Nota naar aanleiding van het tweede verslag - Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)

Deze nota naar aanleiding van het tweede verslag i is onder nr. G toegevoegd aan wetsvoorstel 36378 - Energiewet i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet); Nota naar aanleiding van het tweede verslag
Document­datum 20-11-2024
Publicatie­datum 20-11-2024
Nummer KST1171077
Kenmerk 36378, nr. G
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 378    Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)

G    NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE VERSLAG

Ontvangen 20 november 2024

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het door de vaste commissie voor Economische Zaken/Klimaat en Groene Groei (hierna ook: commissie) op 15 november 2024 uitgebrachte tweede verslag over het voorstel van wet houdende regels over energiemarkten en energiesystemen.1 Het betreft enkele vervolgvragen bij de fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA, de SP en JA21. Ik ben de leden van deze fracties erkentelijk voor hun inbreng. In deze nota naar aanleiding van het tweede verslag ga ik namens het kabinet in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en de GroenLinks-PvdA-fractie gezamenlijk

Vraag 1 - rol infrastructuurbedrijven bij opslag (artikel 3.19 Energiewet)

  • 1. 
    De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen dat artikel 3.19 van de Energiewet de scheiding tussen publieke en private rollen binnen het energiesysteem betreft. De ACM heeft hiervoor een officieel afwegingskader. Door het nieuwe artikel krijgen de infrastructuurbedrijven meer mogelijkheden om marktpartijen, burgers, bedrijven en energiegemeenschappen te ondersteunen met (opslag)faciliteiten. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen of het afwegingskader, met betrekking tot het toetsen van de praktijk aan de voorliggende nieuwe wetgeving, wordt aangepast op juridische en beleidsmatige consistentie. Worden de Kamers en de Raad van State daarbij betrokken? Zo ja, gebeurt dit vooraf, en eventueel met een voorhangprocedure? Deze leden vragen ook of daarbij getoetst wordt op mogelijke risico's, zoals marktverstoring of conflicten met Europese regelgeving. De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA ontvangen graag een toelichting over de rollen hierbij voor het netbeheer en infrabedrijven.

Het kabinet stelt voorop dat artikel 3.19 betrekking heeft op de activiteiten die infrastructuurbedrijven mogen ondernemen en niet zozeer op de scheiding van publieke en private rollen. Infrastructuurbedrijven zijn bedrijven die in een groep verbonden zijn met een transmissiesysteembeheerder (hierna ook: TSB) of distributiesysteembeheerder (hierna ook: DSB). Omdat voor TSB's en DSB's een privatiseringsverbod geldt, geldt de facto ook een privatiseringsverbod voor infrastructuurbedrijven. Artikel 3.19 somt daarmee een aantal activiteiten en handelingen op die (ook) verricht mogen worden door ondernemingen die in een groep verbonden zijn met de TSB of DSB. Bovendien geldt voor de in dit artikel opgenomen activiteiten en handelingen dat infrastructuurbedrijven deze uitvoeren als commerciële activiteit en dat andere commerciële partijen dus dezelfde activiteiten en handelingen mogen verrichten. Er geldt voor deze activiteiten dus geen wettelijk monopolie voor infrastructuurbedrijven en hiervoor geldt dat deze verricht mogen worden door ondernemingen in private én publieke handen.

Voor de helderheid merk ik daarbij op dat de Autoriteit Consument en Markt (hierna ook: de ACM) de toezichthouder op de Energiewet is en in de praktijk ook toezicht houdt op de naleving van artikel 3.19, waaronder ook het bij amendement aangepaste onderdeel op grond waarvan het infrastructuurbedrijven wordt toegestaan om in opdracht van een derde installaties of onderdelen van installaties aan te leggen, te onderhouden en eventueel ter beschikking stellen aan die derde. Ingevolge het amendement is nieuw dat dit ook productie- of opslaginstallaties kan betreffen. De ACM zal activiteiten van infrastructuurbedrijven direct kunnen toetsen aan de inhoud van dit artikel. Een afwegingskader is hiervoor niet nodig en het wetsvoorstel voorziet dan ook niet in het opstellen ervan, noch in een grondslag voor het stellen van nadere regels waarop een voorhangprocedure of advisering door de Raad van State van toepassing zou kunnen zijn.

Ten aanzien van de toetsing op mogelijke risico's wil ik graag het volgende opmerken. Dat infrastructuurbedrijven de ruimte krijgen om in opdracht van een derde ook productie- of opslaginstallaties aan te leggen, te beheren en die aan een derde ter beschikking te stellen, is aan het wetsvoorstel toegevoegd door het amendement Kröger (GL-PvdA) en Grinwis (CU).2 Dit amendement is beoordeeld als consistent met Europese wet- en regelgeving en daarom heeft de toenmalige minister voor Klimaat en Energie het amendement als appreciatie “Oordeel Kamer" gegeven tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Ten aanzien van risico's voor marktverstoring benadruk ik dat het infrastructuurbedrijf deze installaties niet zelf mag exploiteren, zoals dat ook al gold voor installaties, niet zijnde productie- of opslaginstallaties, die zij in opdracht van een derde aanleggen of beheren. Daarnaast is ter ondersteuning van het toezicht op dit laatste aspect, door het amendement Kröger/Grinwis, aan artikel 3.19 een nieuw zesde lid toegevoegd dat een infrastructuurbedrijf verplicht een melding te doen bij de ACM als het dergelijke diensten aan een derde aanbiedt. Zo kan de ACM direct toetsen of het infrastructuurbedrijf de exploitatie van de installatie inderdaad volledig overlaat aan de derde partij en hier geen oneigenlijk financieel belang bij heeft.

Vraag 2 en 3 - rationale achter artikel 3.19

  • 2. 
    De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering wat de rationale is achter artikel 3.19 van de Energiewet. Heeft de regering de indruk dat marktpartijen door dit artikel ontmoedigd worden om te investeren of kan dit juist worden gezien als een extra faciliterende rol voor energiegemeenschappen? De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen of er een impactanalyse is uitgevoerd voor artikel 3.19. Zo ja, kan de regering de resultaten daarvan met de Kamer delen? Deze leden vragen ook of de regering bereid is de werking van dit artikel binnen enkele jaren te evalueren, waarbij expliciet wordt gekeken naar de effecten op marktwerking en private investeringen, zodat dit kan worden meegenomen bij de behandeling van het Europees Decarbonisatiepakket.
  • 3. 
    De leden van de BBB-fractie en GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe, ten opzichte van de huidige situatie, kan worden voorkomen dat via artikel 3.19 innovatie in de energiemarkt wordt belemmerd. Bijvoorbeeld wanneer door het handelen van Gasunie, private investeringen worden verdrongen.

