Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen) - Hoofdinhoud
Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. 8 toegevoegd aan wetsvoorstel 36352 - Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen); Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag; Nota naar aanleiding van het verslag |
---|---|
Documentdatum | 02-06-2023 |
Publicatiedatum | 02-06-2023 |
Nummer | KST363528 |
Kenmerk | 36352, nr. 8 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022-
2023
Nr. 8
Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 7 juni 2023
Inhoudsopgave blz.
Inhoud
3.2 Forfaitaire compensatie 14
3.2.1 Doel en hoogte forfaitaire compensatie 15
3.2.2 Aanvraag en toekenning van forfaitaire compensatie 16
3.3 Aanvullende compensatie voor werkelijke schade 16
3.3.1 Aanvraag en toekenning werkelijke schade 17
3.4 Aanpak schulden van ex-partners 17
3.4.2 Aanpak van bestuursrechtelijke schulden 18
3.4.3 Aanpak van privaatrechtelijke schulden 18
3.4.5 Verschil met schuldenregeling voor gedupeerde 19
aanvragers van kinderopvangtoeslag
3.4.6 Overwogen alternatieven 19
3.7 Brede ondersteuning in het buitenland 21
4.1 Kinderen van ex-partners 22
5.2 Begunstigden van de regeling 24
termijn
kst-36352-8 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023
Budgettaire aspecten Uitvoering
9.
-
10.11 12. 12.1
13.
14.
15.1
15.2 16.
26
28
29
29
30
30
31
32
32
33
Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen
Uitvoerder aanvullende compensatie werkelijke schade
Gemeenten en VNG
EU-aspecten
Advies en consultatie
Raad voor de rechtspraak
Raad voor Rechtsbijstand
Evaluatie
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van VVD, D66, PVV, CDA, SP, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie, SGP, BBB en Omtzigt. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fracties van de PvdA, de PVV, de VVD en de SGP vragen of realistische verwachtingen worden geschapen met dit wetsvoorstel ten aanzien van uitvoerbaarheid en vertragingen. De leden van de fractie van de PVV vragen breed te reflecteren op de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel voor de lopende hersteloperatie. De leden van de fractie van de PvdA geven aan dat zij het belangrijk vinden dat er voor ex-partners een regeling komt en dat die ex-partnerregeling makkelijk en snel uitvoerbaar moet zijn. Het lid Omtzigt vraagt of het uitbreiden van groepen voor herstel wel uit te voeren is en niet tot verdere vertraging leidt. De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet de uitvoering gaat voorbereiden op mogelijke tegenvallers bij de uitvoering van de aanvullende regelingen. De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet de gewekte verwachtingen in het onderhavige wetsvoorstel waar kan maken. Het kabinet meent dat daarvan sprake is. Er is bij de vormgeving van de ex-partnerregeling gekeken naar een regeling die zowel de gedupeerde ex-partners een regeling biedt die herstel biedt voor het aangedane leed en tegelijkertijd uitvoerbaar is. Bij de vormgeving van de regelingen in het onderhavige wetsvoorstel heeft de uitvoerbaarheid een grote rol gespeeld. Zo is naar aanleiding van een uitvoeringstoets van UHT, vanwege de verwachte toestroom van aanvragen voor de ex-partnerregeling, afgezien van het van toepassing verklaren van de hardheidsclausule. De uitvoering van de aanvullende regelingen vindt daarnaast gescheiden plaats van de uitvoering van het primaire herstel. De uitvoering van de aanvullende regelingen kent een andere inrichting en werkwijze: er vindt zo veel mogelijk ambtshalve vaststelling plaats en in plaats van een integrale beoordeling vindt enkel toetsing plaats of de aanvrager van de ex-partner gedupeerd is. Deze werkzaamheden hebben een ander karakter en kunnen hierdoor ook met ander personeel en op andere wijze worden georganiseerd. Het primaire herstelproces wordt hierdoor niet onnodig extra belast. Zo zorgt UHT voor uitvoerbaarheid van de regelingen voor de nieuwe doelgroepen en vormen de nieuwe regelingen geen vertragende factor voor de primaire afhandeling. De verwachting is daarom dat het proces van toetsen, toekennen en afwijzen niet tot vertraging leidt. De tijdige uitvoering van een onverwachte groot aantal bezwaar- en beroepszaken is een risico dat niet aan de voorkant kan worden beslecht omdat het moeilijk is een realistische inschatting te maken van het aantal bezwaren.
De leden van de fractie van de SP verbazen zich erover dat een externe partij de werkelijke schade van ex-partners gaat bepalen. Zij vragen waarom de aanvraag voor compensatie werkelijke schade in de ex-partnerregeling niet wordt toegewezen aan de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). Het lid Omtzigt geeft daarnaast aan moeite te hebben met het uitbesteden van de schaderegeling voor ex-partners. De leden van de fractie van het CDA vragen op basis waarvan het kabinet denkt dat een marktpartij een goede beoordeling van de mate van gedupeerdheid kan maken en op welke manier dat gebeurt. De leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks en ChristenUnie vragen naar de reden voor de uitbesteding van de schaderegeling, de daaraan verbonden risico's en uitvoeringskosten. Op dit moment voert de Commissie Werkelijke Schade (CWS) het bepalen van de werkelijke schade van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag uit. De CWS adviseert vervolgens UHT. Het kabinet wil voorkomen dat de aanvullende regelingen in het onderhavige wetsvoorstel tot vertraging zouden leiden van de behandeling van (potentieel) gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag die zich al bij UHT of CWS hebben gemeld. Dit wordt onder andere bereikt door het bepalen van de werkelijke schade over te laten aan een externe partij, zodat de CWS tijd en capaciteit kan vrij maken om haar versnellings- en verbeteringstraject uit te voeren voor de afhandeling van schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd kan de in de markt beschikbare capaciteit en expertise worden aangewend voor de beoordeling van de aanvullende schade van ex-partners. De hoogte van de schade wordt in principe vastgesteld op basis van dezelfde beoordelingskaders als de CWS nu hanteert om te voorkomen dat de uitkomsten van het schadetraject bij ex-partners veel gaan afwijken van de het schadetraject van de gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. De schaderegeling voor ex-partners ziet primair op de schade van de ex-partner en kan daarom zelfstandig worden uitgevoerd door een marktpartij. Het kabinet meent dat in goede samenwerking tussen het ministerie, het CWS, de UHT en de uitvoerder van de schaderegeling de risico's kunnen worden beperkt. Er is nu nog niet te zeggen wat de uitvoeringskosten zullen zijn.
In de eerste suppletoire begroting 2023 is uitgegaan van een bedrag van € 19 miljoen voor de operationele kosten van de schaderegeling en € 63 miljoen voor de schaderegeling. Met marktpartijen wordt besproken hoe hier praktisch invulling aan kan worden gegeven op basis van hun ervaringen. Er wordt onderzocht of het mogelijk zou zijn en zin heeft om de beoordeling van de schade ook met een vaststellingsovereenkomst (VSO) af te ronden indien het proces daarmee sneller kan worden doorlopen.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre uitbesteden meerkosten met zich meebrengt ten opzichte van intern organiseren. Deze leden vragen om een rekenvoorbeeld van een post zonder CWS en een post met CWS in het reguliere en uitbestede proces. De uitwerking van de regeling door de partijen waar in het kader van de aanbesteding mee wordt gesproken is nog niet dermate gevorderd dat hiervoor al een rekenvoorbeeld kan worden gegeven.
De leden van de fractie van de SP vragen om een onderbouwing van het besluit voor een forfaitair bedrag van € 10.000. Zij vragen ook of het mogelijk is om met de ex-partners om tafel te gaan en alles in één keer te regelen. Zij vragen of het kabinet mogelijkheden ziet om dit directer af te handelen en de verschillende fases over te slaan. Het kabinet heeft gezocht naar een aanpak die gedupeerde ex-partners zo snel mogelijk herstel biedt en tegelijkertijd borgt dat de ex-partner in staat wordt gesteld om zoveel mogelijk een nieuwe start te maken. Als alternatief voor de huidige ex-partnerregeling is overwogen om een maatwerkaanpak te kiezen waarbij schade van de ex-partner telkens per geval zou worden beoordeeld en de compensatie hierop zou worden toegesneden. Echter, een dergelijke aanpak zou betekenen dat - uitgaande van de voorliggende definitie- circa 11.000 ex-partners individueel beoordeeld zouden moeten worden. Met de huidige beschikbare capaciteit zou dat betekenen dat het herstel aan gedupeerde ex-partners op zijn vroegst in 2025/2026 zou kunnen worden geboden. Het kabinet ziet vanwege de aantallen en de tijd die iedere individuele behandeling vergt geen mogelijkheid om met alle ex-partners om tafel te gaan en alles in één keer te regelen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om een forfaitaire compensatie te bieden die alle gedupeerde ex-partners snel herstel biedt in combinatie met het ambtshalve kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden. Ex-partners kunnen kiezen of zij een aanvraag indienen voor overname en betaling van achterstanden op privaatrechtelijke schulden, de toepassing van de aanvullende schaderegeling en de brede ondersteuning vanuit gemeenten. Het forfaitaire bedrag van € 10.000 dient ook in dit licht gezien te worden. Gekozen is voor een substantieel bedrag dat naar verwachting voor circa 70 tot 80% van ex-partners de noodzaak wegneemt om het belastende proces van aanvullende schadevergoeding te doorlopen. Zo kan bijvoorbeeld uit het beoordelingskader immateriële schade van CWS worden afgeleid dat voor aantasting in de persoon, van de eer en de goede naam een bandbreedte van € 2.000 tot € 6.000 per (toeslag)partner geldt. Ook dekt dit forfait kleinere materiële schadeposten. Door deze aanpak kan de groep ex-partners met hogere schade sneller worden geholpen en wordt tegelijkertijd het risico op overcompensatie beperkt.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom toeslagpartners en kinderen van overleden gedupeerden niet worden geïnformeerd over de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers op het moment dat de gedupeerde aanvrager overlijdt en waarom zij binnen zes maanden een aanvraag moeten doen. De leden van de fractie van de SP vragen waarom kinderen wel worden geïnformeerd over de regeling wanneer één van de andere kinderen een aanvraag doet en wat hiervan de logica is. Hoewel een aantal nabestaanden zich al bij UHT heeft gemeld, zijn niet alle overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag bij UHT bekend. In die gevallen kan UHT nabestaanden niet actief informeren over de regeling. Aan de uitvoeringsprocessen voor de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden wordt gewerkt. Het staat daarom nu nog niet vast hoe het aanmeldproces eruit komt te zien. Streven is om het proces zo eenvoudig mogelijk en zo min mogelijk belastend te maken voor de nabestaanden van overleden gedupeerden. Als kinderen de begunstigden van de regeling zijn dan worden uit te keren bedragen gelijk verdeeld over de kinderen die een aanvraag hebben ingediend. Daarom worden bedragen uitgekeerd na afloop van de aanvraagtermijn. Om de kinderen niet te lang te laten wachten is gekozen voor een termijn van een half jaar. Na aanmelding van één of meerdere kinderen en vaststelling van gedupeerdheid van de overledene neemt UHT contact op met eventuele nog niet aangemelde maar wel bekende kinderen. Zij worden geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld alsnog een aanvraag te doen bij UHT.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om alle mogelijke situaties die in dit wetsvoorstel en in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) aan bod komen in een tabel te zetten met daarbij een korte samenvatting van de problematiek en de aanpak per situatie in de hersteloperatie. Bijgevoegde tabel geeft per regeling in de hersteloperatie de problematiek, de doelgroep en de ondersteuning weer.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om reflectie op de hoge complexiteit van dit wetsvoorstel en de hersteloperatie als geheel en vragen hoe het kabinet waarborgt dat gedupeerden de weg kunnen vinden in alle verschillende regelingen, organisaties en loketten.
