Memorie van toelichting - Hernieuwde vaststelling van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag ter aanpassing aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag)

  • Inleiding

Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot hernieuwde vaststelling van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) in verband met de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Deze drie wetsvoorstellen vormen te zamen met het tegelijkertijd ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de Oorlogswet voor Nederland het pakket wetgeving ter uitvoering van artikel 103 van de Grondwet inzake uitzonderingstoestanden. De basis voor deze wetgevingsoperatie is gelegd in de notitie die onze ambtsvoorgangers op 30 juni 1987 hebben aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1986/87, 20028, nrs. 1 en 2).

De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (verder te noemen: de Coördinatiewet) voorziet in de instelling van twee uitzonderingstoestanden: de beperkte noodtoestand en de algemene noodtoestand. De in de bestaande wetten voor buitengewone omstandigheden (noodwetgeving), waaronder de Wbbbg, toegekende bevoegdheden worden in de Coördinatiewet verdeeld over de beperkte en de algemene noodtoestand. De Coördinatiewet geeft voorts regels over afkondiging, einde en opheffing van beide noodtoestanden en de overgang van de ene naar de andere noodtoestand. In verband met het voorgaande komen de in de Wbbbg voorkomende uitzonderingstoestanden, te weten de toestand van verhoogde waakzaamheid en de burgerlijke uitzonderingstoestand, te vervallen. Hetzelfde geldt overigens voor de beide uitzonderingstoestanden van de Oorlogswet voor Nederland, de staat van oorlog en de staat van beleg. In de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (verder te noemen: de Invoeringswet) wordt de noodwetgeving aangepast aan de Coördinatiewet. Deze aanpassing heeft een drieledig karakter. In de eerste plaats wordt in de desbetreffende wetten een koppeling gelegd naar de Coördinatiewet zodat duidelijk is dat inwerkingstelling van deze wetten of onderdelen daarvan geschiedt op grond van het regime dat in de Coördinatiewet is neergelegd. Voorts worden de in de noodwetgeving voorkomende, zeer uiteenlopende terminologiën voor buitengewone omstandigheden zoveel mogelijk geharmoniseerd. Tot slot wordt 413952F ISSN0921 -7371 Sdu Uitgeveni Planti/nstraat s Gravenhage 1994 aangegeven wanneer (onderdelen van) die wetten ook separaat, dat wil zeggen zonder dat de beperkte de algemene noodtoestand wordt afgekondigd, in werking kunnen worden gesteld. In deze wetten wordt een uniforme procedure opgenomen voor de separate inwerkingstelling. Voor een nadere uiteenzetting over achtergronden en inhoud van de Coördinatiewet en de Invoeringswet zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de desbetreffende wetsvoorstellen.

De aanpassing van de Wbbbg aan het voorgestelde stelsel van uitzonderingstoestanden heeft een technisch karakter. De in de Wbbbg voorkomende buitengewone bevoegdheden worden gehergroepeerd zodanig dat een logische aansluiting wordt verkregen op de Coördinatiewet waarin de verdeling van de bevoegdheden over de beperkte en de algemene noodtoestand wordt geregeld. Inhoudelijk worden deze bevoegdheden niet gewijzigd. Voorts worden voor zover nodig de terminologie en procedures geharmoniseerd. Aanvankelijk was het ons voornemen de aanpassing van de Wbbbg mee te nemen in de Invoeringswet. Wetssystematisch leek dat voor de hand liggend. Bij de uitwerking van de voorstellen bleek de Invoeringswet door de vele noodzakelijke herschikkingen van artikelen en overige aanpassingen in de Wbbbg in haar geheel niet aan leesbaarheid te winnen. Vandaar dat wij, evenals dit bij de Oorlogswet voor Nederland het geval is, de voorkeur geven aan een opnieuw vastgestelde Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag.

