Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024) - Hoofdinhoud
Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 36488 - Wet verhoging minimumloon 2024 i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024); Nota naar aanleiding van het verslag |
---|---|
Documentdatum | 05-04-2024 |
Publicatiedatum | 05-04-2024 |
Nummer | KST36488C |
Kenmerk | 36488, nr. C |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
2024
Vergaderjaar 2023-
36 488
Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 5 april 2024
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Wetsvoorstel verhoging minimumloon 2024. De leden van de fracties van BBB, VVD, PVV, ChristenUnie, JA21 en 50PLUS hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel vragen gesteld. De regering dankt de leden van deze fracties voor hun inbreng. De regering vertrouwt erop de in het verslag gestelde vragen in deze nota naar tevredenheid te hebben beantwoord.
II. Vragen van de leden van de BBB-fractie
1.
De commissie Sociaal Minimum adviseerde om het besteedbaar inkomen van huishoudens op het sociaal minimum zo snel mogelijk te verhogen, vooral als het gaat om gezinnen met kinderen. Hiertoe adviseerde de Commissie een verhoging van de bijstand en het minimumloon. Is de Minister het met ons eens dat een verhoging van het besteedbaar inkomen ook bereikt kan worden door een vermindering van de belasting en premiedruk?
Het klopt dat een verhoging van het besteedbaar inkomen ook bereikt kan worden door een vermindering van de belasting- en premiedruk. De Tweede Kamer heeft echter gevraagd om een verhoging van het wettelijk minimumloon.
Belangrijke kanttekening bij een verlaging van de belasting- en premiedruk is dat dit type maatregelen binnen het huidige stelsel relatief ongericht - en daarmee duur - zijn. Dat blijkt ook uit een doorrekening die het Centraal Planbureau voor de Commissie sociaal minimum heeft gemaakt.1 Het is bijvoorbeeld mogelijk om de algemene heffingskorting te verhogen. Het CPB merkt daar in de genoemde doorrekening over op dat
1 CPB (2023) Doorrekening beleidsopties voor terugdringen armoede.
kst-36488-C ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024
deze maatregel weinig effectief is om armoede terug te dringen. Een generieke verlaging van de belastingtarieven is - per euro - nog minder effectief dan een verlaging van de algemene heffingskorting. De sleutel-tabel die elk jaar als bijlage bij het Belastingplan wordt opgenomen geeft daarvan een illustratie: een generieke verlaging van het tarief in de eerste schijf met 1 procentpunt heeft een budgettair beslag van circa € 4,5 miljard (prijspeil 2024). Juist voor werkende huishoudens met een minimum inkomen geldt bovendien dat zij hun belastingkortingen relatief vaak niet volledig kunnen verzilveren, waardoor het voordeel van een belastingverlaging deze huishoudens niet bereikt.
In de toekomst kan dit type instrument mogelijk wel gerichter worden vormgegeven, maar daarvoor zijn wel aanpassingen nodig aan het belastingstelsel. Rapporten zoals Bouwstenen voor een beter belastingstelsel kunnen hiervoor aanknopingspunten bieden.1
2.
Kan de Minister een inschatting geven van de verslechtering van de concurrentiepositie van ondernemers in de grensstreken door een verdere verhoging van het wettelijk minimumloon? Is met de afname van werkgelegenheid in de grensstreken rekening gehouden in de inschatting van het CPB dat door dit wetsvoorstel structureel tienduizend personen minder zullen deelnemen aan het arbeidsproces?
In de inschatting van het CPB is rekening gehouden met mogelijke grenseffecten. Deze inschatting is namelijk gebaseerd op onderzoeken naar minimumloonsverhogingen in met name de Verenigde Staten en Duitsland. Indien grenseffecten zijn opgetreden, zijn die in deze onderzoeken meegenomen. Het ging bij deze onderzoeken om de verhogingen die golden voor een bepaalde staat (in de VS) of regio (in Duitsland).
Hoewel de inschatting van het CPB gebaseerd is op onderzoek dat rekening houdt met mogelijke grenseffecten, kan niet uitgesplitst worden welk aandeel van het geschatte werkgelegenheidseffect van tienduizend personen neerslaat in grensstreken. Een inschatting van de gevolgen specifiek voor ondernemers in grensstreken kan ik daarom niet geven.
3.
Graag ontvangen deze leden een overzicht van het wettelijk brutomini-mumloon per maand voor een volwassene van 21 jaar of ouder per 1 januari van de jaren 2020 tot en met 2024 voor een 40-urige, 38-urige en 36-urige werkweek. Volgens de Memorie van Toelichting bedraagt de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 10,15%.2 Hoeveel bedraagt dat de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024 ten opzichte van 1 januari 2023? We begrijpen dat de reguliere indexatie 3,75% bedraagt. Leidt de invoering van het wettelijk minimumuurloon tot een additionele stijging? Klopt het inderdaad dat de (reeds aangekondigde) structurele verhoging per 1 juli 2024 (indexering) 3,1% bedraagt?
Onderstaande tabel geeft het wettelijk brutominimumloon per maand weer voor een volwassene van 21 jaar of ouder.
Tabel 1: Wettelijk brutominimumloon per maand voor een volwassene van 21 jaar of ouder.
Maandloon 36-urige werkweek |
Maandloon 38-urige werkweek |
Maandloon 40-urige werkweek |
|
Jan 2020 |
€ 1.653,60 |
€ 1.653,60 |
€ 1.653,60 |
Juli 2020 |
€ 1.680,00 |
€ 1.680,00 |
€ 1.680,00 |
Jan 2021 |
€ 1.684,80 |
€ 1.684,80 |
€ 1.684,80 |
Juli 2021 |
€ 1.701,00 |
€ 1.701,00 |
€ 1.701,00 |
Jan 2022 |
€ 1.725,00 |
€ 1.725,00 |
€ 1.725,00 |
Juli 2022 |
€ 1.756,20 |
€ 1.756,20 |
€ 1.756,20 |
Jan 2023 |
€ 1.934,40 |
€ 1.934,40 |
€ 1.934,40 |
Juli 2023 |
€ 1.995,00 |
€ 1.995,00 |
€ 1.995,00 |
Jan 20241 |
€ 2.069,40 |
€ 2.185,13 |
€ 2.300,13 |
1 Per 1 januari 2024 is er geen wettelijk minimumloon meer per maand, maar per uur. In de tabel is voor 2024 een maandbedrag benaderd door het minimumuurloon (€ 13,27) te vermenigvuldigen met het aantal in een maand te werken uren.
Het klopt dat de reguliere indexatie per 1 januari 2024 3,75% bedroeg. De reguliere indexatie per 1 juli 2023 bedroeg 3,13% In combinatie met de introductie van het minimumuurloon resulteerde dit in de volgende stijgingen van het minimumloon voor de periode 1 januari 2023 tot 1 januari 2024:
-
•7,0% voor een 36-urige werkweek;
-
•13,0% voor een 38-urige werkweek;
-
•18,9% voor een 40-urige werkweek.
De invoering van het minimumuurloon heeft voor personen met een werkweek boven de 36 uur voor een relatief hogere stijging gezorgd.
Tot slot klopt het dat de voorgenomen reguliere indexatie per 1 juli 2024 3,1% bedraagt. Met cijfers achter de komma gaat het om 3,084% (voor afronding) en 3,09% (na afronding).
4.
Graag ontvangen deze leden een overzicht van de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens met huurtoeslag zonder de voorgestelde minimumloonsverhoging van 1,2%. Zoals de Minister aangeeft is in de laatste kolom (2024 stand CEP, actuele stand van tabel 1 in de brief van 8 maart 2024 (36 410 XV, nr. 66) de voorgestelde minimumloonsverhoging al meegenomen.3
Tabel 2 illustreert de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens in 2024 met huurtoeslag. Hierbij moet worden opgemerkt dat de voorgenomen verhoging van de huurtoeslag, zoals voorgesteld in de Kamer-brief4 van 8 maart 2024, nog niet in het koopkrachtbeeld van de desbetreffende brief was meegenomen. In kolom 2 en 3 van onderstaande tabel is dit wel meegenomen. Kolom 1 toont de koopkrachtontwikkeling van de desbetreffende brief. Kolom 2 toont de koopkrachtontwikkeling van de desbetreffende brief met de verhoging van de huurtoeslag zoals voorgesteld in de brief en de verhoging van het minimumloon. Kolom 3 toont het beeld met de verhoging van de huurtoeslag zoals voorgesteld in de brief en zonder de verhoging van het minimumloon.
Ter toelichting: Met de in de brief van 8 maart voorgestelde verhoging van de huurtoeslag, ontvangt een alleenstaande op het sociaal minimum vanaf 1 juli 2024 een hogere huurtoeslag. Bij verhoging van het minimumloon verbetert de koopkrachtontwikkeling naar -0,4% (kolom 2). Indien het minimumloon per 1 juli 2024 niet wordt verhoogd, ontvangt dit huishoudtype een lager netto inkomen. Hierdoor daalt het koopkracht-cijfer naar -0,7% (kolom 3).
