beleid en uitvoering. Dit houdt in een in het licht van de bestaande Zuidlimburgse verhoudingen op het eerste gezicht vrij ingrijpende wijziging van de bestaande gemeentelijke indeling, doch daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat de schaal van bedoelde verhoudingen zo klein is dat het eindresultaat leidt tot het ontstaan van gemeenten van nog altijd relatief beperkte proporties.

Uitgangspunten voor een nieuwe gemeentelijke indeling In 1967 is hetdoor de Provinciale Staten aanvaarde -rapport «Limburgs Toekomst» tot stand gekomen, dat de visie bevat op de maatschappelijke ontwikkeling van Limburg op lange termijn en daarmede de basis biedt zowel voor het door de overheid te voeren beleid als voor initiatieven uit de particuliere sector, met name uit de kring van organisaties en instellingen van het maatschappelijk leven. In dit verband is voorts van belang hetgeen met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Limburg is gesteld in de inmiddels verschenen deelnota's van de Derde Nota over de Ruimtelijke Ordening, terwijl hier ook van de «Perspectievennota Zuid-Limburg» melding moet worden gemaakt. De resultaten van de studies omtrent de meest wenselijke ontwikkeling van de eerder onderscheiden deelgebieden van Zuid-Limburg zijn, wat de ruimtelijke consequenties daarvan betreft, neergelegd in het in januari 1977 vastgestelde streekplan Zuid-Limburg. De daaruit voortvloeiende taakstelling in elk van deze deelgebieden van Zuid-Limburg kan in grote lijnen als volgt worden omschreven. In de beide mijnstreken hangen de knelpunten in de maatschappelijke ontwikkeling ten nauwste samen met de beëindiging van de steenkolenwinning Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

in de afgelopen jaren en de daardoor ontstane noodzaak om -naast de zorg voor voldoende werkgelegenheid voor de groeiende beroepsbevolking -vervangende werkgelegenheid te creëren voor vele tienduizenden. Het tot een oplossing brengen van de problematiek die verband houdt met deze totale omvorming, vormt hier en in het bijzonder in de Oostelijke Mijnstreek vooralsnog de alles overheersende factor. De voortgang van het herstructureringsproces tot dusverre heeft duidelijk uitgewezen dat het gaat om een zaak van lange adem, met de voltooiing waarvan zeker nog een lange reeks van jaren gemoeid zal zijn. Daarnaast staat het feit dat in elk van beide mijnstreken ook in andere opzichten essentiële belangen zodanig verweven zijn, dat bij de behartiging daarvan een gecoördineerd bestuursbeleid zo goed mogelijk verzekerd dient te zijn. Voor het gebied Maastricht valt het accent op de ontwikkeling van de werkgelegenheids-en verzorgingsfunctie die de stad voor een groot deel van Zuid-Limburg vervult. Voor het gebied tussen de stedelijke centra van Zuid-Limburg geldt de noodzaak de dreigende aantasting van dit gebied door versnippering van de bebouwing over alle kernen tegen te gaan. Voor het gebied bezuiden de lijn Maastricht-Valkenburg-Vaals kunnen als voornaamste taken worden aangemerkt de ondersteuning van de landbouw, de ontwikkeling van de recreatie en de verhoging van het regionale leefklimaat.

Mede gelet op de hier geformuleerde taakstellingen zijn voor de herindeling in concreto de volgende uitgangspunten bepalend. 1. Waar voorop staat dat de herindeling moet worden afgestemd op de huidige en/of toekomstige functies en de daarop gebaseerde taken voor de te vormen eenheden, zowel afzonderlijk als in hun relatie tot andere eenheden, zal ernaar moeten worden gestreefd de stedelijke zwaartepunten in de Oostelijke en Westelijke Mijnstreek en Maastricht een zodanig potentieel en zodanige ruimtelijke mogelijkheden te bieden dat zij zich kunnen ontplooien. Als gevolg hiervan zullen in enkele gevallen bestaande gemeenten die op zichzelf voldoende bestuurskrachtig zijn maar die duidelijk deel uitmaken van een groter stedelijk geheel en in dat geheel mede dienen te functioneren, in een daarmee corresponderende nieuwe grotere bestuurseenheid moeten worden opgenomen. De verwevenheid van de belangen noopt hiertoe. Intussen is ook het behoud van een zekere mate van evenwicht in de verhouding tussen de grote centra in Zuid-Limburg gewenst. Voor het landelijk gebied vormt de wenselijkheid om de hiërarchische ordening van de kernen meer in overeenstemming te brengen met de huidige inzichten zowel met betrekking tot de spreiding als ten aanzien van de functie een der belangrijkste criteria voor de vorming van nieuwe eenheden. 2. Met het oog op de taken die aan de Zuidlimburgse plattelandsgemeenten toevallen, zal ernaar moeten worden gestreefd gemeenten te creëren van zodanige grootte dat zij kunnen beschikken over een voor een goed bestuur passend gemeentelijk apparaat. Een inwonertal in een orde van grootte van 10000 lijkt met het oog hierop in het algemeen minimaal gewenst. 3. Elke gemeente dient voorts een zo duidelijk mogelijke structuur te verkrijgen van hoofdkern met nevenkernen. 4. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de geografische situatie en daarmede verband houdende factoren zoals de terreingesteldheid, de bereikbaarheid en het georiënteerd zijn van de woonkernen e.d. Opgemerkt moet intussen worden, dat de hiervóór geformuleerde uitgangspunten ten aanzien van elk van de te vormen gemeenten in hun onderlinge relatie moeten worden bezien. Consequente toepassing van het ene uitgangspunt verdraagt zich soms moeilijk met consequente toepassing van een ander uitgangspunt, waardoor aan bepaalde gekozen oplossingen een compromissoir karakter tot op zekere hoogte niet kan worden ontzegd.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

Het herindelingsplan

Reeds bij schrijven van 15 juli 1969 heeft het provinciaal bestuur van Limburg de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken een overeenkomstig het bepaalde in artikel 164 der gemeentewet tot Hare Majesteit de Koningin gericht verzoek doen toekomen te willen bevorderen dat een voorstel van wet zou worden gedaan tot herziening van de gemeentelijke gebiedsindeling in Zuid-Limburg. Mede naar aanleiding van daarop ontvangen reacties hebben gedeputeerde staten vervolgens in de zomer van 1971 een op onderdelen gewijzigd plan voor een nieuwe gemeentelijke indeling van Zuid-Limburg aan de raden van de betrokken gemeenten gezonden. Nadat het college de meningen van de raden alsmede zijn advies ter kennis van mijn toenmalige ambtsvoorganger had gebracht, liet deze op 27 december 1971 weten dat een beslissing of uitnodiging als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid van artikel 160 der gemeentewet niet binnen een termijn van zes maanden zou kunnen worden genomen respectievelijk gedaan. Tot een effectieve voortgang van de voorbereiding is het daarna geruime tijd -met name wegens de onzekerheid omtrent de bestuurlijke reorganisatie in algemene zin -niet meer gekomen. Naar aanleiding van de calamiteit die in november 1975 op het DSM-complex had plaatsgevonden, maakten gedeputeerde staten op 9 februari 1976 een incidenteel plan voor gemeentelijke herindeling van het territoir van de DSM-gemeenten aanhangig met de bedoeling daarmede vooruitte lopen op het te zijner tijd voort te zetten plan voor gemeentelijke herindeling van geheel Zuid-Limburg. Dit heeft geleid tot heropening van het overleg omtrent laatstbedoeld plan, waarbij met mijn onmiddellijke ambtsvoorganger overeenstemming werd bereikt over enerzijds de noodzaak van een ingrijpende gemeentelijke herindeling van de streek en anderzijds de vaststelling dat de aanvankelijke conceptie in enkele gevallen voorzag in de vorming van grotere gemeenten dan noodzakelijk kan worden genoemd en daarnaast op enige onderdelen oplossingen suggereerde die correctie behoefden. Op basis van deze overeenstemming heeft mijn genoemde ambtsvoorganger het college bij brief van 16 maart 1977 overeenkomstig het gestelde in het tweede lid van artikel 160dergemeentewet uitgenodigd inzake de gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg het ontwerp ener regeling met kaart en toelichting aan de raden der betrokken gemeenten te zenden.

Gedeputeerde staten hebben op voortvarende wijze aan deze uitnodiging gevolg gegeven, zodat reeds in november 1977 de meningen van degemeenteraden omtrent het voorstel alsmede het eindadvies van gedeputeer-de staten daarover aan mijn ambtsvoorganger konden worden aangeboden. Het moet gezegd worden, dat zulk een vlotte gang van zaken voor een voorstel met een omvang als de onderhavige een bijzondere prestatie is. Nietalleen de snelle voortgang verdient waardering doch ook de inhoud van het voorstel. Het is op evenwichtige wijze opgebouwd. Toen ik het dan ook bij mijn optreden in december 1977 aantrof kon ik mij daarmede in beginsel zeer wel verenigen. Omtrent enkele onderdelen was echter nog nader beraad gewenst. Ik heb ook te dien aanzien met gedeputeerde staten zeer constructief overleg kunnen voeren. Door de goede samenwerking met dat college was ik spoedig in staat een hoorzitting te houden, waarbij de gemeentebesturen en enkele andere belanghebbenden in de gelegenheid werden gesteld eventuele nieuwe gezichtspunten met betrekking tot de voorgenomen gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg naar voren te brengen. Deze hoorzitting vond op 19 juni 1978 te Maastricht plaats. Naar aanleiding van hetgeen bij die gelegenheid werd opgemerkt heb ik nader overleg met gedeputeerde staten gevoerd. Ook daarbij mocht ik een vruchtbare samenwerking met dat college ervaren. Ik wil dan ook alle waardering uitspreken voor de wijze waarop gedeputeerde staten in de voorbereidingsfase van het voorstel hun activiteiten hebben ontplooid. Door hun medewerking is een voorstel ontstaan dat als een schoolvoorbeeld past in een systematische streeksgewijze gemeentelijke herindeling van ons land. Hierna zal het voorstel onderdeelsgewijze aan de orde worden gesteld, waarbij het oorspronkelijke voorstel van gedeputeerde staten van 1969, zoals gewijzigd in 1971, wordt aangeduid als het voorstel van 1969.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

A. Noordelijk deel van de Westelijke Mijnstreek Het verdient aanbeveling in dit nog niet zo sterk verstedelijkte deel van Zuid-Limburg de vorming na te streven van gemeenten die in staat zijn het bestaande karakter te handhaven. Het is echter de vraag of daartoe een gemeente moet worden geformeerd als in het voorstel van 1969 -dat strekte tot samenvoeging van Roosteren, Susteren, Grevenbicht, Obbicht en Papenhoven, Bom en een deel van Nieuwstadt, waarbij de meest zuidelijke delen van Obbicht ca. en Born naar de combinatie Urmond-Stein-Elsloo zouden overgaan -is voorzien. Deze vraag dringt zich nog sterker op met betrekking tot een in 1976 door de raad van Born aanhangig gemaakt voorstel om te komen tot de vorming van een zogenaamde Swentiboldgemeente, bestaande uit de al genoemde gemeenten en voorts geheel Nieuwstadt en Limbricht. Weliswaar is in Born een duidelijke industriële aanzet aanwezig, maar er zijn geen aanwijzingen dat het om die reden noodzakelijk zou zijn de gehele omgeving met Born in één gemeente samen te voegen. Bovendien lijkt de nodige versterking van de gemeentelijke bestuurskracht ook door een minder ver gaande ingreep te kunnen worden verkregen. In deze gedachtengang ligt een combinatie van enerzijds Born, Grevenbicht en Obbicht ca. en van anderzijds Roosteren, Susteren en Nieuwstadt voor de hand.

Meningen van de gemeenteraden

De gemeenteraad van Susteren gaat unaniem met het voorstel akkoord.

De gemeenteraad van Roosteren vindt het woon-en leefklimaat alsmede het voorzieningenniveau in deze gemeente van dien aard dat hij herindeling niet noodzakelijk acht. Hij verwijt het provinciaal bestuur dat het plan sociale samenhang mist; er wordt te veel accent gelegd op de financieel-economische aspecten. Indien aan herindeling niet valt te ontkomen, gaat de raad akkoord met het voorstel. In geen geval wenst de raad dat zijn gemeente opgaat in een nog grotere gemeente samen met Born (zogenaamde Swentiboldgemeente). De raad van Nieuwstadt constateert dat de gemeente alles heeft wat nodig is. Het overige wordt opgelost met gemeenschappelijke regelingen. De problemen die zich dienaangaande voordoen, zijn van «wetstechnische» aard en niet gelegen in de gemeenschappelijke regelingen als zodanig. Ook wordt de afstand bestuurbestuurde in het voorliggende herindelingsplan te groot en leidt vergroting van de gemeente bovendien tot versmalling van de democratische basis. Ook meent de raad dat herindeling niet nodig is om volkshuisvestingsproblemen op te lossen, aangezien Rijk en provincie mogelijkheden genoeg hebben om een en ander met behulp van het goedkeuringscq. subsidiebeleid in goede banen te leiden. Ook de raad van Nieuwstadt kan intussen, indien herindeling doorgang moet vinden, met het voorstel instemmen.

De kleinst mogelijke meerderheid van de raad van Born is de mening toegedaan dat de herindeling van Zuid-Limburg zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden, en houdt een pleidooi voor één krachtige gemeente, i.c één Swentiboldgemeente. Juist omwille van een slagvaardig industrialisatiebeleid is een sterke gemeente nodig. Het land van Swentibold is een geïntegreerd geheel, waarvan het karakter wordt aangetast indien dit gebied uiteindelijk toch twee gemeenten binnen zijn grenzen gaat krijgen. De argumenten ter ondersteuning van het raadsvoorstel dd. 7 mei 1976 om te komen tot één Swentiboldgemeente staan nog recht overeind. Deze argumenten zijn onder meer te vinden in het wetsontwerp Reorganisatie Binnenlands Bestuur en het wetsontwerp tot wijziging van de provinciale indeling en voorts in de stellingname van provinciale staten en de Regering met betrekking tot suburbanisatie, werkgelegenheid en woningbouw in Zuid-Limburg. Daarnaast is de raadsmeerderheid van Born van mening dat vanwege de ex-centrische ligging en uit milieuoverwegingen de Lexhy en Graetheide niet Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

bij de grote DSM-gemeente Geleen maar bij de nieuwe gemeente Born moeten worden gevoegd. De minderheid van de raad is weinig ingenomen met het oude plan voor één gemeente Swentibold. Dat geldt ook voor de overige betrokken gemeenten. Bovendien heeft de Minister van Binnenlandse Zaken het raadsplan geseponeerd, zo stellen deze raadsleden, omdat een gemeente van ± 30000 inwoners met zoveel geografisch verspreid liggende kernen ongewenst is. Zij gaan wel akkoord met het provinciale voorstel, zij het met enige correcties. Volgens hen moeten de huidige grenzen van Born ten aanzien van het Graetheideterrein gehandhaafd blijven. Daarnaast stellen deze raadsleden voor om lllikhoven, Vissersweert en de driehoek, gelegen tussen de E-9 en het Julianakanaal, grenzende aan het industriegebied Holtum-Noord, bij de nieuw te vormen gemeente Born te voegen.

De gemeenteraden van Grevenbichten Obbicht en Papenhoven hebben een eensluidend standpunt ingenomen. Zij onderschrijven de stelling dat door het veelvuldig voorkomen van kleine tot zeer kleine gemeenten de totale gemeentelijke bestuurskracht niet wordt gediend, maar menen dat deze algemene stellingname niet voor elke gemeente opgaat. Aan de bezwaren, verbonden aan de toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijken de raden niet zwaar te tillen. De uiteindelijke conclusie is toch dat herindeling gerechtvaardigd is, waarbij de raden hun voorkeur uitspreken voor het samenvoegen van hun gemeenten. Indien dit niet mogelijk zou zijn, kunnen de raden instemmen met het voorstel om een nieuwe gemeente Born te vormen waarvan ook hun gemeenten deel uitmaken. Een grote Swentiboldgemeente wordt door hen afgewezen, omdat dan eenheid, structuur, taakstelling en eigen karakter in het geding zullen komen. De Lexhy wensen de raden bij de nieuw te vormen gemeente Sittard gevoegd te zien, aangezien dit gebied volgens het streekplan geen industriegebied is. Dat het industriegebied Graetheide bij de nieuwe gemeente Geleen zal worden gevoegd, veroorzaakt nadelige gevolgen voor de omliggende kernen, die bij andere gemeenten behoren. Toevoeging aan Geleen is naar de mening van de beide gemeenteraden onwenselijk, omdat in dat geval de bewoners van deze omliggende kernen geen invloed kunnen uitoefenen.

Commentaar Geconstateerd mag worden dat de raden van de voormelde gemeenten in wezen met de door de provincie voorgestelde nieuwe gemeentelijke figuratie voor hun gebied instemmen. Aan het handhaven van kleine gemeenten als Roosteren (1562 inwoners) en Nieuwstadt (3154 inwoners) kan uiteraard niet worden gedacht. Evenmin kan een samenvoeging van alleen Obbicht en Papenhoven en Grevenbicht, die samen nog geen 5000 inwoners tellen, in overweging worden genomen. Een dergelijke gemeente zou nauwelijks meer armslag hebben dan de bestaande gemeenten. Ook de wens van de kleinst mogelijke meerderheid van de gemeenteraad van Born kan niet worden gehonoreerd. Weliswaar zijn er argumenten die ervoor pleiten de vorming van één gemeente voor het gehele zogenaamde Land van Swentibold voor te staan, doch niet kan worden gesteld dat een dergelijke ingreep absoluut noodzakelijk is om de in het gebied te verwachten ontwikkelingen in goede banen te kunnen leiden. Het gaat hier immers om een gebiedsdeel waarin de verstedelijking nog slechts beperkte vormen heeft aangenomen. Opgemerkt zij intussen dat bij Koninklijk besluit van 5 september 1978, nr. 17, op grond van artikel 160, eerste lid, der gemeentewet werd beslist dat het verzoek van de raad van Born tot vorming van een gemeente als evenbedoeld niet verder in behandeling zal worden genomen. De overweging daarbij was, dat de positie van de daarbij betrokken gemeenten in het kader van het voorstel van Gedeputeerde Staten beoordeeld moet worden. Aan het verlangen om het gebied Graetheide, dat is gereserveerd voor de expansie van de chemische bedrijvigheid van DSM en dat thans gedeeltelijk onder de gemeente Born en gedeeltelijk onder de gemeente Urmond ressorteert, in zijn geheel in te delen bij de nieuwe gemeente Born kan niet worden Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

tegemoetgekomen. De voor dat gebied geprojecteerde ontwikkelingen liggen in een andere sfeer dan de industriële ontwikkeling die onder Born plaatsheeft. Het is de meest voorde hand liggende oplossing het terrein Graetheide toe te voegen aan de nieuwe gemeente waartoe ook het huidige DSM-complex zal gaan behoren. De indeling van het gebied de Lexhy is op zichzelf indifferent. Het gaat hier om de aanhaking van het Graetheideterrein aan het overige gebied van de nieuwe gemeente Geleen. Daarom zie ik geen aanleiding op dit punt voor een ander grensbeloop te kiezen dan gedeputeerde staten hebben voorgesteld. Aangezien de raadsminderheid van Born dienaangaande geen duidelijke argumenten aanvoert, acht ik evenmin termen aanwezig om lllikhoven, Vissersweert en het driehoekige terrein tussen de E-9 en het Julianakanaal aan de nieuwe gemeente Born toe te voegen.