  • Verschillen van de nieuwe Wbbbg ten opzichte van de oude Wbbbg Wij wezen er reeds op dat de Coördinatiewet voorziet in twee uitzonderingstoestanden in de zin van artikel 103 van de Grondwet. Andere uitzonderingstoestanden zullen in het nieuwe systeem van noodwetgeving niet voorkomen. Dat betekent voor de huidige Wbbbg dat de daarin voorkomende toestand van verhoogde waakzaamheid en de burgerlijke uitzonderingstoestand dienen te vervallen. De bevoegdheden die in die toestanden kunnen worden uitgeoefend -wat betreft de toestand van verhoogde waakzaamheid neergelegd in de artikelen 10 tot en met 13 en wat betreft de burgerlijke uitzonderingstoestand in de artikelen 15 tot en met 26 van de huidige Wbbbg -worden in de Coördinatiewet verdeeld over de algemene en de beperkte noodtoestand. De Coördinatiewet bepaalt in de artikelen 7 en 8 van welke bevoegdheden die in de Wbbbg worden gegeven, in de beperkte respectievelijk de algemene noodtoestand gebruik kan worden gemaakt. Overeenkomstig de maatstaf voor de verdeling van bevoegdheden over beperkte en algemene noodtoestand die in de memorie van toelichting bij de Coördinatiewet is uiteengezet, zijn in de bijlage bij artikel 8 van de Coördinatiewet de bevoegdheden uit de Wbbbg opgenomen die afwijken van grondwetsbepalingen als bedoeld in artikel 103, tweede lid, van de Grondwet. Alle overige buitengewone bevoegdheden van de Wbbbg, ongeacht of deze thans in de toestand van verhoogde waakzaamheid of in de burgerlijke uitzonderingstoestand kunnen worden uitgeoefend, kunnen in het systeem van de Coördinatiewet worden uitgeoefend in de beperkte noodtoestand. In de Wbbbg dienen ook de artikelen te vervallen die regels geven over het instellen en het beëindigen van de toestand van verhoogde waakzaamheid en de burgerlijke uitzonderingstoestand (de artikelen 1, 2, 4 en 8) en de artikelen die de overgang van de toestand van verhoogde waakzaamheid naar de burgerlijke uitzonderingstoestand of omgekeerd regelen (de artikelen 5, 7 en 14). Hier geldt het regime van de Coördinatiewet.

In de memorie van toelichting bij de Coördinatiewet en de Invoeringswet is -op de voet van de uiteenzettingen in de notitie van juni 1987 -aangegeven dat het wenselijk is dat een aantal noodwettelijke bevoegdheden in beginsel ook moet kunnen worden uitgeoefend buiten het geval dat de beperkte of de algemene noodtoestand wordt afgekondigd. Artikel 103 van de Grondwet biedt de mogelijkheid en ruimte om een meer aan de omstandigheden aangepast hanteren van buitengewone bevoegdheden mogelijk te maken. In de Invoeringswet wordt met het oog op een flexibele aanpak en beheersing van zich voordoende buitengewone situaties daarom in een groot aantal noodwetten de separate toepassing van bepalingen regelende buitengewone bevoegdheden mogelijk gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 103 van de Grondwet is separate toepassing alleen mogelijk indien het bevoegdheden betreft die geen afwijking inhouden van in dat artikel bedoelde grondwetsbepalingen.