Ook een alleenstaande op minimumloon heeft voordeel van een verhoging van de huurtoeslag en ontvangt een lager netto inkomen als het minimumloon per 1 juli 2024 niet zou worden verhoogd. De stijging van de huurtoeslag compenseert voor dit huishouden echter het nadeel van een lager minimumloon in 2024 nagenoeg. Dit komt doordat dit huishouden als gevolg van de stijging van het minimumloon halverwege het jaar, ook minder huurtoeslag zou ontvangen in 2024. Dit wordt gecorrigeerd als de afbouwgrenzen voor de huurtoeslag op 1 januari 2025 meestijgen met het minimumloon, omdat deze wettelijk gekoppeld zijn aan de hoogte van het minimumloon per 1 januari van elk jaar.
Tabel 2: Koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens met huurtoeslag in 2024.
Koopkrachtontwikkeling |
2024 brief (zonder |
2024 met |
2024 met |
verhoging |
verhoging |
verhoging |
|
huurtoeslag, met |
huurtoeslag en |
huurtoeslag, |
|
verhoging |
verhoging |
zonder verhoging |
|
minimumloon |
minimumloon |
minimumloon 1,2% |
|
1,2%) |
1,2% |
Werkenden
Alleenverdiener met kinderen
modaal |
6,5% |
6,5% |
6,5% |
2 x modaal |
4,4% |
4,4% |
4,4% |
Tweeverdieners modaal + % x modaal met kinderen |
4,9% |
4,9% |
4,9% |
2 x modaal + % x modaal met kinderen |
3,3% |
3,3% |
3,3% |
2% x modaal + modaal met kinderen |
3,2% |
3,2% |
3,2% |
modaal + modaal zonder kinderen |
3,7% |
3,7% |
3,7% |
2 x modaal + modaal zonder kinderen |
3,1% |
3,1% |
3,1% |
Alleenstaande minimumloon |
5,3% |
5,4% |
5,3% |
modaal |
3,7% |
3,7% |
3,7% |
2 x modaal |
2,8% |
2,8% |
2,8% |
Alleenstaande ouder minimumloon |
6,2% |
6,3% |
5,9% |
modaal |
7,0% |
7,0% |
7,0% |
Niet-werkenden Sociale minima paar met kinderen |
5,8% |
6,0% |
5,7% |
alleenstaande |
|
|
|
alleenstaande ouder |
3,8% |
3,9% |
3,7% |
AOW (alleenstaand) (alleen) AOW |
0,3% |
0,5% |
0,1% |
AOW +10000 |
4,9% |
5,0% |
4,9% |
AOW (paar) (alleen) AOW |
1,1% |
1,3% |
0,9% |
AOW +10000 |
4,4% |
4,5% |
4,3% |
AOW +30000 |
3,3% |
3,3% |
3,1% |
5.
Met de stijging van het wettelijk minimumloon stijgt ook het maximum dagloon mee. Doel van de verhogingen van het minimumloon was en is om de koopkracht te versterken, niet een (beleidsmatige) verhoging van het verzekerd loon voor de werknemersverzekeringen. Hierdoor stijgen de totale loonkosten voor werkgevers nog meer dan alleen al door de hogere lonen. Dit zou kunnen worden voorkomen door het maximum dagloon te bevriezen. De fractie van BBB vraagt: waarom heeft de Minister daar niet voor gekozen?
Bevriezing van het maximum dagloon maakt geen onderdeel uit van het pakket aan maatregelen waar de Tweede Kamer, middels het amendement Van der Lee c.s.5 om heeft verzocht. De toelichting bij het amendement benoemt specifiek de gewenste doorwerking op loongerelateerde uitkeringen, waarvoor het maximum dagloon geldt. Denk aan de WIA voor arbeidsongeschiktheid. En aan de WW voor werkloosheid. Een aanvullende reden om bevriezing van het maximum dagloon niet mee te nemen is dat dit de doorlooptijd van het wetstraject langer zou maken.
6.
Is de dekking van de incidentele verhoging van het wettelijk minimumloon zoals voorgesteld in de amendement(en) van de heer Van der Lee6 en vervolgens ook nader uitgewerkt in het Belastingplan 2024 in overeenstemming met de begrotingsregels van het demissionair kabinet? We nemen aan van wel gezien de opmerking van de Minister bij de behandeling in de Tweede Kamer dat het kabinet dit een technisch deugdelijke maar wel een onverstandige dekking vond. In dat geval nemen wij aan dat de voorgestelde dekkingsmaatregelen (voor een bedrag van € 857 miljoen) niet nodig zijn, mocht de wet verhoging minimumloon 2024 niet ingevoerd worden. Klopt onze aanname en zo nee, waarom niet?
De dekking van het wetsvoorstel is niet in lijn met de begrotingsregels van het demissionaire kabinet. In de begrotingsregels is in een scheiding tussen uitgaven en inkomsten afgesproken. Dit wetsvoorstel leidt tot extra uitgaven, die gedekt worden aan de inkomstenkant. Hiermee gaat de dekking in tegen de scheiding van inkomsten en uitgaven.
De Eerste Kamer heeft de dekking voor het wetsvoorstel op 19 december 2023 aangenomen. Deze dekking is verwerkt in het Belastingplan 2024 en is gelijk aan de dekking die de Tweede Kamer heeft geregeld middels het amendement Van der Lee c.s.7 bij het Belastingplan 2024. Het dekkingsa-mendement regelt vier zaken, met een totale opbrengst van € 1.368 miljoen per jaar. Deze vier zaken zijn: vervallen van de inkoopfaci-liteit in de dividendbelasting per 2025, verhoging van de bankenbelasting met € 150 miljoen, verhoging van het toptarief in box 2 met 2 procentpunt en verhoging van het tarief in box 3 met 2 procentpunt.
Als het wetsvoorstel tot verhoging van het minimumloon niet wordt aangenomen, zal de dekking van het wetsvoorstel niet automatisch komen te vervallen. Dat komt doordat deze dekking onderdeel is van het Belastingplan 2024.
Indien de wens bestaat om de dekking vanaf 2025 aan te passen, dan kan dit in het Belastingplan 2025. De Eerste Kamer ontvangt vandaag (5 april 2024) een separate brief van de Staatsecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, die ingaat op alternatieve dekkingsmogelijkheden en de relevante uitvoeringsaspecten daarbij.
III. Vragen van de leden van de VVD-fractie
7.
Kan de regering aangeven of en zo ja welke materiële positieve effecten deze verhoging heeft voor de meest kwetsbaren in de samenleving.
De verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt draagt bij aan het verbeteren van de bestaanszekerheid van lage inkomens. In lijn met het amendement Van der Lee c.s.9 worden het minimumloon en de gekoppelde uitkeringen verhoogd.
Tabel 3 toont de mediane inkomenseffecten in 2025 van de minimum-loonsverhoging met 1,2 procentpunt per 1 juli 2024. Het percentage drukt het verschil aan in het besteedbaar inkomen in 2025 met en zonder bijzondere verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt. Omdat het minimumloon halverwege het jaar wordt verhoogd, valt grofweg de helft van het inkomenseffect in 2024 en de andere helft in 2025.
De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben een mediaan inkomenseffect in 2025 van 0,1% voor alle huishoudens. Het positieve inkomenseffect slaat met name neer bij de laagste inkomensgroepen (0,4% en 0,3% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. De minimumloonsverhoging leidt door doorwerking op het sociaal minimum en loongerelateerde uitkeringen10 tot een positief mediaan inkomenseffect van 0,6% van de groep uitkeringsgerechtigden. Het mediane inkomenseffect van de groep gepensioneerden ligt op 0,4%. Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil. Dit wordt goed geïllustreerd door de groep werkenden (0,0%). De beleidsmatige minimumloonsverhoging bereikt, ondanks overloopeffecten op hogere loonschalen, vooral werknemers met lagere lonen. Het mediane inkomenseffect van alle werkenden is daardoor 0,0%. Uit tabel 4 met voorbeeldhuishoudens blijkt dat het inkomenseffect voor een alleenstaande (ouder) met een inkomen op minimumloon 0,8% is.
Tabel 3: Inkomenseffecten 2025 van de beleidsmatige verhoging minimumloon per 1 juli 2024. Het percentage toont het mediane verschil in het besteedbaar inkomen in 2025, met en zonder de verhoging van het minimumloon.
Inkomensgroep |
Inkomenseffect 2025 |
1e (<=111% WML) |
0,4% |
2e (111-175% WML) |
0,3% |
3e (175-267% WML) |
0,1% |
4e (267-394% WML) |
0,0% |
5e (>394% WML) |
0,0% |
Inkomensbron |
|
Werkenden |
0,0% |
Uitkeringsgerechtigden |
0,6% |
Gepensioneerden |
0,4% |
Huishoudtype |
|
Tweeverdieners |
0,0% |
Alleenstaanden |
0,2% |
Alleenverdieners |
0,0% |
Kinderen |
|
Huishoudens met kinderen |
0,0% |
Huishoudens zonder kinderen |
0,0% |
9 Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
10 Bestaande loongerelateerde uitkeringen worden geïndexeerd aan de hand van de verhoging van het minimumloon (reguliere halfjaarlijkse indexatie aan de hand van de contractloonstijging, plus eventuele beleidsmatige verhoging).