B. Stedelijke agglomeratie in de Westelijke Mijnstreek In het voorstel van 1969 was Sittard in één gemeente opgenomen met Nieuwstadt, Limbricht, Munstergeleen, Geleen, Beek en Spaubeek. In het voorstel van februari 1976 tot vorming van een DSM-gemeente waren Sittard en Limbricht niet in die gemeente ingedeeld. De nabije ligging van de kern Limbricht ten opzichte van het centrum van Sittard pleit voor samenvoeging van deze gemeenten. Als alternatieve mogelijkheid doet zich voor de opneming van Limbricht in de combinatie Born-Grevenbicht-Obbicht ca. Ingeval Nieuwstadt (al dan niet met Limbricht) met Sittard zou worden verenigd en dus niet met Roosteren en Susteren zou worden gecombineerd, zou uit de samenvoeging van beide laatste een te kleine nieuwe gemeente ontstaan. Roosteren en Nieuwstadt zouden dan moeten worden opgenomen in de combinatie Born-Grevenbicht-Obbicht ca. Lettende op de structuur van de gemeenten en de situering van de kernen verdient een samengaan van Sittard en Limbricht en van Roosteren, Susteren en Nieuwstadt de voorkeur. Bij Koninklijk besluit van 1 mei 1974, nr. 19, werd op grond van artikel 160, eerste lid, der gemeentewet beslist dat een verzoek van de raden van Geleen en Spaubeek tot samenvoeging van deze gemeenten niet verder in behandeling zou worden genomen. Het voorstel van februari 1976 tot vorming van een DSM-gemeente strekte tot samenvoeging van Geleen, Beek, Stein, Ur-mond en Elsloo, met toevoeging van delen van Born en Sittard. Het in één gemeente bijeenbrengen van de gebieden waarover zich het DSM-complex uitstrekt, moet noodzakelijk worden genoemd. De vraag is echter op welke wijze dit doel moet worden verwezenlijkt. Een mogelijkheid zou zijn de betreffende gebieden -waaronder mede het potentiële industrieterrein Graetheide in Born -van de grensgemeenten van Geleen los te maken en aan Geleen toe te voegen. Alsdan zou overigens kunnen worden volstaan met combinatie van enerzijds Geleen en Munstergeleen alsmede van anderzijds Beek en Spaubeek, waarvoor in beide gevallen uit een oogpunt van volkshuisvesting goede gronden zijn aan te voeren. In Geleen en Spaubeek werd evenwel destijds gedacht aan samenvoeging. Bovendien heeft, evenals Geleen, ook Beek sterke banden met het DSM-complex. Van opneming van Urmond, Stein en Elsloo in een DSM-gemeente kan worden afgezien, omdat er weliswaar enige samenhang met het DSM-complex bestaat, maar niet in die mate dat daaraan uit een oogpunt van gemeentelijke indeling consequenties moeten worden verbonden. Een en ander leidt tot de vorming van enerzijds een nieuwe gemeente uit Geleen, Munstergeleen, Beek en Spaubeek, met toevoeging van de terreinen onder Sittard en Stein waarop chemische in-dustrie van DSM is gevestigd, en van de in het streekplan gereserveerde in-dustriële delen van Born en Urmond, en anderzijds terugkeer naar het voorstel van 1969, dat voorzag in samenvoeging van Urmond, Stein en Elsloo.

Meningen van de gemeenteraden

De gemeenteraad van S/ffardacht het herindelingsplan voor Sittard en de regio onevenwichtig, reden voor de raad om een andere gemeentelijke figu-Tweede Kamerzitting 1978-1979, 15521, nr. 3

ratie dan de voorgestelde te bepleiten. Erkend wordt dat herindeling van de Westelijke Mijnstreek niet voorbij kan gaan aan de aanwezigheid van DSM en de daaruit voortvloeiende gemeenschappelijke taken. De gedachte wordt echter verworpen dat zulks moet leiden tot de vorming van slechts één gemeente (DSM-gemeente) waaraan alle bestaande en toekomstige DSM-bedrijven en terreinen dienen te worden toegevoegd en die in staat wordt geacht alleen de met de aanwezigheid van DSM samenhangende taken aan te kunnen. Ook twee of meer gemeenten kunnen, bij aanwezigheid van DSM-bedrijfsterreinen op hun grondgebied, de hun toevallende taken naar behoren vervullen -elk voor het eigen deel en voor het geheel in complementair verband met de provincie -mits zij door een toereikend inwonertal over voldoende draagkracht beschikken en mits er geen sprake is van een volstrekt willekeurig grensverloop, zoals nu nog het geval is. De in voorbereiding zijn-de wetgeving op het gebied van milieu en van binnenlands bestuur geeft geen steun aan de voorgestane concentratie van taken in één gemeentelijke hand, nu deze wetgeving -mede door overheveling van gemeentelijke taken -gericht is op uitbreiding van taken en bevoegdheden van de provincie. De gemeente Sittard is, zeker na vergroting van het inwonertal, bereid en in staat alle gemeentelijke taken te vervullen die uit de aanwezigheid van DSM op haar grondgebied voortvloeien. De van oudsher bestaande betrokkenheid van Sittard bij het DSM-gebeuren ware daarom -ook op historische gronden -te handhaven door het Sittardse gedeelte van het DSM-territoir aan Sittard te laten. Het thans bestaande willekeurige grensverloop ware op te heffen door het gehele gebied van de DSM-lokatie Noord aan Sittard toe te voegen. Hetzelfde geldt voor Graetheide, mede op grond van zijn excentrische ligging ten opzichte van Geleen. De ligging van het gebied en de belangen van de omwonenden eisen dat dit gebied wordt ingedeeld bij Stein, Born of Sittard; toewijzing aan Sittard verdient de voorkeur. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de rand-en overgangszones van Graetheide. Het herindelingsplan miskent de positie van Sittard als hoofdverzorgingscentrum in de Westelijke Mijnstreek. Het doet daardoor afbreuk aan de wezenlijke belangen van Sittard en van de regio. De maat van schaalvergroting die in het herindelingsplan voor de Westelijke Mijnstreek wordt gehanteerd, vraagtten einde de positie van Sittard als hoofdverzorgingscentrum veilig te stellen -dat alsnog Nieuwstadt en Munstergeleen in de te vormen gemeente Sittard opgaan, mede op grond van de georiënteerdheid van deze gemeenten op Sittard.

De gemeenteraad van Limbrichtacht geen motieven aanwezig om het zelfstandig voortbestaan van zijn gemeente te beëindigen. De raad voert daarvoor dezelfde motieven aan als de raad van Nieuwstadt. Naar de weergave van het standpunt van deze raad moge dan ook worden verwezen. Daarnaast spreekt de raad van Limbricht zijn bezorgdheid erover uit dat enkele kernen van deze gemeente -met name Guttecoven en Einighausen -in groter verband verwaarloosd zullen worden, aangezien deze kernen dan liggen aan de periferie van de nieuwe gemeente Sittard. Ten slotte maakt de raad nog bezwaar tegen de indeling van de zogenaamde Lokatie-Noord van DSM en het daaraan aansluitende gebied, dat onder andere tot Limbricht behoort, bij de nieuwe gemeente Geleen. De voorkeur van de raad gaat uit naar toevoeging van dit gebied aan de zelfstandig blijvende gemeente Limbricht c.q. aan de nieuw te vormen gemeente Sittard.

De overgrote meerderheid van de gemeenteraad van Geleen heeft zich geconformeerd aan het voorstel dat burgemeester en wethouders aan de raad hebben gedaan. Het wordt betreurd dat van het teruggenomen plan tot het vormen van één grote DSM-gemeente in het nieuwe voorstel weinig is terug te vinden. Voor het oplossen van vraagstukken in het kader van de ruimtelijke ordening, milieu en veiligheid in verband met de aanwezigheid van DSM in de regio moet samenvoeging van die DSM-gemeenten als een conditio sine qua non worden beschouwd. Voldoet daarom het gewijzigde voorstel niet aan de criteria voor een zo veilig mogelijke en ruimtelijk goed geordende DSM-gemeente, evenmin wordt voldaan aan de criteria die moeten Tweede Kamer,zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

worden gesteld in verband met de samenhang tussen wonen, werken, verkeer en recreëren. Laatstgenoemde functies moeten binnen de nieuwe stedelijke gemeente zodanig zijn dat zij eikaar ondersteunen. De voorgestelde nieuwe gemeente Geleen beschikt in dit opzicht over onvoldoende mogelijkheden. Om wille van het noodzakelijke evenwicht tussen de woon-en werkfunctie is een uitbreiding in oostelijke richting nodig, te weten met de gemeente Schinnen en een gedeelte van de gemeente Oirsbeek. Om de recreatieve taak die de stedelijke gemeente ten behoeve van haar inwoners moet vervullen veilig te stellen, is toevoeging van het gebied rond Sweijkhuizen-Schinnen (recreatiegebied Ten Eijsden/Danikerbos met helling Geleendal) aan de nieuwe gemeente noodzakelijk, waardoor mede een verdere suburbane ontwikkeling in Sweijkhuizen kan worden voorkomen. Het vliegveld Zuid-Limburg dient ook onderdeel te worden van Geleen, omdat de te vormen gemeente Meerssen niet voldoende geëquipeerd is om de problematiek met betrekking tot het vliegveld aan te kunnen. De conclusie van de overgrote meerderheid van de raad is derhalve dat de nieuwe gemeente Geleen moet omvatten: Geleen, Spaubeek, Beek, Munstergeleen, Schinnen, gedeelte van Oirsbeek, vliegveld Zuid-Limburg, Stein, Urmond, Elsloo en gedeelten van Born en Sittard. Een minderheid (drie raadsleden) was echter van mening dat Stein, Elsloo en Urmond tot één afzonderlijke gemeente behoren te worden samengevoegd. In hun gedachtengang zou bovendien de gemeente Beekbehoudens afsplitsing van het op haar gebied gelegen deel van het DSM-complex -zelfstandig moeten blijven en zou eveneens van toevoeging van de gemeente Schinnen -behoudens Sweijkhuizen en omgeving -en van het gedeelte van Oirsbeek aan de nieuwe gemeente Geleen moeten worden afgezien. De raad heeft voorts een aantal wensen met betrekking tot incidentele grenswijzigingen naar voren gebracht.

De gemeenteraad van Beek staat wat zijn gemeente betreft volstrekt afwijzend tegenover het herindelingsvoorstel. De raad onderschrijft de argumenten voor een herindeling als zodanig en gaat akkoord met het onderbrengen van het DSM-complex binnen de grenzen van één gemeente. De raad is dan ook bereid het gedeelte van het grondgebied van zijn gemeente waarop zich chemische bedrijven van DSM bevinden, af te staan aan de nieuwe gemeente Geleen. Verder wenst de raad echter in geen geval te gaan. Het resterende gedeelte (4/5e van het huidige grondgebied met ongeveer 12500 inwoners) voldoet ruimschoots aan de eisen om als zelfstandige gemeente voort te gaan. Mocht behoud van zelfstandigheid voor het restant van de gemeente Beek niet haalbaar blijken, dan staat de raad positief ten opzichte van een combinatie van de gemeenten Spaubeek en Beek, met dien verstande dat de raad in dat geval de voorkeur eraan geeft dat ook nog de gemeenten Ulestraten en Schimmert in de combinatie worden opgenomen. In beide gevallen kan de E-39 als noordgrens van de combinatie worden aangehouden, hetgeen past in de blijkens het plan gekozen opzet om waar mogelijk de grote verkeerswegen als nieuwe gemeentegrenzen aan te houden. De raad wijst erop dat Beek en Spaubeek qua structuur en ontwikkeling een zelfde beeld vertonen, de nieuwe schaal niet zodanig is dat verlies van eigen identiteit moet worden gevreesd, dat het totale grondgebied van Beek-Spaubeek voldoende ruimte heeft voor volkshuisvestingsdoeleinden en dat geleidelijk een integratie van beide leefgemeenschappen kan worden bewerkstelligd. Tot zijn voorkeur om ook de gemeenten Ulestraten en Schimmert in de combinatie Beek/Spaubeek te betrekken komt de raad voornamelijk door de argumenten voor de vorming van één DSM-gemeente door te trekken naar de situatie rond het vliegveld Zuid-Limburg. Het uitstralingseffect van het vliegveld reikt veel verder dan van het DSM-complex. De gemeente Beek, waarvan de inwoners rechtstreeks betrokken zijn bij de luchtvaartactiviteiten, mag ten aanzien van de ontwikkelingen rond het vliegveld niet buiten spel worden gezet. Vandaar de voorkeur van de raad om in de eerste plaats de gemeente Ulestraten in de combinatie Beek/Spaubeek op te nemen, maar ook de gemeente Schimmert in verband met de mogelijke aanleg van een oostwestbaan ten dele op huidig grondgebied Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

van laatstgenoemde gemeente. De raad ziet daarnaast als voordeel van deze combinatie het ontstaan van een buffergemeente van voldoende grootte en bestuurskracht tussen de stedelijke gebieden van Geleen/Sittard en Maastricht. De gemeenteraad van Spaubeek vindt dat een totale herindeling en in het bijzonder de daaruit voortvloeiende opheffing van zijn gemeente niet te rechtvaardigen zijn en spreekt zich uit voor het behoud van zelfstandigheid. Historisch is Spaubeek een eenheid. Qua ligging en qua bevolking is er geen sprake van eenheid met Geleen. Er is in het geheel geen rekening gehouden met de uitspraak van de raad inzake het ontwerp-streekplan Zuid-Limburg, waarbij indeling van Spaubeek bij het stedelijk gebied ten stelligste is afgewezen. Indien de herindeling toch doorgang vindt, wijst de raad iedere vorm van samengaan met Geleen volstrekt van de hand. Alsdan gaat -zij het onder veel uitdrukkelijk protest -de voorkeur uit naar samenvoeging van de gemeenten Beek en Spaubeek en de grootste voorkeur -wederom onder uitdrukkelijk protest -naar een samengaan met de gemeenten Beek, Ulestraten en Schimmert. Onder alle omstandigheden dient niet de E-39 als gemeentegrens te worden aangehouden, maar moet de bestaande grens oostelijk van de Spaubeeklaan gehandhaafd blijven en vervolgens de Neerbekerweg van de Spaubeeklaan schuinlopend naar de brug in Neerbeek als nieuwe grens worden gevolgd, waardoor Hoeve Sint Jans Geleen, het complex tennisbanen, het gehucht Oude Kerk en het NS-station Spaubeek binnen Spaubeeks grondgebied blijven.

De gemeenteraad van Munstergeleen kiest slechts voor het behoud van de volledige zelfstandigheid en gaat op mogelijke alternatieven niet in. Herindeling kan naar de mening van de raad wellicht elders een oplossing bieden maar is voor Munstergeleen niet nodig. De gemeente heeft een duidelijke eigen functie. Zij is geen onderdeel van de stedelijke agglomeratie maar gelegen in de landelijke sfeer. Een zelfstandige gemeente Munstergeleen biedt de beste waarborgen voor het behoud van de open ruimte tegenover de opdringende stad. De raad heeft voorts enkele wensen geuit inzake grenscorrecties. De gemeenteraad van Stein constateert dat zijn gemeente met 13000 in-woners voldoende bestuurskrachtig is, zodat herindeling daarvan -neerkomend op opheffing -niet nodig is. Niettemin kan de raad, indien om wille van het algemeen belang toch tot de opheffing wordt besloten -zij het met drie stemmen tegen -akkoord gaan met het voorstel om te komen tot een nieuwe gemeente Stein, bestaande uit Stein, Urmond en Elsloo. Een andere indeling acht de raad niet gewenst, aangezien er een sterke verwevenheid bestaat tussen deze gemeenten. De bebouwing sluit nagenoeg aaneen. Zij liggen tussen de Maas en de E-9. De geaardheid van de bevolking van deze gemeenten verschilt niet veel. Stein, Urmond en Elsloo liggen in het door het streekplan Zuid-Limburg aangewezen stedelijke gebied met nog een beperkte uitbreidingsmogelijkheid voor woningbouw. Met het onderbrengen van het DSM-complex, voor zover het betreft het bestaande aaneengesloten gedeelte ten oosten van de E-9, bij Geleen stemt de raad in. Het gaat hem echter te ver om ook het Graetheidegebied aan de nieuwe gemeente Geleen toe te voegen. Logisch acht de raad het dat de gemeente die de gevolgen van de vestiging van nieuwe industrieën zal ondervinden, zeggenschap krijgt over dit gebied, hetgeen zijns inziens impliceert indeling bij de nieuwe gemeente Stein. Het gebied de Lexhy-Noord moet voorts naar de mening van de raad aan Sittard worden toegevoegd, omdat alleen dan zekerheid kan worden verkregen dat het gebied voor industrialisatie gespaard blijft.

De raad van Urmond wijst de voorgenomen herindeling af. De noodzaak van samenvoeging van Urmond met andere gemeenten is niet gebleken. De raad wenst dat Urmond zijn zelfstandigheid behoudt en wel in de vorm die de gemeente nu heeft. Dit betekent dat de Oude Postbaan de oostgrens van de gemeente moet blijven. Dit houdt tevens in dat het deel van het Graethei-Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

deterrein dat thans tot het grondgebied van Urmond hoort, daartoe moet blijven behoren. Het gaat niet aan de inwoners van Urmond met de eventuele gevolgen van een geïndustrialiseerde Graetheide te belasten terwijl de besluitvorming buiten Urmond plaatsvindt. In dezegedachtengang past ook dat de Lexhy niet aan Geleen wordt toegevoegd. De bescherming van dit gebied als groene long kan beter aan een andere gemeente dan Geleen worden toevertrouwd. Urmond heeft behoefte aan deze gebieden in verband met de onroerendgoedbelasting, waarvan zij de opbrengsten nodig heeft om de knowhow te bekostigen voor de controle op DSM.