De wenselijkheid van separate toepassing doet zich ook ten aanzien van enkele bevoegdheden die in de Wbbbg worden toegekend, gevoelen. Zo is denkbaar dat er zich grootschalige verstoringen van de openbare orde voordoen die het noodzakelijk maken dat er in zekere zin een hiërarchisering optreedt in de bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de handhaving van de openbare orde. Op zich zelf voorziet de huidige Wbbbg daarin. In artikel 10 dat deel uitmaakt van de bepalingen die in de toestand van verhoogde waakzaamheid gelden, is bepaald dat de commissaris van de Koning en de burgemeester ter zake van de handhaving van de openbare orde handelen in overeenstemming met de aanwijzingen van de minister van Binnenlandse Zaken. In de burgerlijke uitzonderingstoestand kan de minister voorts op grond van artikel 15 de bevoegdheden die de commissaris en de burgemeester ten aanzien van de handhaving van de openbare orde hebben, overnemen of aan een ander orgaan van burgerlijk gezag overdragen. Beide bepalingen moeten als een aanscherping worden gezien van de geclausuleerde aanwijzingsbevoegdheid die in artikel 16 van de Politiewet 1993 aan de commissaris en de minister is toegekend. Indien gebruikmaking van de aanwijzingsbevoegdheid die in de Politiewet 1993 is neergelegd, niet tot het beoogde resultaat leidt of indien van stond af aan duidelijk is dat verdergaande bemoeienis van de commissaris en de minister dan artikel 16 van de Politiewet 1993 mogelijk maakt, is geboden om de ordeverstoringen het hoofd te bieden, kan het nodig zijn te beschikken over de bevoegdheden die in de huidige artikelen 10 en 15 van de Wbbbg (artikelen 6 en 7 van het wetsvoorstel) zijn vastgelegd. Om deze bevoegdheden te kunnen uitoefenen zou het onder vigeur van de huidige Wbbbg echter nodig zijn de toestand van verhoogde waakzaamheid respectievelijk de burgerlijke uitzonderingstoestand in te stellen. Hieraan kleeft het bezwaar dat dit een te zwaar instrument zou zijn in relatie tot de aan de orde zijnde verstoringen van de openbare orde en veiligheid: er is immers slechts behoefte aan een enkele van de bevoegdheden die in die uitzonderingstoestanden kunnen worden uitgeoefend. Ook in het nieuwe systeem van noodwetgeving zou het stellig een escalerend effect hebben op de aan de gang zijnde ordeverstoringen indien het, om de commissaris en de minister in staat te stellen gebruik te kunnen maken van bedoelde bevoegdheden, nodig zou zijn de beperkte of de algemene noodtoestand af te kondigen. De bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het wetsvoorstel, dienen dan ook in aanmerking te komen voor separate toepassing. Dit geldt ook voor de bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken en de commissaris van de Koning die in artikel 13 van de huidige Wbbbg (artikelen 8 en 9 van het voorstel) zijn neergelegd. Het gaat hierbij om de bevoegdheid het vertoeven in de open lucht te beperken en de bevoegdheid personen ten aanzien van wie ernstig vermoeden bestaat dat zij de openbare orde in gevaar zullen brengen, te bevelen een gebied te verlaten of te verbieden zich daarheen te begeven of daarin terug te keren. In artikel 11 van het wetsvoorstel wordt aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie de bevoegdheid gegeven enkele bepalingen uit de Politiewet 1993 die op de verlening van bijstand aan de politie betrekking hebben, buiten werking te stellen en daarvoor zelf voorzieningen te treffen. Ook deze bevoegdheid gaat niet zo ver dat het, om van haar gebruik te kunnen maken, nodig zou moeten zijn de beperkte of algemene noodtoestand af te kondigen. Om die reden menen wij dat ook deze bevoegdheid separaat moet kunnen worden toegepast. Tot slot dient ook de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5 van het wetsvoorstel, voor separate toepassing in aanmerking te komen. De informatieplicht die in dit artikel is geregeld, geldt bij de uitoefening van onder meer de bevoegdheden die in de artikelen 6 tot en met 11 zijn vastgelegd. Het ligt daarom voor de hand om in het verlengde van de mogelijkheid de artikelen 6 tot en met 11 separaat toe te passen, te bepalen dat ook artikel 5 separaat kan worden toegepast.