Het kabinet erkent dat de hersteloperatie als geheel complex is. Dit is helaas moeilijk te voorkomen. Het kabinet voorziet in gesubsidieerde rechtsbijstand om potentieel gedupeerde aanvragers van kinderopvang-toeslag bij te staan gedurende de behandeling van de aanvraag bij UHT. Ouders kunnen daarnaast bellen naar het serviceteam van UHT. Het kabinet streeft er daarnaast naar om burgers zoveel mogelijk werk uit handen te nemen bij het aanspraak maken op herstelregelingen in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Om deze reden worden zoveel mogelijk regelingen in de hersteloperatie ambtshalve toegekend, bijvoorbeeld de kindregeling. Ook kijkt UHT bij voorkeur eerst in de systemen voordat het aan een (potentieel) gedupeerde vraagt om gegevens aan te leveren. Dit laat onverlet dat er momenten in de hersteloperatie zijn waarop het noodzakelijk is om een aanvraag te doen (zoals vereist is bij de ex-partnerregeling en ter onderbouwing van een aanvraag zelf gegevens te overleggen). Er wordt in die gevallen zoveel mogelijk door UHT gefaciliteerd en geholpen. Daarnaast heeft UHT een belangrijke rol in het informeren van gedupeerden over de regelingen waarvoor zij in aanmerking komen en voor specifieke (vervolg)vragen, zoals de verwijzing naar brede ondersteuning door de gemeente, het schuldenloket van SBN of de uitvoerder van de schaderegeling.
De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet aan te geven in hoeverre er nog andere situaties in de praktijk voorkomen die niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen en of er nog groepen potentiële gedupeerden niet onder de Wht vallen en ook niet onder dit wetsvoorstel. De leden van de fractie van de SGP vragen of met dit wetsvoorstel alle potentiële doelgroepen en herstelregelingen wettelijk geregeld zijn en of er meer groepen zijn die mogelijk in aanmerking komen voor aanvullende herstelmaatregelen. Met de voorliggende toevoegingen wordt toegewerkt naar een afronding het beleid dat moet voorzien in het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Nieuwe groepen potentiële gedupeerden die onder de Wht zouden moeten worden gebracht worden niet voorzien.
De leden van de fractie van D66 vragen wat bedoeld wordt met de zin «maar daarmee is niet voorzien in de toekenning van de herstelmaatregelen voor een gedupeerde ouder en diens gezinsleden». In de betreffende passage wordt toegelicht dat in de Wht al is geregeld dat kinderen van een overleden aanvrager zelfstandig recht hebben op de kindregeling. In de Wht wordt echter niet voorzien in compensatie voor de gezinsleden van de gedupeerde aanvrager als die is overleden. Daarin voorziet het onderhavige wetsvoorstel door diens partner op de dag van overlijden of diens kinderen (indien gedupeerde aanvrager geen partner had op dat moment) in aanmerking te laten komen voor de regelingen waar de (overleden) gedupeerde aanvrager voor in aanmerking zou zijn gekomen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet van plan is om ook trajecten inzake het opstellen van een vaststellingsovereenkomst (VSO-traject) mogelijk te maken voor ex-partners. Ook vragen zij of ex-partners desgewenst gemakshalve kunnen aansluiten bij VSO's van hun ex-partner. De ex-partnerregeling is een regeling volgens bestuursrecht waarbij de forfaitaire vergoeding wordt vastgesteld en toegekend en afgesloten met een beschikking waar bezwaar en eventueel beroep tegen openstaat. Voor dat gedeelte wordt niet voorzien in een VSO-traject.
Specifiek ten aanzien van de afhandeling van aanvullende schade wordt wel een alternatieve methode van afhandeling, namelijk via een VSO-traject, opengehouden. Dit is onder nadrukkelijk voorbehoud van de uitkomsten van de pilot onder gedupeerde aanvragers van kinderopvang-toeslag waarin de VSO wordt getoetst, maar ook van de wenselijkheid van de brede inzet van de VSO. Omdat het sluiten van een VSO een persoonlijke aangelegenheid is tussen een individuele ouder en de Staat over individuele schade ligt het op voorhand niet in de rede dat ex-partners aansluiten bij het VSO-traject van de aanvrager van een kinderopvang-toeslag.
De leden van de fractie van D66 vragen waarin de ex-partnerregeling verschilt van de regelingen voor gedupeerde aanvragers. In onderstaande tabel wordt aangegeven waar beide regelingen verschillen. Regeling |
Gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag |
Ex-partner |
Forfaitair bedrag |
€ 30.000. |
€ 10.000. |
Eerste toets |
Ja |
Nee |
Integrale beoordeling |
Ja |
Nee |
Toegang tot de regeling |
Mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot 31 december 2023. |
In eerste instantie uitsluitend toegang tot de regeling na ontvangst van een brief van UHT. Het briefvereiste vervalt op een nader te bepalen moment. |
Brede ondersteuning in Nederland |
Vanaf het moment van indiening van de aanvraag. |
Vanaf het moment van toekenning van de forfaitaire compensatie van € 10.000. |
Brede ondersteuning in buitenland |
Vervaldatum voor vastleggen wens tot remigratie |
Een vaste termijn voor vastleggen wens tot remigratie |
Incidentele noodvoorziening |
Vanaf het moment van indiening van de aanvraag. |
Vanaf het moment van toekenning van de forfaitaire compensatie van € 10.000 tot moment van uitkeren. |
Aanvullende werkelijke schade |
Uitvoering door de CWS. |
Uitvoering door externe partij(en). |
Overnemen of betalen privaatrechtelijke schulden en kwijtschelden bestuursrechtelijke schulden |
Voor aanvrager en huidige toeslagpartner. |
Uitsluitend voor ex-partner; niet voor (nieuwe) toeslagpartner van de ex-partner. |
Pauzering bestuursrechtelijke schulden vanaf aanmelding. |
Geen pauzering bestuursrechtelijke schulden.1 |
|
Moratorium voor privaatrechtelijke schulden vanaf vaststelling van gedupeerdheid. |
Geen moratorium voor privaatrechtelijke schulden. |
|
Compensatie voor met het compensatiebedrag afgeloste schulden. |
Geen compensatie voor met het compensatiebedrag afgeloste schulden. |
|
Hardheidsclausule |
Van toepassing (artikel 9.1 Wht). |
Niet van toepassing op de definitie van ex-toeslagpartners en hoogte forfaitair bedrag.2 Wel van toepassing op schuldenregeling en brede ondersteuning. |
Bezwaaradviescommissie (BAC) |
De taken van de BAC en de CvW zijn opgenomen in de respectievelijke instellingsregelingen. Deze worden nog aangepast, waarbij ook een onderscheid tussen ex-partners en aanvragers aannemelijk is. |
|
Commissie van Wijzen (CvW) |
||
Gesubsidieerde rechtsbijstand |
Bij:
|
Bij:
Niet bij:
|
De leden van de fractie van D66 vragen waarin de ex-partnerregeling verschilt van de regelingen voor gedupeerde aanvragers. In onderstaande tabel wordt aangegeven waar beide regelingen verschillen. Regeling |
Gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag |
Ex-partner |
Uitvoering |
Aanvrager wordt ondersteund door PZB'er bij integrale beoordeling. |
Geen ondersteuning door PZB'er vanwege ontbreken integrale beoordeling. |
Kindregeling |
Kinderen die op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar oud tot en met kinderen die voor inwerkingtreding van de Wht zijn geboren. Kinderen van de huidige partner hebben recht op de kindregeling. |
Uitsluitend kinderen die voor het toeslagpartner-schap met de aanvrager zijn geboren en op 1 januari 2005 niet ouder waren dan 21 jaar oud. Kinderen van de huidige partner van de ex-partner hebben geen recht op de kindregeling. |
Nabestaanden |
Bepaalde nabestaanden van een overleden aanvrager hebben recht op compensatie en tegemoetkomingen. |
Er is geen nabestaandenregeling voor nabestaanden van ex-partners. |
1 Pauzering of moratorium voor schulden is niet nodig omdat de ex-partnerregeling en de schuldenregeling tegelijk ingaan.