De gemeenteraad van Elsloo is van mening dat de ontwikkelingen rond de reorganisatie van het binnenlands bestuur nog niet hebben geleid tot de onvermijdelijke conclusie dat zijn gemeente dient te worden opgeheven. Hij opteert daarom voor het behoud van zelfstandigheid voor de gemeente. In-dien opheffing onvermijdelijk is, kiest de raad voor een samengaan met de gemeenten Geulle en Bunde, waardoor een gemeente ontstaat die een geografisch afgerond geheel vormt, een aaneengesloten natuurgebied binnen haar grenzen heeft en zorg kan dragen voor het behoud en de uitbouw van de woon-en recreatieve functies in een uniek landschap. Samenvoeging met de gemeenten Stein en Urmond wordt afgewezen. Deze gemeenten hebben een ander karakter (industriegemeenten) en de aard van de bevolking is er verschillend. Voorts is het niet mogelijk de bebouwingen van Stein en Elsloo te laten aaneengroeien als gevolg van de aanwezigheid van een DSM-zuiveringsinstallatie (de zogenaamde Pasveersloot).

Commentaar Vooropgesteld zij dat de concrete nieuwe indeling op onderdelen noodzakelijk arbitrair blijft. Met name geldt dit voor een gebied als het onderhavige. Alternatieven zoals die hier en daar uit gemeentelijke kring zijn voortgekomen, zijn niet altijd onmogelijk, doch voor de aanvaardbaarheid daarvan is niet alleen de voorgestelde oplossing op zichzelf bepalend; daarbij spelen minstens evenzeer de consequenties voor een verantwoorde gemeentevorming in de omgeving een rol. De argumenten die pleiten voor de vorming van één DSM-gemeente als bedoeld in het voorstel van februari 1976, nopen er ten minste toe de gebieden waarover het DSM-complex zich uitstrekt c.q. zich zal gaan uitstrekken, in één gemeentelijk verband onder te brengen. Daarmede is de basis gelegd voor de thans voorgestelde nieuwe gemeente Geleen. Dat kernen die binnen de invloedssfeer van het DSM-gebeuren gelegen zijn, niet bij de besluitvorming ten aanzien van de DSM-ontwikkelingen betrokken zijn, is van de aangebrachte beperking het noodzakelijke gevolg. Overigens is niet aannemelijk dat de nieuwe gemeente Geleen geen oog zal hebben voor de consequenties buiten het eigen grondgebied van de ontwikkelingen rond DSM-chemie. Wel vergen de taken die zij in de regio te vervullen krijgt, de vorming van een gemeente met voldoende bestuurskracht om daartegen opgewassen te zijn. Dit kan worden bereikt door de gemeenten Beek en Spaubeek in de nieuwe gemeente Geleen te laten opgaan. Blijkens het recente streekplan Zuid-Limburg maken deze gemeenten deel uit van het stedelijk gebied van de Westelijke Mijnstreek. De bebouwing van Beek (met Neerbeek) sluit in feite aan bij die van Geleen. Spaubeek is met ± 3600 inwoners te klein om als zelfstandige gemeente te blijven voortbestaan. Beek en Spaubeek zijn of zullen worden een integrerend deel van het stadslichaam, alwaar Geleen nog geruime tijd soelaas zal kunnen vinden voor de woningbouw. Tijdens de hoorzitting op 19 juni 1978 te Maastricht hebben vertegenwoordigers van de gemeenten Beek en Spaubeek met kracht de afzonderlijke samenvoeging van deze beide gemeenten bepleit. Met gedeputeerde staten ben ik echter van oordeel dat de stedelijke ontwikkeling die volgens het streekplan op het grondgebied van Beek en Spaubeek moet plaatsvinden, niet los van Geleen kan worden gemaakt en dat deze daarom ook uit één bestuurlijke hand dient te worden gerealiseerd. De overige aspiraties van Geleen moeten worden afgewezen. Het toevoegen van de gemeente Schinnen en van een deel van Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

de gemeente Oirsbeek ten einde daar woningbouw te kunnen plegen is duidelijk in strijd met de opzet van het streekplan Zuid-Limburg, dat voorziet in een bufferzone tussen de stedelijke gebieden van de Oostelijke en Westelijke Mijnstreek. De gemeenten Schinnen en Oirsbeek behoren hiertoe. Woningbouw op grotere schaal dan nodig is om te voorzien in de behoeften van de eigen bevolking is hier niet toelaatbaar. Evenmin worden er termen aanwezig geacht om het gebied Sweijkhuizen-Schinnen vanwege de recreatieve betekenis voor de stadsbevolking naar de nieuwe gemeente Geleen te laten overgaan. Daargelaten dat het vinden van een aanvaardbaar grensbeloop op praktische bezwaren stuit -het recreatiegebied zou toch doorsneden moeten worden -mag niet uit het oog worden verloren dat dit gebied, als gezegd, deel uitmaakt van een bufferzone tussen de beide mijnstreken. Juist met het oog op deze tweezijdige gerichtheid heeft het provinciaal bestuur hier, zoals ook elders, gekozen voor het creëren van een zelfstandige gemeente, tot welker primaire taken de instandhouding van deze bufferzone valt te rekenen. Bij nader inzien zijn gedeputeerde staten voorts tot de conclusie gekomen dat het de voorkeur verdient de gemeente Munstergeleen in één gemeentelijk verband onder te brengen met Sittard in plaats van met Geleen. Uit nader onderzoek is namelijk gebleken dat deze gemeente in overwegende mate georiënteerd is op Sittard. Aan de positie van de nieuwe gemeente Geleen wordt hierdoor niet wezenlijk afbreuk gedaan, daar deze gemeente nog altijd 52 500 inwoners zal tellen, terwijl op deze wijze enigermate aan het verlangen van de raad van Sittard tot versterking van de positie van zijn gemeente kan worden tegemoet gekomen. De nieuwe gemeente Sittard zal dan ruim 44 000 inwoners tellen. Tijdens de hoorzitting is kenbaar gemaakt dat deze verwisseling (van Geleen voor Sittard) de indruk van willekeur heeft gewekt. Ik heb mij er inmiddels van vergewist dat zij op goede gronden heeft plaatsgevonden, met name waar het de oriëntering van de bevolking betreft. Uit tal van objectieve gegevens bij voorbeeld ten aanzien van de gezondheidszorg, het onderwijs en het winkelapparaat blijkt dat een meerderheid (in sommige gevallen zelfs een grote meerderheid) van de Munstergeleners aan de desbetreffende voorzieningen in Sittard de voorkeur geeft. Ik heb er wel begrip voor dat men die voorkeur ter hoorzitting niet in bestuurlijke termen heeft willen vertalen ten einde het pleidooi voor het behoud van de eigen zelfstandigheid niet te ontkrachten. Met gedeputeerde staten ben ik evenwel van oordeel dat voor een zelfstandige gemeente Munstergeleen geen plaats is. Niet alleen is het inwonertal daarvoor te gering, maar ook deze gemeente zal blijkens het streekplan Zuid-Limburg volledig in het stedelijk gebied opgaan. Eigen functies zijn daarbij voor Munstergeleen niet weggelegd. Aan de wens van de raad van Sittard om ook de gemeente Nieuwstadt aan de nieuwe gemeente Sittard toe te voegen kan niet worden voldaan. Nieuwstadt valt buiten het stedelijk gebied, terwijl voor deze gemeente een andere oplossing, namelijk samengaan met de gemeenten Susteren en Roosteren, mogelijk is. Dat laatste is niet het geval met de eveneens buiten het stedelijk gebied vallende gemeente Limbricht. Deze gemeente is te klein om haar zelfstandig voortbestaan te rechtvaardigen. Waar het gebied van Limbricht onmiddellijk grenst aan de westelijke bebouwing van Sittard -de grootste kern is op een steenworp afstand daarvan gelegen -is het opnemen van de gemeente Limbricht in één gemeentelijk verband met Sittard de meest gerede oplossing. De vrees van de raad van de gemeente Sittard dat de functie van Sittard als hoofdverzorgingscentrum in de regio door de nieuwe gemeentelijke constellatie zal worden ondergraven, met name vanwege het feit dat de nieuwe gemeente Geleen meer inwoners zal tellen dan de nieuwe gemeente Sittard, wordt niet gedeeld. Het verschil in inwonertal tussen beide nieuwe gemeenten is immers, zeker na de wijziging van de indeling van Munstergeleen, niet van dien aard dat -mede gelet op hetgeen in Sittard reeds aanwezig is -deze stad als hoofdverzorgingscentrum aan betekenis zal inboeten. In aanvulling op hetgeen hiervoren reeds is gesteld omtrent de positie van de gemeente Beek, zij nog opgemerkt dat het provinciaal bestuur voor deze gemeente in verband met de ruimtelijke gebondenheid met Geleen en de in-Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

dustriële ontwikkeling onder Beek geen taak ziet bij de handhaving van de open zone tussen de stedelijke agglomeraties Maastricht en de Westelijke Mijnstreek, waarvan Beek blijkens het streekplan Zuid-Limburg geen deel uitmaakt. De argumenten die de gemeenteraad van Geleen aanvoert om het vliegveld Zuid-Limburg mede op te nemen in de nieuwe gemeente Geleen, evenals die welke de gemeenteraad van Beek naar voren brengt om het vliegveld onder te brengen in een te vergroten afzonderlijke gemeente Beek, achten gedeputeerde staten niet steekhoudend. De nieuwe gemeente Meerssen lijkt hun voldoende groot om, voor zover zij een taak heeft met betrekking tot het vliegveld, deze aan te kunnen. De Beekse gedachte heeft -afgezien van andere daaraan verbonden bezwaren -geen zin omdat dan consequent ten minste ook de huidige gemeenten Maastricht, Meerssen, Bunde en Geleen erbij zouden dienen te worden betrokken. Voor het resterende deel van de Westelijke Mijnstreek is teruggegrepen naar het voorstel van 1969. Het nieuwe streekplan Zuid-Limburg bevestigt nog eens de juistheid van dit voorstel. Aan de westzijde van het DSM-complex zal één stedelijk gebied ontstaan dat Stein, Elsloo en Urmond omvat. Stedebouwkundig gezien is er nu al nauwelijks sprake van een scheiding tussen deze kernen. Voor zover de Pasveersloot dit op het ogenblik nog is tussen Stein en Elsloo, zal hieraan een einde komen bij ingebruikneming van de in aanbouw zijnde zuiveringsinstallatie van DSM in de Maaskant ten westen van Stein. De door Elsloo voorgestelde alternatieve oplossinghet samengaan van Elsloo, Geulle en Bunde -is tegen de achtergrond van de in het streekplan voorziene ontwikkelingen niet acceptabel. De vorming van een dergelijke gemeente ligt overigens ook vanwege haar structuur -twee zwaartepunten in het uiterste noorden en zuiden -niet voor de hand.

C. Gebied tussen de stedelijke agglomeratie in de Westelijke Mijnstreek en Maastricht Het voorstel van 1969 voorzag in de samenvoeging van Geulle, Ulestraten en Meerssen, terwijl Bunde aan Maastricht werd toegevoegd. Bij Koninklijk besluit van 2 februari 1972, nr. 8, werd op grond van artikel 160, eerste lid, der gemeentewet beslist dat een verzoek van de raad van Ulestraten tot samenvoeging van deze gemeente met Schimmert niet verder in behandeling zou worden genomen. Voor toevoeging van Bunde aan Maastricht (waartegen Bunde destijds overigens bezwaar had) blijkt bij nader inzien niet voldoende aanleiding te bestaan, terwijl door een combinatie met Meerssen, Ulestraten en Geulle een krachtiger randgemeente van Maastricht en ook overigens een evenwichtiger indeling wordt verkregen.

Mening van de gemeenteraden

De raad van de gemeente Meerssen staat geheel afwijzend tegenover herindeling. Indien de herindeling onvermijdelijk is, kan hij zich vinden in het voorstel om te komen tot een nieuwe gemeente, bestaande uit de gemeenten Meerssen, Bunde, Geulle en Ulestraten.

De raad van de gemeente Bendewijst eveneens het herindelingsplan als zodanig af en acht met name het voornemen om Bunde als zelfstandige gemeente op te heffen niet aanvaardbaar. Indien een bestuurlijke reorganisatie in de toekomst daartoe aanleiding zal geven, acht de raad een samengaan van de gemeenten Bunde en Geulle dan wel van de gemeenten Bunde, Meerssen en Geulle en al dan niet Ulestraten niet onmogelijk.

Ook de gemeenteraad van Geulle staat afwijzend tegenover het voorstel. De raad bepleit het behoud van de zelfstandigheid van zijn gemeente met een correctie van de grens met de gemeente Ulestraten, zodanig dat het kerntje Moorveld naar de gemeente Geulle overgaat. Een minderheid van de raad opteert, indien aan herindeling niet te ontkomen is, voor een samengaan met Bunde en Elsloo (behalve het gedeelte van het vliegveld Zuid-Limburg dat thans tot het territoir van Geulle behoort).

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

De raad van Ulestraten wijst een herindeling in de vorm zoals thans voorligt, af. Indien de herindeling onvermijdelijk is, kiest de raad voor een samengaan van Ulestraten met Beek, Spaubeek en Schimmert met als grens de E-9, vanwege de duidelijke structurele samenhang tussen deze gemeenten.

Commentaar Het grondgebied van de gemeenten Meerssen, Bunde, Geulle en Ulestraten vormt de bufferzone tussen de agglomeratie Maastricht en het stedelijk gebied Sittard/Geleen. Als de primaire taak van deze gemeenten moet de zorg voor het behoud van deze nog open groene zone worden beschouwd. De recreatieve betekenis van dit gebied, in de eerste plaats voor beide stedelijke zones, noopt eveneens tot een gemeenschappelijke beleidsvoering. Aan het vormen van één bestuurskrachtige gemeente moet daarom grote waarde worden gehecht. Bovendien vergen de ontwikkelingen rond het vliegveld de aanwezigheid van een gemeente van voldoende formaat om de daarmede verband houdende problematiek aan te kunnen. De nieuwe gemeente Meerssen voldoet aan deze eis. De door de gemeenteraden aangedragen alternatieven bieden geen oplossing. Van het zelfstandig laten voortbestaan van de betrokken kleine gemeenten kan geen sprake zijn. Samenvoeging van alleen de gemeenten Bunde en Geulle levert een te kleine gemeente op. Omtrent alternatieve combinaties zij overigens naar het commentaar ad B verwezen.

D. De stad Maastricht en het Maasdal Volgens het voorstel van 1969 zouden aan Maastricht Bunde en Eijsden alsmede de kernen van Bemelen, Cadier en Keer en Gronsveld met aansluitend gebied worden toegevoegd. In 1970 is het grondgebied van Maastricht uitgebreid met het territoir van de toen opgeheven gemeenten Borgharen, Itteren, Amby en Heer en met delen van de gemeenten Meerssen, Bemelen en Gronsveld. Inmiddels is gebleken dat de bevolkingsontwikkeling van Maastricht dusdanig achterblijft bij de toenmalige verwachtingen dat het ruimtebestand waarover Maastricht na de jongste gebiedsuitbreiding beschikt, voldoende moet worden geacht om een verantwoorde taakvervulling mogelijk te maken. Verdere gebiedsuitbreiding van Maastricht wordt daarom thans niet noodzakelijk geacht. Bunde kan dan worden opgenomen in een combinatie met Meerssen, terwijl door samenvoeging van Eijsden met althans het grootste (westelijke) deel van Gronsveld een voldoende bestuurskrachtige gemeente kan worden gevormd.

Meningen van de gemeenteraden

De raad van de gemeente Maastricht heeft in meerderheid (22 tegen 17 leden) het preadvies van burgemeester en wethouders gevolgd en staat afwijzend tegenover het herindelingsplan, aangezien het te weinig recht doet wedervaren aan de ontwikkelingsmogelijkheden van Maastricht. De raadsmeerderheid kiest voor het oorspronkelijke voorstel op grond van de volgende overwegingen. 1. Bij gelegenheid van de parlementaire behandeling van de wet van 4 februari 1970 is gesteld dat deze gebiedsuitbreiding moest worden gezien als een voorschot op een toekomstige herindeling, waarvan de betekenis naderhand in antwoord op een desbetreffende vraag bij monde van de toenmalige minister nog in dier voege is geconcretiseerd dat de aanhangige gebiedsuitbreiding bepaald niet betekent dat Maastricht niet in het nieuwe herindelingsplan zou worden betrokken. 2. Er bestaat een grote mate van sociaal-economische onderlinge afhankelijkheid tussen Maastricht en de omliggende gemeenten. 3. Een herindeling wordt doorgevoerd voor een periode van 40 è 50 jaar. Dit is nodig om bestuurlijke rust te krijgen. Reële planning is voor zo'n tijdsbestek niet mogelijk. Bij de herindeling moet dus worden gedacht aan het in-Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

bouwen van de nodige reserveruimte. Dan ontstaat ook pas de mogelijkheid om een gedifferentieerd ruimtelijk beleid te voeren. 4. De ervaring in bijna alle Nederlandse universiteitssteden heeft geleerd dat de aanwezigheid van een universiteit een grote aantrekkingskracht uitoefent op bedrijven, laboratoria en andere particuliere en overheidsinstituten. Daarom moet niet alleen voor de ontwikkeling van de universiteit zelf maar ook voor de uit die aanwezigheid voortvloeiende activiteiten met een ruime marge in de terreinbehoefte rekening worden gehouden. 5. Voorkomen moet worden dat als gevolg van noodzakelijke woningbouw op terreinen met mogelijke alternatieve bestemmingen binnen de gemeente Maastricht te weinig keuzemogelijkheden overblijven om na te streven en te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de vestiging van in-stellingen en instituten in de sociale, culturele, economische en wetenschappelijke sector tegemoet te kunnen treden. 6. De bestrijding van de ongebreidelde suburbanisatie in de eerstkomende twee decennia moet ertoe leiden dat de neiging c.q. noodzaak tot migratie naar Maastricht uit overig Zuid-Limburg sterker wordt dan in de bevolkingsprognose bij het ontwerp-structuurplan is voorzien. 7. Het streekplan Zuid-Limburg bevat indicaties die een gebiedsuitbreiding voor Maastricht rechtvaardigen. 8. De argumenten in het aanvankelijke plan om het Maastrichtse gebied te vergroten gelden nog onverkort. Van de 17 raadsleden die tegen het preadvies van burgemeesteren wethouders hebben gestemd, hebben 13 leden zich achter het standpunt van de provincie geschaard. Uitbreiding van de gemeente achten zij niet nodig, omdat op lange termijn de noodzaak tot uitbreiding van de gemeente Maastricht niet concreet kan worden aangetoond. Op middellange termijn kan Maastricht zelf een groei van de bevolking opvangen. Volgens het ontwerp-structuurplan van Maastricht kan er aan 13700 0 mensen plaats geboden worden en kan aan de ruimtebehoefte ook overigens redelijk worden voldaan. De overige 4 leden van de minderheid die het niet eens waren met het preadvies van burgemeester en wethouders, wezen een gebiedsuitbreiding niet af, mits deze beperkt blijft tot de toevoeging van de gemeenten Eijsden en Gronsveld aan de gemeente Maastricht.

