Verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor APP over de uitvoering van de moties van Rooijen over inkomensondersteuning AOW - Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. AX toegevoegd aan dossier 36200 - Miljoenennota 2023, wetsvoorstel 36208 - Intensivering van het kindgebonden budget, afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW’ers en aanpassing van het lage-inkomensvoordeel i en dossier 36350 - Voorjaarsnota 2023.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor APP over de uitvoering van de moties van het lid van Rooijen over inkomensondersteuning AOW |
---|---|
Documentdatum | 07-09-2023 |
Publicatiedatum | 07-09-2023 |
Nummer | KST1106299 |
Kenmerk | 36200; 36208; 36350, nr. AX |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022-2023
36 200 Nota over de toestand van 's Rijks Financiën
36 208 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning, wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW'ers en wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein in verband met aanpassingen van het lage-inkomensvoordeel
36 350 Voorjaarsnota 2023
AX1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 september 2023
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben kennisgenomen van de brief van de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 31 januari 2023 over de uitvoering van de moties van het lid Van Rooijen over inkomensondersteuning AOW.3 Naar aanleiding van deze brief heeft het lid van de 50PLUS-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van de BBB, JA21 en OPNL sluiten zich bij deze vragen aan.
Naar aanleiding hiervan is op 10 juli 2023 een brief gestuurd aan de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
De minister heeft op 23 augustus 2023 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Van der Bijl
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen Den Haag, 10 juli 2023
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 31 januari 2023 over de uitvoering van de moties van het lid Van Rooijen over inkomensondersteuning AOW.4 Naar aanleiding van deze brief heeft het lid van de 50PLUS-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van de BBB, JA21 en OPNL sluiten zich bij deze vragen aan.
-
1.Kan worden uitgelegd waarom de extra verhoging van de AOW het bestaan van de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) overbodig maakt?
-
2.Kan het aandeel van de AOW-uitgaven als percentage bruto nationaal product (BNP) aangegeven worden en een overzicht gegeven worden van dat percentage sinds 2000? Tevens graag de raming van dat percentage voor de komende 10 jaar.
-
3.Wordt erkend dat AOW'ers anders dan de mensen die onder het minimumloon en bijstand vallen geen verdiencapaciteit meer hebben?
-
4.Hoeveel AOW'ers moeten leven van alleen AOW?
-
5.Hoeveel AOW'ers hebben een pensioen van minder dan 5000 euro?
-
6.Hoe hoog is het bruto pensioen bij de pensioenfondsen Bouw en Metaal: PME resp. PMT en om hoeveel gepensioneerden gaat het daar?
-
7.Kan een overzicht worden gegeven van het budgettaire beslag van de arbeidskorting sinds 2012 en de raming tot en met 2027? Tevens ontvangt het lid van de 50PLUS-fractie graag een overzicht van de arbeidskorting sinds 2012 en tot en met 2027.
-
8.Hoe groot was de extra beleidsmatige verhoging van de arbeidskorting boven de gewone indexatie sinds 2012 en het extra budgettaire beslag daarvan?
-
9.Wordt erkend dat de laatste extra verhogingen van de arbeidskorting in 2022 en 2023 in feite zijn gefinancierd door een hoger financieringstekort en tot welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
-
10.Wat is de onderbouwing en motivering van het betoog van de regering dat de moties van Van Rooijen c.s.5 geen dekking bevatten en leiden tot een structureel gat in de begroting oplopend tot 1,1 mld. in 2027, terwijl de extra arbeidskorting uit een hoger tekort wordt gefinancierd?
-
11.Klopt het dat de regering moeiteloos de verhoging van de extra verhoging van de arbeidskorting financiert uit een groter financieringstekort en dus zelf niet dekt op een wijze zoals die wel van de Senaat wordt gevraagd bij de motie-Van Rooijen c.s.? Zo nee, waarom niet?
-
12.Kan worden uitgelegd waarom voor de Eerste Kamer strengere eisen gelden dan voor de regering zelf?