In de memorie van toelichting3 is ingegaan op de rationale van artikel 3.19, waar in zowel het algemene gedeelte (zie met name paragraaf 3.3 en 5.2.5) als de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.19 een nadere uitleg is opgenomen. Artikel 3.19 betreft de gebundelde voortzetting van de artikelen 17c van de Elektriciteitswet 1998 en 10d van de Gaswet. Deze artikelen bestonden, in vereenvoudigde vorm, reeds in 2002 en in de loop der tijd zijn er activiteiten aangevuld en weer verwijderd. In die zin wordt de werking en reikwijdte van artikel 3.19 dus voortdurend in de gaten gehouden en waar noodzakelijk aangepast. Dat is ook in dit wetsvoorstel het geval. De rationale van artikel 3.19 komt er kort samengevat op neer dat de infrastructuurbedrijven hun kennis en kunde primair moeten inzetten voor de uitvoering van hun kerntaken, namelijk het beheren en onderhouden van energie-infrastructuren. Daarmee beoogt het wetsvoorstel ruimte te houden voor synergiën en spin-offs, met name ook in het kader van de energietransitie: juist infrastructuurbedrijven zijn goed gepositioneerd om, naast de uitvoering van de kerntaken, in te spelen op ontwikkelingen en het op gang helpen van nieuwe markten. Er is echter voortdurend een risico dat infrastructuurbedrijven (in de loop der tijd) een verstorend effect op de markt krijgen. Daarom worden in dit wetsvoorstel ook enige aanscherpingen voorgesteld, teneinde ongewenste inmenging van infrastructuurbedrijven op andere markten te voorkomen.

Specifiek met betrekking tot 'het in opdracht van een derde aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van installaties of onderdelen van installaties', waaronder ook productie- of opslaginstallaties (zie tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 2, en tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2), gaat het, zoals hiervoor reeds toegelicht, om een uitbreiding van het oorspronkelijke wetsvoorstel dat door het amendement Kroger (GL-PvdA) en Grinwis (CU)4 is ingevoegd. Of dit marktpartijen kan ontmoedigen om te investeren of wat de impact hiervan is, is niet door het ministerie onderzocht, daarvoor ontbreekt ook de tijd tussen het indienen en het aanvaarden van een amendement. Blijkens de toelichting op het amendement is hiermee in ieder geval beoogd dat infrastructuurbedrijven energiegemeenschappen kunnen faciliteren door voor hen een installatie aan te leggen, te onderhouden en ter beschikking te stellen voor exploitatie. Het wetsvoorstel bevat een meldplicht voor infrastructuurbedrijven wanneer zij dergelijke diensten aanbieden. Hierdoor zal het gemakkelijker zijn om toezicht te houden op dergelijke constructies. Als er signalen zijn van de ACM of marktpartijen dat dergelijke constructies verstorend werken, zal het kabinet dat oppakken en de Kamer daarover informeren. Dat geldt voor activiteiten van zowel infrastructuurbedrijven die onderdeel zijn van de groep van Gasunie, als die van andere infrastructuurbedrijven.

Voor de volledigheid zij ten slotte opgemerkt dat het onwaarschijnlijk is dat deze inzichten al betrokken kunnen worden bij het voorgenomen implementatiewetsvoorstel van het Europese Decarbonisatiepakket. Afgezien van het feit dat het kabinet eerder heeft toegezegd te streven naar wetstrajecten met 'zuivere' implementatie5, speelt ook de tijdsfactor een rol. Dit implementatiewetsvoorstel is nu in voorbereiding en het kabinet verwacht deze het eind 2025 of begin 2026 te kunnen indienen bij de Tweede Kamer. Op dat moment zal de Energiewet naar verwachting nog niet lang genoeg van kracht zijn geweest om dit onderdeel effectief te kunnen evalueren.

Vraag 4 - positie meetverantwoordelijke partijen in de markt

  • 4. 
    De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen dat het op dit moment verboden is om    binnen een    'holding'    (groep    zoals    bedoeld    in    artikel    2:24b    BW)    een netbeheerder én een partij te hebben die handelen in elektriciteit. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen echter dat momenteel zich wel de situatie voordoet waarbij een handelsmaatschappij meerdere meetbedrijven bezit, of althans deze tot dezelfde groep behoren. Een gevolg van het in privaat eigendom komen van de meetbedrijven is dus dat zij in een groep terecht kunnen komen met een onderneming die zich bezighoudt met de handel in energie. Dat kon niet toen een meetbedrijf eigendom van een netwerkbedrijf was, omdat het groepsverbod het verbood dat in zo een groep een bedrijf zat dat zich bezighield met handel in elektriciteit en gas. In de situatie dat een handelsmaatschappij ook een meetbedrijf heeft, beide actief op dezelfde aansluiting, kunnen achteraf metingen gemanipuleerd worden om zo de onbalans te optimaliseren. Dit kan een financiële prikkel en voordeel opleveren.

Daarnaast zou dit koppelverkoop in de hand kunnen werken: meetdienst met korting op het leveringstarief. De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen hoe de regering kijkt naar de situatie waarbij een meetbedrijf én een partij die zich bezighoudt met energiehandel in één groep van bedrijven zit.

Er zijn het kabinet noch de ACM (bij navraag) signalen bekend dat deze risico's van ontoelaatbare praktijken of onwenselijke rolvermenging thans optreden in de meetmarkt. Ook is het maar de vraag in hoeverre eventuele manipulaties daadwerkelijk financieel gewin kunnen opleveren en of dat uitgevoerd kan worden zonder dat dit andere ketenpartijen opvalt (bijvoorbeeld vanwege afwijkende patronen). Het kabinet ziet nu dan ook geen aanleiding voor extra maatregelen, anders dan het herijken van het toezicht zoals de Energiewet dat nu reeds voorstelt.

Een deel van de meetverantwoordelijke partijen is inderdaad eerder onderdeel geweest van de infrastructuurgroep van Stedin, Enexis of Alliander, maar niet allemaal.

Onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 betreft het aantal erkende meetverantwoordelijke partijen op dit moment tien, waarvan er acht enkel op de gasmarkt actief zijn (bron: TenneT, MV Register Elektriciteit en MRP Register Gas). Dit betreffen bedrijven waarvan de meesten reeds jarenlang over een erkenning beschikken en op professionele wijze uitvoering geven aan hun wettelijke verplichtingen onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Het wetsvoorstel voor de Energiewet bouwt daarom voort op het toezichtskader uit de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998 en vernieuwt en herijkt tevens enkele onderdelen. Het gaat dan om:

Q Uitvoeren betrouwbare metingen - Meetverantwoordelijke partijen dienen conform de wettelijke vereisten hun metingen uit te voeren. Bewuste manipulatie betekent overtreding van geldende wet- en regelgeving (ook buiten de Energiewet).

Q Verbreding reikwijdte Metrologiewet - Het wetsvoorstel voorziet voor grote aansluitingen in een verschuiving van een deel van de voorschriften vanuit de 'technische meetcodes' van de ACM naar het regime onder de Metrologiewet, dat hiervoor verbreed zal worden (deze aanpassing is opgenomen in het Energiebesluit). Het voordeel van deze verbreding van de reikwijdte van de Metrologiewet is dat ook het toezicht op de werking van de meetinrichting bij een gespecialiseerde toezichthouder komt te liggen, namelijk de Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI).

Q Controlesystematiek meetinrichtingen - Meetbedrijven worden verder verplicht om periodieke controles van hun meetinrichtingen uit te voeren. Dit moet gebeuren op basis van een protocol goedgekeurd door de RDI.

Q Verlening erkenning en toezicht - Waar het thans de TSB voor elektriciteit is die de erkenningen verleent, is dit een bevoegdheid die onder de Energiewet aan de ACM toekomt (artikel 2.50). De ACM houdt toezicht op de wettelijke verplichtingen en kan eventueel handhavend optreden en/of de erkenning intrekken.

Vraag 5 - impact tijdelijke voorziening meetdata bij faillissement

  • 5. 
    De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen dat artikel 4 van het Energiebesluit 2.51.2 een 'tijdelijke voorziening' regelt als de meetdatastroom wegvalt. Deze leden stellen ook dat meetdata worden vastgesteld op basis van een schatting, waardoor er een gaming-risico ontstaat. Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de impact op de energiemarkt(en) bij het inzetten van deze methodiek.

Het onverwachts wegvallen van een meetverantwoordelijke partij, bijvoorbeeld door een faillissement, heeft impact op ketenpartijen die belang hebben bij de tijdige beschikbaarheid van gedetailleerde meetgegevens. De 'tijdelijke voorziening' in het Energiebesluit waarnaar verwezen wordt, zet in op (1) het inperken van de negatieve gevolgen in de keten en (2) het zo snel mogelijk herstellen van de reguliere situatie. Hierbij wordt er allereerst op ingezet dat de aangestelde curator of bewindvoerder de meetactiviteiten gewoon doorzet. Dit genereert inkomsten en maakt ook een (snelle) overname waarschijnlijker.

Gelet op de verwijzing naar 2.51.2 Artikel 4 Energiebesluit gaat het in de vraag specifiek om de situatie dat er door overmacht of technische beperkingen toch geen gedetailleerde meetgegevens worden verzameld. In die situatie is het terugvallen op data-gebaseerde schattingen (het voorafgaande jaarverbruik of een verbruiksprofiel) een manier om negatieve gevolgen in te perken, totdat de storing is verholpen of een nieuwe meetverantwoordelijke partij weer voorziet in de werkelijke, gedetailleerde meetgegevens. Het is onduidelijk waar de vraagsteller in deze specifieke situatie met het gaming risico precies op doelen. Mogelijk wordt hier gedoeld op de keuze die het Energiebesluit biedt voor het gebruik van (i) het jaarverbruik in de voorgaande periode van 12 maanden of (ii) een profiel dat, indien mogelijk, is gebaseerd op historische meetgegevens. Ook de ACM wijst hier in haar toets op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid op en stelt voor hier een volgorde in aan te brengen. Bij de aanpassingen van het ontwerp voor het Energiebesluit richting voorhang en advies Raad van State, zal dit voorstel van de ACM worden meegewogen. In het algemeen is relevant dat betrokkenen slechts beperkte invloed hebben op de navolgende gegevensprocessen. Zo is bij veel processen (zoals bij de allocatie van energiestromen) thans reeds voorgeschreven op welke manier wordt omgegaan met ontbrekende gegevens en schattingen. Het eventuele financiële gewin van bijvoorbeeld een aangeslotene in de specifieke context van 2.51.2 Artikel 4 Energiebesluit lijkt zeer beperkt.

Vraag 6 - uitwerking delegatiegrondslag artikel 4.25 (overleg GUE)

  • 6. 
    De fractieleden van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen dat artikel 4.25 lid 3 van de Energiewet het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling regels te stellen over het overleg wat de GUE en de markt moeten voeren. Deze leden vragen of de regering voornemens is om deze regels te stellen. Zo ja, hoe zullen deze regels worden opgesteld?

De toenmalige minister voor Klimaat en Energie is hier eerder kort op ingegaan naar aanleiding van vragen van de CDA-fractie in de Tweede Kamer.6 De vormgeving van het vierde hoofdstuk in de Energiewet is vanaf 2019 in intensieve samenwerking met betrokken sectorpartijen tot stand gekomen. Het overleg dat artikel 4.25 vanuit de gegevensuitwisselingsentiteit vereist, hebben de sectorpartijen inmiddels gezamenlijk vormgegeven, namelijk middels de oprichting van de vereniging Marktfaciliteringsforum (MFF). In de oprichtingsakte (uit 2022) zijn de belangrijkste afspraken te vinden over de manier waarop men dit overleg nu concreet vorm geeft.7 Er is thans geen aanleiding om daar als minister nadere regels aan te stellen.

Vraag 7 - omgang met de ACM-toets inzake het faillissementsregime

  • 7. 
    "De ACM vindt het Energiebesluit uitvoerbaar en handhaafbaar als enkele regels worden verduidelijkt. Daaronder vallen de regels die het Energiebesluit bevat voor het geval een energieleverancier failliet gaat. De ACM verzoekt de minister om deze regels te verbeteren, om consumenten bij zo'n faillissement beter te kunnen beschermen".8 Is de regering voornemens hier uitvoering aan te geven?