2 Omdat dit niet uitvoerbaar wordt geacht. Wel wordt voorzien in een vangnetbepaling.
3 Met onder andere de Raad voor Rechtsbijstand wordt nog over de operationalisering hiervan gesproken.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke gebieden rechtsongelijkheid zal ontstaan met betrekking tot het compensatiebedrag dat ex-partners zullen ontvangen bijvoorbeeld in vergelijking met de situatie dat sprake is van dubbele aanvragers of mensen die nog bij elkaar zijn. Deze leden vragen of het kabinet de juridische houdbaarheid kan toelichten. Deze leden vragen daarnaast naar de verhouding tussen de Catshuisregeling en de forfaitaire vergoeding bij de ex-partnerregeling. Het lid Omtzigt vraagt naar de rechtvaardiging voor het toekennen van een bedrag aan de ex-partner, terwijl er geen bedrag wordt toegekend aan de bestaande partner. Daarnaast vraagt dit lid of het kabinet de zorg deelt dat de grofmazige en ruimhartige vormgeving van de hersteloperatie de regeling kwetsbaar maakt in het licht van het gelijkheidsbeginsel. De leden van fractie van de ChristenUnie menen dat het feit dat de forfaitaire vergoeding in de praktijk niet is gedeeld op zichzelf geen reden is om een vergoeding aan de ex-partner uit te keren die het totaalbedrag dat van stellen die wel bij elkaar gebleven zijn te boven gaat. Deze leden vragen het kabinet om te reflecteren op deze rechtsongelijkheid. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook om reflectie op het punt dat een forfaitaire vergoeding kan leiden tot situaties waarbij te weinig compensatie wordt ontvangen en situaties waarbij meer compensatie ontvangen dan de geleden schade. De leden van de fractie van de SGP vragen te reflecteren op de situatie dat de forfaitaire compensatie kan leiden tot grote onevenwichtige uitkomsten en vragen of er geen ongewenste situaties worden gecreëerd. De leden wijzen op het geval dat toeslag-partners die nog samen zijn € 30.000 krijgen, terwijl toeslagpartners die niet meer samen zijn € 40.000 krijgen. De scheiding resulteert dus in € 10.000 extra compensatie. Daarnaast wijzen de leden dat het ook kan gebeuren dat ex-partners het oorspronkelijke bedrag van € 30.000 gedeeld hebben, terwijl de ex-partner nu nog € 10.000 extra krijgt.
Volgens de leden wringt dit te meer, doordat ex-partners deze tegemoetkoming krijgen ongeacht de mate en termijn van schade. Daar komt volgens de leden nog bij dat de uitvoering van deze regeling voor vertraging van de hersteloperatie zorgt, waardoor andere gedupeerden juist langer moeten wachten. Het voorstel beoogt herstel te bieden en niet te treden in de (privaatrechtelijke) verhoudingen tussen partners of ex-partners. Het verdelen van deze compensatie wordt ervaren als een pijnlijk en soms onmogelijk proces. Het bedrag wordt vaak niet gedeeld, waardoor de gedupeerde ex-partner niet deelt in het herstel. Daarom is gekozen voor een regeling waarbij de ex-partner zelfstandig aanspraak heeft op een forfaitair bedrag van € 10.000 en overige regelingen. In de situatie dat er sprake is van dubbele aanvragers, maar zij niet meer samen zijn op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag aan de eerste aanvrager, ontvangt de tweede aanvrager op grond van artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht een bedrag van € 10.000. Dat forfaitaire bedrag is gelijk aan het bedrag dat een ex-partner ontvangt.
De mogelijkheid bestaat dat een ex-partner in deze opzet met de eerder verkregen helft van de Catshuisregeling in totaal meer compensatie zou kunnen ontvangen dan een gedupeerde aanvrager van een kinderopvang-toeslag als die aanvrager de € 30.000 gedeeld heeft, terwijl de ex-partner dit niet doet. Ook voor de situatie waarin de aanvrager en de ex-partner (dan wel de tweede aanvrager die voormalig partner is van de eerste aanvrager) samen € 40.000 ontvangen, heeft het kabinet opgeroepen de compensatie te delen. Bovendien wordt opgemerkt dat het goed mogelijk is dat de gedupeerde aanvrager van de kinderopvangtoeslag na de integrale beoordeling uiteindelijk meer ontvangt of heeft ontvangen dan het forfaitaire bedrag van € 30.000. Het bedrag van € 10.000 is substantieel in de situatie dat het forfaitaire bedrag van € 30.000 niet is of wordt gedeeld, maar tegelijkertijd blijft met dit bedrag (tezamen € 40.000) het verschil met partners die nog bij elkaar zijn (zij krijgen gezamenlijk € 30.000) relatief beperkt. Het klopt dat de uitkomst niet in alle gevallen gelijk zal zijn. Dit is het gevolg van het feit dat de vergoeding soms wel wordt gedeeld, maar niet altijd. Het zou de uitvoering van de maatregel compliceren en tot vertraging leiden indien de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van compensatie rekening zou moeten houden met onderling verdeelde bedragen. Er zou immers getoetst moeten worden of die verdeling al dan niet heeft plaatsgevonden. De bestaande toeslag-partner zal daarentegen in de meeste gevallen zowel delen in de forfaitaire vergoeding van € 30.000,- als in de eventuele aanvullende vergoeding in de integrale beoordeling. Het kabinet wil ook de voormalig partners die slachtoffer zijn van de toeslagenproblematiek herstel bieden. Hierin ligt de rechtvaardigheidsgrond om de ex-partners te compenseren.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat snelheid het voornaamste argument is geweest om niet te kiezen voor het alternatief van de maatwerkaanpak. Ook vragen deze leden of het, indien voor maatwerk zou worden gekozen, nog steeds klopt dat in 2026 tot compensatie zou kunnen worden overgegaan. Ook vragen deze leden wat de consequenties zouden zijn als de beoordeling van de ex-partners zou wachten tot na de integrale beoordelingen met beoordeling van de ex-partnerdossiers en of dan vertraging zou kunnen worden voorkomen. Het voornaamste argument om niet voor de maatwerkoptie te kiezen is inderdaad snelheid. Een maatwerkaanpak zou betekenen dat in de huidige inschatting de ex-partners pas op zijn vroegst in 2025/2026 een vorm van financieel herstel zou kunnen worden geboden. Het voordeel van het wachten met de beoordeling van de ex-partners tot na de integrale beoordeling van de aanvragers is dat er meer zekerheid is over de status van gedupeerdheid van de aanvrager en hiermee de compensatie voor de ex-partner beter gerelateerd zou kunnen worden aan de schade van de aanvrager. Vanzelfsprekend kan dan ook beter de schade van de ex-partner worden benaderd en vergoed. Het kabinet wil nu op korte termijn een begin maken met het herstel van de ex-partners. Indien gewacht zou worden op de integrale beoordeling, zullen veel gedupeerde ex-partners nog langer moeten wachten op enig financieel herstel. Om die reden is gekozen voor de aanpak van een zelfstandige regeling met een forfaitaire vergoeding en aanvullende herstelregelingen.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeveel procent van de gevallen ex-partners onder de regeling voor dubbele aanvragers vallen en in hoeveel procent van de gevallen onder de ex-partnerregeling. Medio mei 2022 had UHT enkele tientallen situaties geïdentificeerd waarin twee personen die in het verleden elkaars partners waren, maar op dat moment niet meer, beiden als gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag zijn aan te merken.
De leden van de fractie van het CDA vragen aandacht voor de ex-partners die de andere ouder aan hun lot hebben overgelaten en in de regeling beloond lijken te worden. Een grote groep ex-partners heeft de toeslagen-problematiek aan den lijve ondervonden. Met de gehanteerde definitie (onder meer het kind- en duurcriterium) is de regeling zo ingericht dat de ex-partners worden bereikt die schade hebben geleden en ex-partners die geen schade hebben geleden, bijvoorbeeld omdat ze direct na aanvang van de problematiek zijn vertrokken, zo veel mogelijk worden uitgesloten. Niet uitgesloten is dat met deze regeling ook ex-partners in aanmerking kunnen komen voor de ex-partnerregeling, terwijl zij feitelijk weinig van de problematiek hebben meegemaakt of geen (financiële) bijdrage hebben geleverd. Het kabinet heeft dit bij de vormgeving van de ex-partnerregeling vanzelfsprekend zoveel mogelijk willen voorkomen.
Om de regeling uitvoerbaar te houden - en dus geen maatwerkaanpak per ex-partner te hoeven hanteren - is dit helaas onvermijdelijk. Het kabinet heeft hier het principe van ruimhartigheid de doorslag laten geven, zoals dat in het algemeen ook als uitvoeringsprincipe door de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is geadviseerd.
De leden van de fractie van het CDA vragen om de aanpassingen en lessen in het kader van het toepassen van de menselijke maat in de uitwerking mee te nemen. Het kabinet heeft bij de vormgeving van de regeling zoveel mogelijk geprobeerd om de ex-partner te ontzorgen en rekening gehouden met het doenvermogen. Dit houdt concreet in dat de voormalige partner waarvan op basis van een zoekslag in de systemen wordt vermoed dat hij kwalificeert als ex-partner, wordt uitgenodigd door UHT om een aanvraag in te dienen voor een forfaitaire compensatie en in deze uitnodiging gelijk wordt gewezen op de mogelijkheid van aanvraag voor de overige herstelmaatregelen. Daarnaast worden de ervaringen die nu in de uitvoering worden opgedaan uit de gesprekken met gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag meegenomen in de vormgeving van de aanvullende schaderegeling voor ex-partners.
De leden van de fractie van het CDA vragen om een nadere onderbouwing van het op basis van een fictie aanmerken van gedupeerden in relatie tot de voorzieningen die hier tegenover staan.
Het kabinet heeft bij de vormgeving van de ex-partnerregeling keuzes gemaakt die ertoe leiden dat in ieder geval de zwaarst gedupeerde ex-partners in aanmerking komen en, vanwege de uitvoerbaarheid, geen maatwerk hoeft te worden toegepast. In het wetsvoorstel worden de criteria bepaald waaronder voormalig partners kwalificeren als ex-partner. Zoals in het nader rapport omschreven is, bestaat er in het bieden van herstel aan voormalig partners een spanning tussen de wens om snel en ruimhartig herstel te bieden en goed de groep af te bakenen. In dit kader zijn bij de totstandkoming van de voorgestelde ex-partnerregeling (forfaitaire compensatie voor de gehele groep en schuldenaanpak die zoveel mogelijk aansluit bij de aanvragers van kinderopvangtoeslag) alternatieven onderzocht. Het is de verwachting dat de meest gedupeerde voormalige partners aan één van de in dit wetsvoorstel opgenomen voorwaarden voldoen en dat het realistisch is dat die voormalige partner schade heeft geleden door de toeslagenproblematiek. Het is ook de verwachting dat (het merendeel van de) voormalig partners die geen schade hebben geleden op deze wijze niet als ex-partners kwalificeren.