Inkomensgroep |
Inkomenseffect 2025 |
Alle huishoudens |
0,1% |
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het CPB uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.
Tabel 4: Inkomenseffecten 2025 (voorbeeldhuishoudens) bij beleidsmatige verhoging minimumloon per 1 juli 2024. Het percentage toont het verschil in het besteedbaar inkomen in 2025 van verschillende voorbeeldhuishoudens, met en zonder de verhoging van het minimumloon.
Inkomensgroep Inkomenseffect 2025
Alleenstaande
Minimumloon 0,7%
Alleenstaande ouder
Minimumloon 0,8%
Sociale minima/bijstandsgerechtigden
Paar met kinderen 0,5%
Alleenstaande 0,7%
Alleenstaande ouder 0,4%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW 0,7%
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen 0,5%
AOW (paar)
(alleen) AOW 0,7%
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen 0,5%
AOW + € 30.000 aanvullend pensioen 0,3%
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het CPB uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.
8.
Hoeveel AOW ontvangers ontvangen géén aanvullend pensioen? Kan de regering aangeven of en zo ja welke materiële positieve effecten deze verhoging heeft voor deze AOW-ontvangers?
Uit de meest recente data van het CBS blijkt dat in 2020 92,6% van de mannelijke en 68,3% van de vrouwelijke AOW-gerechtigden aanvullend pensioen heeft ontvangen. Dit betekent dat respectievelijk 7,4% van de mannelijke AOW-gerechtigden en 31,7% van de vrouwelijke AOW-gerechtigden geen aanvullend pensioen ontving. Onderstaande tabel 5 geeft een weergave van de groepen mannen en vrouwen met aanvullend pensioen met- en zonder partner.8 Ter indicatie: in 2020 ontvingen ongeveer 1,6 miljoen vrouwen en 1,4 miljoen mannen AOW.
Op basis van deze gegevens van het CBS ontvingen dus ongeveer 600.000 mensen met AOW geen aanvullend pensioen (20% van het totaal)9. Een belangrijk deel hiervan heeft echter een partner die wel aanvullend pensioen ontvangt. Recentere cijfers over AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen zijn niet voorhanden.
Tabel 5: Aandeel mannelijke en vrouwelijke AOW-gerechtigden met aanvullend pensioen in 2020.
Man (% per subgroep) |
Vrouw (% per subgroep) |
|
Totaal |
92,6 |
68,3 |
Zonder partner |
89,0 |
85,1 |
Met partner |
93,6 |
54,0 |
Bron: CBS
Onderstaande tabel 6 geeft het netto-inkomen van een alleenstaande AOW-gerechtigde in 2025 weer, zonder en met de beleidsmatige verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024. In kolom 3 is te zien dat de alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen er in 2025 netto € 137 op vooruit gaat, met de verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024. De laatste kolom geeft het inkomenseffect weer van de verhoging van het minimumloon. Inkomenseffecten worden berekend op basis van de verandering in het besteedbaar inkomen. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. Het inkomenseffect bedraagt 0,7% voor AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen.
Tabel 6: Verschil netto-inkomen in 2025 zonder en met beleidsmatige minimumloons-verhoging voor een alleenstaande AOW-gerechtigde in euro's en inkomenseffecten in procenten op basis van verandering in besteedbaar inkomen.
Netto-inkomen zonder verhoging minimumloon |
Netto-inkomen met verhoging minimumloon |
Verschil in euro's |
Inkomenseffect (op basis van besteedbaar inkomen) |
|
Alleenstaande AOW (zonder aanvullend pensioen) |
€ 19.104 |
€ 19.241 |
€ 137 |
0,7% |
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het CPB uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.
9.
Vanaf hoeveel aanvullend pensioen heeft de AOW verhoging agv deze verhoging van het minimumloon géén materieel effect meer? Voor hoeveel AOW ontvangers heeft deze verhoging geen materieel effect?
De beleidsmatige verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024 is conform het amendement Van der Lee c.s.10 gekoppeld aan de AOW. Daardoor geldt dat alle AOW-gerechtigden, ook met een aanvullend pensioen, een positief inkomenseffect ervaren door de stijging van het minimumloon. Het relatieve aandeel van de stijging van de AOW ten opzichte van het totale inkomen, is voor AOW-gerechtigden met een hoger aanvullend pensioen echter kleiner.
10.
Vindt de regering de koppeling van deze incidentele minimumloonver-hoging aan de uitkeringen wenselijk?
Directe aanleiding voor onderhavig wetsvoorstel is de aangenomen motie Klaver c.s.11, die de regering verzoekt om het minimumloon te verhogen. Vervolgens heeft de Tweede Kamer het amendement Van der Lee c.s.12 aangenomen. Hiermee werd budget vrijgemaakt voor de minimumloons-verhoging. Doel van deze verhoging was om de koopkracht van lage inkomens extra te verbeteren. De door de Tweede Kamer beoogde doorwerking in de uitkeringen is passend bij dit doel. De toereikendheid van het inkomen van sociale minima wordt immers verder verstevigd. Daarbij is gekozen voor generieke doorwerking op alle gekoppelde uitkeringen. De verhouding tussen het minimumloon en uitkeringen blijft op die manier ongewijzigd. Hetzelfde geldt voor de verhoudingen tussen verschillende uitkeringen.
11.
Welke mogelijkheden ziet de regering om de lasten voor werkgevers, met name in het MKB, te verlagen - zodat het ze beter in staat zullen zijn deze extra kostenverhoging op te vangen?
Het verlagen van werkgeverslasten is mogelijk middels bijvoorbeeld een verlaging van de Aof-premie. De regering heeft deze mogelijkheid ook benut. Een verlaging van de Aof-premie maakte onderdeel uit van het pakket van € 500 miljoen met maatregelen voor het midden- en kleinbedrijf waar in 2022 toe is besloten. Voor deze verlaging van de Aof-premie is in 2024 € 185 miljoen beschikbaar en structureel € 195 miljoen per jaar. De verwachting is dat het voordeel van lagere werkgeverslasten na verloop van tijd vrijwel volledig neerslaat bij werknemers in de vorm van hogere lonen.13
12.
Welke mogelijkheden ziet de regering om de verwachtte daling van 10.000 mensen vwb deelname aan het arbeidsproces - als gevolg van deze verhoging - te verkleinen?
Het verlies van arbeidsdeelname zou langs verschillende wegen verkleind kunnen worden. De uitdaging daarbij is om de groep waarbij dit verlies optreedt - (potentiële) werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt, waaronder nieuwe instromers en bijstandsgerechtigden - alsnog te laten participeren in betaald werk. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door deze doelgroep intensiever te begeleiden richting werk, door werk meer te laten lonen (bijvoorbeeld middels verlaging van werkgeverslasten op minimumloonniveau) en/of door de doelgroep te helpen om vaardigheden op te doen waar bij werkgevers vraag naar is. Deze maatregelen kennen wel budgettaire effecten.
13.
Hoe verhoudt het minimumloon zich tot het minimumloon in (alle) andere EU landen, zowel in Euro's, als ook vwb koopkrachtpariteit?
Het minimumuurloon dat zal gelden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel - dat wil zeggen per 1 juli 2024 - is op dit moment nog niet voor alle landen bekend, waaronder voor Nederland. Onderstaande figuur geeft daarom een overzicht van minimumlonen per 1 januari 2024 in Nederland en andere Europese landen. Het gaat om brutobedragen per uur exclusief vakantiegeld. Ook de fiscaliteit en toeslagen zijn niet in deze cijfers meegenomen. Voor landen die een minimumloon vaststellen per maand is uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uur per week, tenzij een ander maximum geldt. Landen als Denemarken, Italië, Zweden, Finland, Noorwegen en Zwitserland zijn niet in de figuur opgenomen. De reden hiervoor is dat deze landen geen landelijk wettelijk minimumloon kennen.
Figuur 2 geeft de hoogte van minimumlonen weer in koopkrachtpari-teiten. De figuur is afkomstig van Eurostat.14 De eenheid is de purchasing power standard, ofwel PPS. Dit is een denkbeeldige munteenheid van Eurostat. De achterliggende gedachte is dat men met 1 PPS in ieder land dezelfde hoeveelheid goederen en diensten kan kopen. Het gaat om een «boodschappenmandje» van goederen en diensten dat Eurostat representatief acht voor de consumptiepatronen van alle huishoudens in de beschouwde landen. Dat consumptiepatroon zal in de praktijk verschillen van de consumptiepatronen van huishoudens van minimumloonver-dieners. De vertaling naar koopkrachtpariteiten is derhalve nuttig, en tegelijkertijd imperfect.
14.
Welke invloed heeft deze verhoging van het minimumloon volgens de regering op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven? En meer in het bijzonder voor bedrijven in de grensstreek?
