Verslag - Gebeurtenissen rond de treinkaping te Beilen en de overval op het Indonesisch consulaat-generaal te Amsterdam

VERSLAG

I. INLEIDING

Pers, radio en televisie hebben omstandig verslag gedaan van de feiten. In onderdeel II van dit verslag vermelden we deze nochtans in hun volgorde om ze ook dezerzijds vast te leggen. Alvorens daartoe over te gaan, willen wij u een uiteenzetting geven van de voornaamste doelen die de regering zich bij deze hoogst ernstige incidenten heeft gesteld en van de middelen waarvan zij tot het bereiken daarvan heeft gebruikgemaakt. Bij deze gebeurtenissen verloren vier mensen het leven ten gevolge van het optreden van overvallers die geen middel, ook het verwerpelijkste niet, schuwden om de aandacht op zich te vestigen. Wij spreken ons diepste leedwezen uit jegens de nabestaanden van hen die omkwamen. Vrijwel aanstonds nadat de actie in Beilen begonnen was stond vast dat de daders bereid en in staat waren te doden. Dit heeft een drukkende last gelegd op al degenen die verantwoordelijkheid droegen voor het tot een einde brengen van deze zware inbreuken op de rechtsorde. Dit gold niet alleen de kaping in Beilen maar ook die in Amsterdam, waarbij ook nog de internationale rechtsorde werd geschonden. Van den beginne af stond het vast dat aan de eisen van de daders niet kon worden tegemoetgekomen. Daarmee was gegeven dat van onderhandelingen in de eigenlijke zin van het woord geen sprake kon zijn. Op het gebied van de dagelijkse noden is echter aan de verlangens van de overvallers voldaan. Ook tegen het geven van bekendheid aan de eisen bestond meestal geen bezwaar. Ons doel was uiteraard aan de beide situaties zo spoedig mogelijk een eind te maken met behoud van het leven en de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gegijzelden. Daarbij hadden we zorgvuldig in het oog te houden dat een oplossing zodanig moest zijn dat deze niet zelf weer een bron voor nieuwe gewelddaden zou vormen, dat de bevolking de geruststelling verkreeg dat doelbewust en effectief werd opgetreden en dat aan onze internationale verplichtingen, die met name bij de bezetting van het lndonesische consultaat-generaal zwaar wogen, werd voldaan. Of wij erin zijn geslaagd deze verschillende elementen te verenigen zal de toekomst moeten leren. Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Een weloverwogen en doeltreffende aanpak vereiste tijd. Die te winnen vereiste de inschakeling van contactpersonen. Wij hebben die in dit geval gekozen en gevonden in mensen die verbonden waren met de kringen waaruit de overvallers voortkwamen. De daders zelf vroegen ook naar dergelijke personen. Een enkele hunner is niet door de daders genoemd. Hij is als contactpersoon opgetreden omdat hij door een oproep voor de radio te kennen gaf, dat hij de acties snel tot een einde zou kunnen brengen. Aan alle contactpersonen is duidelijk gemaakt dat aan de eisen buiten die betreffende de dagelijkse noden niet kon worden tegemoetgekomen. Hun optreden heeft uiteindelijk een belangrijke bijdrage geleverd tot de beëindiging van de acties. Een aantal contactpersonen -in het bijzonder mevrouw Somoukil en de heren Kuhuwael, De Lima, Manusama en Metiary -hebben zich veel offers in tijd en inspanning getroost. Wij zijn daarvoor erkentelijk. Intussen was elke dag er een te veel. Met name in Beilen waren al vrij spoedig drie slachtoffers gevallen. De beduchtheid dat de overvallers in staat waren meer executies te verrichten groeide; het aan de gegijzelden toegevoegde leed werd met de dag ernstiger. De kans dat de overvallers weioverwogen of door paniek verderf zouden zaaien tengevolge waarvan moest worden ingegrepen, was niet gering. Evenmin de kans dat de contacten op niets zouden uitlopen, althans zó lang zouden worden gerekt dat een ingreep tenslotte onvermijdelijk was. Met het oog op deze mogelijkheid zijn al van het begin af plannen gereed gemaakt om in voorkomende gevallen te redden wat dan nog te redden viel. De geoefendheid van de daartoe opgelei-de manschappen, de deskundigheid en prudentie van hun commandanten, die ook bleken uit de ons voorgelegde voorstellen gaven ons het vertrouwen dat in het uiterste geval met precisie en met weloverwogen discipline zou worden ingegrepen. Wij zijn overigens dankbaar en opgelucht dat zulk een actie niet behoefde plaats te vinden. Een extra complicatie vormde nog de grote hoeveelheid geruchten en berichten die in deze dagen de ronde deden over voorbereiding van nieuwe wandaden. We hebben deze informatiestroom doen centraliseren zodat een evaluatie mogelijk bleek. Aan de hand daarvan hebben we waar dat noodzakelijk was voorbereidende maatregelen doen treffen. Een aantal berichten, vooral na 4 december, deed vermoeden dat er meer acties konden komen. Vooral in en om Beilen leek verhoogde waakzaamheid geboden. In het gene-Ie land is verhoogde oplettendheid aan de politie gevraagd. Ook werden objecten en personen extra bewaakt. Dit alles kon de indruk van overtrokkenheid wekken. Het bezwaar daarvan viel echter in het niet tegenover het gevaar dat grote onrust onder de bevolking zou ontstaan tengevolge van nog meer gewelddaden. Hinderlijk, zij het minder gevaarlijk, waren de niet-ophoudende geruchten dat ministers of andere overheidspersonen tijdig zouden zijn gewaarschuwd. Voor zover er enig concreet aangrijpingspunt was, zijn die geruchten aanstonds op hun waarde getoetst. Telkens bleek dat zij uit de lucht waren gegrepen. Ook heeft het verwijt geklonken dat diensten belast met het verzamelen van informatie over terroristische acties of voorgenomen misdrijven in de uitoefening van hun taak tekort zouden zijn geschoten. Wij hebben geen reden dat verwijt ook maar enigermate voor gegrond te houden. De gegevens die tot nu toe bekend zijn wekken de indruk dat de bezetting van het consulaat-generaal te Amsterdam een geïmproviseerd karakter droeg. Eerst na het plaats vinden van de treinkaping te Beilen schijnt het plan daartoe beraamd. De treinkaping daarentegen is vermoedelijk gedurende lange tijd voorbereid. Tot het plan behoorde dat de kapers met een bus naar Schiphol wilden gaan om daar uit een vliegtuig, waarin ook de gijzelaars zouden zijn vastgehouden, de eigenlijke eisen te stellen. Het bepalen van de gedragslijn tegenover de daders van de treinkaping was, omdat deze opzet vermoed werd, hachelijker. Dit te meer omdat zij aanvankelijk harder optraden en een klaarblijkelijk te voren overwogen gedragslijn volgden. Een en ander noopte tot Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

grote voorzichtigheid en tot het nemen van uitgebreide beveiligingsmaatregelen rond Wijster. De omstandigheden van het terrein -een open veld met hier en daar een boerderij en wat bosjes -leverden bijzondere moeilijkheden op. Wat Amsterdam betreft: juist het geïmproviseerde karakter van de overval maakt dat de Amsterdamse politie niet over enige voorinformatie over de mogelijkheid van een incident in het consulaat-generaal heeft kunnen beschikken. Wel heeft de gemeentepolitie ter plaatse onmiddellijk na het bekend worden van de treinkaping bij Wijster een verscherpte rijdende surveillance ingesteld. In deze maatregel van bewaking waren naast het Indonesisch con-sulaat-generaal enige andere objecten, die gezien hun aard daarvoor in aanmerking kwamen, betrokken. Wij hebben dit verslag op korte termijn willen uitbrengen. Dit impliceert dat er zich ook in de informatie waarover wij beschikken nog lacunes bevinden. In onderdeel II wordt er echter een nauwkeurig verslag geboden van de gang van zaken in Wijster en Amsterdam, zoals dat uit de verschillende tijdens de handelingen gemaakte logboeken kon worden samengesteld.

II. DE FEITELIJKE GANG VAN ZAKEN

A. DE TREINKAPING TE BEILEN

  • Dinsdagochtend 2 december -donderdagochtend 4 december

1.1. De kaping van de trein te Beilen, dinsdagochtend 2 december 1975

Om 10.07 uur werd de stoptrein Groningen-Zwolle, die enige ogenblikken eerder van het station Beilen was vertrokken met de noodrem tot stilstand gebracht. Onmiddellijk daarna drongen enige personen -naar eerst later bleek zeven Zuidmolukse jongeren -het eerste klas compartiment van het voorste treinstel binnen en begaven zich al schietend naar de cabine van de machinist. Deze was intussen op het rumoer afgekomen, had de deur van de bagageruimte die toegang geeft tot het eerste klas compartiment geopend en die, ziende wat er gaande was, onmiddellijk weer gesloten. Door een salvo dat de kapers door de deur heen op hem afvuurden werd hij ernstig gewond; later is hij in de bagageruimte gedood. De kapers maakten zich vervolgens van de uit twee treinstellen bestaande trein meester, dreven de passagiers van het voorste treinstel in het achterste compartiment bijeen en stelden de inzittenden van het achterste treinstel onder bewaking. Een tegemoetkomende trein, die gestopt was omdat de bestuurder poolshoogte wil-de nemen, werd beschoten. De kapers dwongen de passagiers van het voorste treinstel de ramen met kranten en rollen plastic te blinderen en posteerden in de deuropeningen van de compartimenten geboeide mannelijke gijzelaars om als levend schild bij een eventuele aanval op de trein te dienen. De portieren van de trein werden met kettingen voorzien van hangsloten af gesloten; daaraan werden nog imitatiebommen bevestigd. Omstreeks 11.15 werden twee vrouwelijke gijzelaars en een kind vrijgelaten om de eerste eisen van de kapers over te brengen.

1.2. De alarmering van de politie en de inrichting van het crisis-en beleidscentrum. Om 10.45 uur kwam op het districtsbureau van de rijkspolitie te Assen een melding van de centrale spoorwegrecherche binnen dat stoptrein 734 er gens op het baanvak Beilen-Hoogeveen «vermist» was. Een in de buurt zijn-de patrouillewagen werd meteen mobilofonisch gewaarschuwd. Intussen hadden een tweetal monteurs van de afdeling seinwezen van de NS de bewuste trein al stil zien staan en waren op onderzoek gegaan.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Bij de geblindeerde trein zagen zij twee gemaskerde en gewapende mannen. Daarop hielden zij de al genoemde sneltrein aan. Toen er op de machinist, die naar buiten was gekomen, werd geschoten, is deze onmiddellijk teruggereden. Zelf begaven zij zich ijlings naar een in de nabijheid gelegen boerderij van waaruit om 10.51 uur de rijkspolitie te Beilen werd gealarmeerd. Op het districtsbureau word bij het binnenkomen van deze melding de conclusie getrokken dat het om een gijzeling ging. Nadat de districtscommandant der rijkspolitie nog een tweetal patrouillewagens naar de plek van de kaping had gedirigeerd, alarmeerde hij ogenblikkelijk daarna de procu-reur-generaal te Leeuwarden, de hoofdofficier van justitie te Assen, de Commissaris der Koningin en de burgemeester van Beilen. Het bericht dat door Molukkerseen aanslag op de trein was gepleegd werd om 11.05 uur ook door de hoofdofficier van justitie aan de procureur-generaal te Leeuwarden doorgegeven. Om 11.19 uur bevestigde de districtscommandant, die nadere berichten van één der inmiddels ter plekke gearriveerde patrouillewagens had ontvangen, aan de procureur-generaal dat de treinkapers een aantal gijzelaars in de trein vasthielden. Overeenkomstig een voor dergelijke gebeurtenissen gereedliggende blauwdruk werd in overleg met de procureur-generaal door de districtscommandant en de burgemeester van Beilen besloten in het gemeentehuis te Beilen een beleidscentrum in te richten. De eerste vertegenwoordiger van het openbaar ministerie kwam tegen 11.30 uur daar aan; in onderling overleg zijn de eerste voorzieningen getroffen. De Commissaris der Koningin, de hoofdofficier van justitie en de districtscommandant der rijkspolitie arriveerden tegen 12.00 uur in Beilen. Om 12.50 uur kwam de procureur-generaal in het beleidscentrum aan om de leiding daar-van op zich te nemen.

Het beleidscentrum beschikte over een staf waarvan deel uitmaakten vijf psychiaters -vier van hen ondersteunden telkens in ploegen van twee in de commandopost de politieambtenaren die het contact met de trein onderhielden -één psycholoog, een tweetal ambtenaren van de voorlichtingsdienst van het Ministerie van Justitie, een functionaris van het Ministerie van Volksgezondheid voor de coördinatie van de medische hulp, een drietal deskundigen van de NS en een functionaris van de PTT, die belast was met de zorg voor de verbindingen. Later op de dag werd door de NS een opvangcentrum ingericht voor de familieleden van de gijzelaars. Van de door de NS verzorgde mogelijkheden voor telefonische informatie is veel gebruik gemaakt. Desondanks duurde het geruime tijd voordat enig inzicht kon worden verkregen in het aantal en de identiteit van de gegijzelden. In een dicht bij de plaats van de kaping gelegen boerderij, nabij het dorp Wijster, werd een commandopost ingericht. Van daaruit werd het contact met de trein onderhouden en het optreden van de ingeschakelde politie-en militaire eenheden in de directe omgeving van de trein geleid en gecoördineerd. Toen om 11.09 uur de procureur-generaal te Leeuwarden aan de secreta-ris-generaal van het Ministerie van Justitie berichtte van de aanslag op de trein, heeft deze onmiddellijk de Minister van Justitie op de hoogte gebracht. Na de bevestiging van het vermoeden dat het om een gijzeling ging werd tegen 11.30 uur in het hoofdgebouwvan het Ministerie van Justitie een crisiscentrum ingericht. De leiding berustte bij de Ministervan Justitie, die in nauw overleg stond met de Minister van Binnenlandse Zaken, die hem, zo nodig, afloste. Voor aflossing zorgde ook de Staatssecretaris van Justitie. Deze bewindslieden hadden veelvuldig overleg met de Minister-President. Voorts waren voor het voeren van overleg beschikbaar de Minister van Defensie, de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk -die enige malen daartoe in het crisiscentrum hebben vertoefd -en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De bewindslieden werden bijgestaan door een crisisstaf bestaande uit ambtenaren van de Ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken, Algemene Zaken, Defensie, Verkeer en Waterstaat, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en functionarissen van de NS. Het crisiscentrum heeft via een Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

rechtstreekse verbinding een voortdurend en nauw contact met het beleidscentrumte Beilen onderhouden. Hoewel het enige tijd nam een nauwkeurig inzicht in de aard van de gebeu rtenissen te krijgen, was het van meet af aan duidelijk dat de ernst van de situatie de alamering van de bijzondere bijstandseenheden -de BBE-R(ijkspolitie), de BBE-K(rijgsmacht) en de BBE-M(ariniers) -gebood. Deze eenheden zijn reeds op dinsdag 2 december te Beilen gearriveerd. Gedurende de volgende dagen hebben zij ter beschikking gestaan van het beleidscentrum te Beilen. Voor de afzetting van de plaats van het misdrijf en voor de regeling van een goede gang van zaken rond het beleidscentrum zijn in de loop van 2 december nog aangetrokken mobiele eenheden van de rijkspolitie en een detachement van de Koninklijke Marechaussee. Deze eenheden zijn op donderdag 4 december versterkt met een pantserinfanteriebataljon uit Assen voor de afzetting van de omgeving van de gekaapte trein en de bewaking van het beleidscentrum te Beilen.