De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet verder een onderbouwing te geven van de passage in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij het onderhavige wetsvoorstel betreffende het huwelijksvermogensrecht in relatie tot mogelijke procedures. Het voorstel beoogt herstel te bieden en niet te treden in de (privaatrechtelijke) verhoudingen tussen partners of voormalig partners. Daarom is gekozen voor een regeling waarbij de ex-partner zelfstandig aanspraak heeft. Wel heeft het kabinet vanaf het begin een appel gedaan op de ontvangers van de Catshuisregeling om de eerder ontvangen € 30.000 te delen met diens (ex-)toeslagpartner. De in de wet gehanteerde peildatum voor de ex-partnerregeling heeft tot gevolg dat toepassing van het huwelijksvermogensrecht niet in veel gevallen zal leiden tot een gedwongen verdeling van de € 30.000; op het moment van uitbetaling zijn partners immers veelal al uit elkaar. Er kunnen echter diverse redenen zijn waarom de € 30.000 wel gedeeld is. Dit kan bijvoorbeeld zijn als gevolg van een gedwongen verdeling op basis van het huwelijksvermogensrecht, maar het is ook mogelijk dat de ontvanger de € 30.000 vrijwillig heeft gedeeld. Het kabinet wil, zoals eerder aangegeven, geen onderscheid maken tussen de diverse redenen waarom het bedrag verdeeld is tussen beide voormalig partners. Juist het maken van een onderscheid tussen een verdeling op basis van huwelijksvermogensrecht of een verdeling op andere gronden lijkt niet redelijk. De verwachting is dat door de zelfstandige aanspraak voor een ex-partner de kans op onderlinge procedures aanmerkelijk wordt verkleind.
De leden van de van de fractie van GroenLinks vragen toe te lichten wat bedoeld wordt met de passage in de memorie van toelichting: «De onterechte terugbetaling van kinderopvangtoeslag wordt al via de compensatieregeling voor de aanvrager afgewikkeld. Er vindt daarom voor de beoordeling van de gedupeerdheid van de ex-partner geen integrale beoordeling plaats».
Bij de aanvrager van een kinderopvangtoeslag wordt beoordeeld of de terugvordering of stopzetting van de kinderopvangtoeslag onterecht was en dus of de aanvrager gedupeerd is. Voor de ex-partner geldt als voorwaarde om in aanmerking te komen voor de ex-partnerregeling onder andere dat de voormalig partner als gedupeerd is aangemerkt. Daarnaast gelden een aantal andere criteria, waaronder het kind- en duurcriterium. Voor de toetsing of daaraan is voldaan, is geen integrale beoordeling nodig. Als de ex-partner een aanvraag indient voor vergoeding van de werkelijke aanvullende schade wordt uiteraard wel getoetst welke schade die ex-partner daadwerkelijk heeft geleden.
3.1 Begrip ex-partner
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe betrokkenheid gedefinieerd wordt, hoe dit getoetst wordt en wat de reikwijdte is. Ook vragen zij zich af of het regime voor elke vorm van betrokkenheid hetzelfde is. Het doel van de ex-partnerregeling is om zoveel mogelijk voormalige partners waarvan het aannemelijk is dat zij merkbare gevolgen hebben ondervonden van de problemen rondom de kinderopvangtoeslag te compenseren. Om te bepalen welke voormalige partners de nadelige gevolgen hebben ondervonden wordt er met behulp van een aantal criteria bepaald of diegene in aanmerking komt voor de forfaitaire compensatie en de overige regelingen in de hersteloperatie. Voorwaarde is dat iemand moet voldoen aan het kind- of duurcriterium. Daarnaast is vereist dat iemand niet zelf in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. De laatste toets die plaatsvindt, is of diegene geen partner (meer) is van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag op een in de wet vastgestelde peildatum. Dit is in de meeste gevallen de datum waarop de forfaitaire compensatie van € 30.000 is betaald aan de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag. Ex-partners die verwachten meer schade dan het aan hen uitgekeerde forfaitaire bedrag van € 10.000 te hebben, kunnen een (onderbouwde) aanvraag doen voor compensatie van aanvullende schade.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat er in de uitvoering gaat gebeuren als mensen zich melden die enkele dagen te kort een relatie hebben gehad om in aanmerking te komen voor de ex-partnerregeling. Zij vragen hoeveel ruimte voor maatwerk er hier is. De gekozen afbakening in het duurcriterium van 12 maanden is een harde grens. Ex-partners die korter dan 12 maanden na de beschikking waarmee de aanvrager van kinderopvangtoeslag gedupeerd is bij de aanvrager zijn gebleven en ook niet aan het kindcriterium voldoen, vallen buiten de regeling. Er is geen ruimte voor maatwerk door middel van toepassing van de hardheidsclausule in de Wht. De hardheidsclausule is namelijk, met uitzondering van de schuldenregeling voor ex-partners, niet van toepassing op de ex-partnerregeling. De reden hiervoor is dat de kans klein wordt geacht dat een beroep op de hardheidsclausule zou kunnen slagen, terwijl het naar verwachting van UHT wel tot een grote stroom aan aanvragen zou kunnen leiden. Wel bevat het wetsvoorstel een vangnetbepaling. Als tijdens de uitvoering blijkt dat een bepaalde onvoorziene groep voormalige toeslagpartners ten onrechte niet onder de reikwijdte van de ex-partnerregeling valt, kan via de vangnetbepaling bij algemene maatregel van bestuur een regeling voor die groep getroffen worden. In de uitvoeringstoets is echter naar voren gekomen dat een hardheidsclausule op dit punt onuitvoerbaar zou zijn. Er is met het duurcriterium onder andere gekozen voor een duurgerelateerde minimumnorm die enerzijds aansluit bij het uitgangspunt van compensatie voor hen waarvan aannemelijk is dat zij schade hebben geleden (door minstens een jaar deel uit te maken van het gedupeerde huishouden) maar die tegelijkertijd duidelijk, objectief en uitvoerbaar is. Deze termijn biedt dan ook geen ruimte voor maatwerk. Daarmee zou UHT met een grote uitvoeringslast worden belast.
De leden van de fractie van D66 vragen om een onderbouwing te geven voor de inschatting van het kabinet dat mogelijk sprake zou zijn van 11.000 aanvragen. Deze leden vragen naar de inschatting hoeveel ex-partners niet voldoen aan de definitie. De mogelijk 11.000 rechthebbenden volgen uit een data analyse op basis van ruim 25.000 ex-partners die horen bij de gedupeerde ouders waarbij in de analyse het effect van het duur- en kind-criterium zo veel mogelijk is meegenomen. Op dit moment wordt die schatting verder uitgewerkt en kan nog niet precies worden geduid hoeveel ex-partners in aanmerking komen.
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre het duurcriterium als arbitrair wordt ervaren. Er is in het kader van de uitvoerbaarheid gekozen voor objectieve voorwaarden om te bepalen welke ex-partners in aanmerking komen voor de ex-partnerregeling. Idealiter zou voor iedere ex-partner, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, door middel van maatwerk bepaald worden welke vorm van herstel passend is. Hier speelt echter sterk het centrale dilemma tussen maatwerk en uitvoerbaarheid.
Het kabinet schat in dat het duurcriterium van een jaar en met het kindcriterium een heldere en uitvoerbare afbakening biedt die recht doet aan de verschillen onder ex-partners. De verwachting is dat hiermee, in combinatie met het kindcriterium, de gedupeerde ex-partners worden bereikt. Tegelijkertijd worden ex-partners die snel na ontvangst van de beschikking waaruit gedupeerdheid bleek zijn vertrokken, uitgesloten.