Het effect op de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemingen hangt af van hoe ondernemingen op de hogere loonkosten zullen reageren. Ondernemingen die hogere loonkosten aangrijpen om hun productiviteit te verhogen, middels de inzet van andere productiemethoden en innovatie, kunnen hun concurrentiepositie verbeteren. Ondernemingen die dit niet doen zullen hun concurrentiepositie eerder zien verslechteren. De regering ziet in onderhavig wetsvoorstel overigens niet de enige stimulans voor ondernemingen om hun productiviteit te verhogen. De schaarste aan arbeidskrachten zal de komende jaren voortduren. Deze schaarste vergt dat bedrijven nadenken over investeringen in arbeidsbesparende en productiviteit verhogende manieren van werken. Ook sociale innovaties en goed werkgeverschap horen daar bij. Niet alles kan meer met dezelfde hoeveelheid mensen. Een hoger minimumloon kan ondernemingen een extra stimulans geven om noodzakelijke aanpassingen te realiseren.
Voor ondernemingen in grensstreken verwacht de regering geen ingrijpend andere gevolgen dan voor ondernemingen elders in het land. Het minimumloon ligt in Nederland weliswaar hoger dan in België en Duitsland, maar de verschillen zijn volgens de regering te overzien.
15.
Welke effecten verwacht de regering vwb arbeidsmigratie nu werken in Nederland als gevolg van deze verhoging aantrekkelijker wordt?
Werken in Nederland kan, vanuit het perspectief van arbeidsmigranten, als gevolg van het wetsvoorstel aantrekkelijker worden. Echter, bezien vanuit de vraag naar (laagbetaalde) arbeidsmigranten verwacht de regering juist het tegenovergestelde effect. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het minder aantrekkelijk voor ondernemingen om in Nederland te produceren en daarbij gebruik te maken van laagbetaalde arbeidskrachten uit het buitenland. Daar gaat dus juist een remmend effect op de vraag naar (laagbetaalde) arbeidsmigratie van uit.
16.
In het amendement Van der Lee cs werd de verhoging van het minimumloon gedekt door het afschaffen van de inkoopfaciliteit eigen aandelen, een verhoging van de bankenbelasting en een verhoging van de tarieven van box2 en 3.15 Stel de Wet verhoging minimumloon wordt niet aangenomen, wat betekent dit voor de hiervoor genoemde, deels geeffectueerde dekkingsmaatregelen? Vervallen die automatisch of is daar herstellende wetgeving voor nodig? Indien de dekkingsmaatregelen niet automatisch vervallen, wat is de regering voornemens te doen om in deze situatie de dekkingsmaatregelen met terugwerkende kracht te neutraliseren?
De Eerste Kamer heeft de dekking voor het wetsvoorstel op 19 december 2023 aangenomen. Deze dekking is verwerkt in het Belastingplan 2024 en is gelijk aan de dekking die de Tweede Kamer heeft geregeld middels het amendement Van der Lee c.s.16 bij het Belastingplan 2024. Het dekkings-amendement regelt vier zaken, met een totale opbrengst van € 1.368 miljoen per jaar. Deze vier zaken zijn: vervallen van de inkoopfaci-liteit in de dividendbelasting per 2025, verhoging van de bankenbelasting met € 150 miljoen, verhoging van het toptarief in box 2 met 2 procentpunt en verhoging van het tarief in box 3 met 2 procentpunt.
Als het wetsvoorstel tot verhoging van het minimumloon niet wordt aangenomen, zal de dekking van het wetsvoorstel niet automatisch komen te vervallen. Dat komt doordat deze dekking onderdeel is van het Belastingplan 2024.
Indien de wens bestaat om de dekking vanaf 2025 aan te passen, dan kan dit in het Belastingplan 2025. De Eerste Kamer ontvangt vandaag (5 april 2024) een separate brief van de Staatsecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, die ingaat op alternatieve dekkingsmogelijkheden en de relevante uitvoeringsaspecten daarbij.
IV. Vragen van de leden van de PVV-fractie
17.
Is er uitgebreid onderzoek gedaan naar hoe de voorliggende verhoging van het minimumloon gaat bijdragen aan het opvullen van de momenteel circa 400.000 openstaande vacatures in Nederland? Zo ja, graag de resultaten & zo nee, waarom niet?
Nee, hier is geen uitgebreid onderzoek naar gedaan. De reden hiervoor is dat de Tweede Kamer met het amendement een ander doel nastreeft. Het doel van de Tweede Kamer met de verhoging van het wettelijk minimumloon, die onderdeel uitmaakt van het amendement Van der Lee c.s.17, was het verbeteren van de koopkracht voor lage inkomens.
18.
Kan de Eerste Kamer de kamerbrief met de alternatieve dekkingsopties verwachten voordat het plenaire debat over de Wet verhoging minimumloon 2024 in de Eerste Kamer zal plaatsvinden?
De Eerste Kamer ontvangt de door de Staatsecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst toegezegde brief vandaag (5 april 2024) separaat.
V. Vragen van de leden van de CU-fractie
19.
Onlangs uitten VNO-NCW en MKB Nederland zorgen over het wetsvoorstel. In een gezamenlijke brief stellen zij onder andere dat het minimumloon de afgelopen jaren al fors is gestegen door de eerdere bijzondere verhoging van het wml en de reguliere periodieke indexaties van de cao-lonen18. Hoogleraren economie Raymond Gradus en Pierre Koning stellen dat het minimumloon in het afgelopen jaar met 18% tot 31% is gestegen; twee keer zo hard als het prijspeil19. Waarom acht de Minister deze verhoging van 1,2% toch nodig? Hoe sterk zal de koopkracht van de minima naar verwachting toenemen wanneer deze verhoging wordt doorgevoerd?
Directe aanleiding voor onderhavig wetsvoorstel is de aangenomen motie Klaver c.s.20, die de regering verzoekt om het minimumloon te verhogen. Vervolgens heeft de Tweede Kamer het amendement Van der Lee c.s.21 aangenomen. Hiermee werd budget vrijgemaakt voor de minimumloons-verhoging. Doel van het amendement was om de koopkracht van lage inkomens extra te verbeteren. De Tweede Kamer heeft daarmee heldere signalen gegeven dat zij een minimumloonsverhoging noodzakelijk achtte. De regering heeft met het onderhavige wetsvoorstel gehoor gegeven aan deze oproepen. De regering meent dat de verhoging van 1,2 procentpunt bijdraagt aan het beoogde doel van de Tweede Kamer, namelijk het verder verbeteren van de koopkracht voor lage inkomens. Tegelijkertijd heeft het kabinet de motie Klaver c.s.22 destijds ontraden, omdat het kabinet al een koopkrachtpakket met andere, meer gerichte koopkrachtmaatregelen had genomen. Niettemin heeft het kabinet toen aangegeven, bij een technisch deugdelijke dekking, uitvoering te zullen geven aan de motie Klaver c.s.23 en aan het amendement Van der Lee c.s.24 Het wetsvoorstel dat nu voorligt is onderdeel van die uitvoering.
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vraag van de VVD (vraag 7) hebben de maatregelen in dit wetsvoorstel in 2025 een mediaan inkomenseffect van 0,1% voor alle huishoudens.
Tabel 3 bij vraag 7 toont de mediane inkomenseffecten in 2025 van de minimumloonsverhoging met 1,2 procentpunt per 1 juli 2024. Het percentage geeft het verschil aan in het besteedbaar inkomen in 2025 met en zonder bijzondere verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt. Omdat het minimumloon halverwege het jaar wordt verhoogd, valt grofweg de helft van het inkomenseffect in 2024 en de andere helft in 2025.
Het positieve inkomenseffect slaat met name neer bij de laagste inkomensgroepen (0,4% en 0,3% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. De minimumloons-verhoging leidt via doorwerking op het sociaal minimum en loongerelateerde uitkeringen25 tot een positief mediaan inkomenseffect van 0,6% van de groep uitkeringsgerechtigden. Het mediane inkomenseffect van de groep gepensioneerden ligt op 0,4%. Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil. Dit wordt goed geïllustreerd door de groep werkenden (0,0%). De beleidsmatige minimumloonsverhoging bereikt, ondanks overloopeffecten op hogere loonschalen, vooral werknemers met lagere lonen. Het mediane inkomenseffect van alle werkenden is daardoor 0,0%. Uit tabel 4 met voorbeeldhuishoudens blijkt dat het inkomenseffect voor een alleenstaande (ouder) met een inkomen op minimumloon 0,8%
20.
De Raad van State heeft vragen bij de doelmatigheid van de wet, aangezien de koppeling met de AOW ervoor zorgt dat de voor het wetsvoorstel uit te trekken middelen nu niet meer kunnen worden ingezet voor gerichtere financiële ondersteuning van mensen in armoede.26
Hoewel het risico om in armoede terecht te komen voor gepensioneerden als groep kleiner is dan voor andere leeftijdsgroepen, hebben mensen met enkel een AOW-uitkering toch moeite om rond te komen. De fractie van de ChristenUnie vraagt de Minister daarom of en op welke manier het mogelijk zou zijn om een onderscheid te maken tussen mensen met enkel een AOW-uitkering en degenen die extra pensioen hebben opgebouwd, zodat armoede doelgerichter bestreden kan worden.
Een mogelijke manier om onderscheid te maken tussen AOW-gerechtigden zonder en met aanvullend pensioen, is de fiscalisering van de AOW. Door fiscalisering van de AOW gaan AOW-gerechtigden met een aanvullend pensioen meer belasting betalen.