1.3. De verdere gebeurtenissen op dinsdag 2 december Eén van de door het districtsbureau te Assen gewaarschuwde patrouillewagens van de rijkspolitie ving de om 11.15 uur vrijgelaten gijzelaars op. Zij hadden de volgende getypte eisen van de kapers bij zich (bijlage I): 1. Een reisbus moet ter beschikking worden gesteld. 2. De regering dient op Schiphol een vliegtuig gereed te maken. 3. De politie dient handboeien te leveren om de gegijzelden onder controle te kunnen houden. 4. Het ultimatum loopt om 12.45 uur af. Om 13.00 uur zal de eerste gijzelaar worden gedood en daarop een per half uur. Om 14.30 uur zullen er dan drie doden zijn. 5. Politie-en andere eenheden moeten uit de buurt blijven. Een aanval op de trein zal fataal voor de gijzelaars zijn; er zijn explosieven in de trein. 6. Wij (de kapers) zullen tot het uiterste gaan. 7. De bus moet gereed staan op de eerste verharde weg die de spoorlijn kruist. Communicatie per telefoon of per in sportkleding gestoken koerier. De bestemming van de kapers zal eerst aan boord van het vliegtuig bekend worden gemaakt. Enige gijzelaars zullen meegaan om een aanval op het vliegtuig te voorkomen. Deze eisen werden omstreeks 11.20 uur mobilofonisch ter kennis van de districtscommandant der rijkspolitie gebracht. Op het in opbouw zijnde beleidscentrum te Beilen is in allerijl een antwoord geformuleerd (bijlage II). De krappe termijn van het ultimatum maakte overleg met het crisiscentrum in Den Haag onmogelijk. Het antwoord bevatte de volgende hoofdpunten. 1. De eisen zijn eerst om 12.15 uur op het gemeentehuis van Beilen aangekomen. Daarop kan binnen 30 minuten geen beslissing worden genomen. 2. De eisen zijn aan de regering doorgegeven. Nader bericht volgt. 3. Over de gevraagde bus is contact opgenomen. 4. Verzoeke geen overhaaste stappen te ondernemen. Dit antwoord waarmee in de eerste plaats werd beoogd tijd te winnen voor nader overleg met het crisiscentrum en voor een overweging van de voorhanden zijnde alternatieven, is om 13.10 uur in de trein afgegeven door een wachtmeester van de rijkspolitie. De kapers hadden kort daarvoor, om 13.02 uur, nog een vrouwelijke gijzelaar vrijgelaten. De wachtmeester heeft om 13.20 uur de trein verlaten. Het navolgende gedeelte van het verslag is gebaseerd op de verslagen van waarnemingen uit de omgeving van de trein. Om 13.47 uur wordt een persoon met een rode jas aan uit de trein geworpen. Deze bleek naderhand de gedode machinist, de heer J. H. Braam, te zijn. Om 13.48 uur worden schoten uit de trein gehoord. Om 13.55 uur vangt een in de buurt zijnde politiefunctionaris een uit de richting van de trein komende man op. Naderhand is gebleken dat de kapers om ongeveer 13.45

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

b

uur het voornemen hebben opgevat een gijzelaar te doden. Zij kozen daarvoor uit de heer R. H. de Groot uit Sappemeer, die hen had geërgerd omdat hij niet vlot genoeg wilde meewerken bij het blinderen van de trein. Op het balkon aangekomen waar de executie zou plaatsvinden wist de heer De Groot gebruik te maken van een moment van onoplettendheid van de bij hem staande kapers door onverhoeds uit de trein te springen en vervolgens in een greppel bij de spoorlijn te duiken. De schoten die hem werden nagezonden troffen geen doel. Om 15.02 uur wordt een deur aan de westzijde van het voorste treinstel geopend. In de deuropening verschijnt een kaper met een geboeide gijzelaar. Deze wordt uit de trein geduwd en in de val wordt op hem geschoten; hij komt voorover op de spoorbaan terecht. De kaper die in de deuropening staat lost ogenblikkelijk daarna een drietal schoten in de richting van de gevallen gijzelaar, waarop hij de deur van de trein sluit. Om 15.07 uur gaat de deur weer open. Een kaper springt op de spoorbaan en geeft nog een salvo in de richting van de op de spoorbaan liggende man, hij doet nog een paar stappen naar voren en lost van nabij nog een schot. Vervolgens gaat hij naar binnen en sluit de deur. Het slachtoffer was de 22-jarige heer L. F. Bulter. Aan het begin van de middag om ongeveer 14.00 uur hadden zich bij het beleidscentrum in Beilen twee Molukkers uit Assen gemeld, de heren D. Manuputty en H. Z. Tahapary, om als contactpersonen op te treden. Om 15.16 uur zijn zij de trein genaderd, waar zij om 15.21 uur instapten. Hun poging om contact met de kapers te krijgen leverde weinig op. Hun werd te verstaan gegeven dat de kapers niet met hen, noch met enige andere Molukse organisatie wilden onderhandelen. Zij moesten aan het beleidscentrum overbrengen dat de kapers een bus, een machinist en twee draagbare radio's wensten. Zij verlieten de trein om 15.28uur. Om 15.30 uur is de eerdergenoemde wachtmeester wederom naar de trein gegaan met het verzoek aan de kapers nadere eisen bekend te maken (bijlage III). Dezen hebben hun eisen herhaald: een bus, een machinist en draagbare radio's. Zij stelden dat wanneer aan deze eisen niet zou worden voldaan, om 17.00 uur twee of meer gijzelaars zouden worden doodgeschoten. Tegenover de wachtmeester werd het dreigement geuit dat hij, wanneer hij nogmaals met lege handen zou komen, zou worden doodgeschoten. Enige kapers sloegen hem met de kolf van hun geweer en dwongen hem over beide gedode slachtoffers op de spoorbaan heen te stappen. Het beleidscem trum heeft daarom, in overleg met het crisiscentrum, besloten de antwoorden op de eisen van de kapers per megafoon over te brengen. Om 19.10 uur is per megafoon een uit drie punten bestaand antwoord gegeven: 1 e. naar een machinist zou verder worden gezocht; 2e. de gevraagde radio's zijn beschikbaar; 3e. nadere indicatie gevraagd over de bestemming van de bus. Dit antwoord is in de loop van de avond nog verschillende malen herhaald. In de loop van de middag is er voortdurend contact tussen het beleidscentrum en het crisiscentrum geweest. Het bleek, vooral de eerste uren, heel moeilijk enig inzicht in de situatie te verkrijgen. De gekaapte trein was tot stilstand gekomen op een moeilijk te benaderen plaats; waarnemingen konden niet van nabij geschieden. De noodzakelijke verbindingsmiddelen werden snel aangevoerd, doch wegens de moeilijke terreinomstandigheden heeft het tot ongeveer 15.00 uur geduurd, voordat een goede verbinding tussen het beleidscentrum te Beilen en de plaats van de kaping tot stand kon worden gebracht.

1.4. Hef gevoerde beleid

In de loop van de eerste dag was reeds gebleken dat de communicatie met de kapers moeilijk was. Het vinden van contactpersonen vergde beraad en tijd. Hierdoor was ook met het op gang brengen van een geregelde communicatie met de kapers, om de scherpte in hun optreden te verminderen, tijd Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

gemoeid. Deze handicap werkte te sterker daar tot en met donderdagochtend 4 december de kapers geen enkele aanduiding gaven over de drijfveren van hun optreden. Aan de andere kant was het duidelijk geworden dat een poging de gegijzelden met geweld te ontzetten bij de aanvankelijk beschikbare gegevens en met de aanvankelijk beschikbare middelen, zodanige risico's in zich hield, dat een dergelijke onderneming slechts verantwoord was, indien moest worden gevreesd, dat de kapers zonder ingrijpen veel slachtoffers zouden maken. Het denkbeeld de kapers de gevraagde bus ter beschikking te stellen is door het bevoegd gezag op het beleidscentrum te Beilen en door de verantwoordelijke bewindslieden op het crisiscentrum terzijde gesteld. In het licht van de eisen van de kapers -het buitenslands brengen van gijzelaars -kon het beschikbaar stellen van een bus slechts leiden tot het verergeren van de situatie. De wel naar voren gebrachte gedachte, dat met geweld een overval op de bus zou kunnen worden gedaan, is verworpen, niet alleen omdat deze veel gijzelaars in levensgevaar zou brengen, maar ook omdat de overheid, zo enigszins mogelijk, moet vermijden dat haar achteraf het verwijt van vals spel kan worden gemaakt. Bleef over het volgen van een beleidslijn tegenover de kapers die erop gericht was hen door onderhandelingen zonder concessies ertoe te brengen hun actie op te geven. Dezetaktiek borg aanvankelijk, toen decommunicatiemogelijkheden met de kapers beperkt waren en door de kapers aanvaarde en door ons aanvaardbaar geachte contactpersonen nog niet waren gevonden, risico's in zich. De onzekerheden en gevaren voor de gegijzelden waren echter bij de andere in het beeld komende alternatieven aanmerkelijk groter.

1.5. Dinsdagavond 2 december ■ woensdagochtend 3 december Teneinde eventuele plannen van de kapers om onder dekking van de gegijzelden te ontsnappen in de kiem te smoren, is de bewakingsring op een afstand van driehonderd meter van de trein in de loop van dinsdagavond 2 december versterkt. Een daaromheen liggende buitenring met een omtrek van acht kilometer die aanvankelijk vooral was bedoeld om nieuwsgierigen op een afstand te houden is, op geruchten dat de kapers versterking van buitenaf zouden krijgen eveneens verdicht. Gedurende de nacht is niet gepoogd met de trein contacten te leggen; de onberekenbaarheid van de kapers maakte dergelijke pogingen te riskant. Nadat in de loop van de middag van de eerste dag, behalve de reeds genoemde heer De Groot, nog iemand uit de trein was ontsnapt, slaagden in de loop van de avond enige personen te ontkomen uit het, 's-nachts niet bewaakte, achterste treinstel. Mede aan de hand van de door de ontsnapte gijzelaars gegeven aanduidingen kon het reeds begonnen onderzoek naar de identiteit van de kapers vrij snel voortgang vinden. Op het beleidscentrum te Beilen zijn in de loop van de nacht verschillende plannen ontworpen om in geval van nood de trein te benaderen. Daarbij bleken de risico's van een gewelddadige interventie zeer aanzienlijk. Ook het zoeken naar de geschikte contactpersonen voor het voeren van de onderhandelingen met de kapers is voortgezet.

1.6. Woensdag 3 december 1975

De tweede dag van de gijzeling begon te 8.30 uur met een vergeefse poging van de heer J. Lolulalon te 8.30 uur om per megafoon contact te leggen met de trein. Nadat enige pogingen om de kapers megafonisch te bereiken op niets waren uitgelopen, is een poging met een politieradioauto gewaagd. De enige reactie van de kapers bestond uit een aantal gerichte schoten op de auto. Hierop werd te 9.45 uur besloten de pogingen op te geven en nadere initiatieven van de kapers af te wachten.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Om ongeveer 10.30 uur werd een mannelijke gijzelaar vrijgelaten die een drietal brieven bij zich droeg (bijlagen IV, V en VI). De eerste brief van de kapers hield globaal het volgende in: Gisteren hebben wij drie personen gedood, omdat onze eisen niet zijn in-gewilligd. Wij herhalen nu onze eisen. Wij wensen een machinist, een bus bij de dichtstbijzijnde overweg en handboeien. Indien niet aan deze eisen is voldaan dan zal weer een gijzelaar worden gedood. De tweede brief was afkomstig van de gegijzelden. Zij smeekten daarin de regering tegemoet te komen aan de eisen en schreven dat zij het goed maakten. In een derde brief van de gegijzelden werd verzocht om geneesmiddelen, levensmiddelen, drinkwaren, dekens en voorts portofoons en draagbare radio's. Bij de beoordeling van deze eisen diende men ermee te rekenen dat de brieven van de gijzelaars onder dwang konden zijn geschreven. Afgezien hiervan, hoe schrijnend de inhoud ook was, met het verzoek aan de eisen tegemoet te komen kon geen rekening worden gehouden, omdat de gijzelaars dan in nog groter gevaar zouden komen. Aan vrije aftocht kon niet worden gedacht. Op de eisen om een bus en een machinist kon dan ook niet worden ingegaan. Het verzoek om handboeien was zonder meer verwerpelijk. Ook de verzoeken om portofoons en draagbare radio's werden afgewezen, zoveel mogelijk moest worden voorkomen dat de politieverbindingen en de radioberichten zouden worden afgeluisterd. Op grond van deze overwegingen werd besloten tot de volgende reactie; 1. Er zullen megafoons worden aangeboden. 2. Levensmiddelen en geneesmiddelen en drinkwater zullen worden aangeboden. 3. Over de machinist zal worden gezegd dat deze niet direct beschikbaar is. De kapers moeten goed beseffen dat het moeilijk zal zijn een vrijwilliger te vinden, omdat daags tevoren immers een machinist is gedood. 4. Over de bus zal niet worden gerept. Voordat het ultimatum om 11.30 uur zou aflopen heeft de eerder genoem-de wachtmeester deze reactie aan de kapers overgebracht. Dat hij zich daartoe bereid verklaarde na de dreigementen die de vorige dag tegen hem waren geuit dwingt diepe bewondering af. De wachtmeester kwam te 11.45 uur terug uit de trein met de mededeling dat de kapers toestemden in de fouragering van de gijzelaars. Nadat de kapers per megafoon waren benaderd, gaven zij omstreeks 12.00 uur te kennen dat zij geen bezwaar hadden tegen de aanleg van een veldtelefoonverbinding. De bevoorrading van de trein was om 14.52 uur gerealiseerd, het aanleggen van de veldtelefoon om 16.01 uur. De wachtmeester die nu weer bij de aanleg van de telefoon betrokken was, is ternauwernood aan een gijzeling ontsnapt, toen hij bij de trein de kapers instructies gaf over het gebruik van de telefoon. Na het mislukken van de poging tot contact van de heer Lopulalon, was in-tussen op het crisiscentrum de heer ir. J. A. Manusama uitgenodigd voor een oriënterend gesprek over de ontstane situatie. Hij bleek de mening toegedaan dat geweld bij het verwezenlijken van zijn doelstellingen niet past. Daarom wilde hij trachten de kapers te overreden hun actie op te geven. Hij is daarop naar Beilen vertrokken om aldaar de laatste gegevens voor het gesprek te ontvangen. Nadat hij om ongeveer 16.05 uur als eerste gebruik had gemaakt van de telefoonverbinding met de trein om zijn komst aan te kondigen, kwam hij enige ogenblikken later bij de trein aan. Een kort gesprek dat de heer Manusama daar met de kapers had liep op niets uit. Toen deze tegenover hem persisteerden bij hun eis om een bus, heeft deze eigener beweging verklaard dat die eis niet zou worden ingewilligd. Bij het afbreken van het gesprek hebben de kapers nog kenbaar gemaakt de bemiddeling van de heren Ds. S. Metiary en Z. Pessireron te wensen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Na het vertrek van de heer Manusama heeft een van de gegijzelden, de heer H. Prins, tot tweemaal toe met de commandopost getelefoneerd. In het eerste gesprek heeft hij dringend verzocht om aan de eisen van de Molukkers toe te geven en zo snel mogelijk een bus ter beschikking te stellen. De door de autoriteiten gevolgde taktiek om door het inschakelen van tussenpersonen tijd te winnen zou bij de kapers grote frustraties opwekken en voor de gijzelaars uiterst riskant zijn. In het tweede gesprek heeft hij gevraagd om een directe verbinding met Den Haag. Waarom op het eerste verzoek niet kon worden ingegaan kwam reeds herhaaldelijk ter sprake. Het verzoek om eer directe verbinding met Den Haag kon evenmin worden ingewilligd. Het was praktisch zeker dat de kapers daarvan gebruik zouden maken om hun pressie te vergroten. Ervaringen elders hebben geleerd welke deasatreuze gevolgen daaruit kunnen voortvloeien. Er is dan geen marge meer voor welke tactiek ook. Na de verzoeken gedaan door de heer Prins hebben de kapers nogmaals laten weten op korte termijn een buste verlangen (17.20 uuren 17.42 uur). Hierop heeft de politieambtenaar die de telefoonverbinding onderhield in overeenstemming met de aanwijzingen van het beleidscentrum geantwoord dat, zoals reeds eerder bekend was gemaakt, de bus niet zou komen. Toen de agressiviteit onder de kapers toenam zei hij: «de heer Manusama is onderweg naar Den Haag om verslag uit te brengen. Hij moet nog spreken met de regering. Daarna komt antwoord». Aan het begin van de avond vervoegde de heer Metiary om wie door de kapers was gevraagd, zich bij de trein. Op zijn verzoek om berging van de slachtoffers toe te laten, werd geantwoord dat deze «concessie» zou afhangen van de bereidheid van de regering een bus tergeschikking te stellen. De heer Metiary maandede kapers om de passagiers goed te behandelen. Hij waarschuwde hen geen nieuwe slachtoffers te maken. Enige tijd later kwam ook de heer Pessireron. Daarna volgde weer een gesprek. Aan het slot daarvan hebben de kapers de volgen-de eisen geformuleerd: 1e. vóór 4 december, 10.00 uur moeteen machinist met bus naar de trein komen. 2e. indien niet aan deze eis wordt voldaan zal om 10.00 uur een gijzelaar worden gedood, zo er nadien niets geschiedt zal om 11.30 andermaal een gijzelaar worden neergeschoten. De heer Pessireron had verder contact aangeboden. De heer Metiary en hij zouden de volgende ochtend weer beschikbaarzijn.

1.7. Woensdagavond 3 december -donderdagochtend 4 december Na het bekend worden van het ultimatum is in het crisiscentrum langdurig overleg gepleegd over de te ondernemen stappen. De manoeuvreerruimte was zeer beperkt. Van het ter beschikking stellen van vervoermiddelen kon geen sprake zijn. Om de eventueel in te zetten contactpersoon toch iets in handen te geven is overwogen hem een boodschap mee te geven in de trant van: «zolang vrouwen en kinderen gegijzeld blijven, valt er niet te praten met de Nederlandse regering. Dat laatste geldt ook voor zolang de slachtoffers niet zijn geborgen». Tijdens het overleg is het denkbeeld gerezen mevr. Soumokil te benaderen, opdat zij vóór 10.00 uur contact zou kunnen opnemen. Toen donderdag 4 december 's ochtends vroeg haar medewerking werd ingeroepen, toonde zij zich daartoe bereid. In de loop van de nacht kwamen van verschillende zijden in het crisiscentrum waarschuwingen binnen over voorgenomen aanslagen op een aantal objecten. Alle waarschuwingen, die zonder uitzondering betrekking hadden op Nederlandse objecten, zijn zorgvuldig nagetrokken en geëvalueerd. In een aantal gevallen is tot een verscherpte bewaking overgegaan. Om de beschikbare mankracht van de politie niet te versnipperen en een zekere re-

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

serve achter de hand te houden, is besloten bij het instellen van een verscherpte bewaking zo selectief mogelijk te werk te gaan. Dezelfde gedragslijn is aangehouden in de volgende dagen. In de loop van de middag en avond zijn de laatste inzittenden van het achterste treinstel uit de trein ontsnapt. Uit het voorste compartiment wist de conducteur, de heer H. J. Brinker te ontkomen. Hij was door de kapers vastgebonden op de conducteursstoel in het bagagecompartiment. Door zich uit zijn jas te wringen kon hij zich van boeien bevrijden en slaagde erin via de deur van het bagagecompartiment te ontsnappen. Behalve de kapers waren toen nog 31 gijzelaars in het voorste treingedeelte overgebleven.