Naar aanleiding van deze recente ACM-uitvoeringstoets worden gesprekken gevoerd met de betrokken partijen om te bezien hoe de uitvoerbaarheid verder verbeterd kan worden zonder afbreuk te doen aan de beoogde verbetering van de bescherming van de door het faillissement gedupeerde consumenten. De aangepaste versie van het ontwerp voor het Energiebesluit zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 worden voorgehangen bij beide Kamers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vraag 8 -Publieke energieleveranciers

  • 8. 
    In de nota naar aanleiding van het verslag van de regering hebben de leden van de SP-fractie kunnen lezen dat het voorliggende wetsvoorstel ook alle ruimte biedt voor publiek eigendom, zoals dit eerder het geval was met enkele energieleveranciers. Kan de regering toelichten hoe deze optie binnen de nieuwe Energiewet concreet vorm zou kunnen krijgen? Is de regering ook bereid actief beleid te voeren dat publiek eigendom aanmoedigt?

De Energiewet bevat geen eisen of beperkingen aan het eigendom van producenten en leveranciers. Er is dus ruimte voor publiek eigendom zoals dat het geval was bij PZEM (verkoop in 2022), Eneco (verkoop in 2020), Nuon en Essent (beiden verkocht in 2009). Er zijn ook voorbeelden van leveranciers die op de Nederlandse retailmarkt actief zijn en die deels buitenlandse publieke aandeelhouders hebben. Ongeacht de aandeelhouder moeten alle Nederlandse leveranciers voldoen aan dezelfde wettelijke eisen en beschikken over een vergunning om te kunnen leveren aan Nederlandse consumenten. Mede gelet op het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma is het kabinet niet voornemens om een actief beleid op publiek eigendom te voeren, maar het staat gemeenten en provincies vrij deze mogelijkheden desgewenst zelf te onderzoeken. Naar aanleiding van de motie van de leden Segers en Marijnissen is eerder ook onderzoek gedaan naar hoe de publieke belangen in de Nederlandse energievoorziening beter geborgd kunnen worden.9 Dit onderzoek is op 4 september 2023 aan de Kamer aangeboden.10

Vraag 9 en 10 - actieve marktdeelname: noodzaak bescherming en voorlichting

Omdat de leden van de SP-fractie verschillende vragen stellen over het 'actief worden' op de markt, wordt hier ter verduidelijking eerst een korte toelichting geven. In eerdere Kamerstukken zijn namelijk drie vormen van 'actief worden' onderscheiden:11

  • A. 
    Door 'actieve afnemer' te worden. Dit kan door (i) zelf elektriciteit op te wekken, maar dat kan ook verder gaan door (ii) de elektriciteit die men over heeft en invoedt op het net niet terug te leveren aan de eigen leverancier, maar om ervoor te kiezen om deze elektriciteit terug te leveren via een professionele tussenpersoon, tot (iii) het zelf leveren van deze elektriciteit aan een andere eindafnemer.
  • B. 
    Door te kiezen voor een leveringsovereenkomst met een dynamisch leveringstarief in plaats van een reguliere leveringsovereenkomst met vaste of variabele tarieven.
  • C. 
    Door lid of aandeelhouder te worden van een energiegemeenschap. Binnen de energiegemeenschap kan de actieve rol bijvoorbeeld worden ingevuld door te investeren in een productie-installatie of door het delen van energie.

Het bovenstaande maakt duidelijk dat er veel verschillende vormen van 'actief worden' zijn, van vrij eenvoudig tot vrij complex.

  • 9. 
    De fractieleden van de SP vragen of de regering hun mening deelt dat kwetsbare consumenten mogelijk extra bescherming nodig hebben, bijvoorbeeld ouderen of mensen met beperkte digitale vaardigheden, die moeilijk kunnen deelnemen aan de nieuwe marktvormen. Kan de regering toelichten welke specifieke maatregelen worden genomen om hen te beschermen?

Het kabinet ziet niet direct aanleiding om, naast hetgeen het wetsvoorstel nu reeds regelt, extra bescherming voor te schrijven. In eerdere Kamerstukken12 is toegelicht dat het wetsvoorstel voor de reguliere leveringsovereenkomsten inzet op maximale ontzorging en bescherming voor alle consumenten, terwijl voor de actieve marktvormen vooral beoogd is de drempels te verlagen voor nieuwe initiatieven door onnodige belemmeringen weg te nemen. Actieve deelname is een vrije keuze en burgers zullen, zoals ook in het normale maatschappelijk verkeer geldt, zelf moeten afwegen welke vorm van energie afnemen bij hun situatie het beste past. In het geschetste spectrum van 'actief worden' is veel ruimte voor eigen maatwerk. Het zelf elektriciteit opwekken en gebruiken kent een zeer brede toepassing onder de Nederlandse bevolking - zo'n 3 miljoen huishoudens hebben zonnepanelen - en kan met een reguliere overeenkomst voor elektriciteit en gas. Het vereist geen aparte contractuele afspraken, omdat iedere leverancier verplicht is hernieuwbare elektriciteit af te nemen. Verdergaande vormen van energie leveren of delen, zoals ook opgemerkt in de memorie van toelichting, bijvoorbeeld het 'zelf leveren van elektriciteit aan een andere eindafnemer', zijn administratief complexer maar naar verwachting ook minder aantrekkelijk voor de meeste afnemers. Ook de deelname aan flexibiliteitsdiensten kan complex en uitdagend zijn. Ter bescherming zet het wetsvoorstel vooral in op het reguleren van de aanbieders van deze diensten (zie reactie op vraag 10).

  • 10. 
    De fractieleden van de SP vragen of de regering kan toelichten welke specifieke stappen worden ondernomen om consumenten te informeren over hun rechten en opties binnen de Energiewet, met name ten aanzien van nieuwe marktvormen.

In dit kader is de insteek van de Energiewet primair dat de aanbieder van de dienst die wordt afgenomen (zoals de levering van gas of elektriciteit) verantwoordelijk is voor de juiste informatievoorziening, niet de overheid. Hierbij gelden voor iedere aanbieder op de markt ook de verplichtingen die volgen uit het generieke consumentenrecht, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Binnen de Energiewet kan onderscheid gemaakt worden tussen (i) de reguliere leveringsovereenkomsten en leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peer handel en (ii) de meer 'actievere' contractvormen, zoals de aggregatieovereenkomsten.