Het laatste verschil tussen de nieuwe en de oude Wbbbg betreft de huidige artikelen 13 en 16. Deze artikelen geven de burgemeester een aantal specifieke ordebevoegdheden. Bij artikel 13 gaat het om de reeds eerder genoemde bevoegdheid het vertoeven in de open luchtte beperken en de eveneens reeds genoemde bevoegdheid personen ten aanzien van wie ernstig vermoeden bestaat dat zij de openbare orde in gevaar zullen brengen, te bevelen een gebied te verlaten of te verbieden zich daarheen te begeven of daarin terug te keren. Bij artikel 16 gaat het om de bevoegdheid de toegang tot of het gebruik van bepaalde gebouwen, verblijfplaatsen of terreinen voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur te beperken of geheel te verbieden. De artikelen 13 en 16 van de huidige Wbbbg vangen aan met de zinsnede «onverminderd het bij andere wetten bepaalde». Uit deze zinsnede kan worden opgemaakt dat bij toepassing van de artikelen 13 en 16 van de Wbbbg de bevoegdheden in de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet (artt. 219 en 220 oude gemeentewet) onverlet blijven. In die artikelen van de Gemeentewet zijn de bevoegdheden van de burgemeester neergelegd om noodbevelen te geven, respectievelijk noodverordeningen vast te stellen. Op het moment dat de Wbbbg werd vastgesteld -dat was in 1952 -, werd aan de artikelen 219 en 220 van de oude gemeentewet bij hun toepassing in de praktijk in het algemeen nog niet die reikwijdte toegekend die thans aan de met die artikelen overeenkomende artikelen 175 en 176 van de nieuwe Gemeentewet wordt toegekend. In ieder geval was toentertijd allerminst zeker dat een burgemeester op basis van de artikelen 219 en 220 van de gemeentewet dezelfde maatregelen mocht nemen als op basis van de artikelen 13 en 16 van de Wbbbg. Thans lijkt als gevolg van een zich evoluerende, door de rechter gesanctioneerde bestuurspraktijk onomstreden dat een burgemeester die maatregelen mag nemen. In het licht daarvan is de vraag gerezen of nog behoefte bestaat aan de bevoegdheden die in de artikelen 13 en 16 van de huidige Wbbbg aan de burgemeester worden gegeven. Bij de beantwoording van deze vraag hebben als uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande bestuurspraktijk bij de toepassing van de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet moet kunnen worden gehandhaafd. Dit betekent dat de mogelijkheid moet blijven bestaan dat de burgemeester op basis van deze artikelen, binnen de grenzen die de rechter daaraan heeft gesteld, maatregelen neemt als die welke in de artikelen 13 en 16 van de Wbbbg zijn beschreven. Gegeven dit uitgangspunt menen wij dat het niet wenselijk is de bevoegdheden die de burgemeester op grond van deze artikelen heeft, in dit wetsvoorstel over te nemen. Dit standpunt berust op de volgende overwegingen. Indien de desbetreffende bevoegdheden van de burgemeester in de Wbbbg zouden worden gehandhaafd, menen wij dat het in het belang van een duidelijk onderscheid tussen noodwetgeving en «normale» wetgeving niet wenselijk is dat deze bevoegdheden ook op grond van de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet zouden kunnen worden uitgeoefend. Immers, de bijzondere, van waarborgen voorziene procedures om de bevoegdheden uit de Wbbbg te mogen gebruiken, dienen mee te brengen dat aan deze bevoegdheden een exclusief karakter wordt toegedicht. Dit impliceert dat deze bevoegdheden niet ook op grond van «gewone» wetten mogen worden uitgeoefend, die deze procedures niet kennen. Zou dat wel mogelijk zijn, dan zou aan de eerderbedoelde bijzondere procedures de betekenis komen te ontvallen. Daarbij tekenen wij aan dat de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet tot de «normale» wetgeving behoren en niet tot de noodwetgeving. Uitgaande van het onderscheid tussen buitengewone en «normale» omstandigheden, zijn de omstandigheden waarop deze artikelen betrekking hebben, normale omstandigheden, zij het dat zij dicht tegen buitengewone omstandigheden kunnen aanliggen. De desbetreffende bevoegdheden zijn gehandhaafd voor de minister van Binnenlandse Zaken en de commissaris van de Koning. Dat deze bevoegdheden daarmee -ook volgens de wet -gemakkelijker kunnen worden uitgeoefend door de burgemeester dan door de minister of de commissaris, behoeft geen bevreemding te wekken. Het betreft bevoegdheden die ertoe dienen de openbare orde te kunnen handhaven. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij de burgemeester. Voorts is de reikwijdte van de bevoegdheden voor de minister en de commissaris -geheel Nederland respectievelijk de provincie -aanmerkelijk groter dan de reikwijdte daarvan voor de burgemeester. Tot slot valt erop te wijzen dat het verschil in de drempels voor de uitoefening van deze bevoegdheden nu al in bestuurspraktijk ligt opgesloten.

  • Verhouding van de Wbbbg ten opzichte van de OWN

De bestaande uitzonderingstoestanden uit de Wbbbg en de OWN sluiten elkaar onderling uit. Er kunnen niet tegelijkertijd een uitzonderingstoestand uit de Wbbbg en een uitzonderingstoestand uit de OWN van kracht zijn. Vanwege deze structuur worden in de hoofstukken II en III van de huidige OWN, die de bevoegdheden regelen in de staat van oorlog en de staat van beleg, tevens bevoegdheden toegekend aan organen van burgerlijk gezag. Deze bevoegdheden dienen ter handhaving van de openbare orde en komen eveneens voor in de Wbbbg. Nu de verschillende uitzonderingstoestanden uit de Wbbbg en de OWN komen te vervallen en de inwerkingstelling van bepalingen uit die wetten wordt geregeld in de Coördinatiewet, wordt het mogelijktegelijkertijd bepalingen uit de Wbbbg en de OWN toe te passen. Om die reden kunnen de bepalingen inzake buitengewone bevoegdheden voor organen van burgerlijk gezag in de OWN komen te vervallen. Indien organen van burgerlijk gezag buitengewone bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde moeten verkrijgen geschiedt dat in het nieuwe systeem van noodwetgeving altijd op basis van de Wbbbg, ook als er bepalingen uit de OWN in werking zijn gesteld.