Om AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen gerichter te ondersteunen kunnen ook de toeslagen worden verhoogd. Het kabinet heeft met het Prinsjesdagpakket onder andere de huurtoeslag vanaf 2024 verhoogd, wat onder andere AOW-gerechtigden met een huurwoning ondersteunt. Een alternatief is het verhogen van de zorgtoeslag. De zorgtoeslag is echter minder gericht op de ondersteuning van lage inkomens.
De directe aanleiding voor dit wetsvoorstel is de aangenomen motie Klaver c.s.27, die de regering verzoekt om het minimumloon te verhogen. Vervolgens heeft de Tweede Kamer het amendement Van der Lee c.s.28 aangenomen, waarmee budget werd vrijgemaakt voor de minimumloons-verhoging. Onderdeel van het amendement is de doorwerking van de bijzondere verhoging van het minimumloon op de AOW. De Tweede Kamer heeft daarmee een helder signaal gegeven dat zij de doorwerking op de AOW noodzakelijk achtte. De regering heeft gehoor gegeven aan de motie Klaver c.s. en het amendement Van der Lee c.s.
21.
De ChristenUnie-fractie geeft aan dat er onduidelijkheid is over de financiële dekking van het wetsvoorstel. Hoe stelt de Minister zich voor om deze maatregel te dekken?
De Eerste Kamer heeft de dekking voor het wetsvoorstel op 19 december 2023 aangenomen. Deze dekking is verwerkt in het Belastingplan 2024 en is gelijk aan de dekking die de Tweede Kamer heeft geregeld middels het amendement Van der Lee c.s.29 bij het Belastingplan 2024. Het dekkings-amendement regelt vier zaken, met een totale opbrengst van € 1.368 miljoen per jaar. Deze vier zaken zijn: vervallen van de inkoopfaci-liteit in de dividendbelasting per 2025, verhoging van de bankenbelasting met € 150 miljoen, verhoging van het toptarief in box 2 met 2 procentpunt en verhoging van het tarief in box 3 met 2 procentpunt.
In het debat over het Belastingplan 2024 heeft de Eerste Kamer via de motie Geerdink30 gevraagd om een alternatieve dekking die meegenomen moet worden bij het Belastingplan 2025. De Eerste Kamer ontvangt vandaag (5 april 2024) een separate brief van de Staatsecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, die ingaat op alternatieve dekkingsmogelijkheden en de relevante uitvoeringsaspecten daarbij.
Als het wetsvoorstel tot verhoging van het minimumloon niet wordt aangenomen, zal de dekking van het wetsvoorstel niet automatisch komen te vervallen. Dat komt doordat deze dekking onderdeel is van het Belastingplan 2024.
VI. Vragen van de leden van de JA21-fractie
22.
Er wordt vaak gesproken over «kwetsbare groepen» in de samenleving. Mensen die worden gedwongen voor een minimumtarief te werken waar werkgevers ze niet voor kunnen aannemen, staan gedwongen buiten de arbeidsmarkt. Is het in het belang van deze mensen dat zij van wetswege worden uitgesloten van een manier om hun kwetsbaarheid te ontstijgen?
Het doel van het wetsvoorstel is het vergroten van de bestaanszekerheid van werknemers aan de basis van het loongebouw en van uitkeringsontvangers. Dit doel wordt ook behaald. Dat blijkt uit de positieve inkomenseffecten van het wetsvoorstel. Hierbij gaat het bovendien om extra inkomen met een relatief zeker karakter, waar de Commissie sociaal minimum haar voorkeur voor uit heeft gesproken. Tegelijkertijd heeft het wetsvoorstel als neveneffect dat in de structurele situatie circa tienduizend personen minder zullen deelnemen in het arbeidsproces. Dit komt enerzijds doordat het wetsvoorstel een uitkering relatief aantrekkelijker maakt, en anderzijds doordat het wetsvoorstel de arbeidsvraag van werkgevers doet dalen. Het betreft hier dus een afweging tussen verschillende doelen. Daarbij dient vermeld te worden dat directe aanleiding voor onderhavig wetsvoorstel de in de Tweede Kamer aangenomen motie Klaver c.s.31 is, die de regering verzoekt om het minimumloon te verhogen. Met daarop aansluitend het amendement Van der Lee c.s.32, waarmee budget werd vrijgemaakt voor de minimumloons-verhoging. De regering geeft met onderhavig wetsvoorstel gehoor aan de motie Klaver c.s. en het amendement Van der Lee c.s.
23.
Waarom is de regering niet van oordeel dat het verhogen van het minimumloon, het moeilijker maakt om bepaalde vacatures te vervullen, in het bijzonder in de tuinbouw en horeca, sectoren waar van oudsher lager betaalde arbeid een voorwaarde is voor gezonde bedrijfsvoering?
De regering verwacht dat de voorgestelde verhoging van het minimumloon ondernemers er toe kan aansporen om arbeidsbesparende technologie toe te passen. In de tuinbouw kan het bijvoorbeeld gaan om pluk- of oogstrobots. In de horeca kan het bijvoorbeeld gaan om selfservice-concepten. De inzet van dit soort technologie heeft tot gevolg dat de arbeidsvraag van ondernemingen, en daarmee het aantal moeilijk vervulbare vacatures, afneemt. Ook kunnen ondernemers ervoor kiezen om de hogere loonkosten (deels) voor eigen rekening te nemen. Verder onderkent de regering dat verhoging van het minimumloon in sommige gevallen ook kan resulteren in minder werkgelegenheid.
24.
Wat zijn de verwachte effecten op inflatoire druk? Waarom is er, naar de kennelijke inschatting van de regering, geen risico om hiermee een loonprijsspiraal aan te jagen? Wat zijn de effecten van de verhoging van het minimumloon verderop op de loonladder?
Het wetsvoorstel doet de loonkosten van werkgevers stijgen. Deze hogere loonkosten kunnen leiden tot lagere winstmarges voor werkgevers, of tot hogere prijzen, indien werkgevers deze hogere loonkosten afwentelen op consumenten. De Nederlandsche Bank schatte recent dat loongroei zich na verloop van tijd voor circa de helft doorvertaalt in hogere prijzen.33
De regering verwacht niet dat het wetsvoorstel tot een loonprijsspiraal zal leiden. In de economie als geheel zijn de lonen immers nog bezig met inhaalgroei. Voor die inhaalgroei is ruimte. Die ruimte is vooral ontstaan doordat, met de inflatieschok die in 2022 begon, ook de prijs van de toegevoegde waarde in 2022 en 2023 sterk is gestegen. Daarnaast is ook de arbeidsproductiviteit enigszins gestegen.
Het effect van de voorgestelde verhoging met 1,2 procentpunt per 1 juli 2024 op lonen hogerop in de loonverdeling - het zogenaamde overloop-effect - is naar verwachting zeer beperkt. Dit komt door de relatief bescheiden omvang van de verhoging. Het CPB geeft aan dat overloop-effecten te verwachten zijn bij substantiële minimumloonsverhogingen die bovendien «in één klap» worden doorgevoerd. Ter illustratie: het CPB rapporteerde overloopeffecten voor minimumloonsverhogingen van 10% tot en met 40%.34
VII. Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie
25.
Waarom is er, mede in het licht van de eerdere grote verhoging van het WML, nu niet voor gekozen om het sociaal minimum van huishoudens met kinderen te verhogen via het kindgebonden budget en/of de kinderbijslag? Er wordt door de commissie sociaal minimum immers specifiek aandacht gevraagd voor gezinnen met kinderen.
Om gezinnen met kinderen te ondersteunen heeft het kabinet het kindgebonden budget in 2023 en in 2024 verhoogd. De verhoging van het kindgebonden budget vanaf 2024 richt zich vooral op grote gezinnen en gezinnen met oudere kinderen. Dit is in lijn met het advies van de Commissie sociaal minimum. Het maximale bedrag voor het eerste kind is bijvoorbeeld met € 750 gestegen, het bedrag voor het tweede kind en verder is met € 883 per kind gestegen en het bedrag voor oudere kinderen is met € 400 gestegen. Hier heeft het kabinet circa € 1,1 miljard voor vrijgemaakt per 1 januari 2024, aflopend naar structureel € 960 miljoen per jaar vanaf 2028. Daarnaast is in lijn met motie Stoffer c.s.35 en het amendement Van der Lee c.s.36 vanaf 2024 de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag verhoogd.
Aanvullend op het Prinsjesdagpakket is de motie Klaver c.s.37 aangenomen, die de regering verzoekt het minimumloon te verhogen. Vervolgens heeft de Tweede Kamer het amendement Van der Lee c.s.38 aangenomen. Hiermee werd budget vrijgemaakt voor de minimumloons-verhoging. De regering geeft gehoor aan de motie Klaver c.s. en het amendement Van der Lee c.s. Ook onderschrijft de regering dat onderhavig wetsvoorstel, aanvullend op het Prinsjesdagpakket, bijdraagt aan het beoogde doel van de Tweede Kamer, namelijk het verbeteren van de bestaanszekerheid van lage inkomens.
26.