Voor de reguliere leveringsovereenkomsten (en leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peer handel) gelden verschillende voorschriften, bijvoorbeeld dat geleverd wordt tegen transparante (en redelijke) prijzen en voorschriften. In aanvulling hierop (i) worden eisen gesteld aan de inhoud van de overeenkomst (transparant, volledig, begrijpelijke taal), alsmede (ii) eisen aan de verstrekking van facturen en factureringsinformatie, en (iii) moet zijn voorzien in een klachtenprocedure. In aanvulling hierop gelden in het kader van het vergunningenregime extra verplichtingen richting eindafnemers met een kleine aansluiting, bijvoorbeeld het verplicht aanbieden van modelcontracten, informatievoorziening over de aansluit- en transportovereenkomst en het beantwoorden of doorsturen van vragen en klachten

De 'actievere' contractvormen bestaan veelal naast de reguliere leveringsovereenkomst. Dat betreft met name de verschillende aggregatieovereenkomsten zoals artikel 2.34 die onderscheidt. Ook hierbij worden eisen gesteld aan de dienstaanbieder, bijvoorbeeld ten aanzien van (i) de inhoud van de overeenkomst (transparant, volledig, begrijpelijke taal), (ii) eisen aan de verstrekking van informatie, facturen en factureringsinformatie, en (iii) moet zijn voorzien in een klachtenprocedure. Specifiek voor de leveringsovereenkomst met een dynamische elektriciteitsprijs geldt, naast alle voorschriften voor de reguliere leveringsovereenkomsten, dat de leverancier een eindafnemer voorafgaand aan het sluiten van een leveringsovereenkomst informatie over de mogelijkheden, kosten en risico's van deze overeenkomsten verstrekt.

Vraag 11 - actieve marktdeelname: noodzaak bescherming en voorlichting

  • 11. 
    Hoewel deelname aan de energiemarkt voor consumenten optioneel is, kunnen zij door externe omstandigheden (zoals hoge prijsstijgingen) alsnog in een positie komen waarin marktdeelname kan worden gezien als een noodzakelijke oplossing. De fractieleden van de SP vragen welke stappen de regering zal nemen om ervoor te zorgen dat consumenten niet wegens "noodzaak" gedreven worden tot deelname met alle risico's van dien.

Zoals toegelicht bij vraag 9 bestaan er diverse vormen van 'actief worden', die ook verschillen qua complexiteit voor de eindafnemer. Zo hebben diverse energiegemeenschappen zich tijdens de volatiele marktomstandigheden enkele jaren geleden in staat getoond om het tempo van de stijging in de leveringsprijzen voor hun actieve leden te dempen. In deze periode hebben ook veel huishoudens profijt gehad van zelfopgewekte elektriciteit (en eventueel invoeding) met eigen zonnepanelen. Dit zijn twee voorbeelden met een relatief lage drempel voor 'actief worden'. Voor een complexer product zoals de leveringsovereenkomst met een dynamische elektriciteitsprijs gelden, zoals toegelicht, specifieke eisen voor het geven van informatie over de mogelijkheden, kosten en risico's. Tot slot kan worden opgemerkt dat bij diverse overheidsmaatregelen tijdens de prijzencrisis bewust bij de vormgeving rekening gehouden is met het bereiken van alle huishoudens, ongeacht het type afnemer. Daarbij kan gedacht worden aan het vormgeven van de tegemoetkoming voor blokaansluiting en het treffen van diverse koopkrachtmaatregelen, zoals (i) verhoging van verschillende toeslagen, (ii) een prijsplafond voor energie, (iii) de energietoeslag, (iv) de Rijkssubsidie aan het Tijdelijk Noodfonds Energie en (v) budget voor de versnelling van structurele isolatiemaatregelen die voor diverse soorten huishoudens steun gaven, ongeacht het type energiecontract. Eind 2022 werd tevens een aantal fiscale maatregelen getroffen, zoals een tijdelijke verlaging van de energiebelasting en het btw-tarief op energie. Ook is eind 2022 een vast bedrag van 190 euro per kleinverbruikersaansluiting met lopend contract uitgekeerd met de overbruggingsregeling.

Vraag 12 - beperken complexiteit meerdere meetpunten

  • 12. 
    Gezien het advies dat de complexiteit van meerdere meetpunten een negatief effect kan hebben op het doenvermogen van consumenten, vooral voor mensen in kwetsbare posities, is de regering bereid om maatregelen te nemen die deze complexiteit beperken? En welke mogelijkheden zijn nog beschikbaar in dit kader die nu niet worden benut?

Aangenomen is dat de vraagstellers doelen op het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR verwijst naar de in de toelichting opgenomen uitkomsten van de door Sira Consulting uitgevoerde effectentoets, en vat deze analyse samen als: “Negatief voor het doenvermogen is de complexiteit van meerdere meetpunten hebben. Die keuze krijgen consumenten met het nieuwe wettelijke stelsel."

Achtergrond - De opzet met meerdere meetpunten is niet nieuw en bestaat voor zowel grote aansluitingen (bedrijven) als kleine aansluitingen (huishoudens, mkb) nu reeds onder het regime van de Elektriciteitswet 1998, zie met name artikelen 2.5 tot en met 2.10 Netcode Elektriciteit. Hiermee wordt technisch mogelijk gemaakt dat een aangeslotene ervoor kan kiezen meerdere leveranciers (of andere marktdeelnemers) op zijn aansluiting actief te laten zijn. Dit is een recht vanuit de Elektriciteitsrichtlijn die in de Energiewet (opnieuw) is opgenomen, zie artikel 2.2 Nieuw in het Energiebesluit is wel de introductie van sub-meetinrichtingen ten behoeve van vraagrespons; dit volgt uit een direct werkende verplichting uit de (herziene) Elektriciteitsverordening.

Vormgeving - De constellatie met meerdere meetpunten is inderdaad complex, maar wordt als noodzakelijk gezien voor het technisch kunnen uitvoeren van de genoemde Europese afspraken. Eind 2023 hebben diverse stakeholders uitgebreid gereageerd op dit onderdeel in de consultatieversie van het Energiebesluit en hun zorgen geuit over de opzet. Mede naar aanleiding van deze consultatiereacties is de beoogde opzet sterk vereenvoudigd. Dit is uitgebreid toegelicht in paragraaf 4.5 van de toelichting op het Energiebesluit (zie 'reactie op ingebrachte punten' in het onderdeel 'Het meten op additionele allocatiepunten; vraagrespons').13 Zo is er voor gekozen de verantwoordelijkheid voor het beheer en de metingen bij verschillende allocatiepunten bij één partij te leggen (de DSB). Daarnaast zet het Energiebesluit in op de inzet van één meetinrichting ten behoeve van het afnemen van meerdere diensten en/of de toepassingen voor energiedelen. Doel hiervan is de plaatsing van extra meetinrichtingen zoveel als mogelijk te beperken, zodat maximaal gebruik gemaakt wordt van de technische mogelijkheden van de reeds beschikbare meetinrichting en de kosten voor eindafnemers zo laag mogelijk worden gehouden.