1.8. Donderdagochtend 4 december 1975

Reeds om 7.00 uur 's ochtends werd door de kapers telefonisch contact gezocht met de commandopost. Zij vroegen om de komst van de heer Pessireron. Om 7.15 uur is aan de kapers bericht dat de heer Pessireron zou komen. Op het beleidscentrum is hem gevraagd er zich toe te beperken een beroep op de kapers te doen niet ondoordacht te handelen. Het verdere verloop van de gebeurtenissen op donderdagochtend was als volgt. Omstreeks 9.25 uur betreedt de heer Pessireron de trein, die hij om ongeveer 10.15 uur verlaat. Hij brengt als mededelingen van de kapers over: 1e. een door hen in stencil gereedgemaakte verklaring (bijlage VII) zal vóór 11.45 uur aan de pers moeten worden verstrekt. Ook in dit stuk is vermeld dat er reeds drie doden zijn gevallen. In hun verklaring stellen de kapers geen moordenaars te zijn maar strijders voor de toekomst van hun volk en de onafhankelijkheid van hun land. Zij willen met hun daad het Nederlandse volk wakker schudden. Ten onrechte heeft het Nederlandse volk zich niet tegen zijn regering gekeerd toen deze 25 jaar geleden de Zuidmolukkers onrecht aandeed. Daarvoor moeten nu onschuldigen boeten. Het Nederlandse volk had aan de Molukkers moeten denken, toen de Koningin op 25 november bij de onafhankelijkheid van Suriname verklaarde dat ieder volk recht heeft op onafhankelijkheid. Men hoopt dat het Nederlandse volk zijn regering tot inkeer zal brengen; 2e. op hetzelfde tijdstip zal een bus gereed moeten staan en er zal een machinist beschikbaar moeten zijn; 3e. om 11.45 uur zal de heer Pessireron nader over de inwilliging van de eisen moeten berichten; 4e. het ultimatum wordt opgeschoven tot 12.00 uur. Inmiddels was ook mevr. Soumokil bij de commandopost aangekomen. Een verzoek aan de kapers om haar te woord te staan werd beantwoord met de mededeling dat zij geen contact met mevr. Soumokil wensten. Indien zij toch contact mocht opnemen, zou een gijzelaar worden doodgeschoten. Om 10.40 uur belt een gijzelaar, de heer W. Timmer, uit de trein met het klemmende verzoek de eisen van de kapers in te willigen; de toestand in de trein beoordeelde hij als uiterst gespannen. De kapers zouden tot grote opwinding zijn gebracht door de vage en steeds weer uitgestelde toezeggingen van de regering om een bus ter beschikking te stellen. Hij vraagt om de tussenkomst van de heren Jongeling, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en ds. Bouma uit Assen als bemiddelaars. Dadelijk na dit telefoongesprek, om 10.58 uur, is door de commandopost naar de trein gebeld met de vraag of de kapers met de door de heer Timmer genoemde personen wilden spreken. Te 11.03 uur kwam als antwoord dat de kapers onverkort bij hun aan de heer Pessireron meegegeven eisen zouden blijven. Om 11.37 uur belt de commandopost de trein met het bericht dat de heer Pessireron onderweg is naar de kapers. Deze arriveert bij de telefoon om 11.52 uur en brengt het volgende standpunt van de regering over; 1e. een bus wordt niet ter beschikking gesteld; 2e. de regering gaat akkoord met de publikatie van de verklaring van de kapers, mits zij erin toestemmen dat de lichamen van de slachtoffers worden geborgen en de bejaarden uit de trein Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

worden vrijgelaten. De heer Pessireron wordt niet naar de trein geroepen; de kapers zeggen terug te zullen bellen. Te 12.12 uur bellen de kapers terug: zij gaan niet akkoord met het standpunt van de regering en zullen tot executie van een gijzelaar overgaan. De heer Pessireron heeft vanaf 12.15 uur tot 12.34 uur met kleine onderbrekingen contact met de trein; hij tracht vruchteloos de kapers van de executie te weerhouden en vraagt uitstel tot 17.00 uur. Om 12.45 uur wordt de heer Bierling gedood. Om 12.45 uur deelden de kapers dit telefonisch mede aan de heer Pessireron. Zij herhaalden hun eisen omtrent de bus en een vliegtuig. Zij eisten verder seinlampen en zakbatterijen.

  • Donderdagmiddag 4 december -zondagavond 7 december: de onderhandelingsfase

2.1. Overzicht

Na de dood van de heer Bierling nam het verloop van de gebeurtenissen ondanks de aanstonds herhaalde eisen een onmiskenbare wending. Tastte de regering gedurende de eerste dagen nog in het duister over de achtergronden van de gijzelingsactie, de verklaring welke de kapers aan de heer Pessireron hadden overhandigd gaf daaraan een meer politieke dimensie. Dit aspect werd nog geaccentueerd door de aanslag op het Indonesisch con-sulaat-generaal te Amsterdam diezelfde dag omstreeks het middaguur. In de loop van de donderdagmiddag kregen de eisen van de kapers een wat andere inhoud. In plaats van de eis om een bus, die in de voorafgaande periode zo'n belangrijke rol had gespeeld, kwam het accent meer te liggen op verzoeken omtrent de materiële voorziening van de kapers en gegijzelden. Langzamerhand werd duidelijk dat na de eerste turbulente en dramatische 50 uren, de zaak wat overzichtelijker, zij het niet minder gevaarlijk was geworden. De volgende fase kenmerkte zich door een frequent inzetten van contactpersonen om de kapers eerst nog wat voorzichtig, later met meer klem, te overreden zich over te geven. De bezetting van het consulaat-generaal te Amsterdam maakte het manoeuvreren voor de regering overigens nog delicater. Omdat de overvallers in Amsterdam de beschikking hadden over televisie en radio, zou iedere naar buiten blijkende poging om de gegijzelde reizigers met geweld te bevrijden gevolgen kunnen hebben voor de gijzelaars in Amsterdam. Hoewel niet zeker was of de treinkapers over een radio beschikten kon het tegendeel ook niet worden aangenomen. Zolang in Amsterdam nog onvoldoende inzicht bestond in de kansen en mogelijkheden van een bevrijding van de gegijzelden door gebruik van geweld, was het onmogelijk om, in geval van nood, acties tegen de bezette objecten gelijktijdig ten uitvoer te brengen. Het gevaar dat de kapers zouden trachten te ontsnappen nam toe. Mede daarom werd besloten de buitenring van acht kilometer om de gekaapte trein hechter af te sluiten. Daartoe moest een beroep worden gedaan op het 43e Pantserinfanteriebataljon (later vervangen door het 45e Pantserinfanteriebataljon). De pers werd verzocht grote terughoudendheid te betrachten bij de berichtgeving over het verloop van beide gijzelingszaken.

2.2. Donderdagmiddag en avond 4 december 1975

Om 12.48 uur nemen de kapers weer contact op met de commandopost. Naast de nog hangende eisen -publikatie van de gestencilde verklaring en het ter beschikking stellen van een bus en een vliegtuig -delen zij aan de nog aanwezige heer Pessireron de volgende verlangens mee: 1e. vóór 15.00 uur moet een ambulance komen met voeding voor de gijzelaars en vijf seinlampen met tien bijbehorende batterijen; 2e. om 17.00 uur dient de heer Pessireron naar de trein te komen. Om 13.06 uur belt een gijzelaar, de heer L. F. Laurier, bestuurder van de Unie BLHP. Hij verzoekt een oproep aan Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

alle werknemersorganisaties door te geven om de eisen van de kapers in te willigen. Hij besluit met de vraag hem terug te laten bellen door de heer Hubben van de Unie BLHP of de heer Noordewier van het ANP. Gezien de inhoud van de verlangens van de heer Laurier -de voldoening daaraan zou het tot dusver gevoerde regeringsbeleid kunnen doorkruisen -is besloten niet op zijn beroep te reageren. Na enig heen en weer spreken komt de bevoorrading van de trein om 15.52 uur opgangen wordt om 16.28 uur beëindigd. Om 17.00 uur neemt de heer Pessireron weer telefonisch contact op met de trein. Hij deelt de kapers mee dat hun verklaring inmiddels in de pers is gepubliceerd. Voor het overige blijft het regeringsstandpunt ongewijzigd. Het verzoek om seinlampen wordt geweigerd: deze zijn niet nodig nu 's nachts de trein met schijnwerpers wordt verlicht. Aan het eind van dit gesprek gaat hij de trein binnen en komt daar om 18.00 uur weer uit. Hij brengt de volgende, in een stencil vervatte eisen van de kapers mee (bijlage VIII): -vrijlating van een aantal Molukkers die bij misdrijven -waaronder de beraamde aanslag op Paleis Soestdijk -betrokken zijn geweest; -de regering moet voor de televisie erkennen dat haar houding jegens de RMS onrechtmatig is geweest; -de Badan Persatuan en de Molukse jongerenorganisatie moeten voor de t.v. worden toegelaten; -er moet een gesprek komen tussen de heer Manusama en een vertegenwoordiger van de Indonesische regering; -de zaak van de RMS moet met Nederlandse steun voor de VN worden gebracht; -dit alles moet op kosten van de regering worden bekendgemaakt; -de politie moet buiten het gezichtsveld blijven. Aan deze eisen, die vergezeld gingen van een uitvoerige toelichting, is geen ultimatum verbonden. Om 19.25 uur neemt een groep contactpersonen, bestaande uit mevr. Soumokil en de heren Th. O. Kuhuwael, Dr. J. J. De Lima en Ir. J. A. Manusama contact op met de kapers. Deze groep, die ook de volgende dagen een rol zou gaan spelen, weet van de kapers toestemming te verkrijgen om de gedode gijzelaars de volgende ochtend te bergen. Om 20.18 uur verlaten de contactpersonen Wijster. Die avond hebben zich bij de trein geen gebeurtenissen van belang meer voorgedaan. In de loop van donderdag 4 december en in de daaraanvolgende nacht zijn op het crisiscentrum wederom een groot aantal meldingen van voorgenomen aanslagen op kwetsbare objecten binnengekomen, en werden verschillende plannen tot wraaknemingsacties van Nederlandse burgers op Molukkers aangekondigd. Hiertegenover is dezelfde beleidslijn gevolgd als de vorige avond en nacht: zorgvuldige verificatie en alleen verscherpte bewaking wanneer de aanwijzingen reëel bleken.

2.3. Vrijdag 5 december 1975

Na inleidende contacten in de loop van de ochtend gaan de kapers ermee akkoord dat de lichamen van de gedode gegijzelden zullen worden geborgen. De berging begint om ongeveer 12.00 uuren eindigt om 12.47 uur. De lichamen zijn terstond overgebracht naar het ziekenhuis te Meppel. Omdat bij de regering en op het beleidscentrum de indruk bestond dat de vier personen die de vorige avond gedaan wisten te verkrijgen dat de lichamen van de slachtoffers werden geborgen reëel contact met de kapers hadden kunnen leggen, is besloten dat niet te doorkruisen door andere contactpersonen toe te laten. In de loop van de middag is de trein met warm voedsel bevoorraad. Door een communicatiestoornis tussen een politieambtenaaren het bij defouragering ingeschakelde Rode Kruis is het meezenden van het nodige bestek bij het eten achterwege gebleven. Dit verzuim betreuren wij zeer. Om 19.47 uur komt bij monde van de heer Timmer het bericht uit de trein dat daar een explosie heeft plaatsgevonden. Volgens nadere door de heer Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Prins gegeven informatie, zouden er twee zwaargewonden zijn, waaronder een kaper, twee lichtgewonden en een gijzelaar zou in een shock verkeren. De twee vrij zwaargewonden, van wie de kaper er achteraf het ernstigst aan toe bleek te zijn, worden uit de trein gezet en een eindweegs in de richting van de nabijgelegen spoorwegovergang gebracht. De gewonde gijzelaar, de heer Ter Veer, wordt vergezeld door zijn vrouw, die een shock blijkt te hebben. De twee lichtgewonden, die de kapers niet wilden laten gaan, kon men in de trein helpen. Bij het vervoer van de gewonde kaper heeft de heer Prins assistentie verleend. Als hij weer in de trein is teruggekeerd, brengt hij telefonisch nader verslag uit over het gebeurde. Uit dat gesprek kon de definitieve conclusie worden getrokken dat er nog zes daders van de kaping in de trein waren. Inmiddels is komen vast te staan dat het ongeluk in de trein te wijten was aan een onhandige manoeuvre met een vuurwapen; toen het schot afging is de kogel uiteengespat tegen een bagagerek. De verwondim gen bleken te zijn veroorzaakt door metaalsplinters. Toen het ongeluk plaatsvond waren de heren De Lima en Kuhuwael op de commandopost aanwezig. Aan dezen is verzocht de kapers te benaderen met een bevel tot overgave. Hun poging had geen resultaat. De kapers gaven deze tussenpersonen te verstaan dat zij niet op overgave moesten aandringen, anders zouden zij niet meer als contactpersonen worden geaccepteerd. ledere poging van de politie om, gebruik makend van de verwarring, de trein te bestormen zou uitlopen op een grote schietpartij. De kapers hadden trouwens reeds terstond na het ongeluk tegen het ondernemen van enige actie gewaarschuwd.

2.4. Zaterdag 6 december 1975

In de ochtend van zaterdag 6 december hebben de heren Kuhuwael en de De Lima een gesprek gehad met de kapers. Tijdens dit gesprek bleek dat de kapers een nadere bespreking met de heer Manusama wensten over de in-houd van de eisen welke zij donderdag 4 december aan de Nederlandse regering hadden bekend gemaakt. Zij waren van mening dat er eerst een duidelijke toezegging van de regering moest komen over deze punten alvorens er aan overgave viel te denken. Na beëindiging van dit contact heeft de bevoorrading van de trein plaatsgevonden. Afgaande op het verslag van de heren Kuhuwael en De Lima over hun onderhoud met de kapers heeft de regering besloten toestemming te geven tot nader contact van mevr. Soumokil en de heren Kuhuwael, De Lima en Manusama. Desgevraagd heeft deze laatste de verzekering meegekregen dat hij de kapers kon mededelen dat er bij overgave niet op hen geschoten zou worden. Over de eisen van de kapers zouden namens de regering geen toezeggingen kunnen worden gedaan. De langdurige gesprekken die de groep contactpersonen in de loop van de middag met de kapers heeft gevoerd draaiden vooral om het punt dat de kapers een duidelijke toezegging op hun eisen wensten alvorens zij zich zouden overgeven, terwijl de heer Manusama bij zijn oordeel bleef dat deze eisen -met de strekking waarvan hij het overigens niet oneens was -eerst aan de orde konden komen, nadat de kapers hun actie zouden hebben beëindigd. Toen over dit twistpunt geen overeenstemming kon worden bereikt, hebben de kapers bedenktijd gevraagd tot de volgende dag, 14.00 uur. De overige twee dagen was gebleken dat de berichtgeving van de pers over de bewegingen van de politie -en andere eenheden -tot ernstige moeilijkheden bij de uitvoering van de noodzakelijk geachte maatregelen aanleiding gaf. Uit de reacties van de Amsterdamse overvallers viel met name af te leiden dat deze via radio en t.v. meer over het optreden van de politie hadden vernomen dan verantwoord was. Daarom is in de loop van de dag een gentleman's agreement tot stand gebracht tussen de Rijks Voorlichtingsdienst en de NOS en de daarin verenigde zendgemachtigden om geen directe uitzendingen te doen over de kaping en de overval en geen verbale of visuele registratie te geven van posities en bewegingen van de inge-Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

schakelde politie en militairen. Deze loyaal nageleefde overeenkomst heeft de taken van alle bij de gijzelingszaken betrokken autoriteiten aanmerkelijk verlicht. Dezelfde overwegingen die ten grondslag lagen aan genoemde overeenkomst noopten het beleidscentrum tot de verwijdering van alle journalisten uit de nabijheid van de plaats der kaping in Wijster.

2.5. Zondag 7 december 1975

Aan het eind van de ochtend werd uit de trein een lange lijst met benodigdheden doorgegeven. Daarop is niet meteen gereageerd. Men wilde eerst de resultaten van het overleg van de heer Manusama c.s. met de kapers afwachten. Om ongeveer 14.30 uur zijn de contactpersonen de trein in-gegaan. Nadat de heer Manusama de kapers had medegedeeld dat het standpunt van de Nederlandse regering ongewijzigd was gebleven, was de reactie van de kapers dat zij dan ook van geen concessie wilden weten. Zodra kwam vast te staan dat de kapers van overgave niet wilden weten, heeft de heer Manusama hen dringend verzocht dan toch tenminste zieken en bejaarden vrij te laten. Daarop besloten de kapers het echtpaar Barger te laten gaan. Aan de heer Manusama verzochten zij nog een in de trein opgestelde schriftelijke verklaring te doen publiceren (bijlage IX) luidende als volgt: «Wij vrije Zuid-Molukse jongeren hebben besloten een paar mensen vrij te laten om de wereld te tonen, dat wij geen onmensen zijn. Ook hebben wij nu inmiddels kunnen begrijpen dat de Nederlandse regering helemaal geen waarde hecht aan de levens van haar eigen mensen, maar dat de Nederlandse regering in feite liever hun eigen mensen laten doden dan toe te geven aan de wereld en haar eigen bevolking, dat zij ons, Zuid-Molukkers, onrecht hebben aangedaan. Maar dit wil nog niet zeggen, dat wij met onze gijzelingsactie zullen stoppen». Het gesprek in de trein eindigde met de verklaring van de kapers dat zij zich over de zaak zouden beraden en de heer Manusama zouden berichten wanneer zij hem dachten nodig te hebben.

Met deze teleurstellende uitkomst eindigde de onderhandelingsfase. Een klein lichtpunt was dat de gezondheidstoestand van de vrijgelaten gijzelaars redelijk bleek. Uit hun mededelingen viel af te leiden dat er tussen de kapers en de gegijzelden een zodanige relatie was gegroeid dat onmiddellijk levensgevaar voor laatstgenoemden toen niet bestond. Daar de gesprekken tussen de heer Manusama c.s. en de kapers langer hadden geduurd dan was voorzien, kon eerst aan het eind van de middag nader contact worden opgenomen over de bevoorrading van de trein. De kapers bleken er bezwaar tegen te hebben zich in het duister buiten de trein te begeven. Daarom besloten zij deze operatie tot de volgende dag uit te stellen. Zo is er die zondag geen proviand in de trein gekomen.