Met het voorgaande hangt samen de vraag naar de afstemming tussen hetgeen enerzijds het burgerlijk gezag en anderzijds het militair gezag op grond van de hun toegekende buitengewone bevoegdheden verrichten. Artikel 15, tweede lid, van de huidige OWN kent het militair gezag de bevoegdheid toe om maatregelen die organen van burgerlijk gezag op grond van de OWN hebben gelast, buiten werking te stellen. Deze bevoegdheid is bedoeld als ultimum remedium. Daarnaast is op enkele plaatsen in de OWN voorzien in een overleg-en informatieverplichting voor het militair gezag bij de uitoefening van bepaalde bevoegdheden. In de nieuwe OWN wordt deze materie geregeld in artikel 7. In dat artikel wordt in de eerste plaats bepaald dat de minister van Defensie dan wel het militair gezag bij uitoefening van bevoegdheden die in de OWN worden toegekend, zo veel mogelijk overleg pleegt met de organen van burgerlijk gezag. Voorts verplicht het artikel de organen van burgerlijk gezag om van verordeningen en maatregelen waartoe zij op grond van de Wbbbg hebben besloten, zo spoedig mogelijk mededeling te doen aan de minister van Defensie c.q. het militair gezag. Tot slot voorziet het artikel in het vijfde lid in een collisiebepaling. Strekking van deze bepaling is dat bij een conflict tussen een civiele maatregel of verordening en een militaire maatregel of verordening, de militaire verordening of maatregel de voorrang heeft. De ratio hiervan is dezelfde als die van artikel 15, tweede lid, van de huidige OWN: aan de militaire taakuitvoering die vooral is gericht op de uitwendige veiligheid van de staat moet in beginsel een zwaardere prioriteit worden toegekend.