-
13.Kan gereageerd worden op de opvatting van het lid van de 50PLUS-fractie dat dit te meer klemt, omdat het in de motie-Van Rooijen c.s. gaat om het terugdraaien van een in de ogen van deze fractie niet sociale maatregel, te weten het gedeeltelijk ongedaan maken van de extra verhoging van de AOW van 8% door afschaffing van de IOAOW van globaal 3%.
-
14.Kan worden uitgelegd waarom de herinvoering van de IOAOW zou leiden tot een groter begrotingstekort en uiteindelijk tot een intergenerationele herverdeling van jong naar oud, maar dat dit blijkbaar niet geldt voor de grote extra verhoging van arbeidskorting met structureel enkele miljarden? Wordt erkend dat die verhoging dan een herverdeling is van oud naar jong? Zo nee, waarom niet?
-
15.Kan gesteld worden dat hier met twee maten gemeten wordt? Zo nee, waarom niet?
-
16.Kan de regering ermee ophouden bij iedere gelegenheid de intergenerationele herverdeling aan te halen? Zoals dat ook steeds gebeurde in het debat dat de 50PLUS-fractie voerde met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verhoging van de rekenrente naar een voorzichtige vaste 2%, die de op 1 juli ingevoerde wijziging van het pensioenstelsel overbodig zou hebben gemaakt. Sinds eind 2021 is de rente van -0,5% gestegen naar bijna 3%.
-
17.Wordt ten langen leste erkend dat de compensatie voor de afschaffing van de doorsneepremie voor de oudere werknemers uit de pensioenbuffers van de fondsen als gevolg van de pensioenwet een herverdeling van 100 mld. of meer is, die op die manier grotendeels wordt betaald door de gepensioneerden? Zo nee, waarom niet? Het lid van de 50PLUS-fractie benadrukt dat hij van de regering een duidelijk, ondubbelzinnig antwoord verlangt.
-
18.U wijst erop dat naar verwachting de koopkracht van ouderen zich in 2023 gemiddeld genomen gunstiger zal ontwikkelen dan die van jongere generaties. Indien dat inderdaad klopt dan is dat toch geen reden om wegens dat eenmalige verschil de AOW'ers permanent de IOAOW te ontnemen? Het lid van de 50PLUS-fractie ontvangt hier graag een uitvoerig antwoord op.
-
19.Wordt erkend dat de ouderen gedurende een reeks van jaren een slechtere koopkrachtontwikkeling hebben doorgemaakt dan de werknemers door het niet indexeren van de pensioenen sinds 2008 en grote belastingverlagingen voor werknemers? Kan een overzicht worden gegeven van de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden en van werknemers vanaf 2008?
Het lid van de 50PLUS-fractie wijst u erop dat werknemers geen 7% zorgpremie betalen. Die wordt door de werkgever betaald en is onbelast loon sinds de invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) in 2013. AOW'ers moeten de zorgpremie zelf betalen: 5,4% inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) over max 66.000 euro.
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.
Dr. M.L. Vos
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 23 augustus 2023
Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, de antwoorden op de commissievragen van het lid Van Rooijen (50-Plus) over "de uitvoering van de motie over inkomensondersteuning AOW (IOAOW)".
De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
C.J. Schouten
Antwoorden op de Commissievragen van het lid Van Rooijen (50-Plus) over "de uitvoering van de motie over inkomensondersteuning AOW (IOAOW)"
(kenmerk 172430.03U)
Vraag:
-
1.Kan worden uitgelegd waarom de extra verhoging van de AOW het bestaan van de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) overbodig maakt?