  • Maandag 8 december -zondag 14 december: de eindfase

3.1. Stand van zaken

Na de mislukking van de overredingspogingen van de heer Manusama c.s. zat er voorshands weinig anders op dan af te wachten tot de kapers nader contact zochten. De periode van afwachten was echter beperkt omdat gevreesd moest worden voor de fysieke gesteldheid en het geestelijk uithoudingsvermogen van de gijzelaars. Omdat de verwarming van de trein al sedert vrijdag 5 december slecht functioneerde en vanaf woensdag 10 december helemaal niet meer werkte, moest men ermee rekening houden dat een langdurig verblijf in de trein voor de gegijzelden steeds minder houdbaar zou worden. Daarom is al spoedig besloten dat, nadat eerst een op isolatie gerichte taktiek was beproefd, de kapers meer aktief zouden worden benaderd. Dit laatste werd vergemakkelijkt doordat de kapers zelf op het inschakelen van tussenpersonen gingen aandringen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Aan het eind van de week, toen de koude in de trein voor de gijzelaars ondragelijk leek te gaan worden, en weer op gang gekomen gesprekken met de kapers geen direct resultaat beloofden, is in het crisiscentrum ernstig overwogen gewapenderhand een einde aan de gijzeling te maken. Hoe ongunstig de kansen voor een dergelijke aktie ook lagen, een veel langer voortduren van de gijzeling leek voor de gegijzelden onhoudbaar. De beëindiging van de gijzeling op zondag 14 december is ook voor ons nog vrij onverwacht gekomen. Wat precies de reden is geweest dat de kapers zich hebben overgegeven is (nog) niet bekend. Het hier volgende verslag van de gebeurtenissen is beperkt tot enkele bijzondere voorvallen.

3.2. Maandag 8 december en dinsdag 9 december 1975

Gedurende deze twee dagen is het contact met de kapers zo beperkt mogelijk gehouden. De routineverzoeken om voedsel zijn kortaf behandeld. Op de verzoeken om de inschakeling van andere contactpersonen dan de vier eerder genoemden is niet ingegaan. De kapers hebben zich daarbij neergelegd. Uit de telefonische mededelingen van de kapers rees het vermoeden dat zij beschikten over een radio, zekerheid daaromtrent werd eerst later verkregen. Op dinsdag 9 december lieten de kapers nog weten dat er moeilijkheden met de verwarming waren. In verband met de kou in de trein vroegen zij om dekens.

3.3. Woensdag 10 december en donderdag 11 december 1975

Aan het eind van woensdagochtend 10 december 1975 vroegen de kapers om een onderhandelaar. Het beleidscentrum heeft, in het kader van de gevolgde taktiek, niet direkt op dit verzoek gereageerd. In het begin van de middag is het verzoek herhaald; de kapers vroegen nu om de tussenkomst van de heren Metiary en Pessireron in ruil voor de vrijlating van een zieke gijzelaar. Toen van de zijde van het beleidscentrum de naam van de heer Manusama werd genoemd ging men daarmee akkoord. Aan het eind van de middag heeft het crisiscentrum contact opgenomen met de heer Manusama, die zich bereid verklaarde de volgende dag naar de trein te gaan. In een t.v.-uitzending 's avonds heeft de heer Doornbos, directeur van de EO, een aanbod tot bemiddeling gedaan. Hij had tevoren hierover contact opgenomen met het crisiscentrum. De regering heeft dit aanbod zorgvuldig overwogen. Omdat niet duidelijk werd in welk opzicht de heer Dorenbos een element in de gesprekken met de kapers zou kunnen brengen dat degenen met wie eerder contact had bestaan, niet konden bieden, is -met volledig begrip van de heer Dorenbos -niet aanstonds van zijn aanbod gebruik gemaakt. Later bleek dat er geen behoefte aan zijn medewerking meer bestond. In de ochtend van donderdag 11 december is er overleg met de kapers geweest over de contactpersonen. Zij gingen akkoord met de komst van mevr. Soumokil en de heren Kuhuwael, De Lima en Manusama. De gesprekken die 's middags zijn gevoerd hadden de vrijlating van twee oudere gijzelaars, mevr. Schmid en de heer Bakker tot resultaat. De kapers bleken nog niet bereid zich over te geven. Afgesproken werd wel dat mevr. Soumokil en de heer Kuhuwael de volgende dag terug zouden keren om te spreken over de vrijlating van nog een gijzelaar. Bij terugkomst uit de trein had de heer Manusama een tweetal brieven bij zich, een van de kapers en een van de heer Laurier. De brief van de kapers (bij lage X) luidde als volgt: «Wij Vrije Zuidmolukse Jongeren verklaren deze actie pas te zullen beëindigen, als wij overtuigd zijn dat de Nederlandse regering het recht zal doen geschieden. Wij hadden eerder reeds vermeld in de boodschap aan het Nederlandse Volk, de uitspraak van de Koningin Juliana (25 november 1975) dat ieder volk recht heeft op haar onafhankelijkheid. Dit en slechts dit is het streven van ons volk».

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

In de brief van de heer Laurier (bijlage XI) werd door de gijzelaars instemming betuigd met de eisen van de kapers en een beroep op de vakbeweging gedaan er bij de regering op aan te dringen deze eisen in te willigen. Om taktische redenen is besloten beide brieven eerst na enkele dagen volledig te publiceren.

3.4. Vrijdag 12 en zaterdag 13 december 1975

Vrijdag 12 december is zonder incidenten van betekenis verlopen. Het bezoek van mevr. Soumokil en de heer Kuhuwael had een zeker resultaat in de vrijlating van de 17-jarige Irma Martens. Het gesprek met de kapers is overigens stroef verlopen; zij stelden geen andere gijzelaars meer vrij te willen laten. Eerst zou de Nederlandse regering nu een concessie moeten doen. Uit het medisch onderzoek van de 's avonds tevoren vrijgelaten gijzelaars was intussen gebleken dat de gezondheidstoestand van de gegijzelden in de trein achteruit dreigde te gaan. Daar vrijdagavond nog geen zicht bestond op een spoedige overgave van de kapers, zijn de mogelijkheden om op gewelddadige wijze de bezetting van de trein te beëindigen opnieuw onder ogen gezien. In afwachting van verdere beslissingen daaromtrent is men ertoe overgegaan het telefonisch contact met de kapers te intensiveren om iedere mogelijkheid van een spoedige overgave nader af te tasten. Men heeft zich voorts ernstig beraden over het nut van verdere gesprekken van de contactpersonen met de kapers. Toen in de loop van zaterdagochtend 13 december door de heer Manusama om toestemming werd verzocht voor een gesprek van mevr. Soumokil en de heer Kuhuwael met de kapers, heeft het crisiscentrum besloten daaraan gevolg te geven. Daarbij is evenwel uitdrukkelijk gesteld dat aan hen verder contact niet zou worden toegestaan. Nadat de kapers telefonisch hun in-stemming hadden betuigd met het bezoek van mevr. Soumokil en de heer Kuhuwael, zijn deze om 15.25 uur de trein binnengegaan. Het gesprek is tegen 16.15 uur beëindigd. Bij terugkomst in het beleidscentrum deelden de contactpersonen mee dat de onderhandelingen met de kapers niet eenvoudig waren geweest. Zij verzochten de gelegenheid te krijgen de heer Manusama te bellen. Deze zou namens de kapers worden verzoch naar Amsterdam te gaan teneinde de bezetters van het consulaat-generaal aldaar mede te delen dat als zij de bezetting zouden opheffen, de volgende dag om 12.00 uur een eind zou worden gemaakt aan de gijzeling in de trein. Aan hun bereidheid tot overgave hebben de kapers nog twee voorwaarden verbonden:

1e. mevr. Soumokil en de heren Manusama, Kuhuwael en De Lima krijgen verlof af en toe de kapers in de gevangenis te bezoeken, en 2e. de kapers geven zich over aan de heer Manusama, die hen daarna overdraagt aan de politie. Dit bericht kwam voor alle betrokken instanties betrekkelijk onverwacht. De uitkomsten van het de vorige avond gevoerde gesprek leken immers in een geheel andere richting te wijzen. Onmiddellijk na het bekend worden van dit resultaat zijn, na overleg tussen het crisiscentrum en de beide beleidscentra, mevr. Soumokil en de heer Kuhuwael naar het beleidscentrum te Amsterdam vertrokken, waarheen zich inmiddels ook de heer Manusama had begeven. Hun poging om door de treinkapers gewenste overgave van de bezetting van het consulaat-generaal te bereiken stuitte af op de weigering van de overvallers aldaar om in contact te treden met de heer Manusama. Eerst laat in de nacht werd zekerheid verkregen over de vraag of de wens tot beëindiging van de bezetting van het consulaat-generaal al dan niet het karakter van een voorwaarde voor overgave had. Dat bleek niet het geval te zijn.

3.5. De beëindiging van de gijzeling In de loop van de nacht en ochtend van zondag 14 december zijn de voorbereidingen getroffen voor de mogelijke beëindiging van de gijzeling. De af-Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

zetting van de plaats van de kaping werd nog verscherpt; de wegen in de omtrek moesten zoveel mogelijk worden vrijgemaakt om een vlotte afvoer van de kapers en de gijzelaars te waarborgen. Om veiligheidsredenen -de gijzeling op het consulaat-generaal duurde nog steeds voort -werd besloten de pers niet aanwezig te laten zijn bij de overgave van de trein. Voor de opvang van de gegijzelden zijn in alle stilte de laatste voorzieningen getroffen. Deze voorbereidselen moesten onder strikte geheimhouding worden uitgevoerd. De kans was niet uitgesloten te achten dat de kapers, wanneer daarvan iets naar hen zou uitlekken, alsnog van mening zouden veranderen. Daarom is ook aan de familieleden van de gijzelaars eerst enig mededeling gedaan toen de overgave een feit was. Om ongeveer 10.00 uur arriveerden mevr. Soumokil en de heren Manusama, Kuhuwael en De Lima in het beleidscentrum te Beilen. Even later vervoegde zich daar ook de heer Metiary. Vervolgens gingen de vier eerstgenoemden naar de trein. Tegen 13.00 uur is de heer Metiary weer vertrokken. De groep is om 11.45 uur de trein binnengegaan. Om 12.00 uur verschenen de vier contactpersonen met de ongewapende kapers. Op enige afstand van de trein werden zij aangehouden door de politie en zijn meteen daarna vooreen eerste verhoor naar elders getransporteerd. Om 12.15 uur verschenen de mariniers van de BBE-M bij de trein. Na een eerste vluchtig onderzoek van de trein -waarbij aanstonds al bleek dat de «explosieven» waarmee de deuren waren verzegeld bestonden uit ingevaarlijk vuurwerk -zijn de gijzelaars één voor één uit de trein geholpen en vervolgens voor observatie naar de ziekenhuizen van Assen, Hoogeveen en Meppel gebracht. Medisch onderzoek wees uit dat zij hun beproeving over het algemeen boven verwachting hadden doorstaan. Enkele gegijzelden konden reeds in de loop van de avond naar huis vertrekken. De politie te Beilen had ondertussen de in het opvangcentrum verzamelde familieleden van de gijzelaars reeds ingelicht over het einde van de gijzeling. De gekaapte trein is in de loop van de middag grondig doorzocht op eventuele verborgen explosieven en bewijsstukken -waaronder wapens -die door de kapers waren achtergelaten. Aan het eind van de avond is de trein weggesleept. Gedurende enige dagen heeft hij voor verder onderzoek ter beschikking van politie en justitie gestaan. Maandagochtend 15 december 1975 kon het treinverkeer op het baanvak Hoogeveen-Beilen worden hervat.

B. DE OVERVAL OP HET INDONESISCHE CONSULAAT-GENERAAL TE AM-STERDAM

  • Bezetting Indonesische consulaat-generaal

Op donderdag 4 december 1975, twee dagen na de kaping van een trein bij Wijster, te 12.15 uur ontvangt de centrale meldkamer van de gemeentepolitie Amsterdam een melding uit het Indonesische consulaat-generaal dat gevestigd is op de tweede verdieping van het perceel Brachthuyserstraat 4-8 te Amsterdam. Het signaal wordt onmiddellijk doorgegeven aan de bemanning van de surveillanceauto's van de gemeentepolitie die vanaf de aanvang van de treinkaping zijn betrokken bij een verscherpte rijdende surveillance. Intussen blijkt uit berichten van buurtbewoners aan de centrale meldkamer dat te 12.15 uureen aantal -naar later blijkt 7 -gemaskerde en (optwee na) met vuurwapens gewapende mannen het Indonesische consulaat-generaal zijn binnengedrongen. In het perceel Brachthuyserstraat 4-8 zijn behalve het consulaat-generaal van de Republiek Indonesië gehuisvest twee reisbureaus en een school voor Indonesische kinderen. Kort na de overval weten drie medewerkers van het consulaat-generaal via het raam op de tweede verdieping te ontsnappen. Een van hen wordt tijdens zijn vlucht beschoten vanuit het consulaat en verwond. Later -om-

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

streeks 14.25 uurraakt de 52-jarige Indonesiër E. Abedy gewond als hij bij zijn sprong uit een venster op de tweede verdieping naast de inderhaast gereed gelegde matrassen terecht komt. De heer Abedy overlijdt in de nacht van 8 op 9 december in een Amsterdams ziekenhuis. In het consulaat-generaal worden dan 41 personen gegijzeld, onder wie 16 kinderen. Van de volwassenen hebben, voor zover bekend, 21 de Indonesische en 4 de Nederlandse nationaliteit.

  • Bestuurlijke en potitiële maatregelen

Vanuit de centrale meldkamer van de gemeentepolitie Amsterdam worden onmiddellijk de plaatselijke justitiële en bestuurlijke autoriteiten ingelicht over de overval. Dezen verstaan zich vervolgens met het reeds in verband met de treinkaping functionerende crisiscentrum in Den Haag. Daar ontvangt men te 12.50 uur een bericht over de overval van een diplomaat van de Indonesische ambassade in Den haag, die zegt kort tevoren te zijn gebeld door een van de overvallers van het consulaatgeneraal. Uit het telefonisch bericht aan de Indonesische diplomaat en uit de hierna (onder 4) te noemen eis die de overvaller ten overstaan van de Indonesische diplomaat formuleert, blijkt dat de overvallers Molukkers zijn, leden van de zg. Vrije Zuidmolukse Jongeren. Het overleg in en vanuit het crisiscentrum in Den Haag wordt nu mede gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken. Ook ambtenaren van zijn departement zijn vanaf de middag van 4 december op het crisiscentrum aanwezig. Op het hoofdbureau van politie te Amsterdam wordt een beleidscentrum ingericht. Daar zijn persoonlijk of in een vertegenwoordiger aanwezig de procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam, de commissaris der Koningin in de provincie Noord-Holland, de hoofdofficier van justitie te Amsterdam, de burgemeester van Amsterdam en de hoofdcommissaris van politie aldaar. In de directe nabijheid van de plaats van het delict bevindt zich de commandopost waarvan de leiding in handen is van een commissaris van de Amsterdamse gemeentepolitie. Op beide punten, beleidscentrum en commandopost, kan men rekenen op de bijstand van enige tolken. Ook van de diensten van de GG en GD heeft het beleidscentrum zich verzekerd. Voor de regeling van de bijstand door onderdelen van de krijgsmacht wordt verwezen naar onderdeel C van dit verslag.

  • Uitgangspunten van het optreden van de regering

Van meet af aan zijn voor de handelwijze van de regering ten aanzien van de overval te Amsterdam bepalend geweest de uitgangspunten die golden ten aanzien van het beleid inzake de treinkaping bij Wijster. De regering is er zich van bewust geweest dat de prioriteit die zij in haar beleid wil en moet geven aan het veiligstellen van de levens van de gijzelaars, in het geval van de overval te Amsterdam ten overvloede is geaccentueerd door de op haar rustende volkenrechtelijke verplichting de veiligheid te waarborgen van personen die verbonden zijn aan buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen. Bovendien heeft voor de bevoegde autoriteiten vanaf de aanvang vastgestaan dat de vrijlating van de kinderen die zich in het gebouw van het consulaat-generaal bevonden, zo vlug mogelijk zou moeten worden verwezenlijkt. Mede daarom is er in Amsterdam vanaf de aanvang naar gestreefd de communicatie met de overvallers open te houden. De telefoonverbinding tussen het beleidscentrum en het consulaat-generaal heeft tot het verwezenlijken van deze gedragslijn bijgedragen. Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

  • Eisen van de overvallers; contacten over de vrijlating van de kinderen; eerste fase van de bezettting

In hun eerste contact naar buiten -de hierboven al vermelde telefonische boodschap aan de Indonesische ambassade in Den Haag kort na de aanvang van de overval op 4 december -leggen de overvallers verband tussen hun actie en (ook door hen niet nader gespecificeerde) eisen van de treinkapers in Wijster: de regering van de Republiek Indonesië moet, aldus de overvallers te Amsterdam, zo spoedig mogelijk van de Nederlandse regering vorderen, dat deze zal voldoen aan «de eisen» die in Wijster zijn gesteld. Wordt aan de eisen van Wijster niet voldaan, zo vervolgt het telefonische bericht, dan worden maatregelen genomen tegen degenen die in het consu-laat-generaal zijn gegijzeld. Vanuit het consulaat-generaal zoekt een van de overvallers later op de middag telefonisch via het beleidscentrum in Beilen contact met de «bemiddelaar» tussen de Nederlandse regering en de trein in Wijster. Het centrum in Beilen heeft na de desbetreffende vraag te hebben aangehoord daarop niet gereageerd. De overvallers van het consulaat-generaal stellen op 4 december voorts in telefoongesprekken met het hoofdbureau van politie nog de volgende eisen. -Omstreeks 13.00 uur: een radio-en een televisietoestel. -Tezelfder tijd: de politie moet op enige afstand van het gebouw van het consulaat-generaal blijven; er mag niet worden geschoten; er moeteen bus klaar staan voor vervoer naar Schiphol. -Omstreeks 16.00 uur: er moet voedsel komen voor 65 personen. De overvallers moeten in contact worden gebracht met ds. Metiary en diens schoonzoon Pessireron. De leider van de commandopost ter plaatse wisselt de gevraagde apparatuur uit tegen 5 van de in het gebouw verblijvende kinderen. Op de eis een bus ter beschikking te stellen, wordt niet gereageerd. De eis wordt niet herhaald. In de loop van de middag brengt een politiefunctionaris voedsel naar de ingang van het gebouw. De eis van contact met de heer Metiary wordt op vrijdag 5 december tweemaal herhaald: omstreeks 10.00 uur tegen vrijlating van 3 kinderen; even na 15.00 uur tegen vrijlating van eerst 3, daarna -na aankomst van Ds. Metiary -de overige kinderen; beide malen onder bedreiging van executie van een Indonesische gijzelaar, die geblinddoekt en met een vuurwapen in de rug door de overvallers op het balcon van het gebouw is geplaatst. Tussen beide tijdstippen (5 december 10.00 uuren 15.00 uur) leidt contactvan het beleidscentrum te Amsterdam met Ds. Metiary tot diens bereidverklaring, naar het consulaat-generaal te komen. De heer Metiary stemt er mee in dat aan de overvallers te kennen wordt gegeven dat het contact eerst tot stand zal komen nadat alle kinderen zijn vrijgelaten. Omstreeks 16.30 uur gaat de heer Metiary het gebouw van het consulaat-generaal binnen. Kort tevoren zijn naar aanleiding van het bericht van zijn komst 3 van de vastgehouden kinderen vrijgelaten. Als de heer Metiary na ruim een kwartier uit het gebouw komt, heeft hij 2 andere Indonesische kinderen bij zich. Aan de procureur-generaal deelt Ds. Metiary een nieuwe eis van de overvallers mede. De overvallers vorderen van de Indonesische ambassadeur de bereidheid met Ds. Metiary te spreken.Een bericht van deze strekking wordt tegen de avond vanuit het gebouw van het consulaat-generaal telefonisch door een in het gebouw gegijzelde vrouw doorgegeven aan de Indonesische ambassade in Den Haag. Wanneer de bereidheid tot zulk een gesprek zal zijn gebleken, worden, aldus het bericht van de overvallers, de overige kinderen vrijgelaten. Rond 19.00 uur voert de heer F. J. Aponno, daartoe door de Ministervan Justitie uitgenodigd, nadat hij te 13.00 uur voor de radio verklaard had te kunnen bereiken dat de acties zouden worden gestaakt, een kort gesprek met de overvallers. Na afloop van het gesprek brengt hij 2 kinderen naar buiten. In het gebouw bevinden zich dan nog 4 kinderen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