  • De opzet van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel is als volgt opgebouwd. Om het mogelijkte maken dat enkele bevoegdheden uit de Wbbbg kunnen worden uitgeoefend zonder dat een uitzonderingstoestand behoeft te worden afgekondigd, is in artikel 1 de standaardbepaling voor separate inwerkingstelling neergelegd, zoals die door middel van de Invoeringswet ook in de overige noodwetgeving wordt opgenomen. In dat artikel worden de bepalingen genoemd die voor separate inwerkingstelling in aanmerking komen. De procedure die voor deze separate inwerkingstelling moet worden gevolgd, wordt eveneens in artikel 1 geregeld. De artikelen 8, tweede lid, en 9, vierde lid, geven de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling nadere regels te stellen die naar hun aard reeds moeten zijn vastgesteld voordat er van separate inwerkingstelling van bepaalde artikelen sprake is. In artikel 1 worden deze artikelleden om die reden niet genoemd. In artikel 8, derde lid, en 9, vijfde lid, wordt de bevoegdheid gegeven om bij ministeriële regeling in spoedeisende gevallen regelste geven die specifiek op de desbetreffende situatie betrekking hebben en derhalve pas kunnen worden vastgesteld, indien zich buitengewone omstandigheden voordoen. In artikel 1 worden deze artikelleden om die reden wel genoemd. Wij wijzen er nogmaals op dat, gelet op de strekking van het onderhavige wetsvoorstel, geen inhoudelijke wijzigingen zijn aangebracht in de bevoegdheden die de Wbbbg thans kent. Bij dit wetsvoorstel is een transponeringstabel gevoegd waaruit valt af te lezen welke artikelen uit de huidige Wbbbg overeenkomen met de artikelen uit het wetsvoorstel. De belangrijkste wijzigingen zijn in paragraaf 2 beschreven. Voor een toelichting op enkele ondergeschikte wijzigingen ten opzichte van de huidige Wbbbg verwijzen wij naar de artikelsgewijze toelichting. Een wijziging van ondergeschikte aard die in verscheidene artikelen is doorgevoerd, lichten wij voor al die artikelen gezamenlijk thans reeds toe. Het betreft de artikelen 19, 21, 22 en 23 van de huidige wet, die in dit wetsvoorstel worden vervangen door de artikelen 14, 15, 16 en 17. In de genoemde artikelen van de huidige wet wordt aan de minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid gegeven om, al dan niet in overeenstemming met de minister van Justitie, over het onderwerp of een van de onderwerpen waarop het desbetreffende artikel betrekking heeft, nadere regels te geven. In de genoemde artikelen van de huidige wet wordt telkens tevens bepaald dat deze nadere regels op een door de minister van Binnenlandse Zaken te bepalen wijze worden bekendgemaakt. Deze regels, opgenomen in de Beschikkingen Burgerlijke Uitzonderingstoestand I en II, zijn bekendgemaakt in de Staatscourant (1953, 248). In de genoemde artikelen van het wetsvoorstel is eerderbedoelde bepaling niet overgenomen, omdat zij overbodig is. Sinds de inwerkingtreding van de Bekendmakingswet vloeit rechtstreeks uit artikel 4 van die wet voort dat de desbetreffende regels in de Staatscourant moeten worden geplaatst. Ook in de artikelen 13, 18 en 24h van de huidige wet wordt aan de minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid gegeven nadere regels te stellen en wordt bepaald dat hij deze regels op een door hem te bepalen wijze bekendmaakt. Het gaat bij deze artikelen om gevallen waarin spoed is geboden (artt. 13 en 24h) of waarin spoed geboden kan zijn (art. 18). Het verdient om die redenen in deze gevallen de voorkeur de mogelijkheid open te laten dat de bekendmaking van de regels ook op andere, snellere wijze dan door middel van plaatsing in de Staatscourant geschiedt, bijvoorbeeld door bekendmaking via radio of televisie. Deze snellere wijze van bekendmaking maakt het mogelijk dat het tijdstip van inwerkingtreding niet afhankelijk is van het tijdstip van verschijnen van het desbetreffende nummer van de Staatscourant. In het laatste geval zouden de regels eerst in werking kunnen treden met ingang van de tweede dag na de dagtekening van die Staatscourant. Tegen de achtergrond van deze overwegingen is in de artikelen 8, 9, 13 en 26 van het wetsvoorstel, die voor de genoemde artikelen uit de huidige wet in de plaats komen, de bepaling dat de regels op een door de minister van Binnenlandse Zaken te bepalen wijze worden bekendgemaakt, gehandhaafd. Daaraan is met het oog op de gewenste spoed toegevoegd dat zij na deze bekendmaking terstond in werking treden. Daarnaast wordt bepaald dat de desbetreffende regels in ieder geval ook in de Staatscourant worden geplaatst. Aldus wordt zo min mogelijk afgeweken van de Bekendmakingswet.

  • Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4

In vergelijking tot artikel 32a van de huidige wet, waarvoor dit artikel in de plaats komt, wordt in het nieuwe artikel niet meer gesteld dat onder maatregel behalve een wijziging ook een aanvulling op een voorschrift of beslissing wordt begrepen. Een wijziging omvat immers mede een aanvulling.

Artikel 5

De huidige bevoegdheid uit de Wbbbg (art. 11) om inlichtingen in te winnen is in principe zonder betekenis, omdat er geen plicht tegenover staat om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Volgens de memorie van toelichting bij de huidige wet is de informatieplicht destijds niet opgenomen omdat dit problematisch werd geacht in verband met de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van tal van categorieën van personen (Kamerstukken II 1949/50, 1539, nr. 3, blz. 9). Bij beschouwing van de overige noodwetgeving blijkt dat inmiddels in verscheidene delen daarvan bepalingen voorkomen waarin zowel een informatieplicht als een verschoningsrecht voorkomen. Te wijzen valt op de artikelen 31 en 32 van de Noodwet geneeskundigen en de artikelen 14 en 15 van de Prijzennoodwet. Voorts kent artikel 29 van de Vorderingswet 1962 aan ministers die mogen vorderen, de bevoegdheid toe inlichtingen in te winnen; in dat artikel is ook het verschoningsrecht geregeld. In artikel 32 van die wet is onder meer het niet verstrekken van de verlangde inlichtingen strafbaar gesteld. Waar in de noodwetgeving een informatieplicht derhalve niet ongewoon is, menen wij dat in een van onze zwaarste noodwetten -de Wbbbg -een informatieplicht zeker niet mag ontbreken. Het voorgestelde artikel 5 bevat om die reden een bevoegdheid inlichtingen te verlangen, inzage en afgifte van bescheiden en informatiedragers te vorderen, alsmede een nakomingsverplichting voor de persoon aan wie een dergelijke opdracht wordt gegeven. Aan het slot van het artikel is een verschoningsrecht opgenomen.