Antwoord:
Op 22 december 2022 heeft uw Kamer ingestemd met het wetsvoorstel waarmee de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) werd verlaagd en afgeschaft met ingang van 20256. Op 31 januari van dit jaar heeft uw Kamer mijn brief hierover ontvangen7. In de toelichting op deze wet en in mijn brief is aangegeven dat de maatregelen inzake de IOAOW niet los kunnen worden gezien van het uitzonderlijk grote pakket aan koopkrachtmaatregelen in 2023. Met dit koopkrachtpakket heeft het kabinet gestreefd naar een evenwichtige koopkrachtontwikkeling voor alle groepen, jong en oud, huidige en toekomende generaties. Een belangrijk onderdeel van het pakket was de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) per 1 januari 2023. Ook ouderen hebben profijt van dit pakket, met als belangrijkste onderdeel natuurlijk de hogere AOW vanaf 1 januari 2023 als gevolg van de doorwerking van de bijzondere minimumloonsverhoging. In het pakket zat verder het per 1 januari 2023 verlagen en per 1 januari 2025 afschaffen van IOAOW. Dit beperkt de stijging van het inkomen van AOW-gerechtigden. Per saldo resteert echter een flinke stijging van de AOW vanaf 2023. Ter illustratie: in 2023 leidt de combinatie van de hogere AOW en lagere IOAOW voor een alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen tot een stijging van het netto-inkomen met ongeveer € 570. Dit is een structurele inkomensverbetering voor AOW-gerechtigden vanaf 2023. Er zijn verschillende redenen waarom destijds is gekozen voor deze maatregelen.
Ten eerste omdat de verwachte koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden in 2023 gunstiger was dan die van andere groepen, ook vergeleken met werkenden.
Ten tweede heeft de Raad van state in zijn advies (bij de AMvB waarmee het minimumloon bijzonder verhoogd en de IOAOW verlaagd werd) aangegeven dat de positie van de meeste AOW'ers niet vergelijkbaar is met die van sociale minima, omdat het risico op armoede onder ouderen relatief laag is. De Raad adviseerde het kabinet gezien de budgettaire effecten zo gericht mogelijk te werk gaan.
Ten derde omdat in de meest recente beleidsdoorlichting van de artikel 8 oudedagsvoorziening van de SZW-begroting - het begrotingsartikel waarop de AOW en IOAOW staan - is geconcludeerd dat om aan het doel van het voorkomen van armoede te voldoen, het beleid doelmatiger zou kunnen worden vormgegeven door de IOAOW af te schaffen.
Tegen deze achtergrond oordeelde het kabinet dat het redelijk en rechtvaardig was om de verhoging van de AOW te combineren met een totaalpakket aan maatregelen, waarvan de verlaging en afschaffing van de IOAOW deel uitmaakt. Gelet hierop is het kabinet, alles afwegende tot de conclusie gekomen dat met de hogere AOW-uitkering als gevolg van de bijzondere minimumloonsverhoging een aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van de IOAOW niet langer nodig is. Wel blijven AOW'ers met een laag inkomen in aanmerking komen voor bijvoorbeeld toeslagen en hebben zij baat bij fiscale heffingskortingen zoals de algemene heffingskorting en ouderenkorting.
Vraag:
-
2.Kan het aandeel van de AOW-uitgaven als percentage bruto nationaal product (BNP) aangegeven worden en een overzicht gegeven worden van dat percentage sinds 2000? Tevens graag de raming van dat percentage voor de komende 10 jaar.
Antwoord:
Onderstaande tabel toont de AOW-uitgaven als aandeel van het bruto binnenlands product, zoals opgenomen in bijlage 11 bij het Centraal Economisch Plan 2023 van het CPB. Van toekomstige jaren is een raming beschikbaar tot en met 2027.
jaar |
AOW/BBP |
2000 |
4,6% |
2001 |
4,5% |
2002 |
4,6% |
2003 |
4,7% |
2004 |
4,6% |
2005 |
4,5% |
2006 |
4,4% |
2007 |
4,3% |
2008 |
4,3% |
2009 |
4,6% |
2010 |
4,6% |
2011 |
4,8% |
2012 |
4,9% |
2013 |
5,1% |
2014 |
5,2% |
jaar |
AOW/BBP |
2015 |
5,3% |
2016 |
5,3% |
2017 |
5,1% |
2018 |
5,0% |
2019 |
4,9% |
2020 |
5,2% |
2021 |
5,1% |
2022 |
4,7% |
2023 |
4,7% |
2024 |
4,9% |
2025 |
5,0% |
2026 |
5,1% |
2027 |
5,2% |
Vraag:
-
3.Wordt erkend dat AOW'ers anders dan de mensen die onder het minimumloon en bijstand vallen geen verdiencapaciteit meer hebben?