De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is op de definitie van ex-partner en waarom het kabinet dit niet van meerwaarde acht. Het klopt dat ervoor is gekozen om de hardheidsclausule ten aanzien van de definitie van ex-partner niet van toepassing te verklaren. Het kabinet acht een hardheidsclausule doorgaans zeker van meerwaarde. In de uitvoeringstoets is echter naar voren gekomen dat een hardheidsclausule op dit punt onuitvoerbaar zou zijn. Het belasten van schaarse uitvoeringscapaciteit is afgewogen tegen de geringe kans dat een beroep op de hardheidsclausule slaagt bij deze specifiek afgebakende definities. Wel bevat het wetsvoorstel een vangnetbepaling. Hiermee kan worden ingespeeld op eventuele groepen die mogelijk bij nader inzien gemist zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom in het zoeken van balans voor het duurcriterium is gekozen voor de duur van één jaar, aangezien dat hen relatief kort lijkt om aanspraak te kunnen maken op compensatie, maar ook brede ondersteuning en kwijtschelden van schulden. Ook vragen zij of het kabinet kan aangeven hoe gedupeerden zelf naar deze balans kijken en of zij zelf voorstellen hebben gedaan. De leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks en SGP vragen om toe te lichten waarom gekozen is voor een periode van één jaar na de relevante beschikking als minimale termijn in het ex-partnerbegrip. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hier ook een kortere of juist langere termijn is overwogen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom voor twee afzonderlijke criteria gekozen is, in plaats van de samenloop van beide. De leden van de fractie van D66 vragen nader inzicht te geven welk deel van de genoemde 11.000 ex-partners voldoet aan het duur- of kindcriterium of beide. De leden van de fractie van de SGP vragen waarom er niet wordt bezien in hoeverre ex-partners de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag hebben ondervonden, waarom hier niet op wordt getoetst en of op deze wijze geen ex-partners onterecht compensatie krijgen of dat de compensatie niet verhouding staat tot de geleden schade. Het lid Omtzigt noemt het voorbeeld van iemand die in 2006 een relatief geringe terugvordering heeft gehad en in 2014-2016 een fiscaal partner had die van de gevolgen niets gemerkt heeft. Hij vindt de definitie van ex-partner erg ruim en mist de poging om een link tussen het hebben ondervonden van de gevolgen van de terugvordering en de betaling van het forfaitaire bedrag. Het duurcriterium van een jaar na de dagtekening van de duperende beschikking is een objectief criterium om ex-partners van de regeling uit te sluiten die een te geringe periode onderdeel hebben uitgemaakt van het gedupeerde huishouden om nog redelijkerwijs aanspraak te kunnen maken op regelingen die gericht zijn op herstel van de effecten van de toeslagenaffaire. Er is daarmee gekozen voor een norm die enerzijds aansluit bij het uitgangspunt van compensatie voor hen waarvan aannemelijk is dat zij schade hebben geleden door minstens een jaar deel uit te maken van het gedupeerde huishouden maar die tegelijkertijd duidelijk, objectief en uitvoerbaar is. Er zijn geen langere of kortere periodes overwogen. Gedupeerden benadrukten dat ze het onwenselijk zouden vinden dat een ex-partner gecompenseerd zou worden die kort bij de gedupeerde was en geen of nauwelijks bijdrage heeft geleverd aan het oplossen van de problematiek. Ex-partners die voldoen aan één van beide criteria kunnen groot financieel nadeel hebben ondervonden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Ze hebben minimaal een jaar lang deel uitgemaakt van het gedupeerde huishouden nadat de terugvordering startte of het is aannemelijk dat hun kind in een huishouden met schulden is opgegroeid. UHT kan hierover pas uitsluitsel geven als een aanvrager zich meldt. Deze informatie vraagt nadere dossierinformatie vanuit het dossier van de gedupeerde aanvrager van een kinderopvang-toeslag. Dit is niet voor alle ex-partners inzichtelijk te maken op voorhand. Het lid Omtzigt heeft een voorbeeld gegeven waaruit zou blijken dat de definitie erg ruim is. In die situatie kwalificeert de voormalig partner echter niet als ex-partner omdat niet aan het kind- of duurcriterium is voldaan.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet alternatieve criteria heeft overwogen zoals een minimale hoogte van terugvordering of een inschatting van de schade naar rato van de duur van de relatie. Ook vragen zij of is overwogen om in gesprek met de ex-partners een inschatting te maken en daaruit een spoor van licht gedupeerden en zwaar gedupeerden af te leiden. Bij het vormgeven van de ex-partnerregeling zijn diverse alternatieven overwogen en beoordeeld. Een mogelijkheid betrof een aanpak waarop het herstel zich zou richten op «schrijnende gevallen». In hoeverre een voormalig partner als schrijnend kwalificeert, zou dan vastgesteld moeten worden op basis van een drempelwaarde zoals de leden van de fractie van het CDA voorstellen. Het nadeel van dit alternatief is dat de keuze voor de drempelwaarde als arbitrair zal worden ervaren: «waarom ligt de grens hier»?
Ook is overwogen om een maatwerkoplossing te bieden. Dit zou betekenen dat van de voormalig partner telkens zou moeten worden vastgesteld of diegene daadwerkelijk gedupeerd zou zijn geweest en in welke mate schade is geleden. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat alleen aanvullend herstel wordt geboden bij zaken die niet al via het traject van de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag worden afgewikkeld. Hiermee zou de compensatie weliswaar specifieker zijn, maar zou de compensatie van de ex-partner afhankelijk worden van de tijdigheid en de uitkomsten van de (integrale) beoordeling van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Daarnaast vergt deze maatwerkaanpak van de uitvoering dat zij naast de bestaande werkstroom van gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag ook nog een grote groep aanvragen van voormalig toeslagpartners voor maatwerk in behandeling zou moeten nemen. De behandeling van aanvragen van voormalig toeslagpartners zou dan waarschijnlijk na de behandeling van de gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag komen. Gegeven de beschikbare capaciteit is de verwachting dat ex-partners in dit scenario dan op zijn vroegst rond 2025 financieel zouden kunnen worden geholpen. Er is niet met ex-partners gesproken om een inschatting te maken van de mate van gedupeerdheid of het maken van een onderscheid tussen licht en zwaar gedupeerde ex-partners. Ook zou het niet eenvoudig zijn om hier objectieve criteria voor te definiëren. Tegen de achtergrond van deze overwogen alternatieven is gekozen voor de nu voorgestelde aanpak. Hierbij zijn het belang van uitvoerbaarheid en de wens om de gedupeerde ex-partner snel, zelfstandig en effectief herstel te bieden het zwaarst gewogen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de theoretische mogelijkheid dat een ex-partner bij meerdere aanvragers onder het ex-partnerbegrip valt. Zij vragen of de voorgestelde forfaitaire uitkering in dit geval ook meerdere keren wordt uitbetaald. Het klopt dat het mogelijk is dat iemand in relatie tot meerdere aanvragers van een kinderopvangtoeslag kwalificeert als ex-partner. Om te voorkomen dat een ex-partner meerdere keren de forfaitaire compensatie kan ontvangen, zijn in de op 24 mei 2023 naar uw Kamer gezonden nota van wijziging bij dit wetsvoorstel regels opgenomen om ervoor te zorgen dat de € 10.000 slechts eenmaal wordt uitgekeerd.
3.2 Forfaitaire compensatie
De leden van de fractie van de VVD, de ChristenUnie, het CDA, de PvdA, GroenLinks, het lid van de fractie van de BBB en het lid Omtzigt vragen naar een onderbouwing van de hoogte van de forfaitaire compensatie van € 10.000. De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet kan onderbouwen waar het gekozen forfaitaire bedrag op is gebaseerd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke bedragen lager dan € 10.000 zijn overwogen. De leden van de fractie van het CDA vragen waarom € 10.000 het meest geschikte bedrag is en vragen naar de balans tussen mensen die nauwelijks schade hebben geleden en mensen die meer hebben geleden. De forfaitaire compensatie voor de ex-partner bedraagt € 10.000. Dit bedrag biedt een (eerste) erkenning voor het aangedane leed en is een vergoeding voor geleden materiële en immateriële schade. Indien de werkelijke schade meer bedraagt, kan de ex-partner een aanvraag doen om zijn werkelijke schade vergoed te krijgen. De verwachting is dat met een forfaitaire compensatie aan een grote groep ex-partners op een snelle en effectieve manier herstel worden geboden. De inschatting is dat het bedrag van € 10.000 substantieel genoeg is om echt iets te betekenen voor ex-partners indien het verdelen van € 30.000 niet lukt. In principe geldt de forfaitaire compensatie als basis voor de compensatie voor de geleden (im)materiële schade. Wanneer de ex-partner meent meer schade te hebben dan deze € 10.000 kan diegene dit aanvoeren bij de aanvullende schaderegeling. Tegelijkertijd blijft met dit bedrag het verschil met partners die nog bij elkaar zijn (zij krijgen gezamenlijk € 30.000) beperkt.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet het wenselijk acht dat de gedupeerde de € 30.000 ook deelt met de ex-partner indien die ex-partner ook € 10.000 heeft ontvangen. Deze leden vragen of, als dat niet het geval is, het kabinet de positie van de gedupeerde dan wil beschermen in een civielrechtelijke zaak. Het kabinet roept ook in de situaties waarin de gedupeerde € 30.000 en de ex-partner € 10.000 ontvangen op om de forfaitaire vergoeding te delen. Het kabinet wil niet in de privaatrechtelijke verhouding tussen voormalig partners treden. In een civielrechtelijke zaak is het uiteindelijk aan de rechter om de oordelen over de verdeling tussen voormalig partners.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de uitvoering van de forfaitaire compensatie voor ex-partners eruit zal zien, of dit op volgorde van aanmelding is en hoe de informatiebrief en de beschikking eruit komen te zien. Ook vragen deze leden wanneer de betalingen op de rekening van de ex-partner staan. De leden van de fractie van de SGP vragen of alleen ex-partners worden aangeschreven van vastgesteld gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen daarnaast waarom mogelijke en bekende rechthebbenden in één keer en niet in fases worden aangeschreven. Na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel gaat UHT in de tot haar beschikking staande applicaties en dossiers op zoek naar ex-partners die op grond van direct beschikbare data ten aanzien van duur- en kindcriterium mogelijk in aanmerking komen voor de regeling. UHT schrijft de mogelijk belanghebbenden groepsgewijs (in fases) aan, zodat de uitvoering niet wordt overbelast en de kans op fouten kleiner is. De potentiële ex-partners ontvangen een uitnodigingsbrief van UHT om zich aan te melden voor de regeling. Met de informatiebrief kunnen zij zich aanmelden, waarbij ze kunnen verzoeken om geïnformeerd te worden over de schaderegeling. Aansluitend toetst UHT of een aanvrager in aanmerking komt voor de ex-partnerregeling aan de hand van de eerdere analyse. Dit gebeurt in beginsel op volgorde van aanmelding. Zo ja, dan ontvangt de aanvrager een beschikking en maakt UHT de forfaitaire compensatie binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot toekenning over op de daartoe door de ex-partner bestemde bankrekening. Voormalige partners die niet worden bij brief worden uitgenodigd om een aanvraag in te dienen kunnen minimaal zes maanden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een aanvraag indienen. Uitbetaling gebeurt na positieve beoordeling van het dossier en binnen zes weken. Ex-partners die geen brief ontvangen, kunnen zich pas later melden voor de regeling. Zij worden dan ook op volgorde van aanmelding behandeld.
De leden van de ChristenUnie zijn van mening dat het effect kan optreden dat ex-partners zich na ontvangst van het forfaitaire bedrag alsnog aanmelden voor de compensatie van de werkelijke schade, terwijl de werkelijke schade het forfaitaire bedrag niet te boven gaat. Zij vragen of er daarom is overwogen geen of een lager forfaitair bedrag toe te kennen en toegang te bieden tot het traject voor de vergoeding van werkelijke schade en schuldenaanpak. Er zijn verscheidene varianten rond het forfaitaire bedrag en de schuldenregeling overwogen. Het kabinet meent met de forfaitaire vergoeding van € 10.000 substantieel en snel bij te kunnen dragen aan het herstel van de ex-partner. Mocht de ex-partner menen meer schade te hebben dan € 10.000 dan staat de aanvullende schaderegeling open. In het geval van een lager bedrag is de verwachting dat ex-partners eerder zouden menen meer aanvullende schade te hebben en geleden en de stap naar de aanvullende schaderegeling dan sneller zullen maken. Hierdoor zou de op de druk op de aanvullende schaderegeling toenemen.