Artikel 7

Dit artikel correspondeert met artikel 15 van de huidige Wbbbg dat geldt in de burgerlijke uitzonderingstoestand. De in artikel 15toegekende bevoegdheid is niet automatisch door het instellen van de burgerlijke uitzonderingstoestand van kracht: daarvoor is een afzonderlijk besluit van de Kroon vereist. De minister van Binnenlandse Zaken kan de in dat artikel toegekende bevoegdheid dus pas uitoefenen als hij daartoe bij koninklijk besluit is gemachtigd. De wetgever heeft willen waken voor een te snelle toepassing van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid. Het nieuwe systeem voor de inwerkingstelling van de noodwetgeving brengt mee dat bij de afkondiging van de beperkte en van de algemene noodtoestand alsmede bij de separate inwerkingstelling van artikelen steeds expliciet besluitvorming moet plaatsvinden over de artikelen die in werking worden gesteld. Dat geldt dus ook voor de vraag of (het nieuwe) artikel 7 in werking dient te worden gesteld. In het nieuwe systeem is derhalve geen behoefte aan het machtigingsvereiste dat het huidige artikel 15 kent.

Artikelen 8 en 9

De in deze artikelen geregelde bevoegdheden zijn thans beide geregeld in artikel 13 van de Wbbbg. Aangezien deze bevoegdheden niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd nodig zijn en het in het nieuwe systeem van inwerkingstelling niet nodig is alle artikelen die buitengewone bevoegdheden regelen, tegelijkertijd in werking te stellen, geven wij er de voorkeur aan deze bevoegdheden in afzonderlijke artikelen onder te brengen. In beide artikelen is, evenals in de artikelen 11, 15 en 16, de zinsnede «Onverminderd het bij andere wetten bepaalde» weggelaten. De term «onverminderd» houdt in dat de bedoelde wetten onverkort van toepassing zijn. Het is echter de bedoeling dat de artikelen waarin deze zinsnede voorkomt, juist aan die wetten derogeren.

Artikel 12

In de huidige Wbbbg is zowel in het hoofdstuk inzake de toestand van verhoogde waakzaamheid (artikel 12) als in het hoofdstuk inzake de burgerlijke uitzonderingstoestand (artikel 17) een bepaling opgenomen die de burgemeester de bevoegdheid toekent de vertoning van films te verbieden; de bevoegdheid gegeven in artikel 17 is in enkele opzichten ruimer dan de bevoegdheid in artikel 12. In het nieuwe systeem van noodwetgeving kan met één bepaling worden volstaan. In artikel 12 van het voorliggende wetsvoorstel is artikel 17 van de huidige Wbbbg opgenomen.

Artikel 13

In dit artikel is in vergelijking tot artikel 18 van de huidige wet het begrip «aanplakken» weggelaten. Dit begrip valt immers onder de gehandhaafde term «aanbrengen».

Artikel 14

Dit artikel is een gemoderniseerde versie van artikel 19 van de huidige Wbbbg. De in het nieuwe artikel gebruikte terminologie sluit aan bij die welke in het wetsvoorstel computercriminaliteit wordt gehanteerd (Kamerstukken I, 1991/92, 21551, nr. 341).

Artikel 15

Het eerste en het tweede lid van dit artikel komen overeen met artikel 21 van de huidige Wbbbg. Artikel 60, eerste en tweede lid, van de OWN houdt dezelfde bevoegdheid in als artikel 21 Wbbbg. In het derde lid van artikel 60 wordt bepaald dat van de bevoegdheid in het eerste lid van dat artikel geen gebruik wordt gemaakt jegens militairen. Aangezien, zoals in paragraaf 3 van deze memorie is uiteengezet, in de OWN de bepalingen inzake bevoegdheden van organen van het burgerlijk gezag komen te vervallen, vervalt in de OWN ook artikel 60. De uitzondering die in het derde lid van artikel 60 is opgenomen, moet derhalve in de Wbbbg, in casu in artikel 15, derde lid, van het voorliggende wetsvoorstel, worden opgenomen.