Antwoord:
Voor ouderen met een AOW-uitkering is het begrip verdiencapaciteit niet relevant. Wel zien we dat ouderen ook na hun AOW-leeftijd steeds vaker blijven werken of op andere manieren participeren.
Vraag:
-
4.Hoeveel AOW'ers moeten leven van alleen AOW?
-
5.Hoeveel AOW'ers hebben een pensioen van minder dan 5000 euro?
Antwoord op vraag 4 en 5:
Nederland telt ongeveer 2 miljoen AOW-huishoudens. Bij 192 duizend huishoudens [9,8%] is geen sprake van aanvullend pensioen. Bij 349 duizend [17,8%] huishoudens met aanvullend pensioen bedraagt het aanvullend pensioen maximaal € 5.000 per jaar.
Vraag:
-
6.Hoe hoog is het bruto pensioen bij de pensioenfondsen Bouw en Metaal: PME resp. PMT en om hoeveel gepensioneerden gaat het daar?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn de gemiddelde ouderdomspensioenen van de drie genoemde pensioenfondsen weergegeven op basis van informatie die is ontvangen van de Pensioenfederatie.
Ouderdomspensioen 2022 |
Aantal |
Gemiddeld |
Bouw |
162.879 |
€ 7.532 |
PMT |
245.000 |
€ 7.180 |
PME |
113.875 |
€ 9.428 |
Vraag:
-
7.Kan een overzicht worden gegeven van het budgettaire beslag van de arbeidskorting sinds 2012 en de raming tot en met 2027? Tevens ontvangt het lid van de 50PLUS-fractie graag een overzicht van de arbeidskorting sinds 2012 en tot en met 2027.
-
8.Hoe groot was de extra beleidsmatige verhoging van de arbeidskorting boven de gewone indexatie sinds 2012 en het extra budgettaire beslag daarvan?
Antwoord op vraag 7 en 8:
Ramingen voor 2024 en verder zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Onderstaande geeft een overzicht van de ontwikkelingen (budgettair en maximumbedrag) sinds 2012. De maximale arbeidskorting is sinds 2012 gestegen van € 1.611 naar € 5.052 in 2023. Als het maximumbedrag alleen geïndexeerd zou zijn, dan was het maximum in 2023 uitgekomen op € 1.937. Sinds 2012 is niet alleen het maximumbedrag beleidsmatig verhoogd. De vormgeving van de arbeidskorting is ook gewijzigd door het introduceren van een steil opbouwtraject en door het afbouwen van de arbeidskorting tot nihil voor hoge inkomens. Als de arbeidskorting sinds 2012 enkel geïndexeerd zou zijn, dan was het budgettaire beslag in 2023 op 14,4 miljard euro uitgekomen.
Tabel - budgettair belang (in miljoenen) en maximum bedrag van de arbeidskorting
Jaar |
AK (totaal) |
AK (max bedrag) |
2012 |
€ 10.005 |
€ 1.611 |
2013 |
€ 9.694 |
€ 1.723 |
2014 |
€ 11.742 |
€ 2.097 |
2015 |
€ 12.968 |
€ 2.220 |
2016 |
€ 17.276 |
€ 3.103 |
2017 |
€ 18.323 |
€ 3.223 |
2018* |
€ 19.756 |
€ 3.249 |
2019 |
€ 19.531 |
€ 3.399 |
2020 |
€ 21.911 |
€ 3.819 |
2021 |
€ 24.743 |
€ 4.205 |
2022 |
€ 26.007 |
€ 4.260 |
2023 |
€ 31.760 |
€ 5.052 |
*Vanaf 2018 is op een andere wijze rekening gehouden met verzilvering van heffingskortingen. Voorheen werden heffingskortingen in het simulatiemodel (MIMOSI) in een bepaalde volgorde verzilverd. Tegenwoordig worden eerst alle heffingskortingen per belastingplichtige bij elkaar opgeteld en vindt verzilvering plaats naar rato indien de verschuldigde belasting te laag is om alle heffingskortingen te verzilveren. Dit zorgt voor een verschuiving van AHK naar andere heffingskortingen.