Toekomstige ontwikkelingen - Er zijn op korte termijn weinig mogelijkheden voor een andere vormgeving zonder dat daarmee de genoemde rechten vanuit het Europeesrechtelijk kader worden ingeperkt. Wel bezit de aanstaande (6e) generatie 'slimme meter' (de NextGen) nieuwe functionaliteiten die kunnen bijdragen aan vereenvoudiging, bijvoorbeeld door het koppelen met en beheren van de datastroom uit eventuele extra meters. De ontwikkeling van deze NextGen meter is vergevorderd en zal naar verwachting binnen enkele jaren de huidige generatie meetinrichtingen bij huishoudens vervangen.

Vraag 13 - waarborgen begrijpelijkheid nieuwe marktvormen

  • 13. 
    De fractieleden van de SP vragen of de regering kan toelichten welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de informatie over nieuwe contracten, meetpunten en energieregelingen toegankelijk en begrijpelijk blijft voor mensen die moeite hebben met administratieve of financiële zaken. Overweegt de regering extra begeleiding of ondersteuning, zoals een laagdrempelige hulplijn voor deze doelgroep? Consuwijzer is aangewezen als loket waar consumenten terecht kunnen, maar hoe faciliteert de regering dat mensen ook deze weg kunnen vinden en zelf zullen opzoeken bij zorgen of onduidelijkheden?

Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten over de juiste informatie beschikken en zichzelf ook goed kunnen informeren. In reactie op vraag 10 is toegelicht op welke manier het wetsvoorstel voor de Energiewet daarin voorziet. In aanvulling hierop worden 'informatieloketten' zoals Milieu Centraal en de ConsuWijzer door het kabinet gefinancierd. Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces is bijvoorbeeld voorzien in extra (incidentele) middelen voor de ConsuWijzer om hun voorlichtingsmateriaal te actualiseren en extra vragen te beantwoorden.

Vraag 14 - voorkomen ongelijkheid qua toegang energiemarkt

  • 14. 
    Afhankelijk van de mate waarin er actief wordt deelgenomen aan de energiemarkt, vergt dit veel administratieve en financiële kennis. De fractieleden van de SP vragen welke maatregelen de regering neemt om te voorkomen dat deze markttoegang alleen toegankelijk is voor een beperkte groep welvarende, goed geïnformeerde burgers. Ziet de regering dit als een risico op (toenemende) ongelijkheid?

De energiemarkt kan ingewikkeld zijn voor burgers. Er zijn verschillende organisaties die burgers ondersteunen in hun vragen over de energiemarkt of hun energierekening. Via veel gemeentes kunnen burgers terecht bij een energiecoach die ze kan helpen op het gebied van bijvoorbeeld energiebesparing of het gebruik van slimme apparaten. Daarnaast kunnen burgers terecht bij organisaties zoals Milieu Centraal die door middel van voorlichting burgers informatie geeft over hun energierekening en de mogelijkheden voor verduurzaming en andere kansen op de energiemarkt. Via Consuwijzer kunnen burgers praktische adviezen krijgen over hun energierekening en de energietransitie. Daarnaast sluit deze vraag aan op eerdere vragen van de fractie van de ChristenUnie in de Tweede Kamer, namelijk of wel voldoende is aangesloten bij de 'gemiddelde' burger, of dat deze extra rechten alleen nuttig zullen zijn voor mensen met kennis van techniek en energiemarkt en de sociale en financiële mogelijkheid hebben om er gebruik van te maken.14 In reactie hierop heeft de toenmalige minister voor Klimaat en Energie toegelicht dat de Elektriciteitsrichtlijn dit weliswaar mogelijk wil maken voor alle aangeslotenen en/of eindafnemers, maar dat dit niet betekent dat deze nieuwe marktvormen ook voor alle burgers relevant of interessant zijn. Bijvoorbeeld: de beschikking hebben over een elektrische auto maakt deelname aan bepaalde nieuwe marktvormen interessant, terwijl dit niet mogelijk is voor de eigenaar van een auto op fossiele brandstof. Voor de Energiewet kan gesteld worden dat het uitganspunt is dat 'de gemiddelde burger' (gelet op de vraag van de Christenunie) in staat wordt gesteld om actief te worden op het moment dat de individuele situatie hiervoor geschikt is, bijvoorbeeld bij invoeding van zonnestroom; en dit actief worden moet dan ook 'doenbaar' zijn. In meer algemene zin is er via het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) aandacht voor de gelijke kansen binnen het energiesysteem. In het NPE-verdiepingsdocument 'Maatschappelijke kant van het energiesysteem' (december 2023) is het belang van het 'handelingsperspectief' onderstreept, bijvoorbeeld via (i) laagdrempelige toegang tot aantrekkelijke duurzame alternatieven, (ii) praktische ondersteuning, en (iii) het vergroten van toegang tot kapitaal. Daarnaast wordt ook het belang van lokale energie-initiatieven zoals energiegemeenschappen onderkend, juist voor die burgers met minder kapitaal (sociaal en financieel). In de 'Kabinetsvisie Burgerbetrokkenheid bij de Energietransitie' zijn ook verschillende acties en maatregelen opgenomen, bijvoorbeeld om de inclusiviteit en diversiteit in burgerinitiatieven te versterken.15

Vraag 15 en 16 - vormgeving sociaal tarief

  • 15. 
    De regering gaf aan dat wanneer er gewerkt zou moeten worden aan een sociaal tarief, dit proces jaren in bezit zou kunnen nemen en veel intensiteit zou vergen, waardoor die tijd en inzet niet besteed kunnen worden aan het vormgeven van structureel beleid voor het monitoren en borgen van betaalbare energierekeningen.16 De fractieleden van de SP vragen of de regering concrete voorbeelden kan geven van welke structurele maatregelen dit laatstgenoemde omvat, en hoe deze maatregelen kwetsbare huishoudens daadwerkelijk helpen zonder directe prijsinterventies zoals een sociaal tarief of maximumtarief.