's Avonds verklaart de heer Soerjadi Krömomihardjo, hoofd van de Politieke Afdeling van de Indonesische ambassade, zich bereid op strikt persoonlijke basis te spreken met de heer Metiary. Als de overvallers laten weten daarmee geen genoegen te nemen, deelt de heer Metiary hun mede het gesprek de volgende dag voort te zetten. Op zaterdag 6 december laat de procureur-generaal omstreeks 13.00 uur aan de overvallers weten dat de Indonesische ambassadeur niet bereid is met de heer Metiary te spreken, maar dat de bereidheid van de heer Soerjadi blijft bestaan voor een geprek op persoonlijke basis met de heer Metiary. In de namiddag van 6 december hervat deze laatste nu in aanwezigheid van de heer Z. Pessireron zijn contact met de overvallers. Het contact leidt er toe dat de overvallers een gesprek van de heer Metiary met de heer Soerjadi aanvaarden. Het gesprek moet, zo eisen de overvallers, plaatsvinden vóór 24.00 uur van deze dag op het hoofdbureau van politie. Omdat in de nacht van 6 op 7 december duidelijkheid ontbreekt over de bereidheid van de overvallers, de 4 nog in het consulaat-generaal verblijven-de kinderen vrij te laten, en over de publiciteit die aan de ontmoeting tussen ds. Metiary en de heer Soerjadi moet worden gegeven, blijkt nader contact nodig. Van de ontwikkeling van dit contact met de overvallers, waarbij naast commissarissen van de Amsterdamse politie een sedert 5 december in het beleidscentrum te Amsterdam aanwezige districtspsychiater als gespreksvoerder van het beleidscentrum optreedt, wordt de Indonesische regering op de hoogte gehouden. In de avond van 7 december en in de loop van de daarop volgende dag heeft de heer Metiary op het consulaat-generaal nog enige gesprekken met de overvallers. De regering heeft inmiddels voor een gesprek tussen ds. Metiary en de heer Soerjadi de volgende voorwaarden vastgesteld: 1. Het gesprek tussen de heren Soerjadi en Metiary geschiedt voor de heer Soerjadi uitsluitend op persoonlijke basis. 2. De heer Metiary zal zich naar het consulaat begeven. 3. De heer Metiary dient met alle vier kinderen terug te keren. 4. Vervolgens zal een gesprek tussen de heren Soerjadi en Metiary plaatsvinden en wel in het hoofdbureau van politie. 5. Na het gesprek dienen de overvallers twee zieken vrij te laten en wel de heer Pardede en de heer Sara Datuk. 6. De door de overvallers over te leggen wensen en verlangens kunnen worden gepubliceerd met inachtneming van hetgeen volgt: a. Indien een wens van de overvallers zou betreffen de publicatie van een verklaring zou die publicatie alleen kunnen geschieden in deze vorm: De overvallers verlangen: «Volgt inhoud van de publicatie». b. De grens van de voor de Nederlandse regering toelaatbare publicatie wordt overschreden indien de tekst tussen de aanhalingstekens de indruk zou geven dat zij, de Nederlandse regering, de verklaring zou onderschrijven. Mocht worden verlangd dat de verklaring door een Nederlandse autoriteitzou worden voorgelezen, dan zal datook wanneer de publicatie overigens geen bezwaar ontmoet -worden geweigerd. 7. Het gesprek van de heren Soerjadi en Metiary wordt niet gevolgd door een gesprek van beiden of van de heer Soerjadi alleen met de overvallers, noch persoonlijk noch telefonisch. De overvallers aanvaarden de voorwaarden, mits het gesprek tussen de heer Soerjadi en de heer Metiary zal plaatsvinden op dinsdag 9 december te 14.00 uur. Nadat de afspraak voor het gesprek op het genoemde tijdstip is bevestigd, verlaat de heer Metiary maandagavond 8 december even na 19.00 uur het consulaat-generaal met de vier laatste kinderen. Rond 01.00 uur (9 december) wordt bij de hoofdingang van het consulaat-generaal een patiënt afgehaald. Het is de heer Saka Datuk, één van de lndonesiërs die eerder geblinddoekt op het balkon is geplaatst. Hij wordt overgebracht naar een Amsterdams Ziekenhuis. Tevergeefs is getracht nog een tweede gijzelaar los te krijgen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Even na 14.00 uur (9 december) vindt een gesprek tussen de heer Soerjadi en de heer Metiary plaats op het hoofdbureau van politie. Na de beëindiging van het gesprek wordt de heer Pardede vrijgelaten. Het beleidscentrum geeft omstreeks 18.00 uur de volgende perspublicatie uit: «In het geheel van de onderhandelingen van de laatste dagen heeft vanmiddag een gesprek plaatsgevonden tussen de heer Soerjadi en dominee Metiary. De heer Soerjadi sprak op strikt persoonlijke basis. Gedurende het verloop van de onderhandelingen, die aan dit gesprek vooraf gingen, zijn de voorwaarden vervuld waaronder dat gesprek kon plaatsvinden. In het kader van de onderhandelingen, die tot het gesprek hebben geleid, kan het volgen-de bekend worden gemaakt. De overvallers verlangen: Eisen op 6 december 1975 aan de Indonesisiche regering gericht. Eisen van de Vrije Zuidmolukse Jongeren, die het Indonesische Consulaat bezet houden. 1. Vrijlating van alle Zuidmolukse politieke gevangenen overal op de Zuidmolukse eilanden en in Indonesië onder toezicht van Amnesty lnternational. 2. Vrijheid van spreken voor het Zuidmolukse volk in het vaderland over deRMS. 3. Om persoonlijke gesprekken op gang te laten komen tussen Soeharto en Manusama in Genève. Wij Zuidmolukse Jongeren eisen ten zeerste van de Nederlandse regering, het Nederlandse parlement, het Nederlandse volk, de Christelijke kerken in Nederland, om standvastig achter deze eisen te staan, voor de vrede en heil van het onderdrukte Zuidmolukse volk en voor de vrede in de wereld. Ondertekend met het bloed van duizenden Zuidmolukkers, die gevallen zijn tijdens de onderdrukking van de Japanners en Javanen gedurende de tweede wereldoorlog, tijdens de roodwitbeweging van Indonesië, door trouw aan het Koninkrijk der Nederlanden, in casu het Oranjehuis. Daarom zijn acties, die ondernomen worden door Zuidmolukkers niet te vermijden, omdat Nederland, dat verantwoordelijk is voor deze zaak, zich al 25 jaar lang afzijdig heeft gehouden. Want wie kan nu het Zuidmolukse volk ervan afhouden om voor zijn eigen vaderland en eigen vlag te sterven want zelfs met gerechtelijke straffen en/of dood kan men de kracht van de Zuidmolukse ziel niet in boeien slaan. Tenslotte: duizenden Zuidmolukkers zijn gevallen voor de Nederlandse zaak, enkele Nederlanders zijn gevallen voor de Zuidmolukse zaak, maar met de kanttekening, dat dit helemaal niet de bedoeling was. Namens de Vrije Zuidmolukse Jongeren». Het beleidscentrum voegt aan deze verklaring de mededeling toe dat deze publicatie een voorwaarde was voor de vrijlatingen die tot nu toe uit het consulaat hebben plaatsgehad.

  • Pogingen tot overreding van de overvallers; tweede fase van de bezetting In de week van woensdag 10 tot en met 17 december wordt het contact tussen het centrum en de overvallers in het consulaat-generaal bewust gematigd. De Minister van Justitie stelde zich op het standpunt dat na het gesprek tussen de heren Soerjadi en Metiary en de mededeling daaromtrent aan de persmedia van de overvallers wordt verwacht dat zij de gijzelaars vrijlaten en de bezetting van het consulaat-generaal opheffen. In de middag van 10 december doet de districtspsychiater aan de overvallers mededeling van dit standpunt. Het gesprek met de heer Metiary waarom de overvallers in antwoord op de mededeling van de districtspsychiater vragen, kan niet op korte termijn plaatsvinden: de heer Metiary is, zo blijkt uit een telefoongesprek dat de districtspsychiater met hem heeft, op 10 en 11 december niet in de gelegeheid naar Amsterdam te komen. In verdere schaarse contacten met de districtspsychiater op 10 en 11 december blijven de overvallers bij hun wens de heer Metiary te spreken.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Op 12 december komt de heer Metiary omstreeks 13.15 uur op verzoek van het beleidscentrum aldaar aan. Hem wordt gezegd dat naar het oordeel van de regering de strekking van zijn contact met de overvallers geen andere kan zijn dan nu van hen te verlangen dat zij hun actie staken. De heer Metiary deelt daarop telefonisch vanuit het beleidscentrum aan de overvallers mede dat hij de opdracht heeft hun te zeggen, dat zij hun actie moeten staken. Hij voegt aan deze mededeling toe, dat hij eerst terug zal komen wanneer de overvallers hem roepen. In de loop van de middag van 12 december eisen de overvallers in een gesprek met de districtspsychiater opnieuw contact met de heer Metiary. Als de districtspsychiater hun zegt dat de heer Metiary niet meer in Amsterdam is, antwoorden de overvallers dat zij de heer Metiary willen ontmoeten, omdat zij hem nog één eis -die op dat ogenblik uitdrukkelijk niet wordt vermeld -willen doorgeven. Van de inwilliging daarvan hangt, aldus de overvallers, de vrijlating af van de gijzelaars. Later op de avond wordt vanuit het beleidscentrum opnieuw aan de overvallers meegedeeld dat geen verbinding met de heer Metiary tot stand is kunnen komen. In aansluiting daarop stelt de districtspsychiater aan de overvallers voor dat hij persoonlijk met de overvallers of met een van hen zal spreken. De reactie op het voorstel, dat de in-stemming heeft van de Minister van Justitie, is van dien aard, dat uitwerking van de gedachte op een van de volgende dagen nuttig lijkt. Na een nacht (van vrijdag 12 op zaterdag 13 december) zonder enige communicatie heeft in de loop van de ochtend ir. Manusama telefonisch contact met de heer Metiary om deze te verzoeken naar Amsterdam te gaan voor een laatste gesprek op het consulaat-generaal met de overvallers. Tussen het beleidscentrum en de overvallers vinden op 13 cecember slechts contacten plaats over het brengen van voedsel, 's Avonds omstreeks 22.00 uur heeft ir. Manusama die met mevrouw Somoukil en de heer Kuhuwael naar het Amsterdamse beleidscentrum is gekomen, vanuit het centrum telefonische verbinding met de overvallers. Dit contact brengt de overvallers niet af van hun wens te spreken met Ds. Metiary. Op zondag 14 december, de dag waarop de treinkaping in Beilen tot een einde komt, volhardt het beleidscentrum in de terughoudende gedragslijn. Met grote tussenpozen heeft de districtspsychiater telefonisch contact met de overvallers. Naar zijn oordeel is de houding van de overvallers na de beëindiging van de kaping in Beilen, waarvan zij via de radio hebben vernomen, niet verhard. Rond het middaguur van deze zondag brengt ir. Manusama telefonisch verslag uit aan de Minister van Justitie over de afloop van de treinkaping bij Wijster. Laat op de dag heeft de heer Manusama op het Departement van Justitie een gesprek met de Staatssecretaris van Justitie. Deze zegt, op de vraag van de heer Manusama dat het vanzelfsprekend is dat na afloop van de gebeurtenissen gesprekken met vooraanstaande personen uit de kring van Molukkers zullen worden gevoerd opdat dergelijke gebeurtenissen zich niet meer zullen voordoen. Het beleidscentrum te Amsterdam neemt gedurende deze dag geen initiatief tot contact met ds. Metiary. Deze meldt zich niet op het beleidscentrum. In de loop van zondag 14 december beperken de contacten tussen beleidscentrum en overvallers zich tot het vragen en geven van voedsel. Op maandag 15 december omstreeks 10.30 uur, stelt ds. Metiary zich telefonisch in verbinding met het beleidscentrum. Hij wordt volgens afspraak afgehaald te Assen en komt tegen 14.00 uur op het beleidscentrum in Amsterdam aan. De districtspsychiater deelt in de loop van de ochtend nog aan de overvallers mede, dat de heer Metiary onderweg is naar het beleidscentrum. Aan het gesprek met hem op het centrum nemen deel de commissaris der Koningin, de burgemeester van Amsterdam en de districtspsychiater. Hem wordt voorgesteld dat hij na het gesprek op het beleidscentrum het consu-laat-generaal zal binnengaan en aan de overvallers zal laten weten, dat hij na deze ontmoeting nog slechts terugkomt, om hen uit het gebouw te begeleiden. De heer Metiary wil zich hieromtrent eerst beraden. Het gesprek op het Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

beleidscentrum leidt vooralsnog niet tot verdere interventie van de heer Metiary. De districtspsychiater heeft hiervan de overvallers in kennis gesteld. In de late avond van 15 december, omstreeks 22.45 uur, laat ds. Metiary telefonisch aan de procureur-generaal in het beleidscentrum weten dat hij bereid is de volgende dag naar Amsterdam te komen. Op dinsdag 16 december arriveert de heer Metiary rond het middaguur op het beleidscentrum te Amsterdam. Na zijn gesprek aldaar begeeft hij zich naar het consulaatgeneraal, waar hij de overvallers adviseert zich nu over te geven. De overvallers vragen bedenktijd en zeggen de heer Metiary toe na diens vertrek het beleidscentrum van hun beslissing in kennis te stellen. Over een (laatste) eis wordt niet gerept. De heer Metiary verlaat het consu-laat-generaal te 15.20 uur. Ruim 2 uur later, tegen 17.30 uur, zoeken de overvallers contact met de districtspsychiater. Zij herinneren de districtspsychiater aan diens voorstel voor een ontmoeting tussen hem en een van de overvallers en vragen of zulk een ontmoeting de volgende dag kan plaats hebben in aanwezigheid van ds. Metiary. Zij voegen daaraan toe in te staan voor de persoonlijke veilighied van de districtspsychiater. Dit gesprek zou aldus de overvallers moeten plaatsvinden op 17 december tussen 12.00 en 13.00 uur. Vóór 24.00 uur zou de afspraak voor de ontmoeting rond moeten zijn. Door de districtspsychiater omstreeks 21.30 uur gevraagd naar de zin van zulk een gesprek -de regering is immers, aldus de districtspsychiater, niet tot enige concessie bereid -antwoorden de overvallers dat zij een eis willen overbrengen. Tegen middernacht deelde de districtspsychiater aan de overvallers mede dat het eventuele gesprek niet in het consulaat-generaal zal dienen plaats te vinden maar elders, b.v. in een busje op enige afstand van het gebouw waar het consulaat-generaal is gevestigd. Het gesprek ter voorbereiding van een eventuele ontmoeting van de districtspsychiater met een van de overvallers wordt voortgezet op 17 december. Als de overvallers op die dag kort na 10.00 uur de voorwaarde stellen dat het gesprek zal plaatsvinden in het consulaatgeneraal, wordt hun bij monde van een politiefunctionaris te kennen gegeven, dat deze voorwaarde onaanvaardbaar is. De woordvoerder herhaalt het eerder kenbaar gemaakte standpunt, dat het gesprek moet plaats hebben buiten het consulaatgeneraal. In een telefoongesprek vanuit het consulaat-generaal later op de dag, te 17.10 uur, geeft een van de overvallers aan de districtspsychiater de eis door die de overvallers tijdens het gesprek met de districtspsychiater naar voren hadden willen brengen. De telefonisch doorgegeven eis luidt als volgt: «Wij willen van de kant van de Nederlandse regering, zo mogelijk via pers en andere media, de toezegging van het plaatsvinden van een gesprek tussen de Nederlandse regering en Manusama en onze leiders. In dat gesprek moeten de politieke aspecten van de RMS behandeld worden of aan de orde komen. M.a.w.: het gaat niet om de sociale maatschappelijke problemen, maar om de politieke aspecten. In dit gesprek moet ook aan de orde komen het rechtmatig bestaan van de RTC-overeenkomst als basis voor de behandeling van de politieke aspecten in dat gesprek. En als aan deze eis wordt voldaan, wordt de gijzeling opgeheven».