Vraag:
-
9.Wordt erkend dat de laatste extra verhogingen van de arbeidskorting in 2022 en 2023 in feite zijn gefinancierd door een hoger financieringstekort en tot welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
-
10.Wat is de onderbouwing en motivering van het betoog van de regering dat de moties van Van Rooijen c.s.2 geen dekking bevatten en leiden tot een structureel gat in de begroting oplopend tot 1,1 mld. in 2027, terwijl de extra arbeidskorting uit een hoger tekort wordt gefinancierd?
-
11.Klopt het dat de regering moeiteloos de verhoging van de extra verhoging van de arbeidskorting financiert uit een groter financieringstekort en dus zelf niet dekt op een wijze zoals die wel van de Senaat wordt gevraagd bij de motie-Van Rooijen c.s.? Zo nee, waarom niet?
-
12.Kan worden uitgelegd waarom voor de Eerste Kamer strengere eisen gelden dan voor de regering zelf?
Antwoord op vragen 9, 10, 11 en 12:
De aanpassing van de arbeidskorting in 2022 (afbouwpercentage van 6% naar 5,86%) is een maatregel van het vorige kabinet. Deze is destijds gedekt binnen de besluitvorming in augustus 2021. De intensivering van de arbeidskorting in 2023 was onderdeel van het koopkrachtpakket waar in het coalitieakkoord van dit kabinet € 3 mld. voor is vrijgemaakt. Beide aanpassingen zijn dan ook structureel van dekking voorzien.
Voor een intensivering van de arbeidskorting en de IOAOW gelden, net als bij ander beleid dat geld kost, dat vanuit het oogpunt van houdbare overheidsfinanciën dekking gewenst is. Dat is niet anders dan bij het eerder gevoerde beleid op zowel de arbeidskorting als de AOW en IOAOW. De suggestie dat voor de dekking andere regels zouden gelden voor de Eerste Kamer dan voor het kabinet is onjuist. Ook hecht ik eraan om te benadrukken dat die maatregelen onderdeel waren van een breed maatregelenpakket. Het kabinet heeft hierbij een bredere overweging gemaakt over een eventuele herverdeling van jong naar oud. De maatregelen moeten in samenhang van dat pakket worden bezien. Het los bekijken geeft geen compleet en daarmee geen juist beeld van de herverdelingseffecten van het gevoerde beleid.
Vraag:
-
13.Kan gereageerd worden op de opvatting van het lid van de 50PLUS-fractie dat dit te meer klemt, omdat het in de motie-Van Rooijen c.s. gaat om het terugdraaien van een in de ogen van deze fractie niet sociale maatregel, te weten het gedeeltelijk ongedaan maken van de extra verhoging van de AOW van 8% door afschaffing van de IOAOW van globaal 3%.
Antwoord:
Ik deel deze opvatting niet. In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat AOW-gerechtigden baat hebben bij het in 2023 gevoerde beleid op de AOW en IOAOW. Het gevoerde beleid op zowel de arbeidskorting als de AOW en IOAOW is onderdeel van een breed maatregelenpakket. Het kabinet heeft hierbij een bredere overweging gemaakt over een eventuele herverdeling van jong naar oud. De maatregelen moeten in samenhang van dat pakket worden bezien. Het los bekijken geeft geen compleet en daarmee geen juist beeld van de herverdelingseffecten van het gevoerde beleid. Ook wijs ik er nogmaals op dat beide Kamers inmiddels hebben ingestemd met het wetsvoorstel waarmee de IOAOW wordt afgeschaft per 1 januari 2025.