Het kabinet heeft in het Regeerprogramma de ambitie uitgesproken om te werken aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie om problemen voor veel huishoudens te verminderen, ook voor huishoudens met een kleine portemonnee en middeninkomens, en te verkennen hoe energiearmoede kan worden tegengegaan. Het kabinet heeft daarvoor diverse instrumenten tot zijn beschikking die gericht kunnen worden ingezet zonder direct in te grijpen op de prijsvorming. Voor de eerdere afweging van het instrument sociaal tarief ten opzichte van andere ondersteuningsinstrumenten verwijst het kabinet u graag naar de brief d.d. 16 mei 2024 ter voorbereiding van het plenaire debat in de Tweede Kamer.17

Het kabinet kiest ervoor om de komende jaren kwetsbare huishoudens met name te ondersteunen via een pakket aan gerichte koopkrachtmaatregelen, een gericht energiefonds en de intensieve inzet op de verdere verduurzaming van de gebouwde omgeving. In gezamenlijk verband werken de betrokken departementen (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Klimaat en Groene Groei) hieraan.

Voor zowel de jaren 2025 als 2026 heeft het kabinet 60 miljoen euro per jaar gereserveerd om een energiefonds in te richten dat financiële steun biedt aan huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen en om ervoor te zorgen dat zij kunnen meekomen in de energietransitie. Hiermee wordt gewerkt aan een meer lange-termijnoplossing voor huishoudens in plaats van alleen een tijdelijke compensatie op de energierekening. Het kabinet ziet het als een belangrijke taak om zo een structurele oplossing te bieden voor kwetsbare huishoudens.

Het kabinet zet tot slot in op de uitfasering van huurwoningen met energielabels E,

F en G door. Dit helpt met name huishoudens met een lager inkomen in de sociale huursector. Door de woningkwaliteit te verhogen, wordt de energievraag en daarmee de energierekening structureel verlaagd. Gemeenten hebben in drie tranches in 2022 en 2023 in totaal €550 miljoen ontvangen voor de aanpak van energiearmoede via de SPUK Aanpak Energiearmoede. De uitvoeringstermijn van deze SPUK wordt verlengd van 2025 naar tot en met 2027, zodat gemeenten meer tijd hebben voor de uitvoering.

  • 16. 
    De fractieleden van de SP stellen dat er in België een sociaal tarief bestaat, bekend als een 'sociale maximumprijs'. Uit eerder beantwoorde vragen in de Tweede Kamer hebben onze    leden    vernomen    dat    hier    ook    naar    is    gekeken en er    gesprekken zijn gevoerd tussen ACM en de Belgische toezichthouder. Hieruit kwam naar voren dat de Belgische toezichthouder "abnormaal hoge prijzen" kan verbieden, maar dat het bepalen en opleggen van een maximumprijs niet onder de bevoegdheden valt.18 Wel doet de Belgische overheid aan prijsregulering. De minister sprak over een jarenlange inzet om een dergelijk systeem tijdig gebruiksklaar te maken in Nederland. Dientengevolge vragen de fractieleden van de SP zich af welke lessen de regering heeft getrokken uit deze praktijkvoorbeelden van ons buurland. In hoeverre zijn deze lessen ook meegenomen in het Nederlandse beleidsproces om de energierekening betaalbaar te houden?    Ziet    de regering    niet    alsnog    de    meerwaarde    om    dit    proces    in gang te zetten zodat dit op de langere termijn beschikbaar is?

In februari 2023 heeft een digitaal ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen Nederland en België over het Belgische sociaal tarief op gas en elektriciteit. De bevindingen uit onder andere dit gesprek zijn betrokken bij de beleidsvorming en verwerkt in bijlage B van de brief d.d. 16 mei 2024 ter voorbereiding van het plenaire debat in de Tweede Kamer.19 Kort samengevat zijn er zes belangrijke aandachtspunten bij de eventuele vormgeving van een sociaal tarief:

  • 1. 
    Er is op dit moment geen wettelijke basis voor het delen van inkomensgegevens.

Het delen van inkomensgegevens door overheidspartijen zoals de Belastingdienst met een (private) uitvoerende partij is momenteel niet mogelijk vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht;

  • 2. 
    Of iemand in aanmerking komt, kan pas twee jaar later definitief worden vastgesteld. De aangifte inkomensbelasting van iedere Nederlander die belastingplichtig is, wordt twee jaar na het kalenderjaar in kwestie definitief vastgesteld;
  • 3. 
    Een inkomensafhankelijk tarief via het energiecontract bereikt niet alle kwetsbare huishoudens bijvoorbeeld bij blokaansluiting, collectief warmtenet of een andere contracthouder;
  • 4. 
    Prijsinterventie is alleen toegestaan voor huishoudens, de implementatie vereist dus dat zakelijke afnemers met kleinverbruikersaansluiting uitgesloten kunnen worden;
  • 5. 
    De implementatie moet plaatsvinden in de systemen van de energieleveranciers en de regeling moet voor alle leveranciers uitvoerbaar zijn om non-discriminatoir te zijn;
  • 6. 
    Iedere vorm van prijsinterventie brengt risico's op marktverstoring met zich mee en is daarom bij voorkeur tijdelijk. Daarnaast is controle op eventuele overwinsten pas achteraf mogelijk.

Tijdens de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Energiewet in de Tweede Kamer is het ingediende amendement voor een maximumprijs voor levering aan kwetsbare afnemers in uitzonderlijke omstandigheden, verworpen.20 Dit amendement beoogde de minister de bevoegdheid te geven om voor de kwetsbare afnemer een sociaal tarief in te stellen dat afwijkt van de marktprijzen, conform de mogelijkheid die de Elektriciteitsrichtlijn (artikel 5, derde en vierde lid), hiertoe biedt. Aangezien dit amendement niet is aangenomen, is het in gang zetten van de uitvoering niet aan de orde.

Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie

Vraag 17 en 18 - Omgang met eventuele terugtrekking van leveranciers

  • 17. 
    De regering stelt in de beantwoording inzake de mogelijke terugtrekking van leveranciers in de energiesector: "Het is niet de verwachting dat het wetsvoorstel een dergelijk effect zal hebben op de markt".21 De leden van de fractie van JA21 vragen hoe de regering tot deze verwachting komt en of de leveranciers hierover zijn geconsulteerd.
  • 18. 
    Daarnaast stelt de regering: "De ervaring leert dat er altijd weer nieuwe spelers opstaan die innoveren en de concurrentie aan gaan met reeds aanwezige spelers op de markt. "22 De leden van de fractie van JA21 begrijpen deze redenering, maar vragen zich af of deze ervaring ook opgaat nu de regeldruk stijgt. Daarom vragen zij welke mogelijkheden de regering ziet om toch voldoende keuzevrijheid voor consumenten te garanderen, in het voor nu hypothetische geval van terugtrekking van leveranciers.