Hoeveel zou de AOW voor alleenstaanden en voor samenwonenden worden, als percentage van het WML, indien per 1 juli de AOW zou worden uitgesloten van de extra verhoging van 1,2%?
Indien de AOW per 1 juli 2024 niet meestijgt met de verhoging van het minimumloon van 1,2 procentpunt, bedraagt de netto AOW op 1 juli 2024 voor een alleenstaande 76% van het netto minimumloon en voor een paar 104% van het netto minimumloon. In deze vergelijking wordt voor het netto minimumloon uitgegaan van een werkende alleenstaande met een gemiddelde pensioenpremie en een 36-urige werkweek. Voor de AOW is uitgegaan van het netto bedrag zoals dat door de SVB wordt uitgekeerd, waarbij rekening gehouden wordt met de belastingtarieven en belastingkortingen voor AOW-gerechtigden.
27.
Hoe lang is het al zo, dat de AOW bedragen corresponderen met 50% respectievelijk 70% van het WML?
De koppeling tussen lonen en uitkeringen (waaronder de AOW) via het wettelijk minimumloon is sinds 1 januari 1980 geregeld in de Wet Aanpassingsmechanismen.39 Deze wet is de voorloper van de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid, die in 1992 is ingevoerd.
Het lid van 50PLUS maakt zich zorgen over de cumulatieve effecten van de verhogingen van het minimumloon, op de arbeidsparticipatie van mensen met lage inkomens onder de AOW leeftijd. Eerdere studies waarschuwden nog voor te veel of te snel verhogen van het WML en de Bijstand.
28.
In tabel 5 op pagina 16 van de CPB beleidsnotitie40 «De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid» uit 2015, worden de multipliers weergegeven van diverse maatregelen, waaronder een mutatie van de Bijstand. Zijn deze multipliers, met effecten op het overheidssaldo, de arbeidsparticipatie en op de arbeidsproductiviteit, nog steeds (grosso modo) valide? Is er reeds een geactualiseerde versie van tabel 5 op pagina 16 beschikbaar?
De CPB policy brief uit 2015 kijkt naar de effecten van fiscaal participatiebeleid, uitgaande van het fiscale stelsel dat toen van toepassing was.
Sinds het uitkomen van de studie hebben er verschillende aanpassingen in de fiscaliteit plaatsgevonden, waardoor de effecten niet zonder meer ook toepasbaar zijn op het stelsel in 2024.
29.
Volgens tabel 5 op pagina 16 van deze publicatie, is het verhogen van de Bijstand, de meest effectieve beleidsoptie om de arbeidsparticipatie te verslechteren. Is deze conclusie nog steeds actueel?
Het CPB heeft in 2020 actualisaties gemaakt van de effecten van fiscaal- en sociale zekerheidsbeleid op overheidsfinanciën, arbeidsparticipatie en ongelijkheid. Zie bijvoorbeeld tabel 2 in de CPB-studie Kansrijk Belastingbeleid41 voor de effecten van maatregelen in de fiscaliteit en tabel 0.1 in de CPB/SCP-studie Kansrijk Armoedebeleid42 voor de effecten van maatregelen in de bijstand en in de hoogte van het minimumloon.
30.
Klopt de aanname dat de effectiviteit van de arbeidskorting als instrument om de arbeidsparticipatie te bevorderen, inmiddels (nog) kleiner is dan in 2015, vanwege de grote verhogingen van de arbeidskorting die sindsdien hebben plaatsgevonden?
In de CPB policy brief uit 2015 geeft het CPB dit inderdaad aan. Doordat de (structurele) arbeidsparticipatie flink gestegen is de afgelopen decennia, is het moeilijker geworden om de arbeidsparticipatie verder te verhogen. Verder kent het huidige fiscale stelsel al een aantal kortingen en toeslagen voor groepen die daar relatief gevoelig voor zijn. Ook dit maakt additioneel beleid steeds minder effectief. Dit verklaart mede dat de aandacht verschuift naar mogelijkheden om mensen die al werken aan te sporen en in staat te stellen om meer uren te gaan werken.
31.
Erkent u in dit verband, dat een verhoging van de bijstand weliswaar extra inkomen oplevert voor alle bijstandsgerechtigden, maar dat tenminste een deel van de Bijstandsgerechtigden er door zullen worden ontmoedigd om aan de slag te gaan (en dus de kans om hun inkomen fors te verbeteren laten lopen)? Hoe weet u zeker dat de positieve effecten van verhoging van de Bijstand de negatieve effecten op de arbeidsparticipatie zullen overtreffen?
In de CPB/SCP studie Kansrijk Armoedebeleid43 zijn de effecten van verhogingen van de bijstand en het minimumloon op overheidsfinanciën, armoede/ongelijkheid en arbeidsparticipatie in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat een op zichzelf staande verhoging van de bijstand (zonder verhoging van het minimumloon) leidt tot een (forse) afname van de armoede, maar ook leidt tot een afname van de arbeidsparticipatie (afhankelijk van de budgettaire impuls die wordt gegeven).
Zoals aangegeven door het CPB reduceert een hoger minimumloon (in dit geval van 2,5%) en de stijging van de gekoppelde uitkeringen de armoede ook. Deze reductie is, bij ongeveer hetzelfde budgettaire beslag, kleiner dan bij een op zichzelf staande verhoging van de bijstand. Ook de effecten op de arbeidsparticipatie zijn (fors) kleiner dan bij een op zichzelf staande verhoging van de bijstand.
Het lid van 50PLUS deelt de zorgen zoals geuit door VNO NCW, dat de optelsom van de verschillende verhogingen van het minimumloon al uitzonderlijk groot is. Er is sprake geweest van flinke reguliere indexaties in verband met de CAO loonstijgingen, er is een bijzondere verhoging geweest van ruim 8% en er is een minimumuurloon ingevoerd, hetgeen in voorkomende gevallen kan leiden tot een stijging van > 10%.
32.
Welke indicatoren gebruikt de Minister, om te beoordelen of werkgevers de stijging van de loonkosten op korte en op middellange termijn aankunnen?
Het kabinet kijkt hiervoor naar:
-
•de omvang van het effect op de loonkosten van werkgevers; het onderhavige wetsvoorstel doet de totale loonkosten van werkgevers in de sector markt in het jaar 2025 naar verwachting met circa € 170 miljoen stijgen. Dit is vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
-
•de hoogte van het minimumloon in Nederland ten opzichte van ons omringende landen. Deze indicator maakt onder andere deel uit van de vierjaarlijkse evaluatie van de hoogte van het minimumloon.44 Daarnaast is een actuele vergelijking te vinden in het antwoord op vraag 13 in deze nota.
-
•de langjarige ontwikkeling van reële loonkosten van bedrijven ten opzichte van de arbeidsproductiviteit.45 Deze indicator lijkt tot op zekere hoogte op de arbeidsinkomensquote (aiq), waar het kabinet ook naar kijkt. De indicator heeft als voordeel ten opzichte van de aiq dat hij meer inzicht geeft in de achterliggende ontwikkelingen.
33.
Klopt het dat stijging van het minimumloon ook een doorwerking heeft op de lonen die daarboven liggen of zoals VNO-NCW het formuleert «het geeft een opwaartse druk op het hele loongebouw»? Is er een actuele multiplier of vuistregel beschikbaar, waarmee dit effect kan worden ingeschat? Is dat meegenomen bij de inschatting van de extra kosten voor werkgevers?
De opwaartse druk op het hele loongebouw waar VNO-NCW naar verwijst zal naar verwachting beperkt zijn. VNO-NCW doelt op de effecten van de verhoging van het minimumloon op de aangrenzende lonen in het loongebouw, ook wel overloopeffecten genoemd. Deze overloopeffecten zijn beschreven in de CPB-publicatie Effecten verhogen minimumloon.46 Het CPB geeft aan dat overloopeffecten te verwachten zijn bij substantiële minimumloonsverhogingen die «in één klap» worden doorgevoerd. Niet zozeer bij relatief kleine verhogingen. Noch bij verhogingen die geleidelijk tot stand komen door een stapeling van bijzondere verhogingen en reguliere indexaties. Ter illustratie: het CPB rapporteerde overloopeffecten voor minimumloonsverhogingen van 10% tot en met 40%.47 Dit betekent dat het overloopeffect van de voorgestelde verhoging met 1,2 procentpunt per 1 juli naar verwachting nihil is.
34.
Het klopt toch dat de recente cumulatieve verhoging van het minimumloon, alsmede de doorwerking hiervan op de hogere lonen, niet zijn «getest» in een periode met laagconjunctuur? Nemen we dan niet een risico dat de verhogingen van het minimumloon bij een omslag in de conjunctuur toch veel schadelijker blijken te zijn, met name voor de werkgelegenheid, dan nu wordt verondersteld?
De regering ziet dit niet als een groot risico. Op korte termijn zorgt een verhoging van het minimumloon, evenals de doorwerking op de uitkeringen, voor een toename van de bestedingen. Op korte termijn betekent dit een stimulerend effect op de economie. Als de verhoging samenvalt met een periode van laagconjunctuur, kan van de maatregel dus zelfs een dempend effect uitgaan.