De raden van de gemeenten Eijsden en Gronsveld hebben een gelijkluidend standpunt ingenomen. Zij stellen het behoud van de zelfstandigheid van hun gemeenten, die zij voldoende bestuurskrachtig achten, voorop. Zij kunnen zich echter met het samenvoegen van hun gemeenten verenigen in-dien daardoor wordt voorkomen dat deze aan de gemeente Maastricht worden toegevoegd.

Commentaar De argumenten die de meerderheid van de raad van de gemeente Maastricht heeft aangevoerd om het grondgebied van deze gemeente andermaal te verruimen, hebben gedeputeerde staten niet de overtuiging kunnen schenken dat het onjuist is Maastricht thans niet in het herindelingsplan te betrekken. De verklaring bij de parlementaire behandeling van de in 1970 tot stand gekomen gebiedsuitbreiding van Maastricht dat het daarbij niet zou behoeven te blijven, is in eerste aanleg vertaald in het aanvankelijke voorstel, dat beoogde de omvang van het grondgebied van de gemeente Maastricht af te stemmen op de tegen het jaar 2000 te verwachten situatie. De toenmalige verwachtingen omtrent de ontwikkeling van Maastricht zijn echter nadien niet bewaarheid. Het inwonertal is door een vertrekoverschot van jaar tot jaar teruggelopen. Voor zover hieraan de suburbanisatie debet is, mag worden verwacht dat deze negatieve ontwikkeling zal worden teruggebogen, doch in de huidige situatie leidt dit tot een min of meer constant blijvend bevolkingscijfer. De natuurlijke bevolkingsaanwas is namelijk in Maastricht in de laatste jaren volledig tot stilstand gekomen. Ook de uitbouw van de universiteit blijft ver bij de aanvankelijke verwachtingen achter. De herziene prognose leidt dan ook tot een aanzienlijk kleiner aantal studenten dan Tweede Kamer,zitting 1978-1979,15521, nr. 3

het eertijds geraamde aantal van 20000 in de periode van 1990/2000. In de meest optimistische visie zal daarom hoogstens sprake kunnen zijn van een matige bevolkingsgroei. Waar de gemeente Maastricht blijkens haar eigen structuurplan binnen de huidige grenzen huisvesting kan bieden aan 13700 0 personen, is het duidelijk dat Maastricht zeker vóór het jaar 2000 met betrekking tot de woningbouw niet in ruimtenood komt te verkeren. Ook in andere opzichten is niet in redelijkheid aangetoond dat Maastricht binnen afzienbare tijd behoefte heeft aan verruiming van zijn grondgebied. De stelling dat een herindeling moet dienen voor een periode van 40 a 50 jaar en dat, omdat het onmogelijk is voor zo'n lange periode een reële planning te maken, naast ruimte voor de ontwikkelingen in een overzienbare periode reserveruimte moet worden ingebouwd voor hetgeen zich daarna aan ontwikkelingen mogelijkerwijs zou kunnen voordoen, wordt niet onderschreven. Ik sluit mij aan bij het oordeel van de provincie dat een herindeling dient te worden afgestemd op de redelijkerwijze te verwachten ontwikkelingen, hetgeen inhoudt dat de termijn waarvoor een reële planning mogelijk is, moet worden aangehouden. Deze kan worden gesteld op rond 25 jaar. Dat het na afloop daarvan eventueel noodzakelijk zou kunnen blijken de gemeentelijke indeling opnieuw op de helling te zetten, is dan niet bezwaarlijk, te minder wanneer alsdan -en daar ziet het vooralsnog naar uit -nog slechts incidentele ingrepen nodig zouden kunnen zijn. Het streekplan Zuid-Limburg gaat eveneens van de gedachte uit dat het aan Maastricht toegewezen stedelijk gebied voorde streekplanperiode (1990) toereikend is. Slechts is daarin gesteld dat, wanneer de behoefte daartoe op enig moment -derhalve als gevolg van onverwachte ontwikkelingen -zou blijken, aan de stad Maastricht de mogelijkheid voor expansie en uitbouw zal moeten worden gegeven. In dat geval ligt het inderdaad voor de hand dat de stadsuitleg in de eerste plaats in zuidelijke richting zal gaan. Indien daaruit consequenties moeten voortvloeien voor de gemeentelijke indeling, kan met een eenvoudige operatie worden volstaan, namelijk het laten vervallen van de grens tussen de gemeente Maastricht en de nieuwe gemeente Eijsden. Aan het zelfstandig laten voortbestaan van de gemeenten Eijsden en Gronsveld kan met name wat de laatstgenoemde gemeente betreft niet worden gedacht. Gezien de geografische situatie ligt het voor de hand uit de gemeente Eijsden en het in het Maasdal gelegen gedeelte van de gemeente Gronsveld een nieuwe gemeente te formeren.

E. Gebied tussen de stedelijke agglomeraties in de Westelijke en Oostelijke Mijnstreek In de vijftiger jaren is een provinciaal plan ontwikkeld, strekkende tot samenvoeging van Jabeek, Bingelrade en Merkelbeek. Krachtens beslissing van de Kroon van 9 juni 1953 is dit voorstel niet verder in behandeling genomen. Het voorstel van 1969 voorzag in combinatie van Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek, Oirsbeek, Schinnen, Nuth en Wijnandsrade. De eerstgenoemde vijf gemeenten hadden echter voorkeur voor een combinatie zonder Nuth en Wijnandsrade, terwijl Amstenrade te kennen gaf te willen worden ingedeeld bij een buffergemeente tussen Heerlen en Sittard (Geleen). Mede daarom is ook Amstenrade grotendeels in de combinatie opgenomen, terwijl voor Nuth en Wijnandsrade aansluiting is gezocht bij de gemeenten in midden-Zuid-Limburg.

Meningen van de gemeenteraden

De gemeenteraad van Oirsbeekgaat unaniem akkoord met het voorstel, zij het dat Schinveld dan wel aan de nieuwe gemeente dient te worden toegevoegd. Volstrekt afwijzend staat hij tegenover de gedachte, geuit door de raad van Geleen, om gedeelten van Oirsbeek aan de nieuwe gemeente Geleen toe te voegen.

De raad van de gemeente Jabeek prefereert handhaving van dezelfstandigheid van zijn gemeente. Indien dit niet mogelijk is, staat de raad de vor-Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

ming van de voorgestelde nieuwe gemeente voor met daaraan toegevoegd de gemeente Schinveld. Als duidelijk alternatief kiest hij voor samenvoeging van de gemeenten Schinveld, Merkelbeek, Jabeek en Bingelrade met daaraan toegevoegd de kern Doenrade van de gemeente Oirsbeek.

De raad van de gemeente Bingelrade neemt een zelfde standpunt in als die van Jabeek, met dien verstande dat hij de volgorde van de alternatieven omkeert. De gemeenteraad van Merkelbeek wijst unaniem de gedane voorstellen af en persisteert bij een zelfstandige gemeente Merkelbeek. In het uiterste geval is de raad bereid genoegen te nemen met een samengaan van Merkelbeek met Jabeek, Bingelrade, de kern Doenrade en Schinveld.

De gemeenteraad van Amstenrade betreurt het dat ingevolge het laatste voorstel de gemeente in drieën wordt gedeeld. Indien de huidige gemeente in haar geheel wordt toegevoegd aan de nieuwe gemeente Oirsbeek, kan de raad met dit voorstel instemmen.

De gemeenteraad van Schinnen acht herindeling ten aanzien van zijn gemeente overbodig. Hij acht overigens afscheiding van de buurtschap Nagelbeek van de kern Schinnen om redenen van leefbaarheid onaanvaardbaar.

Commentaar Mag worden geconstateerd dat voor de gedachte van het scheppen van een buffergemeente met als voornaamste taak de zorg voor het behoud van haar gebied als open ruimte tussen de stedelijke agglomeraties van de Oostelijke en Westelijke Mijnstreek in het algemeen wel begrip bestaat, met betrekking tot de omvang van de nieuwe gemeente nemen de betrokken gemeenteraden geen eensluidend standpunt in. Het afwijzend standpunt van de raad van de gemeente Oirsbeek ten aanzien van het toevoegen van een gedeelte van zijn gemeente aan de nieuwe gemeente Geleen, waarvoor de raad van laatstgenoemde gemeente heeft gepleit, wordt -zoals eerder is opgemerkt -ten volle gedeeld, juist met het oog op de taakstelling voor de buffergemeente. Begrip is er tevens voor het standpunt van diverse raden dat de gemeente Schinveld deel dient uit te maken van de nieuw te vormen gemeente. Ook de raad van Schinveld zelf (zie bij onderdeel F) staat achter deze oplossing. Op grond van het streekplan voor Zuid-Limburg, waarin deze gemeente deel uitmaakt van het buitengebied, en mede op grond van de overweging dat Schinveld historisch deel uitmaakt van de zogenaamde Onderbanken, is het provinciaal bestuur bij nader inzien tot de slotsom gekomen dat ook Schinveld dient op te gaan in de buffergemeente. De gemeenteraden van Jabeek, Bingelrade en Merkelbeek kunnen uiteraard niet de verwachting koesteren dat het voortbestaan van hun zeer kleine gemeenten als zelfstandige eenheden nog te rechtvaardigen is. Het door deze raden aangedragen alternatief, te weten het samengaan van de gemeenten Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek en Schinveld en de kern Doenrade van de gemeente Oirsbeek, is niet aanvaardbaar omdat, afgezien van het geringe in-wonertal van de aldus te vormen gemeente, het opsplitsen van een gebied met een overwegend eenduidige functie in meer dan één gemeente ongewenst is te achten. De vorming van een zo bestuurskrachtig mogelijke gemeente lijkt hier juist noodzakelijk. Het is voorts logisch dat de delen van de gemeente Amstenrade die aansluiten aan het verstedelijkte gebied van de Oostelijke Mijnstreek en die door de toekomstige weg Nuth-Schinveld-Duitse grens van het overige gebied van Amstenrade zullen worden gescheiden, niet in de buffergemeente worden ondergebracht. Bij gelegenheid van de hoorzitting op 19 juni 1978 te Maastricht is er vanwege de gemeente Merkelbeek op aangedrongen de bestaande grens tussen deze gemeente en Brunssum ter plaatse van de buurtschap Kling te handhaven, omdat de door de provincie voorgestelde nieuwe grens, waar deze de Groeneweg volgt, bebouwing doorsnijdt. Mij is gebleken dat het Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

hier om een zeer gering aantal woningen gaat, maar ook dat genoemde buurtschap geheel op Brunssum georiënteerd is, een samenhang die nog versterkt gaat worden door hier reeds gedeeltelijk in uitvoering zijnde nieuwe woonbestemmingen. Het tracé van de nieuwe grens is bewust zo gekozen dat de toekomstige wegverbinding Nuth-Schinveld-Duitse grens in haar geheel binnen de gemeente Brunssum komt te liggen. Onder deze omstandigheden acht ik het door gedeputeerde staten voorgestelde grensbeloop volledig verantwoord.

F. Stedelijke agglomeratie in de Oostelijke Mijnstreek Het voorstel van 1969 strekte tot samenvoeging van enerzijds Schinveld, Brunssum, Amstenrade, Hoensbroek, Heerlen, Nieuwenhagen, Schaesberg en Voerendaal en anderzijds Ubach over Worms, Eygelshoven, Kerkrade en Simpelveld. Bijzonder kleine gemeenten komen in deze streek niet voor. Slechts ten aanzien van Schinveld (4 800 inwoners), Eygelshoven (5 900 in-woners), Simpelveld (6 800 inwoners) en Bocholtz (5 300 inwoners) zou het bevolkingsaantal op zichzelf aanleiding kunnen geven tot het in overweging nemen van een gemeentelijke herindeling. Met betrekking tot de overige gemeenten is met name van belang dat de bezwaren van de onderlinge verwevenheid over de bestaande gemeentegrenzen heen door middel van een gemeentelijke herindeling grotendeels kunnen worden ondervangen, hetgeen de doelmatigheid van het lokale bestuur ten goede komt. In stedebouwkundig opzicht vormt oostelijk Zuid-Limburg een dermate samenhangend en onderling verstrengeld gebied dat de vorming van één grote gemeente wellicht de enige doeltreffende oplossing kan worden genoemd. Daardoor zou een gemeente ontstaan met rond 240 000 inwoners en met een oppervlakte van ongeveer 150 km2. Een dergelijke gemeente zou niet passen in het patroon van een nieuwe gemeentelijke indeling van Zuid-Limburg waarbij op de voorgrond staat de te vormen eenheden niet groter te maken dan noodzakelijk is. Derhalve is er geen andere mogelijkheid dan een verdeling van het gebied over een beperkt aantal nieuwe gemeenten, waarbij met de stedebouwkundige constellatie rekening wordt gehouden. Gedacht kan dan worden aan combinatie van Brunssum, Hoensbroek en Heerlen; van Brunssum en Hoensbroek; en van Brunssum en Heerlen. In het tweede geval zou Heerlen gehandhaafd kunnen blijven dan wel kunnen worden samengevoegd met Nieuwenhagen en Schaesberg. In het laatste geval (bij combinatie van Brunssum en Heerlen) zou Hoensbroek gehandhaafd kunnen blijven. De omstandigheid dat Hoensbroek en Heerlen een stedebouwkundige eenheid vormen, pleit voor samenvoeging van deze beide gemeenten. Zoals in het westen met Hoensbroek is Heerlen in het oosten verweven met Nieuwenhagen en Schaesberg. In het zuiden sluiten voorts de kernen van Voerendaal en Kunrade, in welker omgeving bovendien nog enige ruimte voor woningbouw ten behoeve van het stedelijk geheel aanwezig is, bij de kern Heerlen aan. Stellig zijn argumenten aan te voeren voor een samengaan van Nieuwenhagen en Schaesberg met Ubach over Worms en Eygelshoven. Zo zou aldus een sterke randgemeente (ruim 40 000 inwoners) van Heerlen en van Kerkrade worden verkregen. Deze gedachte en de vorenvermelde overwegingen zouden niet tot gelding komen in een oostwestelijke driedeling van de streek, strekkende tot samenvoeging van Schinveld, Brunssum, Hoensbroek en noordelijk Heerlen; van Ubach over Worms, Nieuwenhagen, Schaesberg, Heerlen en de kern van Voerendaal met omgeving; en van Eygelshoven, Kerkrade en Simpelveld. De binding van de kern van Voerendaal met Heerlen zou niet in acht worden genomen indien, overeenkomstig de destijds door Voerendaal kenbaar gemaakte wens. Voerendaal zou worden samengevoegd met Simpelveld en Bocholtz en eventueel Klimmen. Een en ander leidt ertoe een nieuwe gemeente te formeren uit Hoensbroek, Heerlen, Nieuwenhagen, Schaesberg en de kern van Voerendaal met omgeving. Een voor de hand liggende indeling is dan een samengaan van Brunssum met het daarop gerichte Schinveld. Indeling van laatstgenoemde gemeente bij een «buffergemeente» (Oirsbeek-Schinnen) tussen Heerlen en Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

Sittard (Geleen) lijkt door de ligging van Schinveld minder aangewezen. Ubach over Wormsen Eygelshoven tellen samen ruim 17000 inwoners. Combinatie van deze gemeenten zou een mogelijkheid kunnen worden genoemd. Evenzeer kan gedacht worden aan een samenvoeging van Ubach over Worms, Nieuwenhagen en Schaesberg, in welk geval Eygelshoven met Kerkrade zou kunnen worden verenigd. De overeenkomstige structuur, de relatie van met name Eygelshoven en van de kern Rimburg met Kerkrade alsmede het belang van de vorming van een krachtige grensgemeente zijn evenwel overwegingen die de voorkeur doen geven aan samenvoeging van Ubach over Worms, Eygelshoven en Kerkrade.

Meningen van de gemeenteraden

De raad van de gemeente Brunssum stemt unaniem in met het voorstel tot samenvoeging van Brunssum en Schinveld. Wel heeft de raad enkele wensen met betrekking tot het beloop van de nieuwe grens in het westen (Merkelbeek) en in het zuidwesten (Treebeek). Tegenover de in het voorstel gememoreerde alternatieven staat de raad afwijzend.

De raad van Schinveld meent dat zijn gemeente -sociologisch gezien -een nog betrekkelijk gesloten gemeenschap vormt en om die reden zelfstandig behoort te blijven. Daarbij komt dat Schinveld meer aansluit bij landelijke dan bij stedelijke gemeenten. De raad staat daarom volstrekt afwijzend tegenover een samengaan met de gemeente Brunssum en kiest voor een beperkte Onderbankengemeente, omvattende de gemeenten Schinveld, Merkelbeek, Jabeek en Bingelrade alsmede de kern Doenrade van de gemeente Oirsbeek. Toevoeging daaraan -zoals in het voorstel is vervat -van de gemeenten Schinnen, Oirsbeek en Amstenrade ontraadt de raad ten stelligste, omdat de streekweg Heerlen-Sittard een natuurlijke splitsing vormt, waardoor de nieuwe gemeente aan duidelijke structuur zou inboeten. De laatstgenoemde drie gemeenten zouden voorts meer georiënteerd zijn op de Westelijke Mijnstreek, in tegenstelling tot de andere gemeenten die meer bindingen hebben met de Oostelijke Mijnstreek.