  • Beëindiging van de bezetting; vrijlating van de gijzelaars; overgave van de overvallers

Uit de bewegingen in het consulaat-generaal en uit de houding van de overvallers tijdens het laatste contact met hen op 17 december konden ernstige aanwijzingen worden ontleend voor de mogelijkheid van onberedeneerde acties door de overvallers. Dit noopte de regering zich in de loop van de nacht op alle eventualiteiten voorte bereiden. In de ochtend van 18 december omstreeks 7.45 uur legt de districtspsychiater telefonisch contact met de overvallers. Hij deeit hun mede dat hij de boodschap, die de overvallers de avond tevoren kenbaar hebben gemaakt, heeft doorgegeven aan de regering. De districtspsychiater zegt te verwach-Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

ten, dat hij spoedig de reactie van de regering kan geven. Uit dit eerste contact blijkt dat de kans op een rustige afwikkeling nog steeds aanwezig is. Omstreeks 10.00 stelt de districtspsychiater de overvallers in kennisvan het antwoord van de regering op hun laatste eis. De regering, aldus luidt samengevat het bericht van de districtspsychiater, wijst erop dat in de voorbije dagen al meerdere malen is gezegd dat na beëindiging van de bezetting een diepgaand gesprek tussen de regering en leidende personen uit de gemeenschap der Zuidmolukkers zal plaatsvinden. Het gesprek heeft ten doel te bezien op welke wijze herhaling van ernstige aantastingen van de rechtsorde als te Wijster en Amsterdam kan worden voorkomen. De districtspsychiater voegt er aan toe, dat de regering het ook als vanzelfsprekend heeft beschouwd, dat in dit gesprek de verschillende problemen van de Molukse gemeenschap in Nederland aan de orde kunnen komen. De districtspsychiater wijst er nog op, dat de heer Manusama tijdens een radio-uitzending van maandag 15 december jl. heeft verklaard zich veel voor te stellen van een gesprek van de Nederlandse regering met de Molukse leiders. Hij besluit met de opmerking dat na beëindiging van gijzeling en bezetting dit standpunt van de Nederlandse regering via de normale voorlichtingsmedia opnieuw zal worden gepubliceerd. De overvallers zeggen hier geen genoegen mee te nemen. Aan hun eis is niet voldaan. Zij vragen overleg met de heer Manusama, om van deze te ver nemen wat hij van de Nederlandse regering heeft vernomen. Even na 14.00 uur meldt de districtspsychiater aan de overvallers dat de Minister van Justitie nog deze middag contact zal hebben met de heer Ma nusama. Dit vindt plaats op het departement van Justitie te 14.30 uur. De heer Manusama verklaart zich tijdens dit gesprek bereid, aan de overvallers te bevestigen wat hij na de beëindiging van de treinkaping bij Wijster van de Staatssecretaris van Justitie heeft vernomen en wat daarover later in berichten van radio en televisie is gezegd. Op het beleidscentrum te Amsterdam aangekomen, geeft de heer Manusama telefonisch aan de overvallers een mededeling van deze strekking. Tevens kondigt hij de spoedige komst naar het consulaat-generaal aan van de heer Metiary. Tegen 18.00 uur begeeft deze zich naar het gebouw van het consulaatge neraal. Even na 18.15 uur laat hij vanuit het consulaat-generaal weten dat de overvallers bereid zijn zich op vrijdag 19 december te 14.00 uur over te ge ven. Op het beleidscentrum bespreekt vervolgens de procureur-generaal enige facetten van de regeling van de overgave met de heer Metiary. Op vrijdag 19 december vindt omstreeks 11.30 uureen nader gesprek plaats over enige punten van de regeling van de overgave, nu met de heren Manusama en Metiary. Te 12.46 uur komen de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam en de heren Manusama en Metiary aan bij het consulaat. Om 13.17 uur komen de gijzelaars uit het gebouw. In een bus van het ge meentevervoerbedrijf worden zij naar een opvangcentrum gebracht. Te 13.25 uur komen vier van de overvallers naar buiten. Zij worden door politiefunctionarissen naar een gereed staand busje van de gemeentepolitie geleid. Te 13.26 uur volgen de drie overige overvallers. Ook zij worden in een busje van de Amsterdamse gemeentepolitie weggevoerd. Even later verlaten de heren Manusama en Metiary het gebouw van het consulaat generaal. Kort na hun vertrek betreedt de Indonesische consul-generaal samen met een functionaris van de Amsterdamse gemeentepolitie het gebouw van het consulaat. Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

III. HET FUNCTIONEREN VAN ENKELE DIENSTEN

A. DE POLITIE

De vervulling van de politietaken is in beide gevallen, overeenkomstig de bestaande richtlijnen, op gelijke wijze verlopen. Hieromtrent kan het volgerv de worden medegedeeld. Begonnen wordt met het ontvangen van de melding en het doorgeven er-van aan het bevoegd gezag. Vervolgens worden verkenningen uitgevoerd. Op grond hiervan worden voorlopige maatregelen genomen, in de eerste plaats bestaande in het afsluiten van de plaats des onheils. Terstond daarna worden versterkingen opgeroepen, vooral ook met het oog op de nodige aflossing indien de gijzeling geruime tijd gaat duren. Dit is vooral van belang, indien ter plaatse, zoals te Beilen, slechts over een beperkte hoeveelheid po litieambtenaren wordt beschikt. Daarbij kon geput worden uit het reservoir van het grote Korps Rijkspolitie. Ook in Amsterdam bleek overigens bijstand van elders noodzakelijk. De politieleiding ter plaatse belast zich met de inrichting van een beleidscentrum en van een commandocentrum nabij de plaats van het misdrijf. De zorg voor de beveiliging daarvan is uiteraard ook een politietaak. Dat geldt ook voor het reguleren van het verkeer wanneer wegen moeten worden af gesloten. De Politieverbindingsdienst brengt, uiteraard in samenwerking met de PTT, verbindingen tot stand. De verbindingsposten worden, voorzover geen anderen daarvoor worden aangewezen door politieambtenaren bemand. Een volgende politietaak is die van de recherche. Zij zorgt voor informatie over de daders en verwerkt alle binnenkomende berichten die van belang kunnen zijn. Centrale diensten als BVD en Centrale Recherche Informatiedienst vervullen voorts een gewichtige functie. De recherche ter plaatse, zonodig versterkt met specialisten, bereidt de verhoren voor van de daders en van hen die na de gijzeling zijn bevrijd. Daarnevens waren onderzoeken in Molukse wijken nodig. Ook bij de afscherming van het terrein van actie speelt de recherche een rol. Kunnen de hiervoor genoemde verrichtingen door politieambtenaren worden vervuld, dat is niet ten volle het geval met de na te noemen zaken. In ieder geval van gijzeling of kaping wordt overwogen, of tot gewelddadig optreden kan en moet worden besloten. Zoals bekend zijn met het oog daarop bijstandseenheden opgeleid en beschikbaar. Dat zijn eenheden precisieschutters van de krijgsmacht en van het Korps Rijkspolitie, alsmede een gevechtseenheid van het Korps Mariniers. Deze zijn alle op zeer korte termijn ter plaatse gekomen. Tot hun optreden -waartoe wel plannen zijn voorbereid -is het niet behoeven te komen. Volledigheidshalve zij vermeld dat in oprichting is een bijzondere technische bijstandseenheid om te voorzien in bijzonder vervoer, verplaatsbare administratieve voorzieningen en andere logistieke faciliteiten. Het is de bedoeling zo'n eenheid, waaraan ook verplaatsbare verbindingsmogelijkheden worden toegevoegd, permanent ter beschikking te houden. Ook elders in het land moesten de activiteiten van de politie, zowel die van de geüniformeerde diensten, als van de recherche, worden opgevoerd. Dit voor het verkrijgen van beschikbare inlichtingen uit de talloze circulerende geruchten en voor het nemen van feitelijke maatregelen waar deze noodzakelijk werden geacht. In verband hiermee moesten verloven en vrije dagen van personeel van de politie worden ingetrokken. We loven de medewerking van velen. Nochtans was het doeltreffend en snel regelen van allerlei zaken niet eenvoudig door de veelheid van beheerseenheden waaruit de politie in Nederland bestaat.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

B. MILITAIRE BIJSTAND

Nadat op 2 december 1975 omstreeks 12.20 uur de eerste berichten over de kaping van een trein met bemanning en passagiers op het Ministerie van Defensie waren ontvangen, zijn aanstonds de bijzondere bijstandseenheden gealarmeerd, t.w. BBE-K (precisieschutters), BBE-mariniers en de afzettingseenheid (Infanterie). De twee eerstgenoemde werden op verzoek van de Minister van Justitie diezelfde dag nog ingezet in Beilen. Ambtenaren van het Ministerie van Defensie hebben vanaf kort na het middaguur aan de werkzaamheden van het crisiscentrum deelgenomen. Om 15.15 uur zijn aanvankelijk twee, later op diezelfde dag teruggebracht tot één, pantserinfanteriebataljon(s) in hun kazernes geconsigneerd. Ook werd om 15.30 uur opgedragen 300 man Koninklijke Marechaussee in en bij As-sen te concentreren. Later werden nog 2 pantserwagenpeletons ( 8 pantserwagens) daarheen gedirigeerd. De Koninklijke Luchtmacht stelde luchtvervoer ter beschikking. Hiervan is vele malen gebruik gemaakt om functionarissen naar en van Beilen -waar een helikopterveld was ingericht -te vervoeren. Op 3 december is ook gepantserd materieel voor transport van gewonden naar Beilen overgebracht. Op 4 december wordt om 12.55 uur in het crisiscentrum het bericht ontvangen, dat ook het Indonesische consulaat-generaal te Amsterdam is overvallen, dat daar gijzelaars zijn genomen en dat het is bezet. Aanstonds werden het gehele Wapen der Koninklijke Marechaussee en de operationele eenheden van het Korps Mariniers geconsigneerd. Doordat vertegenwoordigers van de departementen van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Defensie in eikaars directe nabijheid in het crisiscentrum werkzaam waren, konden bijstandsaanvragen op de kortst mogelijke termijn worden behandeld en gezamenlijk worden geregeld. De noodzaak een pantserinfanteriebataljon in te zetten om een buitenste afzettingsring rond het gebeuren in Wijs ter te leggen, kwam in het chronologisch verslag al ter sprake. Op 4 december wordt -op verzoek van de Minister van Justitie -om 21.30 uur een tweede bijzondere bijstandseenheid van het Korps Mariniers -de eerste bevindt zicht in Wijster -naar Amsterdam gezonden. Inmiddels is van stonde af aan door de Koninklijke Marechaussee extra bijstand geleverd aan de gemeentepolitie te Amsterdam in verband met de gebeurtenissen in het consulaat-generaal van Indonesië, ten getale van 1 pele ton ( 30 man) en 2 pantserwagens. Op verzoek van de Commissaris der Koningin in Noord-Holland is tot op 5 december ter beveiliging van de NOS-gebouwen in Hilversum Koninklijke Marechaussee ter sterkte van 55 man ingezet. Op verzoek van de burgemeesters van Hilversum en Haarlemmermeer is vervolgens bijstand verleend ten dienste van de bewaking van de NOS-gebouwen en de luchthaven Schiphol. Deze bijstand is door bemiddeling van de Commissaris der Koniiv gin in de provincie Noord-Holland overeenkomstig de bepalingen van de Politiewet verstrekt door korpsen gemeentepolitie in de provincie Noord-Holland en rijkspolitie in Noord-Holland. Met het oog op de verontrustende situatie wordt binnen de krijgsmacht een verscherpte bewaking ingesteld bij kazernes, vliegbases, munitie-en wapenopslagplaatsen. Op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken heeft de Koninklijke Marechaussee vanaf 5 december met 51 man bijstand geleverd aan de gemeentepolitie van Wassenaar, ter beveiliging van de residentie van de am bassadeurvan Indonesië. Ten behoeve van luchttransport en eventuele afvoer van gewonden wordt bepaald dat de vliegbasis Ypenburg, Soesterberg en Deelen alsmede het vliegveld Eelde open dienen te blijven op 24-uurs basis. Op verzoek van de Minister van Justitie is op die dag een tweede pantser infanteriebataljon geconsigneerd. Gedurende de periode van 6 t/m 8 december heeft de Koninklijke Landmacht aan de ingezette eenheden materiële steun verleend met o.a. verbindingsapparatuur, kijkers en infraroodapparatuur en tenten.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Op 9 december wordt ten behoeve van eventuele gewonden een geneeskundige eenheid van de Koninklijke Landmacht ingezet. Op 10 december wordt de Bijzondere Bijstandseenheid Krijgsmacht (precisieschutters) verplaatst van Beilen naar Amsterdam. Dit op verzoek van de Minister van Justitie en in overleg met Amsterdam. Het in Beilen ingezette pantserinfanteriebataljon wordt afgelost. In verband met te verwachten acties van Zuid-Molukkers wordt in overleg met Justitie de paraatstelling van de militaire eenheden, aangewezen voor het leveren van bijstand, herzien en verscherpt. Eveneens op 10 december worden de verloven en vrije dagen van het personeel van de Koninklijke Marechaussee ingetrokken, teneinde te kunnen voldoen aan een verzoek van Justitie om te kunnen beschikken over meer personeel van de Koninklijke Marechaussee, een maatregel welke eerst op 17 december kon worden ingetrokken. Ter afzetting van de plaats van de gijzeling in Amsterdam wordt door de hoofdofficier van justitie te Amsterdam bijstand verzocht. Hiervoor wordt in overleg met Justitie 98 man Koninklijke Marechaussee ingezet. Inmiddels zijn voor hetzelfde doel aldaar ook 6extra pantserwagens ingezet. Op achtereenvolgende dagen werd vanuit Amsterdam viermaal een ex-traberoep gedaan op de Koninklijke Marechaussee voor bijstand met 1 pantserwagen en 1 groep ( 7 man), in verband met het aanleggen van ln-donesische schepen met deels Zuidmolukse bemanning in de haven aldaar. Op 14 december werd de gehele militaire bijstand in Beilen ingetrokken. Op 19 december werd -behoudens handhaving van enige bijstand van de Koninklijke Marechaussee aan de gemeentepolitie te Amsterdam -ook daar de militaire bijstand ingetrokken.

C. MEDISCHE EN PSYCHOSOCIALE HULPVERLENING

  • Beilen

1.1. Organisatie

Met het oog op de treinkaping werd een speciale hulpverleningsorganisatie opgebouwd, afgestemd op de bijzondere -voor een snelle hulpverlening ongunstige -situatie ter plaatse. Met de coördinatie van de hulpverlening was belast de regionale geneeskundige inspectie van de volksgezondheid van Groningen en Drenthe. De doelstellingen van de hulpverlening waren: 1e. een snelle overname en afvoer van de gegijzelden en eventuele andere slachtoffers in en buiten de trein 2e. een optimale begeleiding van de familieleden van de gegijzelden. Omdat tot het laatste moment toe onzeker was hoe de gijzeling tot een eind zou worden gebracht werd een groot en gevarieerd potentieel ter plaatse gehouden of elders in staat van paraatheid gebracht, te weten: Spoorwegen: artsen, psychologen, maatschappelijke werkers, secretarisse n. Rode Kruis: provinciaal commando Drenthe, met de colonnes Assen en Beilen, later alle Drentse colonnes. Deze colonnes rouleerden met colonnes uit de naburige provincies, een en ander door tussenkomst van het landelijk commando van het Rode Kruis. Koninklijke Landmacht: 42e Geneeskundige Compagnie gewondenjeeps en helicopters. Overig vervoer: ambulances uit Groningen en Drenthe en bussen van de DVM. Medische zorg: plaatselijke artsen ziekenhuizen Assen, Hoogeveen en Meppel en een chirurgisch team uit Em-men, traumatologische teams uit Utrecht en Groningen en een diëtiste.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Standby: GGD Groningen en de Chirurgische en Neurochirurgische afde ling van het Academisch ziekenhuis te Groningen. Reservebijstand: ziekenhuizen te Zwolle en het Academisch ziekenhuis te Utrecht.

1.2. Structuur van de hulpverleningsdienst De plannen voor de hulpverlening werden ontwikkeld en geleid door het medisch coördinatiecentrum, dat ook de coördinatie verzorgde met het beleidscentrum en de commandopost. Met de leiding van het medisch coördinatiecentrum belastte zich de geneeskundig inspecteur voor de volksgezondheid in de provincies Groningen en Drenthe, bijgestaan door de geneeskundig inspecteur voor de geestelijke volksgezondheid in de drie noordelijke provincies. Op ongeveer 900 meter van de plaats van de kaping was een verzamelplaats voor gewonden ingericht. Deze stond onder leiding van een colonnecommandant van het Rode Kruis. Hier zouden de eventuele gewonden worden geselecteerd en geregistreerd. Voor een snelle afvoer van de gewonden naar de verschillende ziekenhuizen waren de nodige voorzieningen getroften (ambulanceshelicopters). De lange duur van de gijzeling maakte het noodzakelijk de voorzieningen voor niet-gewonde gegijzelden enige malen aan te passen. Kon aanvankelijk nog worden voorzien in een opvangcentrum als tussenstation voor de gegijzelden op weg naar huis, later werd de opneming van ook de niet-gewonde gijzelaars voor observatie in een ziekenhuis noodzakelijk geacht. De daarvoor benodigde ruimte werd gereserveerd in de ziekenhuizen van Assen, Meppel en Hoogeveen.

1.3. Opvang familieleden van de gijzelaars In het opvangcentrum voor de familieleden van de gegijzelden hebben de NS voorzieningen getroffen in de psychosociale begeleiding. Deze hebben, te oordelen naar de vernomen reacties, zeer bevredigend gefunctioneerd.

1.4. Coördinatie beleidscentrummedisch

coördinatiecentrum

Het medisch coördinatiecentrum kwam eens per dag bijeen. Afhankelijk van de ontwikkelingen werden dan de verschillende plannen en draaiboeken bijgewerkt. Voor het geval dat de trein met geweld overmeesterd zou moeten worden, was in een uitgewerkte alarmeringsprocedure voorzien. Hierbij was een nauw samenspel tussen de politie en de verschillende medische diensten geboden.