Negatieve effecten, zoals een stijging van prijzen en een afname van de arbeidsdeelname van personen aan de basis van de arbeidsmarkt, materialiseren zich geleidelijk en na verloop van langere tijd. Zo schat het CPB het effect op de arbeidsdeelname voor de structurele situatie.
VNO-NCW schrijft: «Voor veel ondernemers - zeker in delen van het MKB - is de verhoging van het WML de afgelopen tijd echter té snel en té hard gegaan. Wat ondernemers daarbij extra steekt, is dat hun loonkosten veel harder zijn gestegen dan dat hun werknemers uiteindelijk netto in hun portemonnee overhouden. Het verlagen van de belasting en premiedruk is daarom een veel effectiever instrument om de koopkracht te verbeteren».
35.
Wat vindt de regering van deze slotopmerking uit de brief van VNO NCW? Zie het antwoord op vraag 1.
De regering heeft in de antwoorden op vragen van de SGP-fractie al aangetoond dat werknemers bij een stijging van de loonkosten met 6.132 euro, onderaan de streep 3.680 netto «in hun zak kunnen steken».48
36.
Kan de regering bevestigen dat de Rijksoverheid (dus) ongeveer 2.450 euro per werknemer overhoudt, aan een totale beleidsinzet van 6.132 euro per werknemer, die is bedoeld om de koopkracht van mensen met lage inkomens te verbeteren?
Dit kan ik niet bevestigen. Het klopt dat ongeveer een bedrag van € 2.450 per werknemer niet in het nettoloon van die werknemer terecht komt. Het precieze bedrag verschilt per sector en contractvorm. Ook dit bedrag komt echter gedeeltelijk ten goede aan de werknemer. Een gedeelte bestaat uit pensioenpremie. De pensioenrechten die hiermee worden opgebouwd zijn voor de werknemer zelf. Daarnaast bestaat een gedeelte uit premies voor werknemersverzekeringen. De werknemer krijgt hier de verzekering voor terug, zoals de werkloosheidsverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze uitkeringen zijn loongerelateerd en zullen dus ook omhoog gaan voor iemand die op het niveau van het minimumloon verdient. Een gedeelte van het bedrag zal naar de overheid gaan in de vorm van belasting. Dit deel gebruiken we voor het bekostigen van collectieve uitgaven, zoals zorg en onderwijs. Het is moeilijk om te kwantificeren hoe groot dit aandeel is. Dit is namelijk afhankelijk van verschillende factoren zoals contractvorm, sector en (cao-)afspraken over pensioen.
37.
Waarom is niet overwogen om ten minste een deel van de extra opbrengst voor de schatkist, te gebruiken voor een verlaging van bepaalde belastingen en/of premies? Voor werknemers zou immers «het mes van twee kanten snijden», als gelijktijdig met de verhoging van het minimumloon, ook de lasten (enigszins) zouden worden verlicht.
Het klopt dat de voorgestelde verhoging van het minimumloon, uiteindelijk via de doorwerking binnen de economie en belastingen, tot extra inkomsten leidt voor de rijksoverheid. Dergelijke zogenoemde tweede orde effecten worden echter niet meegenomen in de ramingen. Dit heeft technische redenen, omdat het zeer lastig is om deze effecten ex ante in te schatten. Een maatregel als de verhoging van het minimumloon heeft brede effecten, waaronder op de arbeidsparticipatie en de urenbeslissing van mensen. Daarnaast is er sprake van interactie-effecten met ander beleid. Omdat deze tweede orde effecten niet worden meegenomen in de ramingen, leidt de doorwerking van het minimumloon ook niet tot ruimte binnen de begroting. Het wel inboeken van een verlaging van belastingen en/of premies zou zodoende tot een derving leiden binnen het inkomstenkader.
38.
In tabel 4 op pagina 12 van de Memorie van Toelichting, staan de budgettaire effecten van de verhoging van het minimumloon per 1-7-2024. Op pagina 11 wordt gesteld dat «door het hogere minimumloon en de uitkeringen er ook sprake is van hogere inkomsten op de rijksbegroting, bijvoorbeeld via belastingheffing.»49 Kan aangegeven worden of er bij het verhogen van de AOW meer of minder euro's terugvloeien naar de schatkist, in vergelijking met een verhoging van de sociale uitkeringen?
De verhoging van het minimumloon leidt tot een grotere stijging van de AOW-uitgaven dan de uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen. Door deze grotere stijging zijn er ook meer belastingopbrengsten over de extra AOW-uitgaven dan over de extra uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen.
De commissie sociaal minimum gaf in overweging om de AOW en bovenminimale uitkeringen niet te verhogen, omdat een AOW verhoging relatief duur is, omdat AOW-ers volgens de analyse van de commissie in veel gevallen genoeg inkomen hebben om rond te komen.
De regering heelt opgemerkt dat het waarborgen van een welvaartsvaste AOW dus vergt dat de AOW meestijgt met het gemiddeld inkomen: «een koppeling van de AOW is het meest voor de hand liggend instrument om een welvaartsvaste AOW te waarborgen».50 Naar aanleiding hiervan, de volgende twee vragen:
39.
Erkent de regering dat een eenmalige of meerjarige daling van de AOW bedragen als percentage van het minimumloon, ook zonder nominale achteruitgang, schade toebrengt aan het «anker» dat de AOW «welvaartsvast» is en blijft?
Een eenmalige aanpassing van de verhouding tussen AOW en minimumloon heeft inderdaad gevolgen voor het relatieve welvaartsniveau van een gepensioneerde met AOW t.o.v. een werkende met minimumloon. Een eenmalige aanpassing heeft echter geen gevolgen voor de jaar-op-jaarontwikkeling van de verhouding tussen AOW en minimumloon. Op lange termijn blijft de AOW dus de ontwikkeling van het minimumloon volgen, zij het op een ander niveau.
Overigens is het niet zo dat een aanpassing van de verhouding tussen AOW en minimumloon allesbepalend is voor het feitelijke koopkracht-niveau van huishoudens met AOW. Er zijn immers verschillende instrumenten om de koopkracht van gepensioneerden te beïnvloeden, bijvoorbeeld in de fiscaliteit. Uit de doorrekening van het CPB in aanloop naar de verkiezingen bleek bijvoorbeeld dat sommige partijen voorstelden om het minimumloon te verhogen inclusief alle gekoppelde regelingen (waaronder de AOW), maar ook om een deel van de AOW-verhoging via de fiscaliteit af te romen.51 In dat geval zou de verhouding tussen AOW en minimumloon intact blijven, maar zou de koopkracht van AOW-gerechtigden toch minder stijgen dan de koopkracht van werkenden met een inkomen op minimumloon. Omgekeerd is het ook denkbaar om de AOW niet mee te verhogen bij een minimumloonsverhoging, maar de koopkracht van (een deel van) de AOW-huishoudens via andere instrumenten te beïnvloeden. De verhouding tussen AOW en minimumloon is dus een relevant anker, maar niet allesbepalend voor de koopkracht van gepensioneerden.
Het onderhavige wetsvoorstel laat de koppeling met de AOW- op verzoek van de Tweede Kamer - in stand.
40.
De regering vindt dat koppeling van de AOW aan het WML het meest voor de hand liggende instrument is om een welvaartsvaste AOW te waarborgen. Wat vindt de regering van de opvatting van de Commissie dat verhoging van de AOW relatief duur is, omdat AOW-ers volgens de Commissie genoeg inkomen hebben?
De Commissie sociaal minimum adviseerde het inkomen te verhogen naar een niveau dat hoog genoeg is om rond te komen en om mee te kunnen doen aan de maatschappij. Dat gaat dus over een minimale levensstandaard. De Commissie concludeerde dat het niveau van de AOW hoger ligt dan het totaal aan minimaal noodzakelijke uitgaven. Daarbij nam de Commissie in overweging dat een AOW-verhoging relatief duur is. Voor de Commissie was dit reden om te adviseren om de AOW niet mee te verhogen bij een bijzondere verhoging van het minimumloon (bovenop de reguliere indexatie). De overwegingen van de Commissie zijn relevante overwegingen. Tegelijkertijd is het een ingrijpend besluit om de koppeling los te laten, en zijn er ook argumenten om vast te houden aan de koppeling. Ik vind daarom dat het niet aan dit kabinet is om hierover een besluit te nemen, gelet op de demissionaire status. Een volgend kabinet kan alle relevante overwegingen meenemen en hierover besluiten.
Het onderhavige wetsvoorstel laat de koppeling met de AOW- op verzoek van de Tweede Kamer - in stand.
De regering schrijft: De regering heeft overwogen om de beoogde verhoging niet te laten doorwerken op de AOW, maar heeft - als onderdeel van amendement Van der Lee besloten de doorwerking in stand te houden. De Minister merkt tevens op dat de regering ook kan kijken naar verhoging van toeslagen, zoals de huurtoeslag. Zorgtoeslag is minder gericht op lage inkomens. Daarnaast kan ook de ouderenkorting worden verhoogd. AOW-ers zonder pensioen worden dan niet ondersteund, omdat zij die niet of maar ten dele kunnen verzilveren. De Minister noemde in het debat ook nog de route van de Bijzondere Bijstand. Naar aanleiding hiervan nog de volgende vragen:
41.