De gemeenteraad van Heerlen stemt in overgrote meerderheid in met het voorstel op grond van de volgende overwegingen. In de Oostelijke Mijnstreek, althans in het verstedelijkte gedeelte daarvan, is de onderlinge vervlechting zo groot en zijn de belangen zo verweven dat het duidelijke voordelen biedt indien de streek als een geheel kan opereren, zeker in een tijd van zo turbulente ontwikkelingen als sedert de industriële herstructurering plaatsvinden. Hierin kan een argument liggen om van het verstedelijkte deel van de Oostelijke Mijnstreek één gemeente te maken. Een tweede argument daarvoor kan worden gevonden in het grotere draagvlak dat aldus gecreëerd wordt voor het bestuur en voor alle mogelijke technische en administratieve diensten binnen de nieuwe gemeente. Die ene gemeente zou over een hoogwaardig apparaat kunnen beschikken en over een bestuurlijk gewicht dat in den lande een krachtige inbreng kan leveren. In deze ene grote gemeente zal echter de relatie tussen de burgers en hun gemeentebestuur, mede gezien de verscheidenheid van de samenstellende delen, niet gemakkelijk en niet spoedig opgebouwd kunnen worden. Organisatorisch is dit alles te regelen, maar de maatschappelijke samenhang tussen de onderscheiden delen lijkt nog zo weinig sterk, dat hieruit niet gemakkelijk een goed functionerend geheel kan worden opgebouwd. Voor veel burgers zou het moeilijk zijn zich met deze gemeente te identificeren. Naar de mening van de raad is daarom het verdelen van de hele regio in enkele gemeenten met een sterkere interne samenhang een goede zaak. Het vormen van drie bestuurskrachtige gemeenten in de Oostelijke Mijnstreek -zoals in het voorstel is vervat -is hiermee in overeenstemming. De streek is intussen zo vervlochten dat elke indeling arbitrair is. Een duidelijk «beste» oplossing is dan ook niet te vinden. Wel zijn enige voorwaarden te formuleren waaraan de nieuwe situatie moet voldoen. Zo zal er een gemeente moeten zijn die de rol van centrale plaats kan vervullen en daarvoor voldoende Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

draagkracht heeft, terwijl de andere gemeenten krachtig genoeg zijn om hun eigen taak aan te kunnen en volwaardig in een aantal gemeenschappelijke zaken mee te functioneren, zodat de streek als zodanig zich in daarvoor in aanmerking komende gevallen met voldoende kracht zal kunnen opstellen. Ook op deze punten voldoet het voorstel naar de mening van de raad. Het weerspiegelt bovendien een evenwichtige verdeling van bevolkingsconcentraties. Het ware naar de mening van de raad overigens beter indien de Brunssummerheide in twee in plaats van drie gemeenten zou komen te liggen. Een wijziging van de gemeentegrens zou voorts in overweging genomen moeten worden ten aanzien van de wijk Treebeek en het gebied de Locht, die bij Heerlen waren te voegen omdat deze gebieden een integrerend deel uitmaken van het verzorgingsgebied Heerlen. Drie leden van de raad hebben zich tegen het voorstel verklaard, tenzij de betrokken bevolking zich in meerderheid voor de herindeling uitspreekt. Ten slotte stemmen twee raadsleden in met het voorstel, met dien verstande dat zij er de voorkeur aan geven dat Voerendaal geen deel gaat uitmaken van de nieuwe gemeente Heerlen doch van het middengebied tussen Heerlen en Maastricht.

De gemeenteraad van Hoensbroek staat volstrekt afwijzend tegenover het voorstel. Hij wijst ook alle in de toelichting bij de ontwerp-regeling genoenv de alternatieven van de hand en dringt aan op een zodanige herindeling dat Hoensbroek als zelfstandige gemeente gehandhaafd blijft, zulks onder toevoeging van die delen van omliggende gemeenten die op Hoensbroek georiënteerd zijn. De raad is van mening dat voortzetting van het plan 1969 onjuist is, omdat dit door de feitelijke ontwikkeling is achterhaald. De noodzaak tot economische herstructurering van Zuid-Limburg is geen gevolg van de kleinschaligheid van de gemeenten maar van de sluiting van de mijnen en van de algehele economische malaise. De stelling dat gemeenten zich ontdoen van taken door het treffen van gemeenschappelijke regelingen is onjuist. Juist daardoor kan men immers met de beperkte financiële middelen die taken uitvoeren en die belangen behartigen welke noodzakelijk zijn voor de gemeente en de regio. Ook wordt de herindustrialisatie niet door de huidige grenzen van Hoensbroek bemoeilijkt, aangezien de mogelijkheid voor industrievestiging nog volop in Hoensbroek aanwezig is. Onbegrijpelijk vindt de raad het dat een gemeente van ongeveer 22500 inwoners niet haar zelfstandigheid kan behouden, terwijl zij qua inwonertal ruim boven het criterium van 10000 inwoners ligt. Daarbij wordt gesteld dat Hoensbroek geen stadswijk is van Heerlen en er tussen beide gemeenten geen duidelijke verbondenheid bestaat. Op cultureel en maatschappelijk terrein is er nauwelijks sprake van enige relatie. Naar de mening van de raad logenstraffen het eigen voorzieningenstelsel en de eigen centraal verzorgende functie van Hoensbroek de bewering dat er sprake is van enige verbondenheid tussen beide gemeenten. Het argument dat Heerlen en Hoensbroek een stedebouwkundige eenheid vormen, spreekt de raad niet aan. Gelet op hun ligging en gezien de morfologie van het gebied tussen de Heerlense wijken Treebeek en Passart en het overige Heerlen vormen deze wijken meer eenheid met Hoensbroek dan met Heerlen. Bovendien veronderstelt verbondenheid een op elkaar afgestemd zijn van de functies van en in de samenstellen-de delen, zodat deze een harmonieuze eenheid vormen. De gemeente Hoensbroek is een afzonderlijke, historisch gegroeide stedelijke kern met een afgerond voorzieningenstelsel, afgestemd op de grootte van de gemeente en haar verzorgingsgebied. De gemeente vervult een centrumfunctie voor de omliggende kleinere gemeenten en de woonwijken Passart en Treebeek. Bij het zelfstandig blijven van Hoensbroek telt de nieuwe gemeente Heerlen ± 100 000 inwoners, hetgeen ruimschoots voldoende is om haar van een dominerende positie te verzekeren.

De raad van de gemeente Voerendaal meent dat zijn gemeente met het huidige inwonertal in de nieuwe situatie nog zinvol kan functioneren. De raad spreekt daarom zijn voorkeur uit voor handhaving van een zelfstandige gemeente Voerendaal, waarbij de oostgrens zou kunnen worden gevormd door de E-39. Als enig alternatief ziet de raad het opnemen van Voerendaal in zijn geheel in een landelijke gemeente.

Tweede Kamerzitting 1978-1979,15521, nr. 3

De raden van de gemeenten Schaesberg en Nieuwenhagen stellen zich op het standpunt dat hun gemeenten onder geen beding dienen op te gaan in de nieuwe gemeente Heerlen. Zij bepleiten behoud van zelfstandigheid. Als enig aanvaardbaar alternatief beschouwen de raden het samengaan van hun gemeenten met Ubach over Worms (SUN-gemeente) en eventueel nog Eygelshoven (ENSU-gemeente). Zij wijzen erop dat in de loop van de jaren tussen de betrokken gemeenten een steeds inniger onderlinge verbondenheid is ontstaan zowel in bestuurlijk als in maatschappelijk opzicht. De raad van de gemeente Schaesberg merkt nog op dat voor hem uitgangspunt is en blijft dat het recreatiegebied Strijthagen met draf-en renbaan, visvijvers en geprojecteerde sportvelden ten behoeve van het Schaesbergse verenigingsleven deel van de gemeente Schaesberg c.q. van de ENSU/SUN-gemeente zal moeten uitmaken.

De overgrote meerderheid van de raad van de gemeente Kerkrade persisteert bij het standpunt dat de toenmalige raad ten aanzien van het voorstel van 1969 heeft ingenomen. Dit betekent dat de raad van mening is dat ook de gemeenten Bocholtz en Simpelveld alsmede als afrondingsgebied het in-dustrieterrein Beitel en het tot de huidige gemeente Schaesberg behorende deel van het industrieterrein Strijthagen van de nieuwe gemeente Kerkrade deel moeten uitmaken om aldus een functioneel herkenbare en krachtige grens-en industriegemeente te vormen. Hieruit vloeit voort dat de E-39 alsmede de in deze weg gelegen grensovergang als uitdrukkelijk behorende tot de functie van een grensgemeente mede moeten overgaan naar Kerkrade. In verband met het scheppen van ook na de herindeling in deze regio noodzakelijk blijvende mogelijkheden voor samenwerking acht de raad het een dringende voorwaarde bij het creëren van nieuwe gemeenten, ook qua in-wonertal, te streven naar een evenwichtige opbouw van de nieuwe bestuurlijke organisatie. Hieraan wordt niet voldaan, indien -zoals in het herindelingsplan is voorzien -het stadsgewest wordt opgedeeld in 3 gemeenten, waarvan één een groter inwonertal heeft dan de beide andere samen.

Voor de raad van de gemeente Ubach over Worms is behoud van de zelfstandigheid van zijn gemeente een vanzelfsprekende zaak. De bestuurskracht van de gemeente is groot genoeg, aangezien Ubach over Worms 12000 inwoners telt. De ligging van de gemeente tussen de Duitse grens enerzijds en de autoweg Brussum-Kerkrade anderzijds geeft aan Ubach over Worms geografisch een duidelijk herkenbare, zelfstandige en afgebakende ligging. De gemeente telt vier kerkdorpen, te weten Waubach-Groenstraat, Lauradorp, Abdissenbosch en Rimburg, die zich nog volop in een proces van naar elkaar toegroeien bevinden. De grenzen van Ubach over Worms hebben hun markerende en daardoor functionele karakter behouden. De raad vraagt zich af waarom de gemeente Vaals wel haar zelfstandigheid behoudt, terwijl Ubach over Worms, waarvoor dezelfde argumenten kunnen worden gehanteerd, zal worden opgeheven.

De gemeenteraad van Eygelshoven kiest unaniem voor het behoud van zelfstandigheid. Zich op dit standpunt stellende heeft de overgrote meerderheid van de raad zich niet willen uitspreken over mogelijke alternatieven ten aanzien van de indeling van Eygelshoven. Twee raadsleden kiezen -indien herindeling onontkoombaar isvoor aansluiting bij de combinatie Schaesberg/Nieuwenhagen/Ubach over Worms, waarbij een lid als tweede alternatief kiest voor samengaan met Kerkrade. Nog een ander raadslid zag uitsluitend deze laatste oplossing als alternatief.

Commentaar Omtrent de nieuwe gemeentelijke constellatie in de Oostelijke Mijnstreek heeft het provinciaal bestuur zich, mede naar aanleiding van de van gemeentelijke zijde ingekomen reacties, omstandig beraden. Zoals reeds Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

opgemerkt, hebben gedeputeerde staten het bij nader inzien beter geoordeeld de gemeente Schinveld in te delen bij de nieuwe buffergemeente tussen de stedelijke agglomeraties van Oostelijke en Westelijke Mijnstreek, omdat haar grondgebied in het streekplan Zuid-Limburg tot het buitengebied wordt gerekend en mede vanwege haar historische verbondenheid met de zogenaamde Onderbanken. Bij die gelegenheid is ook reeds vermeld waarom niet de vorming van een beperkte Onderbankengemeente, waarvoor de raad van Schinveld eigenlijk opteert, wordt voorgestaan. De argumenten die de raad daarvoor aanvoert, hebben ook mij niet van het tegendeel kunnen overtuigen. Dat de streekweg Heerlen-Sittard een natuurlijke splitsing vormt is onjuist. Deze tweestrooksweg met zijn vele aansluitingen kan niet als scheidend worden ervaren. De stelling dat de kernen in de beperkte Onderbankengemeente meer op de Oostelijke Mijnstreek zijn georiënteerd doch Amstenrade, Oirsbeek en Schinnen meer bindingen hebben met de Westelijke Mijnstreek, gaat slechts ten dele op; terwijl voor de kern Doenrade de oriëntatie op de Westelijke Mijnstreek buiten kijf staat, geldt dit voor Amstenrade zeker niet. Heroverweging van de positie van de gemeente Voerendaal heeft voorts tot de slotsom geleid dat aan een andere oplossing dan indeling bij de nieuwe gemeente Heerlen de voorkeur moet worden gegeven. Geconstateerd moet worden dat ingevolge het streekplan Zuid-Limburg ook Voerendaal deel uitmaakt van het buitengebied. De gemeente heeft dan ook slechts een bescheiden woonfunctie, namelijk het opvangen van de eigen bevolkingsontwikkeling. Het zou ook niet consequent zijn om, in afwijking van de gevolgde gedragslijn ten aanzien van de stedelijke gebieden elders in Zuid-Limburg, Voerendaal wel in een stedelijke gemeente op te nemen. Handhaving als zelfstandige gemeente kan niet in overweging worden genomen. Qua karakter en functie komt Voerendaal het meest overeen met de gemeente Klimmen. De meest gerede oplossing was dan ook naar het oordeel van gedeputeerde staten een nieuwe gemeente te vormen die het deel van de gemeente Voerendaal dat ingevolge het voorstel naar Heerlen zou gaan, het gebied van de gemeente Klimmen alsmede aansluitende delen van de gemeenten Wijlre en Valkenburg omvat. Tijdens de hoorzitting op 19 juni 1978 te Maastricht is er van de zijde van de gemeente Voerendaal met klem voor gepleit geen bestuurlijke scheiding tussen enerzijds Voerendaal/Kunra-de en anderzijds Ubachsberg aan te brengen. Naar mijn mening zijn de aanvankelijk door het provinciaal bestuur voor deze scheiding aangevoerde argumenten in de nu voorgestelde constellatie inderdaad niet goed meer te handhaven. Ik heb daarom besloten aan de dringende wens van de gemeente Voerendaal tegemoet te komen en Ubachsberg met omgeving mede in de onderhavige nieuwe gemeente op te nemen, waarbij de zuidelijke grens overeenkomstig het voorstel van Voerendaal is getrokken. Deze nieuwe gemeente Voerendaal zal dan rond 13250 inwonerstellen.

Wat het stedelijk deel van de Oostelijke Mijnstreek betreft heeft heroverweging gedeputeerde staten tot de slotsom geleid dat moet worden vastgehouden aan een driedeling van het gebied, zij het in een enigszins andere figuratie dan waaraan in het voorstel is gedacht. Aldus zal een nieuwe lokale bestuursstructuur ontstaan die, rekening houdend met alle factoren welke daarbij een rol dienen te spelen, als optimaal moet worden aangemerkt. Zo ergens dan zal in dit gebied, waar naast een hoge mate van verwevenheid van belangen de problemen van de economische en maatschappelijke herstructurering het grootste zijn, de bestuurskracht van de lokale bestuurseenheden zo hoog mogelijk moeten worden opgevoerd ten einde verzekerd te zijn van de nodige slagvaardigheid en eenheid in beleid en uitvoering. In het bijzonder voor het oplossen van de vraagstukken die met de evenbedoelde problematiek verband houden, is zulks een noodzakelijke voorwaarde. Het onderbrengen van het gehele gebied in één gemeentelijk verband zou als oplossing kunnen worden overwogen. Met de gemeenteraad van Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

Heerlen moet evenwel worden vastgesteld dat de constellatie in de regio niet van dien aard is dat tot de vorming van één gemeente kan worden overgegaan. Het stadsgewest dat hier in de loop van de tijd is ontstaan, is niet vanuit een centraal punt gegroeid en vertoont daardoor een gelede structuur. Van de vorming van drie gemeenten is intussen de consequentie dat er gemeenschappelijke vraagstukken blijven bestaan die in goede onderlinge samenwerking zullen moeten worden opgelost. Met het oog op de goede gang van de samenwerking is het gewenst dat geen van de partners een onevenredig sterke positie inneemt. Gekozen is voor de naastvolgende oplossing, zij het dat -zoals opgemerkt -de figuratie enigszins anders is geworden dan in het laatste voorstel vervat. Het niet betrekken van Schinveld en Voerendaal bij het stedelijk gebied kan namelijk niet zonder gevolg blijven voor de indeling binnen dat gebied. Met de afhaking van Schinveld zou de nieuwe gemeente Brunssum praktisch gelijk blijven aan de bestaande gemeente. Haar inwonertal van ruim 26000 lijkt met het oog op het samenspel met de andere partners in de regio niet voldoende. Bij gelegenheid van de al meermalen genoemde hoorzitting is van de zijde van Brunssum gewezen op plannen tot reactivering, in verband met NAVO-activiteiten, van het vliegveld Teveren in de nabijheid van Geilenkirchen (Duitsland). Met het oog op de dan ontstaande invliegtrechter zou het beter zijn wanneer Rijk en provincie in verband met het vergunningenstelsel met betrekking tot de geluidshinder slechts met één gemeente te maken zouden hebben. Indien de reactivering van genoemd vliegveld inderdaad doorgang zal vinden, zal de bedoelde invliegtrechter niet boven het grondgebied van Brunssum komen. Alleen al daarin kan derhalve geen reden worden gevonden om Schinveld of ook nog Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek bij Brunssum te voegen. Wel kan een versterking van de positie van deze gemeente worden verkregen door de aanpalende wijk Treebeek, die thans onder de gemeente Heerlen (voor een klein deel onder de gemeente Amstenrade) ressorteert, aan de gemeente Brunssum toe te voegen. De nieuwe gemeente zal dan bijna 35000 inwoners tellen. Daarmede is dan wel de positie van de nieuwe gemeente Heerlen in het geding. Het afhaken van Voerendaal, het afstaan van Treebeek en de omstandigheid dat geheel Vaesrade -behorend tot het landelijk gebied -deel gaat uitmaken van de nieuwe gemeente Nuth (zie hierna onder G), betekenen met het oog op de functies die Heerlen als het grote streekcentrum in de regio moet vervullen, een al te gevoelige aderlating. Waar is gebleken dat de gemeente Ubach over Worms -het gemeentebestuur heeft dit zelf ook uitdrukkelijk gesteld -in feite niet is georiënteerd op Kerkrade, waarvan het overigens -anders dan Eygelshoven -ook ruimtelijk duidelijk gescheiden is, lijkt er bij nader inzien onvoldoende aanleiding om de gemeente Ubach over Worms te laten opgaan in de nieuwe gemeente Kerkrade. Eerder is hier sprake van een affiniteit tot Heerlen, zoals deze ook bestaat met betrekking tot Schaesberg en Nieuwenhagen. Lettende op het belang dat in het stedelijke gebied van de Oostelijke Mijnstreek het aantal gemeenten zo klein mogelijk dient te zijn, waaruiteen aantal van drie voortvloeit, past toevoeging van Ubach over Worms aan de nieuwe gemeente Heerlen in de huidige en toekomstige ruimtelijke structuur van destreek. Aldus ontstaat een centraal in het gebied gelegen grote gemeente met Heerlen als hoofdkern, omvattende de gemeente Heerlen -behoudens Treebeek en een hierna te noemen onderdeel -alsmede de gemeenten Hoensbroek, Schaesberg -behoudens het Eykske en Terwinselen -Nieuwenhagen en Ubach over Worms. Al deze gemeenten vormen min of meer een stedebouwkundige eenheid; de bebouwingen van Heerlen en de genoemde vier gemeenten lopen praktisch in elkaar over. Nieuw-Heerlen zal, op deze wijze geformeerd, bijna 12000 0 inwoners tellen. Kerkrade tekent zich met het aanpalende Eygelshoven ruimtelijk nog als een min of meer aparte eenheid af. Het onderbrengen daarvan in één gemeentelijk verband vloeit logisch uit de bestaande situatie voort. Mede zal Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

van de nieuwe gemeente deel uitmaken het Schaesbergse deel van Terwinselen alsmede het Eykske op grond van de samenhang met de Kerkraadse wijk Terwinselen. Door toevoeging aan Kerkrade van het gehele Schaesbergse industrieterrein Strijthagen en van het Heerlense industrieterrein de Beitel wordt voorts bereikt dat de zorg voor de industriële ontwikkeling zoveel als mogelijk is bij één gemeente komt te berusten. Met de industrieterreinen die thans reeds onder Kerkrade ressorteren, komt het accent voor de nieuwe gemeente te liggen op haar functie als industriegemeente. Tenopzichte van Heerlen is de nieuwe grens zodanig getrokken dat de ten zuiden van de Rukkerweg aanwezige bebouwing mede naar de nieuwe gemeente Kerkrade overgaat. Deze gemeente zal bijna 57 500 inwoners tellen, hetgeen met het oog op de taak waarvoor zij zich gesteld ziet, toereikend moet worden geacht.