Vraag:
-
14.Kan worden uitgelegd waarom de herinvoering van de IOAOW zou leiden tot een groter begrotingstekort en uiteindelijk tot een intergenerationele herverdeling van jong naar oud, maar dat dit blijkbaar niet geldt voor de grote extra verhoging van arbeidskorting met structureel enkele miljarden? Wordt erkend dat die verhoging dan een herverdeling is van oud naar jong? Zo nee, waarom niet?
-
15.Kan gesteld worden dat hier met twee maten gemeten wordt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vragen 14 en 15:
In verwijzing naar de beantwoording van vragen 9, 10, 11 en 12 merk ik op dat er een essentieel verschil zit tussen de moties van het lid Van Rooijen (50PLUS) waarin een ongedekt beleidsvoorstel omtrent de IOAOW wordt gedaan en het gevoerde kabinetsbeleid op de arbeidskorting dat binnen het coalitieakkoord is gedekt. Ongedekt beleid heeft per definitie consequenties voor de overheidsfinanciën, zoals een verslechtering van het EMU-saldo die op een later moment moet worden afgelost. Er is geen sprake van het meten met twee maten: de spelregels zijn voor de beschouwde beleidsmaatregelen hetzelfde, maar het oordeel anders gelet op het wel of niet aanwezig zijn van dekking.
Vraag:
-
16.Kan de regering ermee ophouden bij iedere gelegenheid de intergenerationele herverdeling aan te halen? Zoals dat ook steeds gebeurde in het debat dat de 50PLUS-fractie voerde met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verhoging van de rekenrente naar een voorzichtige vaste 2%, die de op 1 juli ingevoerde wijziging van het pensioenstelsel overbodig zou hebben gemaakt. Sinds eind 2021 is de rente van -0,5% gestegen naar bijna 3%.
Antwoord:
Intergenerationele herverdeling is inherent aan een rekenrente die hoger is dan de marktrente. Overigens merk ik hierbij op dat een hogere rekenrente het nieuwe pensioenstelsel niet overbodig zou hebben gemaakt. Het nieuwe pensioenstelsel leidt tot eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, zorgt voor een persoonlijker en transparanter pensioen en een pensioenstelsel dat beter past bij de veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt.
Vraag:
-
17.Wordt ten langen leste erkend dat de compensatie voor de afschaffing van de doorsneepremie voor de oudere werknemers uit de pensioenbuffers van de fondsen als gevolg van de pensioenwet een herverdeling van 100 mld. of meer is, die op die manier grotendeels wordt betaald door de gepensioneerden? Zo nee, waarom niet? Het lid van de 50PLUS-fractie benadrukt dat hij van de regering een duidelijk, ondubbelzinnig antwoord verlangt.
Antwoord:
De overstap naar het nieuwe pensioenstelsel heeft tot gevolg dat bepaalde groepen actieve deelnemers nadeel kunnen ondervinden, waarbij compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek aan de orde kan zijn. Ingeval van onevenredig nadeel dienen deze deelnemers in het kader van een evenwichtige transitie adequaat en kostenneutraal gecompenseerd te worden. Sociale partners dienen de afspraken hierover op te nemen in het transitieplan.
Compensatie kan gefinancierd worden door extra premie in te leggen of uit het vermogen bij het invaren (of een combinatie hiervan). Op voorhand kan daarom niet geconcludeerd worden dat compensatie voornamelijk vanuit pensioenvermogen gefinancierd zal worden. Compensatie zal niet altijd nodig zijn, bijvoorbeeld vanwege de dubbele transitie. Daarnaast ligt de keuze voor de wijze van compensatie bij decentrale sociale partners en die keuze moet in veel gevallen nog gemaakt worden.
Overigens deel ik de inschatting van € 100 mld. niet. Eerdere berekeningen van het CPB8 over de compensatielast hebben aangetoond dat de inschatting onder meer afhangt van de actuele rentestand. Bij een rente van 2% zijn de kosten ongeveer € 60 mld., bij een hogere rente nemen de kosten weer geleidelijk af. Hier geldt de kanttekening bij dat dit onderzoek alleen keek naar een ’enkele transitie' en de voordelen van een nieuw pensioencontract niet meenam. Dit dempt de kosten aanzienlijk.