De leden van de fractie van de SGP en het CDA geven aan dat in de uitvoeringstoets is opgenomen dat andere werkzaamheden vertraging oplopen door de forfaitaire compensatie en vragen welke andere werkzaamheden bij de Belastingdienst/Toeslagen dat betreft. De fractie van de PVV geeft aan dat uit de memorie van toelichting blijkt dat het IV-portfolio moet worden geherprioriteerd en vraagt welke keuze hierin wordt gemaakt. De prioritering in het IV-portfolio leidt ertoe dat verbeteringen en wijzigingen aan de reguliere dienstverlening van Toeslagen mogelijk vertraging oplopen. Ook is, zoals aangekondigd in mijn brief van 24 februari 2023, ervoor gekozen om de IV-voorbereiding voor de ex-partnerregeling hogere prioriteit te geven dan de voorbereidingen voor de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget, die hierdoor later in werking treedt.1
3.2.1 Doel en hoogte forfaitaire compensatie
De leden van de fractie van de SGP vragen of het mogelijk is om tijdelijk uit elkaar te gaan zodat de aanvrager € 30.000 ontvangt en de ex-partner € 10.000 en hoe dit voorkomen kan worden. Zij vragen waarom geen extra peildatum, bijvoorbeeld van bekendmaking van dit wetsvoorstel is opgenomen.
Het is mogelijk dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag eerst € 30.000 ontvangt en een ex-partner € 10.000 en dat beide partners op een later moment weer bij elkaar komen. Het kabinet verwacht dat strategisch gedrag om gezamenlijk in aanmerking te komen voor € 40.000 hooguit incidenteel zal voorkomen. Dit geldt namelijk uitsluitend voor die aanvragers die nog geen compensatie hebben ontvangen. Aan het gros van de gedupeerde aanvragers is het forfaitaire bedrag van € 30.000 al uitbetaald. De betaling van dit bedrag geldt als peildatum voor het zijn van partners. Als zij op dat moment partners waren, kwalificeert de voormalige partner van de gedupeerde aanvrager dus niet als ex-partner. Ook kan het nogal wat voeten in de aarde hebben om het toeslagpartner-schap te verbreken, zoals een verhuizing of het verbreken van het eventuele huwelijk. Een extra peildatum zoals bijvoorbeeld de datum van bekendmaking van dit wetsvoorstel sluit ex-partners uit die mogelijk wel schade hebben geleden.
3.2.2 Aanvraag en toekenning van forfaitaire compensatie De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het kabinet wil waarborgen dat ex-partners de optie tot uitstel van het forfaitaire bedrag en de gevolgen daarvan ten volle overzien. Zij vragen daarnaast of het vertragen van een dergelijke uitkering om het buiten de boedel te houden past binnen de wettelijke kaders van bijvoorbeeld de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). De leden van de fractie van D66 vragen daarnaast naar de termijn waarop een ex-partner de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding kan uitstellen.
In beginsel ontvangen ex-partners hun compensatie uiterlijk zes weken na verzending van de beschikking. Uitstel van uitbetaling aanvragen is mogelijk. De uitbetaling van de compensatie van € 10.000 aan ex-partners kan op verzoek van de ex-partner worden uitgesteld tot maximaal één jaar na toekenning daarvan. Reden hiervoor is dat de ex-partners in de gelegenheid worden gesteld om de bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schuldenaanpak te doorlopen. Dit geldt ook voor ex-partners die bijvoorbeeld op grond van de Wnsp onder bewind staan. Van deze ex-partners wordt verwacht dat ze samen met de bewindvoerder zorgen voor de bescherming van de compensatie. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel zijn de specifieke regelingen voor het oplossen van de schuldenproblematiek van personen die in de Wsnp en minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (Msnp) zitten van toepassing verklaard op de ex-partner.
De leden van de fractie van D66, de PvdA en het lid van de fractie van de BBB vragen een onderbouwing te geven voor de termijn van zes maanden voor het openstellen van het loket voor ex-partners. Het zelfmeldloket voor voormalige partners die niet worden uitgenodigd om een aanvraag in te dienen zal minimaal zes maanden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden opengesteld. Dit wordt gedaan om UHT en de betrokken ketenpartners (gemeenten, Sociale Banken Nederland voor de schuldenregeling en de uitvoerder(s) van de schaderegeling) de tijd te geven om eerst personen waarvan bekend is dat zij vermoedelijk kwalificeren als ex-partner te helpen. De periode van zes maanden is een streefperiode. Tijdens de uitvoering van de ex-partnerregeling wordt bezien op welk moment het briefvereiste voor de aanvraag van de ex-partnerregeling kan vervallen en ex-partners die niet benaderd zijn door UHT zich kunnen melden. Dit is onder andere afhankelijk van de snelheid waarmee de ex-partners door UHT kunnen worden geïdentificeerd.
3.3 Aanvullende compensatie voor werkelijke schade
De leden van de fractie van het CDA vragen naar het moment van beoordeling van de aanvullende schade. Zij vragen of dit de reguliere afhandeling kan doorkruisen, waardoor het traject van regulier herstel nog langer duurt. De aanvullende schaderegeling is bedoeld voor schade die de € 10.000 te boven gaat en komt daarom na de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding. Het uitgangspunt bij de vormgeving en uitvoering van de aanvullende herstelregelingen is dat deze de hersteloperatie van de gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag niet doorkruist. Daarom wordt bij de ex-partnerregeling ook gekozen voor het uitbesteden van de regeling voor aanvullende schade en worden de verschillende regelingen volgtijdelijk in uitvoering gebracht.
Het lid Omtzigt vraagt of de bestuursrechtelijke bescherming bij de uit te besteden schaderegeling kan afwijken van andere schaderegelingen. Vervolgens vraagt het lid Omtzigt of de door UHT ingehuurde mediators een neutrale rol kunnen hebben als UHT een vaststellingsovereenkomst verwacht aan het einde van het traject. De schaderegeling voor ex-partners zal dezelfde bezwaar- en beroepsmogelijkheden kennen als de (schade)regelingen die de overheid zelf uitvoert. In het wetsvoorstel wordt immers bepaald dat de taak berust bij de Minister van Financiën wiens bevoegdheden overeenkomstig Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht via een mandaatbesluit worden gemandateerd aan de uitvoerende organisatie(s) in kwestie. Mandatering laat de verantwoordelijkheid van de Minister onverlet. Ook blijft de Minister zelf bevoegd. Dit is ook het geval bij de uitvoering van de private schuldenregelingen door SBN. In principe voorziet de ex-partnerregeling niet in mediation. Over de inzet van mediation in het traject voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag wordt uw Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage herstel toeslagen.
3.3.1 Aanvraag en toekenning werkelijke schade
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de externe partij bij de informatie van de ouders zal kunnen. Zij vragen of de benodigde informatie eenvoudig bij de Belastingdienst te verkrijgen is door een marktpartij en of dergelijke informatieverzoeken geen vertraging zullen opleveren voor de reguliere hersteloperatie. Ten behoeve van de schadeafhandeling van de werkelijke schade van de ex-partner kunnen tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de externe uitvoerder de gegevens worden uitgewisseld die hierbij noodzakelijk worden geacht. Paragraaf 8.2.2 van de memorie van toelichting gaat nader in op de wettelijke grondslag van deze gegevensuitwisseling. De daadwerkelijke uitvoering hiervan wordt nog nader vormgegeven in samenspraak met de uitvoerder van de schaderegeling en UHT. Om de uitvoerbaarheid van de schaderegeling vooraf te toetsen is een quickscan verricht waaruit blijkt dat de regeling voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade voor ex-partners onder voorwaarden uitvoerbaar wordt geacht, onder andere indien een externe uitvoerder wordt aangezocht. Wanneer de uitvoerder van de schaderegeling voor ex-partner bekend is, doet Belastingdienst/Toeslagen een uitvoeringstoets waarin de wijze waarop (hoe) en welke informatie (wat) expliciet aan de orde komen. Het uitgangspunt is daarbij dat benodigde informatie zoveel mogelijk bij de ex-partner zelf wordt opgevraagd en zo min mogelijk gegevens van derden, zoals van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de uitvoerder van de schaderegeling worden gewisseld.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de verwachting is dat de uitbesteding kan leiden tot een versnelde afwikkeling terwijl het CWS-proces nu een bottleneck vormt.
De reden achter deze verwachting is dat met de uitbesteding de in de markt aanwezige beoordelingscapaciteit kan worden benut. Tegelijkertijd zal in de vormgeving van de schaderegeling voor ex-partners aan de marktpartij(en) worden gevraagd hoe een regeling binnen de bestaande beoordelingskaders efficiënter kan worden ingericht.
3.4 Aanpak schulden van ex-partners
De leden van de fractie van de VVD merken op dat de schuldenregeling voor ex-partners op bepaalde aspecten anders is ten opzichte van die voor gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen hoe ex-partners hierover worden geïnformeerd. Bij de inwerkingtreding van het aanvullende wetsvoorstel wordt zowel direct als indirect over de schuldregeling voor ex-partners gecommuniceerd. Indirect zal op de diverse websites de schuldregeling voor ex-partners worden uitgelegd. Daarnaast zal in de directe communicatie naar de ex-partner (zoals de uitnodigingsbrief voor het doen van een aanvraag) informatie beschikbaar worden gesteld over de schuldenregeling. In de communicatie zal ook worden meegenomen waarin de schuldenaanpak voor ex-partner verschilt van de schuldenaanpak voor de gedupeerde aanvragers van de kinderopvangstoeslag. Anders dan bij de schuldenaanpak voor de gedupeerde van de kinderopvangtoeslag geldt er geen moratorium of pauzeknop. Dit is niet nodig omdat de ex-partner regeling en de schuldenregeling tegelijk ingaan. De status van ex-partner wordt vastgesteld door UHT waarna diegene direct toegang heeft tot de schuldenaanpak. Indien gewenst kan de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding (een jaar lang) worden uitgesteld om eerst de schuldenaanpak af te ronden.