De gewijzigde conceptie leidt tot een gemeentelijke figuratie die voldoet aan de eis dat het aantal gemeenten zo beperkt mogelijk moet zijn. De drie te vormen gemeenten bezitten voorts een zodanig potentieel dat zij in staat zijn in het algemeen elk voor zich de met hun functie verband houdende taken behoorlijk te vervullen. Verder komt de positie van Heerlen als hoofdcentrum van de streek beter tot haar recht. Ten slotte mag van gemeenten van een grootte zoals thans zullen ontstaan, worden verwacht dat zij in goed overleg de vraagstukken waarvoor zij zich nog gezamenlijk gesteld zien, tot een oplossing zullen weten te brengen. Het is duidelijk dat in deze gedachtengang geen plaats is voor een andere gemeentelijke indeling, inhoudende dat er meer dan drie gemeenten zullen overblijven. Het beoogde doel zou dan niet worden bereikt. Tijdens de hoorzitting op 19 juni 1978 zijn krachtige pleidooien gevoerd zowel voor hetzelfstandig houden van de gemeente Hoensbroek als voor de vorming van de z.g. SUN-gemeente door samenvoeging van Schaesberg, Nieuwenhagen en Ubach over Worms. Verwezenlijking van deze gedachten in het kader van het onderhavige plan zou Heerlen echter kleiner achterlaten dan het thans is. Het zou die gemeente daardoor volstrekt onmogelijk worden haar centrum-functie in overeenstemming met het streekplan te vervullen; de bestaande verbrokkeling zou dientengevolge eerder versterkt dan tegengegaan worden. In de Oostelijke Mijnstreek gaat het niet zozeer om het creëren van, louter gemeten naar getalscriteria, denkbare bestuurskrachtige eenheden als om een versterking van de lokale bestuurskracht door het scheppen van een hiërarchische geleding met een duidelijke daarop geënte taakverdeling. Aan die opzet is in het provinciale plan gestalte gegeven. Inwilliging van de wensen van zowel Hoensbroek als Schaesberg, Nieuwenhagen en Ubach over Worms zou de hoeksteen uit deze constructie wegnemen en kan om deze reden niet in overweging worden genomen. Wat de in Hoensbroek aanwezige voorzieningen betreft zij nog opgemerkt dat het daarbij grotendeels gaat om voorzieningen die normaliter gerekend kunnen worden tot het pakket van een praktisch aaneengesloten stedelijk woongebied van een omvang als dat van Hoensbroek, Brunssum, Treebeek en Passart te behoren, zoals ook in andere delen van dit woongebied, met name in Brunssum, voorzieningen met een dergelijk bereik voorkomen. Daarvan maakt uiteraard het aangrenzende landelijk gebied mede gebruik. Ten aanzien van enkele wensen die de raden van de betrokken gemeenten nog naar voren hebben gebracht, kan het volgende worden opgemerkt. Aan de wens van de gemeenteraad van Heerlen om het belangrijke recreatiegebied de Brunssumerheide onder twee in plaats van onder drie gemeenten te doen ressorteren is door de nieuwe constellatie voldaan. Eveneens komt de nieuwe constellatie tegemoet aan de verlangens van de raad van Kerkrade inzake de industrieterreinen Beitel en Strijthagen en ten aanzien van de E-39 en de daarin gelegen grensovergang. Niet kan er echter aan worden gedacht de gemeenten Simpelveld en Bocholtz ook in de nieuwe gemeente Kerkrade te laten opgaan. Op dezelfde gronden als waarom ervan is afgezien de gemeenten Schinveld en Voerendaal in een stedelijke gemeente op te nemen, moet de wens van de raad van Kerkrade met betrekking tot Simpelveld en Bocholtz worden afgewezen.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

G. Het middengebied van Zuid Limburg In het voorstel van 1969 waren, als gezegd (zie bij onderdeel E), Nuth en Wijnandsrade in één gemeente ingedeeld met Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek, Oirsbeek en Schinveld. Schimmelt, Hulsberg, Klimmen, Valkenburg-Houthem en Berg en Terblijt waren verenigd tot één gemeente. Simpelveld was (zie onderdeel F) bij de -ook op andere wijze vergrote -gemeente Kerkrade gevoegd en Bocholtz, Wittem en Vaals waren samen in een nieuw te vormen gemeente ondergebracht. Evenals in het ten noorden daarvan gelegen gebied bevinden zich in midden Zuid-Limburg vele relatief kleine gemeenten. In een deel van de streek (met name Valkenburg-Houthem, Berg en Terblijt, Klimmen) staat de recreatie op de voorgrond. Ter weerszijden daarvan -enerzijds Nuth, Wijnandsrade, Schimmert en Hulsberg en anderzijds Bocholtz, Simpelveld en het landelijkedeel van Voerendaalzijn gebieden meteen ander karakter gelegen. De recreatiegebieden van Berg en Terblijt en van Valkenburg-Houthem gaan vrijwel in elkaar over. Daarom lijkt een samenvoeging van deze beide gemeenten te verkiezen boven opneming van Berg en Terblijt in de combinatie Meerssen ca. respectievelijk de combinatie Cadier en Keer ca. Wat Klimmen betreft is in overweging genomen dat het zich destijds heeft uitgesproken voor opneming in één gemeente met het onmiddellijk ten noorden van Klimmen gelegen gebied, een gedachte die in Hulsberg weerklank vond. Er-kend moet worden dat de recreatieve functie van Klimmen niet kan worden vergeleken met die van Valkenburg-Houthem en dat in zoverre van overeenkomst met Hulsberg sprake is. Het in vrij sterke mate op Valkenburg georiënteerde Klimmen ligt evenwel, anders dan Hulsberg, ten zuiden van de inmiddels gereed gekomen provinciale weg Maastricht-Heerlen. Hierin kan een motief worden gezien voor vereniging (evenals van Berg en Terblijt) van Klimmen met Valkenburg-Houthem. Ten noorden van de zojuist bedoelde weg bevinden zich Nuth, Schimmert, Wijnandsrade en Hulsberg. Samenvoeging daarvan tot een nieuwe gemeente moet de aangewezen oplossing worden geacht.

Hierbij moet worden aangetekend dat Ulestraten destijds heeft gepleit voor samenvoeging met Schimmert, hetgeen zowel Schimmert als Ulestraten tevens heeft gedaan in het kader van het voorstel van 1969. Thans is Ulestraten (zie onderdeel C) opgenomen in een combinatie met Geulle, Bunde en Meerssen. Overwogen zou kunnen worden daarbij ook Schimmert in te delen. Ten slotte ware Bocholtz met Simpelveld en het niet bij de kernen Voerendaal en Kunrade aansluitende gebied in een nieuwe gemeente onder te brengen met een grens langs de rijksweg. Deze oplossing moet voor Bocholtz verkieslijker worden geacht dan een combinatie met Vaals, waar-van de kern op grote afstand van die van Bocholtz is gelegen. Hetzelfde geldt voor Simpelveld met betrekking tot Kerkrade.

Meningen van de gemeenteraden

De gemeenteraad van Nuth wijst het voorstel unaniem af en pleit voor het zelfstandig laten voortbestaan van zijn gemeente. In geen geval kan de raad ermee instemmen dat het tot de gemeente Nuth behorende kerkdorp Vaesrade en het gebied rond het kasteel Reijmersbeek daarvan worden afgescheiden. Voorts wenst de raad dat het thans tot de gemeente Hoensbroek behorende gedeelte van het dorp Vaesrade en de thans tot de gemeente Schinnen behorende Thullerheide naar de gemeente Nuth zullen overgaan. Zo nodig kan de raad als alternatief een samengaan met de gemeente Wijnandsrade aanvaarden, echter uitsluitend indien de raad van deze gemeente hiermee instemt.

De gemeenteraad van Wijnandsrade ziet geen heil in gemeentelijke herindeling en spreekt zich eenparig uit voor behoud van de zelfstandigheid van zijn gemeente. Natuur en landschap kunnen door een kleine gemeente voldoende worden beschermd.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

De gemeenteraad van Hulsberg meent eveneens dat er geen redenen zijn om het zelfstandig voortbestaan van zijn gemeente te beëindigen. Het opgaan van de gemeente samen met Nuth, Wijnandsrade en Schimmert in een nieuwe gemeente betekent samenbrengen van ongelijksoortige eenheden. Hulsberg is evenals Bocholtz, Simpelveld, Voerendaal, Klimmen en Schimmert gelegen in een overgangsgebied tussen de Oostelijke Mijnstreek en het Heuvelland Zuid-Limburg en vervult daardoor een bufferfunctie, die primair het open houden van het landelijk gebied inhoudt. Nuth, welke plaats in de nieuw te vormen gemeente een dominante positie zal gaan innemen, heeft naast een recreatiefagrarische functie ook een werkfunctie, die in de toekomst zeker nog zal toenemen, zodat Nuth een duidelijke binding heeft met het stedelijke deel van de Oostelijke Mijnstreek, hetgeen van Hulsberg niet kan worden gezegd. Bovendien zijn er geen bindingen tussen Hulsberg en Nuth en is de ontwikkeling van beide plaatsen in de jaren 1972 t/m 1976 duidelijk anders gericht geweest. Ook een samengaan met gemeenten in het Heuvelland wijst de raad van de hand. Deze gemeenten -en met name de gemeente Valkenburg-Houthem -vervullen een zuiver toeristischrecreatieve functie, terwijl Hulsberg moet worden gekenschetst als een agrarische forensengemeente met een beperkte recreatieve functie. Indien aan herindeling niet te ontkomen is, prefereert de raad conform het in 1969 ingenomen standpunt het samengaan van zijn gemeente met de gemeenten Klimmen, Schimmert en Wijnandsrade. Eventueel wil de raad van Hulsberg akkoord gaan met het afstaan van het deel van het grondgebied van zijn gemeente dat is gelegen ten zuiden van de autosnelweg Maastricht-Heerlen.

Ook de gemeenteraad van Schimmert bepleit het behoud van de zelfstandigheid van zijn gemeente. Indien dit niet haalbaar zou zijn, is de raad verdeeld ten aanzien van het te kiezen alternatief. Eén raadslid gaat in dat geval met de voorgestelde nieuwe gemeente waarvan Schimmert deel gaat uitmaken, akkoord, twee raadsleden spreken zich uit voor het samengaan van Schimmert met de gemeenten Beek, Spaubeek en Ulestraten, terwijl drie raadsleden opteren voor het in één gemeentelijk verband onderbrengen van Schimmert met de gemeenten Valkenburg-Houthem, Berg en Terblijt en Klimmen. In de raad van Valkenburg-Houthem is er geen meerderheidsstandpunt ten aanzien van indeling van zijn gemeente. Zes leden scharen zich achter het voorstel van burgemeester en wethouders en spreken zich uit voor de vorming van een Geul-of recreatiegemeente, omvattende het grondgebied van de gemeenten Berg en Terblijt, Valkenburg-Houthem en Klimmen alsmede de kernen van Hulsberg en Wijlre, deze laatste inclusief Schoonbron. Zij voeren daarvoor aan dat de gemeente Hulsberg duidelijk tot het verzorgingsgebied van Valkenburg-Houthem behoort. De autosnelweg Maastricht-Heerlen werkt in feite niet als grens, er bestaan goede doorverbindingen. De recreatieve ontwikkeling sluit voorts duidelijk aan bij die van Valkenburg-Houthem. In dit opzicht is er geen wezenlijk verschil tussen de kernen Hulsberg en Klimmen met Houthem, Schin op Geul en Berg en Terblijt. Verder bevinden zich ten noorden van de autosnelweg recreatieve voorzieningen (onder meer een camping van formaat) die tot de nieuw te vormen gemeente Nuth zullen gaan behoren. Uit politieel oogpunt is het van belang dat deze voorzieningen bestuurlijk tot de gemeente Valkenburg--Houthem met haar specifiek op het toerisme ingestelde beleid blijven behoren. Ook zal ingevolge het ontwerp de noordhelling van het Geuldal aan de nieuwe gemeente ontvallen, waardoor deze gemeente een aanmerkelijk deel van haar natuurlijke rijkdom (Amstenrood, Kloosterbos, Ravensbos) zal moeten missen. De eenheid van het Geuldal mag echter bestuurlijk niet worden doorbroken. Deze noordhelling vervult bovendien een functie in het recreatieve gebeuren, met name bevinden zich hier diverse wandelroutes. Een belangrijk gedeelte van het landbouwgebied dat langs deze helling en het daarop aansluitend plateau gelegen is, wordt overigens geëxploiteerd door Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

de agrarische bevolking van het dorp Houthem. Ten slotte is het aanhouden van de autosnelweg als nieuwe gemeentegrens niet consequent doorgevoerd. De Meerssenerheide en de Ambyerheide zijn deel van de zuidhelling van het Geuldal en worden door de autosnelweg van Meerssen afgesneden maar blijven desondanks deel uitmaken van de gemeenten Meerssen. Zes andere leden van de raad zijn van mening dat het voorstel van burgemeester en wethouders te ver gaat. Zij vinden dat een samengaan van Valkenburg--Houthem met Berg en Terblijt en Klimmen voldoende is. Ten slotte meent één raadslid dat met het samenvoegen van Valkenburg-Houthem en Berg en Terblijt kan worden volstaan. Unaniem was de raad overigens van oordeel dat de noordhelling van het Geuldal deel dient uit te maken van de nieuwe gemeente, ongeacht de samenstelling daarvan.

De gemeenteraad van Berg en Terblijt staat negatief tegenover het voorstel met betrekking tot zijn gemeente. Indien herindeling echter onvermijdelijk is, wil de raad daarmee wel akkoord gaan, mits heel Klimmen en Hulsberg aan de nieuwe gemeente worden toegevoegd, zulks in verband met het financiële draagvlak van de nieuwe gemeente.

De gemeenteraad van Klimmen wijst het voorstel ten aanzien van de nieuwe indeling van zijn gemeente af. Valkenburg-Houthem en Berg en Terblijt zijn functioneel wezenlijk anders gerichte gemeenten. De nieuwe gemeente Valkenburg aan de Geul heeft geen behoefte aan het grondgebied van de gemeente Klimmen om haar toeristischrecreatieve functie te kunnen vervullen. Vooralsnog opterend voor het behoud van de zelfstandigheid van zijn gemeente, draagt de raad op zuiver pragmatische gronden een drietal in volgorde van voorkeur vermelde alternatieven aan, te weten een samengaan van de gemeenten: a. Hulsberg en Klimmen; b. Hulsberg, Klimmen en Wijnandsrade; c. Hulsberg, Klimmen, Voerendaal (eventueel voor zover de kern Voerendaal/Kunrade betreft) en Wijnandsrade. Aan al deze alternatieven geeft de raad verre de voorkeur boven het samengaan met Berg en Terblijt en Valkenburg en wel om de volgende redenen: 1. de genoemde gemeenten hebben alle een gelijk gerichte functie, zijnde een woonfunctie, een agrarische functie en een beperkte rustigerecreatieve functie; 2. congruentie in karakter en functies tussen met name Klimmen en Hulsberg; 3. het ontstaan van gemeenten (dit geldt in het bijzonder de alternatieven sub a en b) van een schaal die niet verder reikt dan in dit stadium, nu nog niet vaststaat in welke vorm de bestuurlijke reorganisatie op lokaal en regionaal niveau zal worden gegoten, verantwoord is; 4. door de vorming van een gemeente als in de alternatieven voorgesteld (met name bij alternatief sub c) ontstaat er een bestuurlijk geïntegreerd overgangsgebied met een duidelijk agrarischrecreatieve bufferfunctie tussen enerzijds de stedelijke concentratie rond Heerlen en anderzijds het centrum van intensief en massaal toerisme rond Valkenburg. De aldus gevorm-de gemeente zou een zeer zinvolle taak kunnen verrichten bij het voorkomen van een verdergaande aantasting van het landelijk gebied en bij het conserveren en open houden van de bestaande open ruimte.

De raad van de gemeente Simpelveld gaat akkoord met het voorstel. Het grondgebied van de nieuwe gemeente hoort bij elkaar en de raad van de gemeente Simpelveld stelde reeds in 1968 een samengaan met Bocholtz voor.

De gemeenteraad van 6oc/7o/fz staat afwijzend tegenover het voorstel en kiest unaniem voor het behoud van de zelfstandigheid. De gemeente Bo-Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

choltz ligt zeer excentrisch, aan drie zijden door Duitsland omsloten en aan één zijde geïsoleerd door de E-39. Indien de verbindingsweg Maastricht-Klaverblad Bocholtz wordt aangelegd, komt dit nog meer tot uitdrukking. In het verleden zijn voor Bocholtz verschillende oplossingen naar voren gebracht. Nu wordt Bocholtz bij Simpelveld gevoegd, waardoor een gemeente ontstaat met twee grotere bevolkingsconcentraties, namelijk Bocholtz en Simpelveld. Door de excentrische ligging van Bocholtz is er nauwelijks sprake van samenhang binnen de nieuwe gemeente. Bovendien is Simpelveld in vergelijking met Bocholtz in veel sterkere mate gesuburbaniseerd. Naar de mening van de raad gelden de argumenten om Vaals buiten de herindeling te laten ook ten aanzien van Bocholtz. De raad stelt voor de grensovergang Bocholtz, Klaverblad Bocholtz en het Langeveld niet bij Heerlen te voegen maar bij Bocholtz te laten.