Artikelen 16en 32

De inhoud van deze artikelen is aangepast aan het voorstel voor een Algemene wet op het binnentreden (19073). Deze aanpassingen komen overeen met die in het voorstel van wet tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Kamerstukken I 1993/94, 22539, nr. 260, hoofdstuk II, artikel 2).De termen «ambtenaar van politie» en «buitengewoon opsporingsambtenaar» in artikel 16, eerste lid, zijn ontleend aan artikel 3 van de Politiewet 1993, onderscheidenlijk artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 25

Op grond van artikel 24g van de huidige Wbbbg wordt, onverminderd de artikelen 24a en 24c, een op basis van de Wbbbg geïnterneerde in vrijheid gesteld, zodra dit naar het oordeel van de minister van Binnenlandse Zaken mogelijk is. De artikelen 24a en 24c verwijzen naar de mogelijkheid van invrijheidstelling door de rechtbank op verzoek van de geïnterneerde, onderscheidenlijk op grond van een ambtshalve genomen beslissing. In artikel 25 van het wetsvoorstel, dat voor artikel 24g in de plaats komt, is tot uitdrukking gebracht dat behalve de artikelen 19 en 22 (thans 24a en 24c) ook artikel 22 onverminderd geldt. Ingevolge dat artikel kan immers na beroep in cassatie ook de Hoge Raad of de rechtbank waarnaar de zaak eventueel is verwezen, tot invrijheidstelling besluiten.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers De Minister van Binnenlandse Zaken, D. IJ. W. de Graaff-Nauta Overzichtstabellen artikelen huidige Wet BBBG en herziene Wet BBBG Tabel I herziene Wet BBBG artikel 12345678en 9 10 11 12 13 14 15, eerste en tweede lid 15, derde lid 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36

HuidigeWetBBBG artikel -93 32a 11 10 15 13 16a 20 17 18 19 21 60, derde lid OWN 22 23 24 24a 24b 24c 24d 24e 24f 24g 24h 241 25 26 27 30 31 33-

3434

N.B. Nieuwe artikelen in de herziene Wet BBBG zijn: artikel 1 (separate toepassing) artikel 15, derde lid (was 60, derde lid OWN) artikel 34 (intrekking van oude Wbbbg) Vervallen artikelen uit de huidige Wbbbg zijn: 1, 2, 4, 5, 7, 8, 12, 14, 32 en 33 (de artikelen 6, 28 en 29 waren al eerder vervallen).

Tabel II

HuidigeWBBBG

Herziene WBBBG

Reden tot wijziging

ARTIKEL 1,2,4,8

679

10 11 12

1516

17 18 19 20 21

22 23 24 24a 24b 24c 24d 24e 24f 24g 24h 24! 25 26 27 28 29 30 31 32 32a 33 34

8en 9

12 13 14 11 15

16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

3132433 35 en 36

ARTIKEL Deze artikelen vervallen. De toestand van verhoogde waakzaamheid en de burgerlijke uitzonderingstoestand komen in het nieuwe systeem niet meervoor. De inwerkingstelling van artikelen tijdens de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand en de buitenwerkingstelling wordt geregeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Voor separate inwerkingstelling wordt een aparte bepaling in de Wbbbg opgenomen (artikel 1)

Vervalt. In de nieuwe OWN zijn civiele bepalingen vervallen. Bepalingen van OWN en Wbbbg kunnen gelijktijdig werken Was al eerder vervallen. Zie opmerking bij artikel 5 huidige Wbbbg. Tekstueel aangepast aan het nieuwe noodwetgevings systeem. Aanpassing aan nieuwe Gemeentewet Behoefte aan informatieplicht Vervalt. In het nieuwe systeem kan worden volstaan met één bepaling inzake het verbieden van films. Gekozen is voor de meest vergaande bepaling (artikel 17 huidige Wbbbg). Bevoegdheden burgemeester vervallen in het licht van de artikelen 175 en 176 Gemeentewet. Vervalt. Inwerkingstelling van artikelen wordt geregeld doorde Coórdinatiewet uitzonderingstoestanden.

Vervalt in het licht van de artikelen 175 en 176 Gemeentewet.

Het derde lid is overeenkomstig art. 60, derde lid OWN. l.v.m. het vervallen van de civiele bepalingen in de OWN moet de uitzondering t.o.v. militairen in de Wbbbg worden opgenomen; deze uitzondering geldt alleen als ook artikelen van de OWN in werking zijn gesteld (in het oude systeem alleen onder de staat van beleg).

was reeds vervallen was reeds vervallen.

vervalt i.v.m. nieuwe systeem.