3.4.1 Context en doel
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet het proportioneel acht dat iemand die bijvoorbeeld heel 2015 partner is geweest van een gedupeerde ouder, waarna de relatie verbroken is, aanspraak kan maken op kwijtschelding van al zijn schulden tot en met 2021, zonder dat de link met de toeslagenproblematiek wordt onderzocht. Zij vragen of het te verantwoorden is dat het kabinet er op die manier vanuit gaat dat alle schulden daarna vervolgschulden zijn van hetgeen is ontstaan als gevolg van de toeslagenaffaire. De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet nader kan toelichten waarom voor ex-partners alle betaalachter-standen van privaatrechtelijke schulden en bestuursrechtelijke schulden worden kwijtgescholden en wat de afweging is om ook verkeersboetes kwijt te schelden voor ex-partners. De ex-partner die voldoet aan de wettelijke criteria komt in aanmerking voor de schuldenregeling. De schuldregeling voor ex-partners is grotendeels vergelijkbaar aan de schuldregeling voor gedupeerde ouders, omdat hiermee wordt beoogd dat de compensatie van € 10.000 voor ex-partners zoveel mogelijk vrij besteedbaar is en dat gedupeerden een nieuwe start kunnen maken. Bescherming van de compensatie is daarbij het uitgangspunt. Dit was eveneens het uitgangspunt voor de schuldregeling voor gedupeerde ouders. Van belang is ook dat de uitvoerbaarheid van de regeling positief wordt beïnvloed doordat deze slechts beperkt afwijkt van de al in uitvoering zijnde regeling. De diversiteit in de problematiek van ex-partners is groot en de causaliteit bij schulden is bijvoorbeeld veelal moeilijk vast te stellen door het opstapelend effect. Tegen deze achtergrond is ervoor gekozen om een ruimhartige schuldenregeling te hanteren die de (achterstanden op) privaatrechtelijke schulden oplost en bestuursrechtelijke schulden kwijtscheldt. Deze keuze is met name om redenen van uitvoerbaarheid gekozen.
3.4.2 Aanpak van bestuursrechtelijke schulden
De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt omgegaan met schulden van buitenlandse overheden en of hier, in lijn met de aanpak van privaatrechtelijke schulden, enkel betalingsachterstanden opgelost worden, of kwijtschelding geldt. De omgang met buitenlandse schulden voor ex-partners is overeenkomstig die voor gedupeerde ouders. Als deze schulden aan de voorwaarden van de schuldenaanpak voldoen, worden die buitenlandse bestuursrechtelijke schulden betaald of overgenomen.
3.4.3 Aanpak van privaatrechtelijke schulden
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre ex-partners worden geholpen bij het indienen van aanvragen en of het mogelijk is om later dan zes maanden na dagtekening van de beschikking een aanvraag voor de schuldenregeling in te dienen. Bij het indienen van aanvragen voor de afhandeling van private schulden verleent het serviceteam van SBN aan ex-partners dezelfde ondersteuning als aan aanvragers wordt geboden. In het wetsvoorstel wordt op grond van artikel I, onderdeel GG, voorgesteld om een achtste lid aan artikel 6.1 van de Wht toe te voegen. In genoemd artikel 6.1, achtste lid, wordt voorgesteld om een aanvraag van een ex-partner voor de privaatrechtelijke schuldenregeling binnen zes maanden na dagtekening van de beschikking tot toekenning van de compensatie voor de ex-partnerregeling in te dienen. Het wordt van belang geacht dat ex-partners niet te lang wachten met het indienen van hun schulden om zo betalingsachterstanden niet verder te laten oplopen. Wel kan de uitbetaling van het forfaitaire bedrag van € 10.000 maximaal een jaar worden uitgesteld.
3.4.5 Verschil met schuldenregeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
De leden van de fractie van D66 vragen om toe te lichten op welke termijn de regelingen voor publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schulden worden uitgevoerd, gezien het feit dat het niet nodig lijkt om een moratorium in te stellen. De schuldenaanpak voor ex-partners wordt tegelijkertijd met de compensatie voor ex-partners geïntroduceerd. Hiermee wordt voorkomen dat deze compensatie moet worden ingezet voor het betalen van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden die binnen de peildata van de schuldenaanpak vallen. In het verleden was het moratorium in het leven geroepen, omdat er nog geen schuldenaanpak bestond die voorkwam dat ouders de compensatie moesten gebruiken om schulden af te betalen. Door gelijktijdige introductie van de schuldenaanpak en compensatie voor ex-partners is het niet noodzakelijk om een moratorium in te stellen. Bovendien kan de ex-partner verzoeken om de uitbetaling van de forfaitaire compensatie uit te stellen. Op deze manier kan de ex-partner zelf zorgen voor de bescherming van de compensatie en is het moratorium niet nodig. Ten slotte blijkt uit de voortgangsrapportage van de hersteloperatie over de periode januari-april 2023 dat de wachtlijsten bij SBN kort zijn en nieuwe aanvragen snel opgepakt kunnen worden.
3.4.6 Overwogen alternatieven
De leden van de fractie van het CDA hebben gelezen dat er ex-partners zijn die hebben gevraagd om schulden bij de Belastingdienst te pauzeren. Zij vragen hoe met die verzoeken tot het pauzeren van schulden bij de Belastingdienst is omgegaan. Het gaat hier om een beperkte groep mensen die zich heeft gemeld bij UHT. Het betreft mensen die nooit een aanvraag voor een kinderopvangtoeslag hebben gedaan en derhalve geen recht hebben op een herstelmaatregel. In het telefonisch contact met UHT is aangegeven dat zij op een aanvraag een afwijzende beschikking zouden krijgen. Een deel van hen heeft aangegeven ex-partner te zijn en heeft gevraagd de beslissing op de aanvraag uit te stellen vanwege de pauzering van bestuursrechtelijke schulden die is ingegaan bij aanmelding voor de herstelmaatregelen voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. In overleg met deze vermoedelijke ex-partners is coulance betracht en is - indien zij dat wensten - besloten het besluit aan te houden in afwachting van de start van de ex-partnerregeling.
3.5 Noodvoorziening
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom ten aanzien van de noodvoorziening is gekozen voor een bedrag van € 500 en of er signalen zijn of deze afdoende is en, indien nodig, kan worden aangepast. Naar aanleiding van de motie Van Dijk2 is gemonitord of het noodbedrag van € 500 voldoende is om een acuut financieel probleem op te kunnen vangen. Recent is gebleken dat het bedrag van € 500 vanwege prijsstijgingen in sommige situaties te laag is. Het gaat vooral om situaties met een acute financiële behoefte van grote gezinnen, bijvoorbeeld wanneer de koelkast het begeeft of als er behoefte is aan kleding (voor de kinderen) of boodschappen. Hoewel het al mogelijk was om in dergelijke situaties af te wijken van het bedrag van € 500 is besloten het standaardbedrag te verhogen naar € 750.
3.6 Brede ondersteuning
De leden van de fractie van D66 vragen wat erop tegen is om brede ondersteuning te bieden op het moment van aanvragen van de ex-partnerregeling. In tegenstelling tot gedupeerde aanvragers is er in het geval van ex-partners geen inhoudelijke dossierbeoordeling nodig. De doorlooptijd is daarmee aanzienlijk korter dan die voor de eerste toets voor mogelijk gedupeerde aanvragers. Er is daarom geen noodzaak om al vanaf aanmelding te starten. Gemeenten hebben benadrukt hun schaarse capaciteit zo veel mogelijk te willen inzetten op daadwerkelijk gedupeerden. Zij bieden niet alleen brede ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders, maar ook aan kinderen. Straks komen daar ook de ex-partners bij. We willen voorkomen dat gemeenten extra belast worden met personen die toch niet onder de regeling blijken te vallen. Dit vergt niet alleen capaciteit van gemeenten, maar ook van UHT. Immers, er moeten gegevens naar de gemeente wanneer iemand zich aanmeldt, en vervolgens opnieuw als iemand niet gedupeerd blijkt. Bovendien heeft starten met ondersteuning vanaf het moment van aanmelding het risico dat mensen die zich aanmelden, maar niet aan de voorwaarden voldoen, wel ondersteuning van gemeenten krijgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen om te reflecteren op de proportionaliteit van de brede ondersteuning aan ex-partners en hun gezin omdat mogelijk ondersteuning zal worden geboden aan gezinnen waar nauwelijks causaliteit bestaat met de toeslagenaffaire. Ook vragen deze leden of het klopt dat ook voor kinderen die niet in de regeling vallen, maar wel onderdeel uitmaken van het gezin van de ex-partner, brede ondersteuning mogelijk is. Zij vragen daarbij of dat alleen gaat om gezinsondersteunende maatregelen (denk aan een koelkast enz.) of ook specifiek voor het kind geldende maatregelen. Zij vragen ook hoe discussie hierover bij diverse gemeenten die dit wellicht allemaal anders zullen wegen kan worden voorkomen.