Meent de regering dat het verhogen van toeslagen of van de ouderenkorting een effectief alternatief is voor de koppeling van de AOW aan het WML?
Alle instrumenten hebben verschillende voor- en nadelen. Welk instrument het meest effectief is, hangt af van het beoogde doel. Het doel van dit wetsvoorstel is - conform de wens van de Tweede Kamer - het vergroten van de bestaanszekerheid van werknemers aan de basis van het loongebouw en van uitkeringsontvangers.
Een verhoging van de ouderenkorting is voor dat doel niet effectief, omdat juist AOW-gerechtigden met een laag inkomen (dus zonder aanvullend pensioen, of een klein aanvullend pensioen) geen baat hebben bij deze maatregel. Zij betalen immers te weinig belasting om een hogere ouderenkorting te kunnen verzilveren.
Toeslagen zijn over het algemeen effectief, omdat deze relatief gericht zijn, en ook huishoudens met een laag inkomen hebben hier baat bij.
Toeslagen zijn echter ook een vorm van onzeker inkomen. Veel AOW-gerechtigden hebben een relatief stabiel inkomen, waardoor de onzekerheid die toeslagen veroorzaken voor hen beperkt is. Andere toeslaggerechtigden worden wel met deze onzekerheid geconfronteerd.
De Commissie sociaal minimum spreekt in haar advies dan ook een voorkeur uit voor zeker boven onzeker inkomen. Daarnaast brengen toeslagen veel complexiteit met zich mee. Vanwege deze redenen wilde het kabinet de toeslagen op lange termijn afschaffen, en heeft het kabinet hiervoor alternatieven uitgewerkt.
42.
Erkent de regering, dat het niet verhogen van de AOW, de verzilvering van de ouderenkorting bemoeilijkt, juist voor de laagste inkomens zonder pensioen of een klein pensioen?
Een verhoging van de AOW heeft als gevolg dat AOW-huishoudens die nu niet het volledige recht op ouderenkorting kunnen verzilveren een groter deel van het recht op ouderenkorting kunnen verzilveren. Een verhoging van de AOW verkleint dus het verzilveringsprobleem.
Indien de AOW niet wordt verhoogd, blijft de omvang van het verzilve-ringsprobleem gelijk.
43.
Erkent de regering dat het niet verhogen van de AOW, de verzilvering van heffingskortingen in het algemeen bemoeilijkt, juist voor de laagste inkomens zonder pensioen of met een klein pensioen?
Een verhoging van de AOW heeft als gevolg dat AOW-huishoudens die nu niet het volledige recht op heffingskortingen kunnen verzilveren een groter deel van het recht op heffingskortingen kunnen verzilveren. Een verhoging van de AOW verkleint dus het verzilveringsprobleem.
Indien de AOW niet wordt verhoogd, blijft de omvang van het verzilve-ringsprobleem gelijk.
44.
Begrijpt de regering, dat de gegeven mogelijke alternatieven voor het volledig koppelen van de AOW aan het WML, worden opgevat als een «fiscale trukendoos», waar met name de laagste inkomens onder gepensioneerden mee geconfronteerd zullen worden?
Het voorliggende wetsvoorstel regelt een verhoging van het minimumloon, inclusief alle gekoppelde regelingen, waaronder de AOW. Dit op verzoek van de Tweede Kamer. Naar aanleiding van vragen van enkele leden van de Tweede Kamer heeft het kabinet geschetst welke mogelijke alternatieven er zijn voor de koppeling met de AOW. Het kabinet heeft hierover geen standpunt ingenomen, en de alternatieven zijn ook geen onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel. Het is aan de Eerste en Tweede Kamer om deze alternatieven te kwalificeren, de verschillende voor- en nadelen te wegen en indien gewenst hierover een besluit te nemen.
45.
Omdat het aanvullende pensioeninkomen binnen dit kader wordt genoemd, acht dit lid het van belang om de laatste cijfers te weten ten aanzien van de gemiddelde en de mediane pensioenen, bij de 5 grootste Pensioenfondsen. Kan de regering die actuele cijfers geven? En tevens ook het aantal gepensioneerden bij elk van deze fondsen.
Volgens de Pensioenfederatie varieert de gemiddelde ouderdomspensioenen bij deze vijf pensioenfondsen tussen bijna € 8.000 en bijna € 19.000 per jaar (bruto). De mediane ouderdomspensioenen liggen daar onder. Deze variëren bij vier van de vijf fondsen tussen ruim € 5.000 en ruim € 15.000 per jaar. Het mediane pensioen bij één van deze fondsen is niet direct beschikbaar. Deze vijf fondsen keren ongeveer 1,7 miljoen ouderdomspensioenen uit. Pensioengerechtigden kunnen van twee of meer fondsen een uitkering ontvangen. Daarmee zeggen deze bedragen niet alles over de pensioenhoogte van een individu en zeker niet van een huishouden.
46.
Kan een overzicht worden gegeven van de nominale verhoging van de arbeidskorting per jaar, sinds 2012, en tevens uitgedrukt als percentage?
Onderstaande tabellen tonen de nominale verhoging van de arbeidskorting jaar-op-jaar, in nominale euro's, en in percentages ten opzichte van de hoogte van de arbeidskorting in voorgaand jaar.
Tabel 7 Nominale verhoging arbeidskorting per jaar (miljoenen euro's)
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
|
Op eerste grens |
0 |
0 |
2 |
1 |
1 |
2 |
3 |
109 |
184 |
7 |
414 |
84 |
Op tweede grens |
112 |
374 |
123 |
883 |
120 |
26 |
150 |
196 |
242 |
50 |
718 |
553 |
Op derde grens |
112 |
374 |
123 |
883 |
120 |
26 |
150 |
420 |
386 |
55 |
792 |
480 |
Tabel 8 Nominale verhoging arbeidskorting per jaar (percentages) |
||||||||||||
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
|
Op eerste grens |
0,0% |
0,0% |
1,2% |
0,6% |
0,6% |
1,2% |
1,8% |
64,1% |
65,9% |
1,5% |
88,1% |
9,5% |
Op tweede grens |
7,0% |
21,7% |
5,9% |
39,8% |
3,9% |
0,8% |
4,6% |
5,8% |
6,7% |
1,3% |
18,5% |
12,0% |
Op derde grens |
7,0% |
21,7% |
5,9% |
39,8% |
3,9% |
0,8% |
4,6% |
12,4% |
10,1% |
1,3% |
18,5% |
9,5% |
De regering vertrouwt erop met deze beantwoording de leden van de fracties van de BBB, VVD, PVV, ChristenUnie, JA21 en 50PLUS van antwoord op haar vragen te hebben kunnen voorzien.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36 488, C 24
Kamerstukken II 2023-2024, 32 140, nr. 180
Kamerstukken II 2023-2024, 36 488, 3, p. 1
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 66, p. 4-5
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 66
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
CBS (2022) Materiële welvaart in Nederland.
1,4 miljoen mannelijke AOW-gerechtigden * (100% - 92,6%) + 1,6 miljoen vrouwelijke AOW-gerechtigden* (100% - 68,3%)
Kamerstukken II 2023.2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Zie bijvoorbeeld de toelichting van het Centraal Planbureau op pagina 57 van Kansrijk Arbeidsmarktbeleid. CPB, 26 april 2015.
Eurostat, Minimum wage statistics. Geraadpleegd op 3 april 2024.
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Brief aan de Tweede Kamer. VNO-NCW, Debat extra verhoging WML, 6 maart 2024.
Gradus, R. & Koning, R, 2024. De minima zijn er nu wel voldoende op vooruitgegaan. Trouw, 29 maart 2024.
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Bestaande loongerelateerde uitkeringen worden geïndexeerd aan de hand van de verhoging van het minimumloon (reguliere halfjaarlijkse indexatie aan de hand van de contractloonstijging, plus eventuele beleidsmatige verhoging).
Kamerstukken II 2023-2024, 36 488, nr. 4
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 418, nr. 11
Kamerstukken I 2023-2024, 36 418, nr. Y
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
DNB (2022). Wisselwerking lonen en prijzen: een negatieve spiraal? Pagina 9.
CPB (2020). Effecten verhogen minimumloon. Pagina 15.
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 45
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410, nr. 23
Kamerstukken II 2023-2024, 36 410 XV, nr. 7
Kamerstukken II 2009-2010, 24 515, nr. 183 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24515-183.html).
CPB (2015): De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid.
CPB (2020): Kansrijk belastingbeleid.
CPB (2020): Kansrijk armoedebeleid.
CPB (2020): Kansrijk armoedebeleid
Kamerstukken II 2023-2024, 29 544, nr. 1230
Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2022-2023, 29 544, nr. 1179, figuur 1.
CPB (2020): Effecten verhogen minimumloon.
CPB (2020). Effecten verhogen minimumloon. Pagina 15.
Kamerstukken II 2023-2024, 36 488, nr. 7, p. 5
Kamerstukken II 2023-2024, 36 488, nr. 3, p. 11-12
Kamerstukken II 2023-2024, 36 488, nr. 6, p. 22
CPB (2023) Keuzes in kaart 2025-2028.