Vraag:
-
18.U wijst erop dat naar verwachting de koopkracht van ouderen zich in 2023 gemiddeld genomen gunstiger zal ontwikkelen dan die van jongere generaties. Indien dat inderdaad klopt dan is dat toch geen reden om wegens dat eenmalige verschil de AOW'ers permanent de IOAOW te ontnemen? Het lid van de 50PLUS-fractie ontvangt hier graag een uitvoerig antwoord op.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 1. Daarbij merk ik op dat AOW-gerechtigden bij de gelijktijdige verhoging van de AOW in combinatie met de verlaging (en op termijn het afschaffen) van de IOAOW baat hebben, omdat dit ze vanaf 2023 een structurele inkomensverbetering oplevert.
Vraag:
-
19.Wordt erkend dat de ouderen gedurende een reeks van jaren een slechtere koopkrachtontwikkeling hebben doorgemaakt dan de werknemers door het niet indexeren van de pensioenen sinds 2008 en grote belastingverlagingen voor werknemers? Kan een overzicht worden gegeven van de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden en van werknemers vanaf 2008?
Antwoord:
Onderstaande tabel toont de gerealiseerde mediane koopkrachtontwikkeling van personen met als belangrijkste bron inkomen als werknemer en inkomen uit pensioen op basis van CBS-cijfers.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021* |
|
Bron: inkomen als werknemer |
-0,7% |
0,4% |
2,8% |
2,7% |
4,9% |
1,5% |
1,9% |
2,7% |
4,4% |
2,1% |
Bron: uitkering pensioen |
-1,2% |
-2,9% |
0,8% |
0,1% |
0,8% |
-0,2% |
-0,4% |
0,7% |
1,1% |
-1,1% |
Het klopt dat veel pensioenfondsen na 2008 meerdere jaren niet in staat zijn geweest om de pensioenen en de pensioenaanspraken te indexeren. Dit raakt zowel de pensioenuitkering van gepensioneerden als de toekomstige pensioenuitkering van huidige werkenden. Bij gepensioneerden is de hoogte van de pensioenuitkering direct zichtbaar in de koopkrachtontwikkeling, bij werknemers is dit niet het geval omdat zij pas in de toekomst (na pensionering) een pensioenuitkering ontvangen. De gevolgen van het indexatiebeleid van pensioenfondsen zijn niet een-op-een af te lezen uit de koopkrachtcijfers. Dit geldt ook voor belastingmaatregelen gericht op werknemers: uit de koopkrachtcijfers is niet af te lezen wat de gevolgen van fiscaal beleid gericht op werkenden waren voor huidige gepensioneerden voordat zij met pensioen gingen. Sinds medio 2022 gelden er versoepelde indexatieregels, waardoor de meeste pensioenfondsen de pensioenen weer hebben kunnen indexeren. Deze indexatieregels gelden dankzij de komst van het nieuwe pensioenstelsel. De koopkrachtontwikkeling voor gepensioneerden dankzij deze versoepelde regels zal blijken wanneer de cijfers over 2022 en 2023 beschikbaar zijn.
11
De letters AX hebben alleen betrekking op 36 200.
Samenstelling:
Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Van de Sanden (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Van Strien (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (Ja21), Kox (SP), Huizinga (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), VanRooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kamerstukken I 2022-2023, 36200/36208, AU.
Kamerstukken I 2022-2023, 36200/36208, AU.
Kamerstukken I 2022-2023, 36200, AK en 36202, Q.
Wet Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning, wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW'ers en wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein in verband met aanpassingen van het lage-inkomensvoordeel (EK 2022-2023, 36200 en 36208)
EK 2022-2023, 36200, AU
CPB-notitie, 21 juni 2017, Overgangseffecten bij afschaffing van de doorsneesystematiek.