De fractie van JA21 stelt twee vragen naar aanleiding van de beantwoording23 over de verwachtingen ten aanzien van het aantal leveranciers dat actief is of blijft op de markt. Voor wat betreft de vraag over de onderbouwing van de verwachting ten aanzien van de mogelijke terugtrekking van leveranciers in de energiesector geeft het kabinet aan dat bij de totstandkoming van het wetsvoorstel de energieleveranciers regelmatig en doorlopend zijn betrokken, zowel via vertegenwoordiging door de brancheorganisatie Energie Nederland als individueel bij brede stakeholder bijeenkomsten. Tevens is het wetsvoorstel openbaar geconsulteerd.

Daarnaast wijst het kabinet op de feitelijke ervaring van de voorbije jaren. Na de forse prijsstijgingen eind 2021 en in 2022 is een beperkt aantal leveranciers failliet gegaan en zijn de regels rondom het financieel toezicht op leveranciers flink aangescherpt door middel van de daarop gerichte beleidsregel d.d. 29 september 2022 inzake betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers van de ACM (zaaknummer ACM/22/177703). Gedurende 2023 gold de regeling rondom het prijsplafond, die voor leveranciers op de markt ook tijdelijk extra regeldruk en administratieve lasten opleverde. Dat er blijvende interesse is om actief te worden op de energiemarkt als vergunninghoudende energieleverancier, blijkt uit het feit dat er de afgelopen jaren acht vergunningaanvragen van nieuwe toetreders zijn behandeld door de ACM (hiervan zijn er twee verleend). Hier tegenover staan negen vergunninghoudende partijen die in de afgelopen jaren de markt verlieten, voornamelijk vanwege de hierboven reeds benoemde uitdagende marktomstandigheden. In totaal is er momenteel sprake van 53 (51 voor gas) vergunninghoudende leveranciers op de markt die verschillende producten aan consumenten aanbieden. Daarnaast ziet de ACM in 2024 een groeiende interesse in vergunningen, waarbij het aantal aanvragen voor oriëntatiegesprekken is toegenomen. Hier kunnen de komende periode mogelijk nog meer formele vergunningaanvragen en -verleningen uit volgen. Het kabinet constateert op basis hiervan dat er zelfs in een periode met veel volatiliteit op de groothandelsmarkt en bijzondere en deels tijdelijke extra regulering van overheidswege sprake is van een gezonde dynamiek in de markt met een ruime keuze in leveranciers en producten voor de consument.

Ten aanzien van de hypothetische vraag over terugtrekking stelt het kabinet voorop dat op dit moment er geen aanleiding is om een dergelijke ontwikkeling te verwachten. Momenteel zijn ook bij de ACM (nog) geen signalen bekend van leveranciers die de markt overwegen te verlaten vanwege de aankomende Energiewet en daarmee gepaard gaande verplichtingen. Uit een onderzoeksrapport van Sira Consulting over nadere financiële eisen aan energieleveranciers en de mogelijke gevolgen hiervan op prijsvorming en toetreding tot de markt24 blijkt dat er bij de verschillende stakeholders draagvlak is om maatregelen te nemen die het inzicht in en het toezicht op de financiële gezondheid van energieleveranciers intensiveren. Daarnaast staat tegenover een deel van het aanvullende toezicht als gevolg van de Energiewet op de financiële soliditeit van bedrijven en de daarbij bijbehorende regeldruk, ook een verminderd risico op faillissement van leveranciers. Het kabinet onderschrijft het belang van voldoende toetreders en de waarde van blijvend lage drempels vanwege de meerwaarde die nieuwe partijen kunnen brengen voor de concurrentie en de diversiteit in het aanbod voor consumenten. Om rekening te houden met het risico van hogere drempels voor toetreding in de toekomst, zal het kabinet bij de uitwerking van de relevante lagere regelgeving onder de Energiewet dan ook zorgvuldig wegen of deze leidt tot een hogere regeldruk. Daartoe wordt bijvoorbeeld de nieuwe regelgeving op niveau van de ministeriele regeling ook voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, de ATR.

Sophie Hermans

Minister van Klimaat en Groene Groei

13

1

Kamerstukken I 2024/25, 36378, nr. F.

2

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 60.

3

   Kamerstukken II 2022/23, 36378, nr. 3.

4

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 60

5

   Kamerstukken I 2024/25, 36378, nr. E.

6

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 10, reactie op vraag 136 en 137.

7

   Oprichtingsakte MFF, zie: https://www.mffbas.nl/custom/uploads/2022/04/4.-Oprichtingsakte-MFF.pdf

8

   ACM, geraadpleegd op https://www.acm.nl/nl/publicaties/uht-acm-energiebesluit; ACM, Zaaknummer ACM/24/190807 / Documentnummer ACM/UIT/628732, p. 4.

9

   Kamerstukken II 2022/23, 36200, nr. 31.

10

   Kamerstukken II 2022/23, 29023, nr. 446.

11

   Zie met name: Kamerstukken II 2023/24 36378, nr. 10.

12

Zie met name: (i) Kamerstukken I 2022/23, 36378, nr. 4, (ii) Kamerstukken II 2023/24 36378, nr. 10; met name reactie op vraag 175 en (iii) Kamerstukken I 2024/25, 36378, nr. E; zie reactie op vraag 104-105.

13

Zie bijlage bij het consultatieverslag d.d. 26 juli 2024 op de internetconsultatie-website (https://www.internetconsultatie.nl/energiebesluit/b1).

14

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 10, zie vraag 152 en 153.

15

   Kamerstukken II 2022/23, 32813, nr. 1231.

16

   Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 43, p. 16.

17

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 43.

18

   Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 10, p. 145.

19

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 43.

20

   Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 67.

21

   Kamerstukken I 2024/25, 36378, E.

22

   Idem

23

   Kamerstukken I 2024/25, 36378, nr. E, reactie op vraag 141.

24

Sira Consulting & Ecorys, 'Financiële eisen energieleveranciers & positie consument bij faillissement van een energieleverancier' d.d. 3 augustus 2022, p. 32.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.