Commentaar De onderhavige gemeenten, met uitzondering van de meest oostelijke, omvatten in grote lijnen het middengebied van Zuid-Limburg. Dit gebied valt uiteen in een noordelijke en een zuidelijke helft, waartussen de autosneiweg Maastricht-Heerlen (behalve in het meest oostelijk deel) ongeveer de begrenzing vormt. Deze is met de genoemde uitzondering tevens de scheidslijn tussen het gebied met een uitgesproken toeristischrecreatieve functie (Valkenburg-Houthem en in aansluiting daaraan Berg en Terblijt) en het overige gebied, waarvoor in overwegende mate een agrarische functie en voorts een bescheiden woon-en recreatieve functie zijn weggelegd. Een verantwoorde nieuwe gemeentelijke indeling dient hierop te worden geënt. Behoudens de gemeente Valkenburg-Houthem zijn in dit gebied uitsluitend kleine tot zeer kleine gemeenten gelegen. De mogelijkheid om hun zelfstandigheid te behouden is voor deze gemeenten dan ook niet in het geding. Ten aanzien van de gemeente Klimmen zijn de consequenties uit het vorenstaande reeds eerder getrokken. Bij de nadere beschouwing van de positie van de gemeente Voerendaal is geconcludeerd dat de kern Voerendaal/ Kunrade met omgeving beter niet aan de nieuwe gemeente Heerlen kan worden toegevoegd en dat het daarom de voorkeur verdient de gemeente Voerendaal grotendeels te verenigen met de gelijkgerichte gemeente Klimmen. Deze oplossing past in de gedachtengang van de gemeenteraad van Klimmen. Er ontstaat dan immers een bestuurlijk geïntegreerd overgangsgebied met een duidelijk agrarischrecreatieve bufferfunctie tussen de stedelijke concentratie Heerlen en het uitgesproken recreatiecentrum Valkenburg. De nieuwe gemeente gaat voorts niet uit boven de door de raad van Klimmen in dit stadium gewenst geachte schaal. Het gevolg van het ontstaan van de nieuwe gemeente Voerendaal/Klimmen is wel dat het inwonertal van de nieuwe gemeente Valkenburg aan de Geul terugloopt tot ruim 17000. Ook dit aantal is echter voor de nieuwe gemeente voldoende te achten om haar functie naar behoren te kunnen vervullen. Evenmin als met betrekking tot de gemeente Ulestraten kan er sprake van zijn de gemeente Schimmert in één gemeentelijk verband met de tot het stedelijk gebied behorende gemeenten Beek en Spaubeek onder te brengen, zoals twee raadsleden voorstaan. Tot het formeren van één gemeente Schimmert, Valkenburg-Houthem, Berg en Terblijt en Klimmen, waarvoor drie raadsleden zich uitspreken, bestaat na hetgeen hierboven over de functies van het gebied is gezegd, al even weinig aanleiding. De bezwaren die de gemeenteraad van Hulsberg tegen de voorgestelde nieuwe gemeente Nuth aanvoert, worden niet gedeeld. Ontkend moet worden dat de nieuwe gemeente een verzameling van ongelijksoortige eenheden zou worden. De eerdervermelde functieaanduiding voor het niet toeristischrecreatieve gebied geldt evenzeer voor de huidige gemeente Nuth. De werkfunctie die Nuth mede vervult, is slechts van bescheiden aard en het is Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

zeker niet de bedoeling dat daaraan uitbreiding wordt gegeven in relatie tot het stedelijk deel van de Oostelijke Mijnstreek, dat zelf over voldoende in-dustrieterreinen beschikt. Nu ook de bevolking van Vaesrade zich duidelijk in die zin heeft uitgesproken, kan worden meegegaan met het standpunt van de gemeenteraad van Nuth dat die kern deel dient te blijven uitmaken van de gemeente Nuth en derhalve naar de nieuwe gemeente overgaat. Het is dan wel voor de hand liggend dat ook het deel van de kern Vaesrade dat tot de gemeente Hoensbroek behoort, in de nieuwe gemeente Nuth wordt opgenomen. Aan het standpunt van de raad van Wijnandsrade, die behoud van zelfstandigheid van zijn gemeente voorstaat, en van de gemeenteraad van Nuth, die alleen met Wijnandsrade wenst samen te gaan indien de raad van laatstgenoemde gemeente daarmede instemt, kan voorbij worden gegaan; het opheffen van de zeer kleine gemeente Wijnandsrade kan geen punt van discussie zijn. Ook bij de voorwaarden waaronder de raad van de gemeente Berg en Terblijt eventueel met het samengaan met de gemeente Valkenburg-Houthem kan instemmen, behoeft niet te worden stilgestaan. Het financiële draagvlak van de nieuwe gemeente is een hoofdstuk apart. In elk geval gaat het niet aan ter wille van het vergroten daarvan in de nieuwe gemeente andere gemeenten op te nemen die daarin functioneel niet thuis behoren. Ten aanzien van de wensen van diverse groeperingen uit de raad van de gemeente Valkenburg-Houthem kan worden opgemerkt dat de vorming van een Geul-of recreatiegemeente, zoals door een zestal raadsleden -daarbij het voorstel van burgemeesteren wethouders volgend -wordt voorgestaan, moet worden afgewezen. Wat het daarin opnemen van de gemeente Klimmen en de kern Hulsberg betreft meen ik dat, na hetgeen eerder reeds over de positie van deze kernen is gezegd, afwijzing van deze gedachte niet nog eens behoeft te worden gemotiveerd. Ook tegen het opnemen in de nieuwe gemeente Valkenburg aan de Geul van een gedeelte van de gemeente Wijlre (met name de kern van die naam), waarover ik na de hoorzitting op 19 juni 1978 nog eens uitvoerig mijn gedachten heb laten gaan, bestaat bezwaar. Ervan afgezien dat daardoor de positie van de voorgestelde nieuwe gemeente Gulpen aanzienlijk zou worden verzwakt, hetgeen bepaald ongewenst is te achten, is de ligging van de gemeente Wijlre zodanig dat het gedeelte waarin de kern Wijlre zich bevindt, tot het verzorgingsgebied van Gulpen moet worden gerekend. Wel vormt in het noordwestelijke deel van de gemeente Wijlre de bebouwing een voortzetting van het tot de gemeente Valkenburg-Houthem behorende Schin op Geul en is er aanleiding dit gedeelte naar de nieuwe gemeente Valkenburg aan de Geul te doen overgaan. Hiermede was echter bij het bepalen van de nieuwe grens in het voorstel reeds rekening gehouden. De bezwaren van -overigens de gehele -raad tegen het aanhouden van de autosnelweg Maastricht-Heerlen als nieuwe gemeentegrens lijken sterk overtrokken. De omstandigheid dat zich aan de noordzijde daarvan enkele recreatieve voorzieningen -waaronder een camping -bevinden, geeft geen aanleiding in het grensbeloop ter plaatse verandering aan te brengen, aangezien deze voorzieningen ook passen in de nieuwe rustige recreatiegemeente Nuth. Heel in het bijzonder geldt dit voor de af te stane natuur-en bosgebieden, met name Amstenrood, Kloosterbos en Ravensbos. Ook het feit dat een belangrijk deel van het landbouwgebied langs de noordhelling van het Geuldal en het daarop aansluitende plateau door de agrarische bevolking van het dorp Houthem wordt geëxploiteerd, heeft het provinciaal bestuur er niet toe kunnen brengen het voorgestelde grensbeloop te wijzigen; een minstens even belangrijk deel van bedoeld landbouwgebied wordt namelijk geëxploiteerd door agrarische bevolking van elders. De hier bedoelde gronden hebben overigens voor het overgrote deel nimmer tot de gemeente Valkenburg-Houthem behoord. Het loslaten van de autosnelweg als grens nabij Meerssen begint ongeveer op het punt waar het Geuldal uitmondt in het Maasdal. De Ambyerheide is bij voorbeeld bepaald al een onderdeel van Tweede Kamer,zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

dit laatste dal. De betrokken gebieden met enige bewoning zijn op Meerssen georiënteerd. Een andere indeling zou trouwens moeten leiden tot toevoeging aan de gemeente Maastricht.

Het gebied van de nieuwe gemeente Simpelveld vormt de overgang van het stadsgewest Oostelijk Mijngebied naar het open recreatiefagrarische deel van Zuid-Limburg en is als zodanig een afgerond geheel. Gegeven het feit dat de gemeente Bocholtz vanwege haar inwonertal niet als zelfstandige gemeente gehandhaafd kan blijven, is het opnemen daarvan in de nieuwe gemeente Simpelveld de meest voor de hand liggende oplossing. De door de raad aangehaalde geïsoleerde ligging van Bocholtz geldt juist niet ten aanzien van Simpelveld. De aanleg van de verbindingsweg Maastricht-Klaverblad Bocholtz staat overigens niet meer op het programma. De stelling dat Simpelveld in vergelijking met Bocholtz in veel sterker mate is gesuburbaniseerd is -daargelaten of dit inderdaad wel het geval is -voor de nieuwe gemeentelijke indeling irrelevant. Wat de indeling van de qrensovergang Bocholtz, het Klaverblad Bocholtz en het ten oosten daarvan gelegen -overigens onbewoonde -Langeveld betreft gaat de voorkeur van de provincie uit naar de grensgemeente Kerkrade.

H. Zuidelijk Zuid-Limburg

Het voorstel van 1969 voorzag, behalve in een uitbreiding van Maastricht met onder andere de kernen van Bemelen en Cadier en Keer en enig gebied van Berg en Terblijt, in samenvoeging van enerzijds Margraten, Gulpen, St. Geertruid, Mheer, Noorbeek, Slenaken en delen van Bemelen, Wijlre, Cadier en Keer en Gronsveld en anderzijds Vaals, Wittem en Bocholtz. Zoals in Oirsbeek-Schinnen en omgeving en in midden Zuid-Limburg worden ook in zuidelijk Zuid-Limburg vele relatief kleine gemeenten aangetroffen. De onderhavige streek, Mergelland, is rijk aan natuur-en landschapsschoon. Vandaar de aanwijzing tot proefgebied voor een nationaal landschapspark. Bij het ontwerpen van een nieuwe gemeentelijke indeling is dan ook de voornaamste opgave hier gemeenten te formeren waaraan de specifieke belangen die in dit gebied moeten worden behartigd, kunnen worden toevertrouwd. Aan de destijds door de gemeenten kenbaar gemaakte wensen is overigens grote betekenis toegekend. Bemelen en Cadier en Keer spraken zich uit voor een samengaan met Margraten, zonder Gulpen. St. Geertruid, Margraten, Mheer en Noorbeek kozen voor samenvoeging dezer gemeenten met Bemelen, Cadier en Keer en het landelijke deel van Gronsveld. Slenaken dacht aan combinatie met Wittem en een deel van Gulpen. Met inachtneming van een en ander werd een gemeente ontworpen -waarin Slenaken, Wittem en Gulpen niet zijn opgenomen -bestaande uit Bemelen, Cadier en Keer, Margraten, St. Geertruid, Mheer en Noorbeek alsmede de westelijke uitloper van Wijlre en het gebied van Gronsveld ten oosten van de kern. Moeilijker is een herindeling welke de instemming van de gemeenten heeft, in het oostelijke deel van zuidelijk Zuid-Limburg. Daar is eerst Vaals. Het huidige inwonertal, de positie van grensgemeente, het daardoor toch van het aansluitende deel van Zuid-Limburg afwijkende karakter en de ex-centrische ligging, met name ook van de kern, hebben ertoe doen besluiten de gemeente ongewijzigd te handhaven. Wittem en Slenaken wensten destijds samenvoeging met een deel van Gulpen. Laatstgenoemde gemeente kon zich met het plan van 1969 verenigen. Wijlre verzette zich daartegen en zag in gemeentelijke herindeling geen heil. Vooropstellende dat Wijlre (3600 inwoners) bezwaarlijk buiten een gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg kan worden gehouden, zou kunnen worden gedacht aan opneming in de combinatie met Valkenburg-Houthem dan wel eventueel in de combinatie Simpelveld-Bocholtz met het landelijke deel van Voerendaal. De geringe afstand tussen de kernen van Wijlre en Gulpen vormt op zichzelf echter een reden om in elk geval deze beide gemeenten in één verband te brengen. De twee gemeenten geven vrijwel dezelfde structuur te zien als Wittem en Sle-Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

naken, welker gedachten reeds gingen in de richting van samenvoeging met een deel van Gulpen. Al met al is gekozen voor combinatie van Wittem, Slenaken, Gulpen en Wijlre, zij het dat enerzijds het noordelijke deel van deze gemeente werd opgenomen in de combinatie met Valkenburg-Houthem en dat anderzijds het oostelijke deel, evenals noordelijk Wittem, werd ondergebracht in de combinatie van Bocholtz, Simpelveld en zuidelijk Voerendaal.

Meningen van de gemeenteraden

De gemeenteraad van Margraten acht weliswaar de argumenten om tot herindeling te komen vaak juist, maar daaruit vloeit niet automatisch voort dat herindeling de enige oplossing is. Indien herindeling niettemin doorgang vindt, kan de raad in beginsel instemmen met de vorming van de zogenaamde plateaugemeente zoals in het voorstel is voorzien.

Ook de gemeenteraad van Bemelen wenst de zelfstandigheid van zijn gemeente behouden te zien. Wordt de herindeling echter doorgezet, dan kan de raad zich met de voorgestelde nieuwe indeling van zijn gemeente verenigen. Deze mening heeft ook de raad van de gemeente Cadieren Keer, waarbij uitdrukkelijk gesteld wordt dat men in geen geval wil samengaan met Maastricht. De raad heeft voorts bepleit om, indien het herindelingsplan realiteit wordt, Cadier en Keer als bestuurscentrum te laten fungeren en ook de naam Cadier en Keer aan de nieuwe gemeente te verbinden.

De raden van de gemeenten Mheeren St. Geertruidgeven de voorkeur aan het zelfstandig voortbestaan van hun gemeenten. Mocht herindeling onvermijdelijk blijken, dan opteren de raden voor een plateaugemeente, omvattende de gemeenten Noorbeek, St. Geertruid en Mheer, de kern Eckelrade, de gehuchten Hoogcruts, Schilberg, Terlinden, Reymerstok, Honthem en wellicht de gemeente Slenaken. Op deze wijze ontstaat een gemeente met een grote homogeniteit, omdat alle kernen van een zelfde aard en samenstelling zijn. Bij de raden bestaan overwegende bezwaren tegen het opnemen van de verstedelijkte forensengemeente Cadier en Keer in de nieuwe plateaugemeente. Ook tegen het daarin betrekken van de gemeente Margraten bestaan bezwaren, zij het in mindere mate.

De raad van Noorbeek stemt in met de voorgestelde plateaugemeente maar betwijfelt of de verstedelijkte forensengemeente Cadier en Keer (en daardoor mede de gemeente Bemelen) daarin wel thuis hoort.

De gemeenteraad van Gulpen gaat akkoord met het voorstel. Hij is van mening dat herindeling van gemeenten beperkt behoort te blijven tot het creëren van draagvlakken, voldoende breed voor een adequate verzorging van het algemeen welzijn en het scheppen van het daarvoor vereiste voorzieningenpatroon. De bestuursorganisatie dient aan de eis te voldoen dat zij is afgestemd op de te vervullen taken en eenheid in beleid en uitvoering verzekerd is. Een «geografische eenheid» behoeft allerminst gelijk te zijn aan een bestuurlijke eenheid. Met het voorliggende voorstel kan de raad instemmen, omdat in de nieuw te vormen gemeente Gulpen duidelijk de hoofdkern wordt. De nieuwe gemeente moet in staat worden geacht de verzorgingsfunctie van de kern Gulpen verder uit te bouwen. Voorts zal de recreatiefagrarische functie adequaat kunnen worden vervuld, terwijl de afstand bestuurbestuurden beperkt blijft. De ontwikkelingen waarbij Gulpen steeds meer een verzorgingsfunctie voor de drie andere (bij Gulpen te voegen) gemeenten is gaan vervullen, worden op deze wijze gevolgd. De raad spreekt wel de wens uit ook de gemeente Noorbeek deel te laten uitmaken van de nieuwe gemeente. Noorbeek maakt deel uit van het centrale deel van het Mergelland en is in sterke mate georiënteerd op Gulpen. Voorts zullen naar zijn mening de kleine kernen Ingber en Terlinden geheel tot de nieuwe gemeente Gulpen moeten gaan behoren.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

De gemeenteraad van Slenaken staat afwijzend tegenover het voorstel en opteert voor het oorspronkelijke voorstel uit 1969, te weten de vorming van een parkgemeente samen met Wittem en het landelijke deel van Gulpen. De ontwikkelingen aan de rand van het parkgebied onderstrepen zijns inziens nogmaals de noodzaak van een parkgemeente. De raad is het eens met de gedachte Vaals niet bij deze parkgemeente te voegen, aangezien die gemeente daar qua karakter niet in past.

De raad van de gemeente Wittem is unaniem van mening dat Wittem als zelfstandige gemeente gehandhaafd dient te blijven. Hij heeft niet de behoefte gehad zich te verdiepen in alternatieve oplossingen. De kerkdorpen van Wittem vormen in hun verscheidenheid een hechte eenheid. Geen van deze kerkdorpen speelt in het Wittemse verband een overheersende rol. Er is sprake van een harmonisch evenwicht op elk gebied. De gemeentelijke verbondenheid tussen de afzonderlijke dorpen mag niet verbroken worden door afsplitsing van bij voorbeeld Eys van de overige woonkernen. Het herindelingsplan moet leiden tot een overaccentuering van de hoofdkern Gulpen en tot een ondergeschikte positie van de nu zelfstandige gemeenten die tot het nieuwe Gulpen zouden moeten gaan behoren. De raad verklaart overigens de streekfunctie van Gulpen ten volle te erkennen en is bereid alle medewerking te verlenen aan het scheppen van optimale voorzieningen voorde regio. Ten slotte merkt de raad op dat in 1969 de gemeente Wittem heeft geopteerd voor het samengaan met Slenaken en een gedeelte van Gulpen op basis van de toen bekende grenzen van het proefgebied Nationaal Landschapspark. Aangezien deze begrenzingen thans veel ruimer zijn getrokken, is de raad niet meer op deze gedachte ingegaan.