  • Amsterdam

2.1. Organisatie

Anders dan in Beilen, waar de organisatie van de hulpverlening ter plaatse moest worden opgebouwd, kon in Amsterdam een beroep worden gedaan op het apparaat van de GG en GD. Deze dienst heeft gedurende de bezetting van het consulaat-generaal in nauw overleg met het beleidscentrum de nodige maatregelen getroffen en de gewenste voorzieningen voorbereid voor alle mogelijke eventualiteiten. Er was dagelijks contact tussen het beleidscentrum en het hoofd van de afdeling Controle en Melding van de GG en GD. De doelstellingen van de hulpverlening waren dezelfde als te Beilen. De organisatie van de hulpverlening kon, doordat de plaats van het gebeuren in de nabijheid lag van verschillende goed geoutilleerde ziekenhuizen, aanmer ketijk eenvoudiger worden opgezet dan te Beilen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

2.2. De zorg voor de gegijzelden direct na afloop van de gijzeling De in vergelijking met Beilen minder barre omstandigheden waaronder de gijzelaars gedurende de periode van de gijzeling verkeerden, maakte het niet noodzakelijk hen na opheffing van de bezetting van het consulaat-generaal voor observatie in een ziekenhuis op te nemen. Zij zijn op vrijdag 19 decerrv ber 1975 naar het gebouw «De Eenhoorn» gebracht waar de politie een opvangcentrum had ingericht. Hier werden de gijzelaars door een tweetal artsen aan een nader onderzoek onderworpen. Zij bleken alleen in een goede conditie. De familieleden hebben zich hier in de loop van de middag bij hen kunnen voegen.

2.3. Opvang familieleden van de gijzelaars Voor de wachtende familieleden was in de buurt van de plaats van de gijzeling een opvangcentrum ingericht. In overleg met de Gemeentelijke Sociale Dienst werd daar dagelijks spreekuur door artsen van de GG en GD gehouden. Psychiatrische hulp was voor hen permanent bereikbaar.

D. DE NEDERLANDSE SPOORWEGEN

Een van de personen die bij de treinkaping in Wijster het leven verloren was de machinist van de gekaapte trein, de heer H.J. Braam. Toen in de eerste dagen na de aanvang van de kaping de kapers eisten dat een machinist ter beschikking zou worden gesteld om de trein verder te besturen, hebben zich spontaan ongeveer 25 machinisten van de NS beschikbaar gesteld. Zowel in het crisiscentrum in het Ministerie van Justitie als in het beleidscentrum te Beilen zijn steeds beleidsfunctionarissen van de NS aanwezig geweest. Daarnaast zijn, wanneer dat nodig was, medewerkers van de NS ingeschakeld, onder meer voor het bedienen van het transport per rail van gewonden en voedsel. De afdeling Bedrijfsgezondheidszorg van de NS is betrokken bij de medische psychosociale hulpverlening aan reizigers en familie. (Zie ook de onderdelen II A en III C van dit verslag.)

E. DE PTT

De PTT heeft te Beilen/Wijster ten behoeve van de bij de aktie betrokken overheidsinstanties 37 telefoonaansluitingen op het openbare telefoonnet aangelegd, 4 lokale rechtstreekse verbindingen gevormd, alsmede 3 interlokale (2 van het beleidscentrum naar het crisiscentrum te Den Haag, en 1 naar het beleidscentrum te Amsterdam) en een telexverbinding. De veldtelefoonverbinding naar de gekaapte trein werd door de politie aangelegd. Deze verbinding eindigde in een commandopost van de politie, welke beschikte over 3 aansluitingen op het openbare telefoonnet en over een rechtstreekse verbinding met het beleidscentrum te Beilen. Ten behoeve van de publiciteitsmedia werden 33 telefoonaansluitingen en 1 rechtstreekse interlokale verbinding aangelegd; voor de NOS werd een permanente straalverbinding gevormd op Hilversum. In Amsterdam werden voor eerder genoemde instanties 11 telefoonaansluitingen aangelegd en 5 lokale rechtstreekse verbindingen gevormd als mede 2 interlokale (1 van het beleidscentrum naar het crisiscentrum in Den Haag, en 1 naar het beleidscentrum in Beilen). Voor de publiciteitsmedia werden 13 telefoonaansluitingen aangelegd en 9 radio-en t.v.-lijnen gevormd; onder meer werden 2 permanente straalverbindingen gevormd op Hilversum.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

In Den Haag werden ten behoeve van het crisiscentrum de nodige voorzie ningen getroffen. Verder werden nog verscheidene andere werkzaamheden uitgevoerd, onder meer werden zendmiddelen (mobilofoonnetten, semafoon) ter beschikking gesteld van overheidsinstanties en omroep. Alle werkzaamheden, waarbij -vooral in Beilen/Wijster -soms veel moest worden geïmproviseerd, werden uitgevoerd buiten de normale procedures om en met toekenning van de grootst mogelijke prioriteit. Problemen hebben zich hierbij nauwelijks voorgedaan. Wel bleek de noodzakelijk geachte versterkte bewaking van verschillende vitale PTT-objecten een zware belasting te zijn en veroorzaakte vertraging in de uitvoering van de normale werkzaamheden.

F. DE VOORLICHTING

Eerder opgedane ervaringen hebben in de loop van 1975 geleid tot een voorlopige opzet van de voorlichting in gijzelingszaken. Deze houdt onder meer in dat ter plaatse feitelijke voorlichting kan worden gegeven en de pers daar naar behoren kan worden opgevangen. In concreto betekent dat het zenden van voorlichtingsambtenaren naar de plaats van handeling en het in-richten van een perscentrum. De interne en externe voorlichting bij het crisiscentrum behoort op het Ministerie van Justitie te worden verzorgd. Daar wordt immers het centrale beleid gevoerd en moet de coördinatie van de voorlichting ter hand worden genomen, zowel wanneer andere departementen mede in het beleid worden betrokken, als wanneer -zoals in dit geval -zich meer dan één calamiteit voordoet.

Beilen De feitelijke situatie in Beilen is als volgt geweest: Van het beleidscentrum aldaar hebben van de eerste uren af twee voorlichtingsambtenaren van het Ministerie van Justitie deel uitgemaakt. Zij werkten daar samen met de voorlichtingsambtenaar van de provincie Drenthe en werden voorts, vooral voor technische zaken, bijgestaan door twee ambtenaren van het Korps Rijkspolitie. In Beilen waren ook aanwezig vertegenwoordigers van de voorlichtings dienst van de Nederlandse Spoorwegen, die bij de medische dienst van de NS waren ingeschakeld voor het verzamelen, later voor het bekend maken, van de namen en adressen van de gegijzelden. Voorts werkten zij mee aan de opvang van en het verschaffen van informatie aan de familieleden van de gegijzelden, zowel in het opvangcentrum voor hen ter plaatse als per telefoon in het land. Soms was ook de voorlichter van het Rode Kruis ter plaatse. Het voorlichtingsapparaat in Beilen heeft zijn noodzaak bewezen. De belangstelling van pers, radio en televisie uit binnen-en buitenland was overweldigend. Naar schatting waren regelmatig 150 journalisten aanwezig, van wie een derde uit het buitenland. De buitenlandse pers had van de achtergronden van de gijzelingsacties geen weet. Binnen enkele uren ontstond een compleet perscentrum, met veel extra telefoonlijnen, in de secretarie van het gemeentehuis. Daar alle andere ruimten ten behoeve van het beleidscentrum, de politie, het medisch coördinatieteam en vertegenwoordigers van de Nederlandse Spoorwegen in gebruik waren, was het gehele gemeentehuis bezet. Om te voorkomen dat de gemeentelijke administratie ontwricht zou blijven werd het perscentrum op zondagavond 7 december verplaatst naar een in de nabijheid opgezette legertent. De voorzieningen aldaar, inclusief 20 telefoonlijnen, werden door de pers in het algemeen bevredigend geacht. Tot de tevredenheid droeg ook bij de tegelijkertijd doorgevoerde inkorting van de afzetting rondom het gemeentehuis, waardoor de perstent per auto bereikbaar werd.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

De voorlichting in het perscentrum is geëindigd in de avond van 14 de cember 1975, na de bekendmaking van het resultaat van het eerste verhoor van de verdachten en de inbeslagneming van de wapens.

Crisiscentrum in Den Haag

Inmiddels moest uiteraard ook het Stafbureau Voorlichting van het Ministerie van Justitie, als deel van het crisiscentrum, dag en nacht in bedrijf blijven. Voor de duur van de gijzelingen is bij dit bureau tevens aanwezig geweest een voorlichtingsambtenaar van het Ministerie van Defensie; dit in verband met de bijstandsverlening door krijgsmachtonderdelen. Weliswaar was er bij het stafbureau geen perscentrum ingericht, maar de toegang voor de pers was evenals in andere tijden vrij. In persoon en per telefoon werd voorlichting gegeven over de beleidsvorming in het crisiscentrum aan de pers van binnen-en buitenland. De werkzaamheden omvatten voors overleg over radio en televisie-uitzendingen, waarin bewindslieden een uiteenzetting gaven, en het opvangen van de vele telefoongesprekken met hen die hun medeleven betuigden of suggesties deden. Ook werd steeds contact onderhouden met de beleidscentra in Beilen en Amsterdam. En tenslotte werd het crisiscentrum voortdurend op de hoogte gehouden van de publiciteit over de beide gijzelingszaken.

Amsterdam Bij het begin van de gijzeling in Amsterdam op 4 december 1975 is overwogen om conform de blauwdruk een justitievoorlichter daarheen te zenden, doch het personeelsbestand, reeds geheel ingezet in Den Haag en Beilen, liet dat niet toe. In Amsterdam is de voorlichting verzorgd door twee ervaren voorlichtingsambtenaren van de gemeentepolitie, die ook daar deel uitmaakten van het beleidscentrum. Zij werden bijgestaan door voorlichtingsambtenaren van het stadhuis gedurende de nachtelijke uren en door vrouwelijke politieambtenaren voor het opvangen van telefoongesprekken van familieleden van de gegijzelden en de vele telefoongesprekken, waarin sympathie werd betuigd of oplossingen voor de gijzeling aan de hand werden gedaan. In het hoofdbureau van politie, waarin ook het beleidscentrum zetelde, was een perscentrum ingericht met afzonderlijke kamers voor radio en televisie. De belangstelling van binnen-en buitenlandse pers kan worden afgemeten aan het aantal van de zogenaamde «rellenkaarten» dat aan de pers -mede met het oog op aflossing -extra is uitgewerkt, namelijk 335, terwijl er jaarlijks ongeveer 200 nodig zijn. Ook in Amsterdam vertegenwoordigde ruim 30% van de aanwezige journalisten buitenlandse publiciteitsmedia. De omgeving van het Indonesische consulaat verschafte vele journalisten, met name van de visuele pers, de gelegenheid om van gehuurde kamers uit de gebeurtenissen bij het gebouwvan nabij gade te slaan.

Uitgangspunten van de voorlichting De uitgangspunten van de voorlichting in gijzelingszaken, alsmede de problemen die daarbij rijzen, zijn reeds genoemd in het verslag van de gebeur tenissen rond de gijzeling van een aantal personen in de Franse ambassade te 's-Gravenhage (Tweede Kamer, 1974-1975, stuk 13113). Het spreekt vanzelf dat de voorlichting dan is ingepast in het beleid, dat erop is gericht de gijzeling tot een goed einde te brengen in de zin dat de gegijzelden ongedeerd worden bevrijd en de overvallers worden aangehouden. Naast het verschaffen van gegevens over het feitelijke gebeuren, zodra mogelijk, is een van de belangrijkste opgaven in gijzelingszaken te trachten de verspreiding van geruchten tegen te gaan. Vooral in perioden van weinig actie ontstaan hardnekkige en vaak vergezochte geruchten, die schade kunnen toebrengen aan het te volgen beleid en zeer verontrustend kunnen zijn Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

voor familieleden van de gegijzelden en deining kunnen brengen onder de gehele bevolking. Met het oog hierop is het een dwingend vereiste dat er voldoende voorlichters vrijwel permanent voor de pers bereikbaar zijn. Het feit dat gijzelingen wereldnieuws zijn, versterkt die noodzaak nog. Deze nieuwsvoorziening loopt immers gedurende het gehele etmaal door. Het is duidelijk dat de voorlichting in gijzelingszaken zich voortdurend bevindt in het spanningsveld tussen het nastreven van zo groot mogelijke openheid en het beschermen van de grote belangen die in het geding zijn. De problemen hierbij worden nog vergroot door het feit dat de pers beschikt over middelen om kennis te nemen van berichten via interne communicatiemiddelen als portofoon en mobilofoon. Dit versterkt de noodzaak feitelijke berichten zo snel en zo uitgebreid mogelijk te geven om te voorkomen dat opgevangen berichten verkeerd worden geïnterpreteerd.

Conflicten met de pers

Bezorgdheid over de uitwerking van de publiciteit op het verloop van de gijzelingen gaf de Minister van Justitie aanleiding om op 4 december een oproep aan de publiciteitsmedia te doen uitgaan om in de berichtgeving de «grootst mogelijke prudentie» te betrachten. In een televisie-uitzending op 5 december heeft hij die oproep herhaald. De drang tot nieuwsgaring en de wijze van nieuwsvoorziening hebben op enkele punten tot kritiek bij de pers geleid. De tweede ondergetekende ontving terzake enkele brieven en telegrammen, die hij uiteraard nog zal behandelen. In Beilen was de pers zoals ieder ander in zijn bewegingsvrijheid beperkt als gevolg van de uitgebreide afzettingen. Niettemin hebben diverse personen, onder wie journalisten, getracht door de afzetting bij de trein te komen. Zodra zij werden ontdekt zijn zij resoluut verwijderd. In die gevallen is ook wel filmmateriaal afgenomen. Dit is pas teruggegeven na ontwikkeling en onderzoek door de technische dienst van de politie. Soms duurde dat enkele dagen. In enkele gevallen zijn films ondeskundig uit de camera gehaald. In één geval isin overleg met een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging van Journalisten -een formele klacht bij de politie ingediend. Aan de verlangens van met name de visuele pers is tegemoet gekomen door het organiseren van in totaal acht ritten met een politiebus naar een punt waar de trein zonder risico kon worden gefotografeerd en gefilmd. In het veld bij de trein in Wijster hadden zich, voordat de afzettingen voldoende waren geëffectueerd, verslaggevers van het NOS-journaal en De Telegraaf geïnstalleerd. Wat betreft de televisie hadden de NOS en de andere zendgemachtigden hun krachten gebundeld. Bovendien waren door de programmacommissaris al spoedig maatregelen genomen tegen onzorgvuldige berichtgeving. Tegen de opstelling van de NOS in het veld, zij het nog op ruime afstand van de trein, bestonden geen politietechnische bezwaren. Om deze redenen is de NOS-positie ongemoeid gelaten. Tegen het verlenen van dezelfde faciliteiten aan de radio en pers, die daarom vroegen, bestond bij de politie groot bezwaar. In deze gevallen deed zich ook geen bundeling van krachten voor. Een Telegraaffotograaf bevond zich in een boerderij binnen de afzetting als tijdelijk kamerhuurder. Zolang er geen duidelijke bezwaren waren was zijn verwijdering niet mogelijk. Na de, door de Minister van Justitie ook in het openbaar gelaakte, publikatie van herkenbare foto's van het neerschieten van een gegijzelde op 4 december is de fotograaf verwijderd. Ook in Beilen zelf gaf de afzetting moeilijkheden met de pers. Problemen rezen vooral na afloop van de gijzeling op zondagmiddag 14 december. De voorlichting en de politie hadden geregeld dat de pers de trein tot een bepaald punt zou kunnen naderen, nadat de gegijzelden de trein zouden hebben verlaten. Deze uitgewerkte regeling is aan de pers doorgegeven. Jour nalisten, die zich te vroeg op weg begaven, protesteerden heftig toen zij wer den tegengehouden door militairen die voor de afzetting waren aangewe-Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

zen. Als gevolg van de extra afzetting om het recreatieverkeer te weren zijn zowel journalisten in Beilen als de persmensen, die van buiten Beilen naar de persconferentie van de Minister van Justitie kwamen ten onrechte enige tijd tegengehouden. Hier is sprake geweest van enkele kortsluitingen in een complete organisatie. Het is ons verre de betrokken militairen hiervan enig verwijt te maken. Dit element van de organisatie dient nader te worden bezien. Een afzetting als nodig bij de gijzeling in Amsterdam week weinig af van afzettingen voor tal van andere voorvallen en leverde daardoor voor de pers minder problemen op. Betreurenswaardig was dat aldaar een radioverslaggever rechtstreeks telefonisch contact opnam met de overvallers en daar door gevaar schiep voor de beleidsvoering.

IV. EVALUATIE EN SLOTBESCHOUWING

Nog onvoldoende afstand

Het spreekt vanzelf dat wij zo kort na de beëindiging van deze gijzelingen, geen afgeronde evaluatie voor ons zelf hebben kunnen maken. Deze nabe schouwing zal dan ook gelezen moeten worden in het licht van het feit dat wij onvoldoende afstand hebben kunnen nemen. De lessen voor de aanpak van zulke acties kunnen slechts geleidelijk getrokken worden. Bij de acties in december 1975 hebben de verantwoordelijke autoriteiten vanzelfsprekend gebruik gemaakt van de ervaringen bij voorgaande acties verkregen. Ook de bekende ervaringen in het buitenland zijn benut. Toch zal elke actie weer haar eigenaardigheden hebben. Die te Wijster en te Amster dam hadden dat stellig.