De gemeenteraad van Wijlre staat afwijzend tegenover het voorstel en kiest slechts voor zelfstandigheid. Samenvoeging van Gulpen en 'Wijlre levert sociaal-culturele problemen op wegens de historische tegenstellingen die tussen de beide gemeenten bestaan. Het doorvoeren van een aantal grenscorrecties zou naar de mening van de raad tot de mogelijkheden kunnen behoren, indien de betrokken bevolking daarmee volledig instemt. In dit kader denkt hij aan het afstaan van met name Wolfshuis, Gasthuis, Scheulder en Ransdaal, terwijl het toevoegen aan Wijlre van Schin op Geul en Oud-Valkenburg tot de logische oplossingen zou behoren. Wijlre, Etenaken, Schoonbron, Schin op Geul en Oud-Valkenburg hebben namelijk qua problematiek veel zaken gemeen (Geul, provinciale weg, riolering e.d.).

De gemeenteraad van Vaals gaat akkoord met het voorstel om de grenzen van zijn gemeente ongewijzigd te laten.

Commentaar Voor de nieuwe gemeentelijke indeling is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de geografische situatie. Allereerst laat zich dan aan de westkant onderscheiden een plateaugebied dat nagenoeg geheel ressorteert onder de gemeenten Bemelen, Cadier en Keer, Margraten, Mheer, Noorbeek en St. Geertruid, die zonder uitzondering behoren tot de kleine en zeer kleine gemeenten. Dit leidt haast vanzelf tot de conclusie dat er geen andere keuze overblijft dan de vorming van één gemeente welke het plateaugebied omvat. Elke andere formatie blijft immers beneden de maat. Alle gemeenteraden blijken daarmede eigenlijk ook weinig moeilijkheden te hebben. Een deel van de raden ziet echter het opnemen van de gemeente Cadier en Keer in de nieuwe gemeente als een probleem, omdat deze als verstedelijkte forensengemeente naar haar aard niet past in de nieuwe formatie. Nu kan niet worden ontkend dat de kern Cadier een van de schoolvoorbeelden van sub-urbanisatie is in Zuid-Limburg. Aan diverse andere gemeenten die van de nieuwe combinatie deel zullen uitmaken, is deze ontwikkeling echter ook niet zonder meer voorbijgegaan. Daarom kan niet worden gesteld dat de gemeente Cadier en Keer met een toch nog uitgestrekt agrarisch areaal -zo Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

men wil groengebied -niet in de nieuwe gemeente zou thuishoren. Het niet opnemen van de gemeente Cadier en Keer zou voorts de vraag doen rijzen waaraan dan de gemeente Bemelen -de kleinste gemeente in Zuid-Limburg -die meer relaties heeft met Cadier en Keer dan met de andere plattelandsgemeenten in de omgeving, zou moeten worden toegevoegd. Al met al lijkt dan ook de voorgestelde nieuwe plateaugemeente de enige reële oplossing. Het betrekken daarin van ook de gemeente Slenaken wordtafgezien daar-van dat de raad van deze gemeente zelf een andere oplossing voorstaat -gezien de ligging van Slenaken in het Geuldal niet opportuun geacht. Dat de nieuwe gemeente de naam Margraten zal dragen achten gedeputeerde staten in verband met de internationale bekendheid van Margraten ten gevolge van de aanwezigheid van het Amerikaanse oorlogskerkhof niet onlogisch. De raad van de nieuwe gemeente zal overigens beslissen over de kern waar de bestuurszetel van de nieuwe gemeente zal worden gevestigd. De raad van Vaals deelt, zo kan worden vastgesteld, de zienswijze dat de grenzen van zijn gemeente ongewijzigd kunnen blijven. De overige in het gebied gelegen gemeenten hebben hiertegen niet geopponeerd. Ook voor het centrale deel rond Gulpen worden geen termen aanwezig geacht om van het voorstel af te wijken. Vastgehouden moet worden aan de nieuwe gemeente Gulpen in de voorgestelde omvang ten einde de beperkte streekfunctie die de kern Gulpen vervult, tot verdere ontplooiing te kunnen laten komen. Zulks is mede vereist om deze kern de gelegenheid te bieden zich te ontwikkelen tot een tweede recreatief concentratiepunt naast Valkenburg, zij het van minder allure dan laatstgenoemde plaats. De gemeente Noorbeek dient -anders dan de raad van Gulpen meent -geen deel uit te maken van de nieuwe gemeente Gulpen, omdat haar grondgebied voldoen-de affiniteit heeft tot het plateaugebied. Te betwijfelen valt overigens -daargelaten dat dit geen doorslaggevend criterium kan zijn -of Noorbeek in sterke mate op Gulpen georiënteerd is. Aan de wens van de raad van Gulpen om het gehucht Ingber geheel bij de nieuwe gemeente Gulpen te voegen was reeds voldaan bij het trekken van de nieuwe gemeentegrenzen. Terlinden is in verband met de ligging ten opzichte van de kern Margraten in zijn geheel bij de nieuwe gemeente Margraten gevoegd. Er is evenmin reden om de gemeente Wijlre anders in te delen dan in het voorstel is voorzien. De afstand tot de kern Gulpen is dermate gering dat Gulpen en Wijlre in elk geval in één gemeentelijk verband dienen te worden gebracht. De structuur van beide gemeenten geeft overigens vrijwel hetzelfde beeld te zien als die van de gemeenten Wittem en Slenaken. Vanwege de positie van Gulpen kan de reeds uit 1969 daterende gedachte van de raad van Slenaken om zijn gemeente te doen samengaan met de gemeente Wittem en het landelijke deel van de gemeente Gulpen nog minder dan destijds in gunstige overweging worden genomen. Resumerend kan worden gesteld dat krachtens het onderhavige voorstel de gemeenten Maastricht (11000 0 inwoners) en Vaals (11000 inwoners) gehandhaafd blijven en dat uit de overige 56 gemeenten 17 nieuwe gemeenten worden gevormd, te weten:

Nieuwe gemeente

Aantal inwoners

  • Susteren, Roosteren en Nieuwstadt (exclusief de industrie-

12000 terreinen onder Nieuwstadt) 2. Bom (exclusief industrieterrein Graetheide), Obbicht en 12250 Papenhoven (exclusief Nattenhoven), Grevenbicht en gedeelte van Nieuwstadt (industrieterrein ten oosten van E-9) 3. Sittard (exclusief DSM-lokatie Noord en Graetheide), 44 250 Limbricht, Munstergeleen en gedeelte Nieuwstadt (industrieterrein Nusterweg) 4. Galeen, Beek (exclusief vliegveldgedeelte), Spaubeek, 52 500 gedeelte van Sittard (DSM-lokatie Noord en Graetheide) en gedeelten van Born en Urmond (industrieterrein Graetheide)

Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3

  • Stein, Elsloo, Urmond (exclusief industrieterrein Graetheide) en gedeelte Obbicht en Papenhoven (Nattenhoven)

26250 6. Meerssen, Bunde, Geulle, Ulestraten en gedeelte Beek (vlieg-19750 veld) 7. Eijsden en Gronsveld (exclusief Eckelradeen Honthem) 10000 8. Schinnen, Amstenrade (exclusief het gedeelte ten oosten van 20500 de ontworpen weg Nuth-Schinveld-Duitse grens), Oirsbeek, Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek (exclusief Kling) en Schinveld 9. Brunssum, gedeelte Amstenrade (ten oosten van ontworpen 34750 weg Nuth-Schinveld-Duitse grens en Treebeek), gedeelte Merkelbeek (Kling) en gedeelte Heerlen (Treebeek) 10. Heerlen (exclusief Treebeek, bebouwing ten zuiden van 11950 0Rukkerweg en industrieterrein Beitel), Schaesberg (exclusief Eykske/Terwinselen en industrieterrein Strijthagen), Nieuwenhagen, Ubach over Worms en Hoensbroek (exclusief Vaesrade) 11. Kerkrade, Eygelshoven, gedeelte Schaesberg (Eykske/ 57 500 Terwinselen en industrieterrein Strijthagen) en gedeelte Heerlen (bebouwing ten zuiden van Rukkerweg en industrieterrein Beitel) 12. Simpelveld, Bocholtz, gedeelte Voerendaal, gedeelte 13750 Wittem (Eys-Overeys) en gedeelte Wijl re (Eikenrade) 13. Voerendaal (exclusiefduidelijk

gedeelte). Klimmen

13250 (exclusief Walem), gedeelte Wijlre (Ransdaal) 14. Nuth, Wijnandsrade, Hulsberg (exclusief Emmaberg en 17250 Heek), Schimmerten gedeelte Hoensbroek (Vaesrade) 15. Valkenburg-Houthem, Berg en Terblijt, gedeelte Hulsberg 17750 (Emmaberg en Heek), gedeelte Klimmen (Walem), gedeelte Wijlre (Schoonbron en Heerstraat) 16. Margraten, Cadier en Keer, Bemelen, St. Geertruid, Mheer, 12500 Noorbeek, gedeelte Gronsveld (Eckelrade en Honthem), gedeelte Wijlre (Gasthuis, Wolfshuis en Scheulder) en gedeelte Gulpen (Terlinden) 17. Gulpen (exclusief Terlinden), Slenaken, Wittem (exclusief 13000 Eys-Overeys) en Wijlre (exclusief Ransdaal, Schoonbron, Eikenrade, Gasthuis, Wolfshuis, Heerstraat en Scheulder)

Daarnaast zijn nog een aantal correcties van ondergeschikte aard in het grensbeloop, zoals dat aanvankelijk in het provinciale voorstel was voorzien, aangebracht, zulks eigener beweging dan wel voortvloeiend uit wensen van gemeenteraden of van bezwaarden waaraan redelijkerwijs kan worden tegemoetgekomen. Het gaat hierbij om de volgende punten. 1. De grens tussen de nieuwe gemeenten Born en Susteren is ter hoogte van Nieuwstadt enigszins in westelijke richting verlegd, zodanig dat de langs de oude rijksweg gelegen bebouwing, waarvan de bewoners op Nieuwstadt georiënteerd zijn, mede overgaat naar de nieuwe gemeente waarvan Nieuwstadt deel gaat uitmaken. 2. De grens tussen de nieuwe gemeenten Geleen en Meerssen is ter hoogte van Geverik zodanig verlegd dat ook de toekomstige uitbreiding van het vliegveld Zuid-Limburg (zogenaamde oostwestbaan) binnen de grenzen van de nieuwe gemeente Meerssen komt te liggen. 3. Tussen de nieuwe gemeenten Geleen en Schinnen is ter hoogte van Spaubeek de bestaande grens tussen de huidige gemeenten Schinnen en Spaubeek als nieuwe grens aangehouden, zodat het gehucht Oudekerk, dat volledig op Spaubeek georiënteerd is, met deze kern mede overgaat naar de nieuwe gemeente Geleen. 4. Tussen de nieuwe gemeenten Schinnen en Nuth is de grens zodanig in zuidelijke richting verlegd dat Hegge-Nagelbeek, welke kern op Schinnen georiënteerd is, naar de nieuwe gemeente Schinnen overgaat. 5. De grens tussen de sub 4 genoemde gemeenten is voorts zodanig gewijzigd dat het landgoed Reymersbeek binnen de nieuwe gemeente Nuth komt te liggen.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

Rechtspositie gemeentelijk personeel Aan het einde van de bespreking van het herindelingsvoorstel gaan gedeputeerde staten van Limburg nog uitvoerig in op de positie van het gemeentepersoneel, waarvoor ook van de zijde van de raden van diverse gemeenten en door de onderscheiden ambtenarenorganisaties bijzondere aandacht is gevraagd. Gaarne haal ik daaruit het volgende aan: «Zoals reeds opgemerkt, is gekozen voor een oplossing waarbij alle bestaande gemeenten -met uitzondering van de gemeenten Maastricht en Vaals, waarvan de grenzen ongewijzigd blijven -worden opgeheven. Dit is mede geschied om te voorkomen dat er tussen het personeel der diverse gemeenten onderscheid zou moeten worden gemaakt met betrekking tot hun toekomstige rechtspositie. De ontwerp-regeling bevat de in grenswijzigingswetten gebruikelijke bepalingen omtrent het personeelsstatuut, hierop neerkomend dat al het personeel -behoudens burgemeester, secretaris en ontvanger -van de op te heffen gemeenten overgaat in dienst van de nieuwe gemeenten, waarvan het bevoegde gezag dan binnen een bepaalde termijn ten aanzien van ieder personeelslid beslist of het in dienst blijft dan wel eervol wordt ontslagen, in welk laatste geval wachtgeld wordt toegekend. Wij verwachten niet dat uit de herindeling veel ontslagen zullen voortvloeien. Eerder is aannemelijk dat het totale personeelsbestand der gemeenten nauwelijks wijziging zal ondergaan in verband met de omvangrijke taken die door de nieuwe gemeenten moeten worden vervuld, al zal om dezelfde reden in de personeelsformatie van de nieuwe gemeenten wellicht niet voor elke in dienst van de huidige gemeenten zijnde functionaris plaats zijn. Voor velen zal overigens de overgang in dienst van grotere gemeenten betere perspectieven openen. Ons college deelt de opvatting dat bijzondere aandacht geschonken moet worden aan de positie van de ambtenaren in het herindelingsgebied. Wij hebben echter geen enkele bevoegdheid ten aanzien van de totstandkoming van de toekomstige personeelsformatie en kunnen slechts het bevoegde gezag bij hun taak begeleiden. Wij menen ondertussen», zo vervolgen gedeputeerde staten, «dat de termijn van zes maanden, zelfs na verlenging door ons college met nog eens zes maanden, waarbinnen de toekomstige personeelsinpassing tot stand moet komen, te kort is en dat de gebruikelijke wetsbepalingen op dit punt geen voldoende mogelijkheden bieden om de gesignaleerde problemen verantwoord op te lossen». De vrees waaraan het provinciaal bestuur hier uitdrukking geeft is ook wel door andere colleges verkondigd. Ik ben mij ervan bewust dat in een aantal gevallen van de nieuwe gemeentebesturen een bijzondere krachtsinspanning in dezen geëist wordt. Toch meen ik dat het niet alleen mogelijk moet zijn binnen uiterlijk een jaar na de datum van herindeling een oplossing voor de personeelsbezetting te vinden, maar dat het ook beslist niet verantwoord zou zijn bij het personeel onzekerheid omtrent hun positie langer dan een jaar te laten voortduren. Juist om deze laatste reden is mijn toenmalige ambtsvoorganger er destijds niet zonder aarzeling toe overgegaan ten aanzien van de gebruikelijke -en mijns inziens nog steeds zoveel mogelijk na te streven -termijn waarbinnen de personeelssituatie geregeld moet zijn, in herindelingswetten een mogelijkheid tot verlenging in te bouwen. De aanleiding daartoe was overigens de ervaring met een samenvoegingsoperatie (Zaanstad) van een tot dan toe nog niet voorgekomen schaal. Een overeenkomstige situatie -echt vergelijkbaar is eigenlijk geen enkel geval -zal zich bij aanvaarding van het onderhavige wetsontwerp hier en daar in Zuid-Limburg voordoen. Maar met de nu gegeven mogelijkheid van verlenging tot maximaal een jaar en met een goede voorbereiding -die bij een coöperatieve gezindheid van de betrokken gemeentebesturen al vóór de datum van herindeling kan worden ingezet -kan zo'n operatie mijns inziens zeker geklaard worden.

Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15521, nr. 3

Van de zijde van de ambtenarenorganisaties is ervoor gepleit om bij de herindelingswet nadere voorzieningen te treffen in verband met de uit de herindeling voortvloeiende personele consequenties. Voorgeschreven dient naar hun mening te worden dat de besturen van de op te heffen gemeenten vóór de datum van herindeling een organisatiemodel en een inpassingsplan voor het personeel opstellen en dat omtrent het inpassingsplan overleg plaatsheeft met de organisaties van overheidspersoneel, zulks ten einde te voorkomen dat de periode van onzekerheid voor de overgekomen ambtenaren te lang gaat duren. Van een voorschrift dienaangaande kan evenwel geen sprake zijn, omdat het bevoegd gezag van de nieuwe gemeente het recht heeft zelf te bepalen hoe de organisatiestructuur en de personeelsformatie van de gemeente eruit zullen zien. Afgezien daarvan behoeft het bevoegd gezag van een nieuwe gemeente zich toch niet gehouden te voelen aan hetgeen de besturen van de voormalige gemeenten hebben voorbereid. Zulks sluit intussen niet de mogelijkheid uit dat de beslissingen ter zake door de nieuwe gemeentebesturen -ik zinspeelde daar al op -op een of andere wijze reeds door de oude gemeentebesturen worden voorbereid. Daarbij zal het provinciaal bestuur zeker ook een begeleidende en bemiddelende rol kunnen en, zo begrijp ik, i.c. ook willen spelen. Gelet op het belang van een evenwichtig en snel verloop van het herindelingsproces zal ik het toejuichen wanneer deze vormen van voorbereidende samenwerking en begeleiding door alle betrokken overheden optimaal worden benut. In dit verband hebben gedeputeerde staten voorts nog opgemerkt: «Dit neemt niet weg dat wij ons realiseren dat de overgang van het personeel van de oude naar de nieuwe gemeenten in een aantal gevallen op problemen kan stuiten. Daarom spreekt de met name door de KABO en ABVA gelanceerde gedachte, om een bureau c.q. een commissie in te stellen, waarbij alle ambtenaren worden aangemeld aan wie in de nieuwe structuur geen passende functie kan worden geboden en waarbij tevens alle vacatures in de gemeenten in Zuid-Limburg worden aangemeld, ons wel aan. Aan een dergelijk instituut, dat dan moet beoordelen of in de vacature kan worden voorzien door benoeming van als gevolg van de herindeling vrijgekomen functionarissen, willen wij gaarne onze medewerking verlenen.».

Tot slot wil ik van harte het pleidooi voor een voortvarende behandeling van het voorliggende herindelingsvoorstel onderschrijven dat het provinciaal bestuur als volgt heeft verwoord:«De aanzet tot de onderwerpelijke herindeling is gegeven in 1968, toen het eerste ontwerp ener regeling ter kennis van de gemeentebesturen is gebracht. De noodzaak van een gemeentelijke herindeling in dit gebied wordt in brede kring ingezien en aanvaard, doch de vraag wanneer en hoe die herindeling tot stand komt veroorzaakt onzekerheid en onrust. Dit werkt verlammend op het adequaat functioneren van het openbaar bestuur. Om deze klemmende redenen verzoeken wij U, zulks in aansluiting op de door de raden van diverse gemeenten geuite wens, te willen bevorderen dat de onderhavige herindeling thans spoedig haar beslag krijgt.».

De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15521, nr. 3