Het uitzonderlijke van de acties te Wijster en te Amsterdam De verantwoordelijke autoriteiten waren al op 4 december geconfronteerd met twee acties -waarvan de ene toen reeds een zeer gewelddadig karakter had -die duidelijk een onderlinge samenhang vertoonden. De beslissing van de autoriteiten ten aanzien van de ene actie zouden consequenties voor de andere kunnen hebben. De samenhang werd versterkt doordat de kapers te Amsterdam vrijwel van het begin van hun actie af beschikten over een t.v.-apparaat en een radio. De berichten via deze media omtrent Wijster wer den in Amsterdam bekend. Hoewel in het begin nog aangenomen werd dat de kapers in de trein niet over een radio beschikten, werd toch al vrij spoedig rekening gehouden met de mogelijkheid dat dit anders zou zijn. Uitzonderlijk was ook dat het aantal gijzelaars bijzonder groot was. De druk waaronder men bij het nemen van beslissingen stond, was reeds daarom extra zwaar. Een derde factor was de omstandigheid dat niet alleen de Nederlandse maar ook de internationale rechtsorde geschonden was en dat bij voortduring bijzondere aandacht moest worden besteed aan de internationale aspecten van welke oplossing dan ook. Daar kwam bij dat de eisen voor een deel gericht waren tegen de regering van de Republiek Indonesië. Verder was de lange duur op zich zelf reeds een uitzonderlijke factor. Tot dusver kenmerkten acties, zowel in Nederland als in het buitenland, zich meestal daardoor, dat de daders op korte termijn hun doel wilden bereiken en, wanneer dat niet gelukte, de actie ook op korte termijn beëindigd kon worden. Anders was het met de gijzeling van dr. Herrema in Ierland. Thans ging het echter om twee acties met zeer veel gijzelaars. Die in de trein verkeerden bovendien in barre omstandigheden. Bij dit alles kwam nog dat de kapers metterdaad getoond hadden dat zij bereid en in staat waren tot het uiterste te gaan. Daarom moesten de direct verantwoordelijke minister en zijn andere be trokken ambtgenoten bij voortduring en tot in detail op de hoogte blijven van wat te Wijster en te Amsterdam gebeurde en veel onderling overleg plegen over de te nemen beslissingen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Het gevoerde beleid

Hoe grimmig de acties ook waren, toch hebben de tot het nemen van beslissingen geroepen autoriteiten van het begin af gehandeld op basis van de overtuiging dat aan de wensen van de daders niet mocht worden voldaan. Daarom was er ook geen plaats voor bemiddeling in die zin, dat sprake kon zijn van geven en nemen van beide kanten. De doelstelling bij alles bleef aan de acties zo spoedig mogelijk een eind te maken met behoud van het leven van de gegijzelden. De overtuiging dat de overheid de daders niet mag tegemoetkomen berust op de gedachte dat daarmee een ondragelijke hypotheek wordt gelegd op de toekomst. De schatting van de gevolgen voor de toekomst is van groot gewicht. Dit leidt niet tot een rigide gedragslijn. Bij de gijzeling in de Franse ambassade gaf uiteindelijk de doorslag dat het bieden van vrije aftocht in dat geval een hoger rechtsgoed diende dan het vasthouden aan de eis dat de daders van dergelijke rechtsinbreuken niet vrijuit mogen gaan. Deze uitspraak kan niet zonder schade aan het algemeen belang worden toegelicht. In de gevallen waarom het nu ging kon echter zelfs een vrije aftocht -zonder gijzelaars -niet in overweging worden genomen. De gevolgen van een der gelijke tegemoetkomendheid zouden voor de toekomst te ernstig zijn geweest. Er was een essentieel verschil met de gijzeling in de Franse ambassade: reeds kort nadat de actie begonnen was hadden de daders in Wijster gijzelaars gedood. Wie in de overtuiging dat aan de daders niet mag worden tegemoet gekomen zich ten doel stelt de levens van de gijzelaars te behouden heeft een beleid te voeren waarin een grote spanning besloten ligt. Niettemin hebben wij steeds getracht beide uitgangspunten te verenigen. Met de autoriteiten in de beleidscentra bestond over deze uitgangspunten geen verschil van mening. Wij moeten constateren dat wij, althans in Wijster, de beide doeleinden niet volledig hebben kunnen realiseren. Omdat de daar gestelde eisen niet werden ingewilligd hebben de kapers gijzelaars gedood. Wij zijn aan de eisen in Wijster ook in zoverre niet tegemoetgekomen dat de verlangde bus niet naar de aangegeven plaats is gedirigeerd en dat de trein niet in beweging is gezet. In hoofdstuk II is al gezegd waarom wij een verplaatsing naar de bus en daarmede naar Schiphol noodlottig achtten. Op de op 2 december, direct na het begin van de actie gestelde eis dat een bus naar Wijster moest komen hebben de plaatselijke autoriteiten -het beleidscentrum was nog niet gevestigd -geantwoord dat een bus gereed zou worden gemaakt. Overigens is toen -zeer terecht -verwezen naar het nog te voeren overleg met de regering. In het contact dat daarna ter plaatse met de kapers plaats vond is, zoals uit het feitelijk verslag is gebleken, niet meer op de eis ingegaan, in het begin zonder dat de eis met zoveel woorden is afgewezen. Het is niet uitgesloten dat, zoals na afloop van de gijzeling sommige gijzelaars hebben gesteld, de kapers verondersteld hebben dat het toegeven aan de eis een bus te zenden door de betrokken autoriteiten overwogen werd. Vastgesteld is evenwel dat zij in de late middag van 3 december daaromtrent geen enkele onzekerheid meer konden hebben. De heer Manusama heeft in klare taal het standpunt van de verantwoordelijke minister kenbaar gemaakt. Het is daarna nog herhaald in een telefoongesprek. De eis betrof trouwens niet slechts een bus maar ook handboeien en vrije aftocht met gijzelaars naar Schiphol. Het enkel zenden van een bus zou derhalve geen oplossing hebben gebracht. In tegendeel, het zien van de bus zou, zo mocht en mag men calculeren, de grimmigheid in de houding van de kapers nog hebben versterkt. De regering zou er dan nauwelijks aan hebben kunnen ontkomen de kapers de gelegenheid te geven met de geboeide gijzelaars in de bus te vertrekken naar Schiphol om hun daar een plaats te bieden in een vliegtuig.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Het gevoerde beleid is er op gericht geweest de spanning te verminderen en om geleidelijk aan de daders duidelijk te maken dat er maar één afloop zou zijn, nl. de overgave. Wij staan nog te dicht bij de afloop van de gebeurtenissen om ons nu een afgerond oordeel te vormen over de wijze waarop aan het tactisch inzicht gevolg is gegeven. Gesprekken tussen degenen die verantwoordelijkheid dragen en deskundigen zullen nog moeten volgen, zulks om lessen te trekken voor de toekomst. Bij dit beraad zal men o.m. aandacht moeten geven aan de vraag hoe de verbindingen moeten lopen tussen het object van actie, de commandopost ter plaatse, het beleidscentrum en het crisiscentrum. Voorts vraagt de plaats waar men het beleidscentrum dient te vestigen nadere aandacht. Moet het dicht bij de plaats van actie zijn of verder af? Moet men gebruik maken van de accommodatie van een gemeentehuis of is het beter om tevoren speciaal voor dit doel ingerichte caravans te hebben? Daarbij zal ook het contact met de pers van belang zijn. Ook de accommodatie voor de pers vraagt voor onverhoopt toekomstige gevallen opnieuw aandacht. Tekortkomingen daarin veroorzaken lichte onrust, die op haar beurt weer gevolgen heeft voor de beraadslagingen in het beleidscentrum. Wij menen dat de details van het tactisch concept, dat trouwens na elke actie opnieuw moet worden bijgesteld, geen onderwerp van openbare discussie behoren te zijn. Volledige openbaarheid, zodat ook potentiële daders daarvan weten, schaadt het optreden tegen hen en brengt mensenlevens onnodig in gevaar.

De organisatie

In het feitelijk verslag van de gebeurtenissen te Wijster en te Amsterdam is de samenstelling van het crisiscentrum van de regering reeds vermeld. Het werd gevormd in overeenstemming met de bestaande, reeds aan de Kamer bekende richtlijnen. Ook de beleidscentra zijn overeenkomstig de richtlijnen bezet. Het is gebleken dat de samenwerking daarin, onder leiding van de procu-reur-generaal bij het gerechtshof, met de Commissaris der Koningin, de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de korpschef van politie waarborgt dat het justitiële beleid, het regionaal bestuurlijke beleid en de politiële bevelvoering een goed gecoördineerd geheel opleveren. Aan het beleidscentrum waren adviseurs verbonden, in de eerste plaats deskundigen op het gebied van de gedragswetenschappen. Zowel te Beilen als in Amsterdam traden ook de voorlichtingsfunctionaris sen als adviseur op. Het bepalen van de plaats van het beleidscentrum kwam hier boven al ter sprake. Het functioneren -in het bijzonder het houden van toezicht op al degenen die bij vergaderingen kunnen binnenkomen, het maken van verslagen en het onderhouden van contacten met autoriteiten elders dan in het beleidscentrum en het crisiscentrum -is nog een punt van afzonderlijke zorg. De procureurs-generaal bij de gerechtshoven zijn doende zich daarop te beraden. Zij zullen overleg plegen met de Commissarissen der Koningin. Vooral wanneer er slechts een betrekkelijk klein gemeentehuis beschikbaar is of een caravan, moeten aan het functioneren hoge eisen worden gesteld. In Amsterdam kon men gebruik maken van de voortreffelijke outillage van het hoofdbureau van politie. De beleidscentra waren met directe lijnen verbonden met het crisiscentrum. In Amsterdam had het beleidscentrum ook een rechtstreekse verbinding met het consulaatgeneraal. In Beilen was geen rechtstreekse verbinding tussen de trein en het beleidscentrum. Dit schiep problemen, die nadere bestudering voor de toekomst vragen. De korpschef van politie heeft voor zijn uitvoerende taken behalve de tot zijn korps behorende politieambtenaren mede de beschikking over bijzondere bijstandseenheden. De beschikbaarstelling daarvan wordt in overeenstemming met de bestaande richtlijnen bepaald door de Minister van Justi-Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

tie. Voor zover het onderdelen van de krijgsmacht betreft, pleegt deze daarover overleg met zijn ambtgenoot van Defensie. De eenheid van commando en het samenspel tussen de politie en de bijzondere bijstandseenheden is van wezenlijk belang niet alleen voor de afzetting van de plaats van actie maar ook voor het maken van plannen om in geval van nood met harde maatregelen een eind aan het optreden van de daders te maken. Ook is nauwe samenwerking met de recherche geboden. Immers om plannen te kunnen maken moet men over alle gegevens beschikken omtrent de plaats van actie en de daders. Wij hebben uit de berichten die wij kregen, kunnen constateren dat zowel in Beilen als in Amsterdam de samenwerking uitstekend is geweest. Weliswaar was de inlooptijd in de ene plaats korter dan in de andere, maar men heeft elkaar weten te vinden in een eensgezind optreden. Dit stemt te meer tot erkentelijkheid, omdat de organisatie van de politie in Nederland dit niet eenvoudig maakt. Om hiervan een voorbeeld te geven: om de nodige kogelvrije vesten voor de eenheid van Mariniers bijeen te brengen moest een beroep worden gedaan op een twintigtal gemeentelijke korpsen. Soms moest dan gewacht worden op een speciale machtiging van de korpschef. Bij de opzet van de nieuwe Politiewet zal met de ervaringen bij deze acties -trouwens ook met die bij massale acties van andere soort -rekening moeten worden gehouden. De politiechef heeft ook een logistieke taak. De meest sprekende daarvan is de verzorging met voedsel en medicamenten van de personen in het gekaapte object. In Amsterdam verliep deze vlot. In de door de plaatselijke situatie veel moeilijker omstandigheden te Wijster kon men echter niet beschikken over goed georganiseerde diensten als die van de gemeente Amsterdam. Diverse organisaties hebben spontaan hun bijdrage geleverd. De veelsoortigheid en het niet aan elkaar en aan de politie gewend zijn van deze organisaties hebben af en toe tot communicatiestoornissen geleid. Een onderwerp van toekomstig beraad is dan ook de uitvoering van de logistieke taak in situaties die overeenkomen met die te Wijster. Naar het oordeel van de Staatssecretaris van Volksgezondheid is nog eens de behoefte aan een vaste regionale infrastructuur voor een snelle en doeltreffende medische hulpverlening aangetoond. De vorming van districtsgewijs op te zetten openbare gezondheidsdiensten -de regionale pendanten van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdiensten, zoals voorzien in de Structuurnota gezondheidszorg -zou mogelijk de hier gesignaleerde lacune kunnen dichten.

Nazorg Ervaringen met de slachtsoffers van langdurige gijzelingen hebben geleerd dat de gegijzelden na-effecten kunnen ondervinden van hun sterk aangrijpende ervaringen. Deze kunnen zich nog geruime tijd na het gebeuren voordoen. Met het oog hierop -en zeker ook uit preventieve overwegingen -is besloten degenen die aan de gijzelingen zijn onderworpen de mogelijkheid te bieden voor een controlerend follow-up onderzoek. Uiteraard is hierbij aan de huisarts een centrale rol toegedacht. Bij de nazorg zijn twee werkgroepen betrokken, een voor de gegijzelden te Beilen en een voor de gegijzelden te Amsterdam. Deze «regionalisering» vloeit voort uit de behoefte een zekere, ook persoonlijke, continuïteit in de medische en psychosociale zorg voor de gegijzelden te handhaven. Bij de werkgroep Beilen zijn betrokken de organen van de geestelijke volksgezondheid en de maatschappelijke dienstverlening ter plaatse en de bedrijfsgezondheidszorg van de NS. Deze werkgroep staat onder leiding van de geneeskundig inspecteur voor de geestelijke volksgezondheid in de drie noordelijke provincies, bijgestaan door de geneeskundig inspecteur voor de volksgezondheid in Groningen en Drenthe. De coördinatie wordt verzorgd door de bedrijfsgezondheidszorg van de NS.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

De leiding en organisatie van de Amsterdamse werkgroep berust bij de GG en GD. In overleg met deze dienst heeft de inspectie voor de geestelijke volksgezondheid besloten alleen daar hulp aan te bieden waar de GG en GD dat noodzakelijk acht. Beide werkgroepen worden ondersteund door een onlangs door de staatssecretaris voor de volksgezondheid ingestelde projektgroep, de Centrale Be-leidsvoorbereidings-en Ondersteuningsgroep. Deze breed samengestelde projektgroep heeft ten doel de organisatie van een goede nazorg, ook op lange termijn, te verzekeren en de ervaring die uit de controle van de gegijzelden naar voren mocht komen te registreren en te inventariseren met het oog op mogelijk toekomstige gebeurtenissen van soortgelijke aard. Met erkentelijkheid mogen hier de verschillende initiatieven worden vermeld die van particuliere zijde zijn ontplooid om voor de gegijzelden de moeilijke periode na afloop van gijzelingen te verzachten. De regering beraadt zich over de vraag in welke gevallen de schade die als gevolg van de gijzelingsacties is geleden door haar zal worden vergoed. Daarbij zal mede worden aangesloten bij het beleid dat in voorgaande gijzelingsgevallen is gevoerd. De omvang en de aard van de schade zijn thans nog niet te overzien. Verzoeken om vergoeding die door de gemeentebesturen worden ontvangen, worden door de Minister van Justitie behandeld.

Slotbeschouwing Terugziende op de beide gijzelingsdrama's ontkomen wij niet aan de vraag naar de mogelijkheden van het voorkomen van herhaling. In een rechtsstaat als de onze zijn afdoende garanties dat explosies van geweld kunnen worden voorkomen niet te bieden. Daarvoor zouden de politie en de inlichtingen-en veiligheidsdiensten bevoegdheden moeten krijgen die zich met de grondslagen van ons rechtsbestel niet laten verenigen. Wel zullen deze diensten op verdachte en gevaarlijke activiteiten attent moeten blijven en over adequate middelen moeten beschikken. Om de organisatie van de politie aan te passen hebben de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken dezer dagen een beschikking vastgesteld, waarbij het onder leiding van een officier van justitie staande, kleine landelijke rechercheteam wordt geformeerd voor de opsporing van misdrijven met terroristische inslag. De Minister van Justitie beraadt zich op de vraag of de strafwetgeving op een enkel punt nog enige aanvulling behoeft. Te denken valt aan strafbaarstelling van samenspanning tot ernstige delicten als waarover in dit verslag wordt gehandeld. Aandacht verdient verder een krachtige bestrijding van de onwettige handel in en het verboden bezit van vuurwapens. Een ontwerp van wet tot verbetering van de wapenwetgeving, dat al enige tijd in voorbereiding is, zal nog in dit parlementaire jaar bij de Kamer worden ingediend. Een landelijke aanpak van de opsporing van vuurwapendelicten is in overweging. De daders in beide gijzelingszaken behoren allen tot de Zuid-Molukse bevolkingsgroep in Nederland. De regering zal zich over haar contacten met vertegenwoordigers van die groep binnenkort nader tot de Kamer richten. Zij zal het parlement daarover inlichten. De misdrijven die gepleegd zijn staan thans ter beoordeling van de rechter. De daders hebben op hun politieke doelstellingen de aandacht willen vestigen. Daarmee hebben zij het gevaar opgeroepen, dat anderen hun daden toerekenden aan de groep namens wie zij zeiden te spreken. Wij hebben, reeds tijdens de acties, gewaarschuwd tegen generaliserende gevolgtrekkingen en tegen discriminerend optreden. Wij willen er ook nu weer op wijzen dat allen die behoren tot de Zuid-Molukse bevolkingsgroep in Nederland aanspraak hebben op een waardige bejegening. Dat de daders politieke doelstellingen zegden na te streven, maakt hun optreden niet aanvaardbaar.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3

Een democratische samenleving is kwetsbaar voor geweld. Zij dient de moed op te brengen kwetsbaarte blijven. Al degenen die de samenleving vormen moeten er dan echter van doordrongen zijn dat geweld bij het nastreven van die doeleinden verwerpelijk is en veroordeeld moet worden. Wij willen tenslotte al degenen die zich achter de schermen of zichtbaar in de moeilijke dagen van 2 tot 19 december 1975, velen letterlijk dag en nacht, met grote toewijding en inspanning hebben ingezet, onze grote dank brengen. Zij hebben hun bijdrage geleverd in een langdurige inspanning, er op gericht het leed te beperken en onze rechtsstaat te handhaven. Dat zovele gegijzelden de vrijheid herkregen, stemt tot vreugde, die echter door de herinnering aan de vier doden wordt overschaduwd.

's-Gravenhage, 15 januari 1976.

De Minister-President, J. M.denUyl De Minister van Justitie, A. A. M. van Agt

De Minister van Binnenlandse Zaken, W. F. de Gaay Fortman De Minister van Buitenlandse Zaken, a.i. J. M.denUyl

Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13756, nrs. 1-3