Brede ondersteuning bestaat uit ondersteuning op vijf leefgebieden. Gemeenten bepalen samen met de gedupeerde ouder (en in dit geval ex-partner) wat er nodig is om het leven van het gezin weer op de rit te krijgen. Per situatie wordt gekeken of brede ondersteuning wordt aangeboden en op welke wijze. Daarin wordt ook gekeken of en hoe gezinsleden daarbij ondersteund moeten worden. Dat brede ondersteuning mogelijk is, betekent niet dat er een recht bestaat op bepaalde spullen of vergoedingen. Er is bewust voor gekozen om het leefgebied gezin niet uit te sluiten, omdat door uitsluiting van dit leefgebied de doelstelling van brede ondersteuning (nieuwe start/ leven op de rit) niet zou kunnen worden behaald. Het hebben van stress of het niet (financieel) zelfredzaam zijn beperkt zich immers niet tot één lid van het gezin. Ook zorgt uitsluiting van een leefdomein tot complexiteit in de uitvoering wanneer vanuit de brede ondersteuning onderscheid gemaakt moet worden tussen ouders en kinderen die wel onder een bepaalde regeling vallen en gezinsleden die daar niet onder vallen. Onder gezin vallen daarom ook de nieuwe partner en eventueel in het huishouden aanwezige kinderen. Kinderen van de ex-partner die onder de kindregeling vallen, krijgen eigenstandig recht op brede ondersteuning vanuit gemeenten. Kinderen die niet onder de kindregeling vallen maar die wel in het gezin aanwezig zijn, krijgen geen eigenstandig recht, maar kunnen via het leefgebied gezin wel passend ondersteund worden indien dit nodig is. Dit kan om zaken gaan die heel het gezin ten goede komen, maar dit kan ook gerichte hulp zijn op specifieke problemen. Het gaat dus niet alleen om gezinsondersteunende maatregelen. Dat geldt ook voor situaties waarin de nieuwe partner hulp nodig heeft. Het is aan gemeenten om dat maatwerk te leveren. Als een gezinslid van een ex-partner ondersteuning nodig heeft bij herstel, dan is die mogelijkheid er. Zeker in gevallen waarbij de problemen duidelijk hun oorzaak vinden in de problemen met de toeslagen is dit wenselijk. In overleg met de VNG is bovendien vastgesteld dat het voor gemeenten van belang is dat de brede ondersteuning aan ex-partners zoveel mogelijk op dezelfde manier wordt vormgegeven als die aan gedupeerde aanvragers. Het uitsluiten van het leefgebied gezin is bovendien onwenselijk, omdat de regeling voor ex-partners al minder ver reikt dan die van gedupeerde aanvragers. Zo is er bijvoorbeeld geen schuldenaanpak voor nieuwe partners, in tegenstelling tot de nieuwe partners van gedupeerde aanvragers. Door integraal naar de situatie van de ex-partner en zijn gezin te kunnen kijken, kan een gemeente in deze gevallen ondersteuning bieden op het vlak van schuldhulpverlening. De VNG heeft in februari 2023 uitgangspunten geformuleerd die gemeenten hanteren voor het bieden van brede ondersteuning en het opstellen van een plan van aanpak dat deze ondersteuning motiveert.
3.7 Brede ondersteuning in het buitenland
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre de brede ondersteuning in het buitenland voor ex-partners afwijkt van die voor gedupeerde aanvragers in het buitenland. Deze leden vragen of de bedenktijd van drie maanden om de wens tot remigratie bij het ondersteuningsteam voor ouders in het buitenland (OTB) kenbaar te maken hetzelfde is als voor de gedupeerde aanvrager.
De regelingen zijn inderdaad grotendeels gelijk. Een verschil is dat geen sprake is van een vaste vervaldatum, maar een vaste termijn van drie maanden vanaf het moment dat de wens tot remigratie in het plan van aanpak is opgenomen. Na de termijn van drie maanden is er een termijn van een jaar vastgesteld voor verhuizing terug naar Nederland. De termijn is bedoeld als begrenzing van de ultieme mogelijkheid gebruik te maken van een vergoede verhuizing terug naar Nederland. De termijn is niet bedoeld om in de tussenliggende periode het recht op een vergoede terugkeer naar Nederland in te perken. OTB zal altijd per situatie kijken wat er nodig is om een gezin te helpen.
3.8 Terugvordering
De leden van de VVD fractie vragen hoe het kabinet de balans wil vinden tussen enerzijds duidelijk maken dat er bij misbruik zal worden teruggevorderd, en anderzijds ervoor wil zorgen dat dit geen ex-partners die te goeder trouw zijn afschrikt. Een uitgangspunt in de hersteloperatie is dat er zo weinig mogelijk wordt teruggevorderd. Als uit de integrale beoordeling blijkt dat een persoon niet gedupeerd is, wordt zijn of haar forfaitaire vergoeding van € 30.000 niet teruggevorderd maar worden de andere aanvullende herstelregelingen, zoals de schuldenaanpak, wel stopgezet. Bij de ex-partnerregeling zal op dezelfde manier worden gehandeld. Als blijkt dat de ex-partner toch geen ex-partner is (omdat bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling bleek dat de voormalig partner niet gedupeerd blijkt) worden de andere aanvullende herstelregelingen stopgezet en de forfaitaire compensatie niet teruggevorderd. Tegelijkertijd biedt de Wht in het geval van misbruik zoals het opzettelijk doorgeven van onjuiste informatie de mogelijkheid om terug te vorderen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel kinderen van ex-partners worden verwacht. De meeste kinderen van ex-partners die in aanmerking komen zijn al in beeld, omdat zij ook kind zijn van de gedupeerde ouder. Er zijn situaties waarin een kind van een ex-partner onder de kindregeling valt en geen kind was van de gedupeerde ouder. UHT verwacht een maximaal aantal van 2.500 kinderen. Deze kinderen ontvangen, net als de kinderen die nu al onder de kindregeling vallen, hun tegemoetkoming in beginsel ambtshalve wanneer de ex-partner als gedupeerde wordt aangemerkt.
Het lid Omtzigt vraagt hoe het kabinet denkt zeker te kunnen stellen dat kinderen die uitwonend waren ten tijde van het toeslagpartnerschap alleen een beroep op compensatie kunnen doen als duidelijk is dat de ouders daadwerkelijk een beroep op deze kinderen hebben gedaan. Ook vraagt het lid Omtzigt of dit marginaal wordt getoetst. Kinderen van ex-partners komen in aanmerking voor de kindregeling indien zij:
-
-thuiswonend dan wel uitwonend zijn;
-
-geboren zijn voor het toeslagpartnerschap tussen de ex-partner en de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag begon;
-
-op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar of na 1 januari 2005 zijn geboren maar voor het toeslagpartnerschap met de aanvrager van kinderopvangtoeslag begon.
Er wordt niet getoetst of en in welke mate een beroep op deze persoon is gedaan door zijn of haar ouders in het omgaan met de effecten van de toeslagenproblematiek. Er zijn ook kinderen die, soms juist ook vanwege de toeslagenproblematiek, opgroeiden op een andere plek. Toelating tot de kindregeling is afhankelijk van objectieve en verifieerbare criteria. Deze kunnen met een zekere mate van snelheid worden uitgevoerd.
De leden van de fractie van de SGP vragen wat het betekent dat de verruiming van de hardheidsclausule niet uitvoerbaar is binnen de gestelde termijnen. Zij vragen of dit betekent dat een maatregel wordt voorgesteld die niet uitvoerbaar is en dus in de praktijk geen effect zal hebben. Tot slot vragen de leden binnen welke termijn de verruiming wel uitvoerbaar is. De toevoeging van de hardheidsclausules waarvan is aangegeven dat deze niet uitvoerbaar zijn binnen de gestelde termijnen maken geen onderdeel uit van het onderhavige wetsvoorstel. Dit betekent dat de al bestaande hardheidsclausule van de kindregeling wel van toepassing wordt op de kinderen van ex-partners. De hardheidsclausule is echter niet van toepassing op de ex-partnerregeling en de regeling voor nabestaanden van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. De reden hiervoor is dat de kans klein wordt geacht dat een beroep op de hardheidsclausule zou kunnen slagen, terwijl het naar verwachting van UHT wel tot een grote stroom aan aanvragen zou kunnen leiden.
4.1 Kinderen van ex-partners
Het lid Omtzigt vraagt of een kind dat op 1 januari 2005 20 was en op 1 januari 2015 30 was ook onder de regeling valt. Kinderen van wie een ouder erkend is als gedupeerde en voor wie de ouder op 1 januari 2005 nog een zorgplicht had - want nog geen 21 jaar oud - vallen onder de reikwijdte van de kindregeling. Omdat niet alle individuele situaties kunnen worden onderzocht, gewogen en beoordeeld is gekozen voor objectieve criteria om de reikwijdte van de doelgroep van de kindregeling te bepalen. Deze afbakening stelt het kabinet in staat om ook deze kinderen een steun in de rug te geven. Dat betekent dat een kind dat op 1 januari 2005 20 was en op 1 januari 2015 30, ook onder de kindregeling valt. De regeling voor kinderen van ex-partners wijkt hierin niet af van de al in werking getreden kindregeling op grond van de Wht.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de bewijslast voor de nabestaanden van overleden gedupeerden behapbaar is en hoe de menselijke maat hierbij wordt geborgd. Ook vragen deze leden hoe het forfaitaire bedrag aan de nabestaanden wordt toegewezen. Nabestaanden die aanspraak willen maken op de regeling kunnen zich telefonisch aanmelden bij UHT. UHT toetst eerst in de eigen systemen of de nabestaande volgens de regeling de begunstigde is en vervolgens of de overledene gedupeerd is. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, wordt het forfaitaire bedrag uitgekeerd en worden ambtshalve de bestuursrechtelijke schulden kwijtgescholden. De nabestaande hoeft daarvoor geen bewijzen te leveren. Ook kan de nabestaande brede ondersteuning krijgen vanuit de gemeente. Voor een aanvraag tot het afwikkelen van eventuele privaatrechtelijke schulden en voor de integrale beoordeling moet de nabestaande wel over informatie over de overledene kunnen beschikken. Dat kan lastig zijn, zeker voor kinderen. Nabestaanden zullen tijdens dit proces zo goed mogelijk begeleid worden. Hoe dat precies vorm krijgt wordt nader uitgewerkt. Hierover wordt onder meer gesproken met de Sociaal Raadslieden.
Het lid Omtzigt stelt dat in bepaalde gevallen het forfaitaire bedrag van € 10.000 terecht kan komen bij kinderen van een ex-partner, die mogelijk nooit last hebben gehad van het toeslagenschandaal. Dit lid vraagt of dat niet veel te ruim is. Ten aanzien van de uitbreiding van de kindregeling naar kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners geldt dat verondersteld wordt dat het merendeel van die kinderen uiteindelijk onderdeel van het gezin van de gedupeerde aanvrager van kinderopvang-toeslag is gaan uitmaken. Dat kan in bepaalde gevallen niet zo zijn, maar dit wordt geaccepteerd vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling. De ex-partnerregeling kent geen regeling voor nabestaanden van een overleden ex-partner. Als een gedupeerde overlijdt voordat diens gedupeerdheid is vastgesteld en er is geen toeslagpartner op het moment van overlijden, dan kunnen de eigen kinderen van de overledene aanspraak maken op de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden, waaronder het forfaitaire bedrag van € 30.000. Dit bedrag wordt gelijkelijk verdeeld onder de kinderen die een aanvraag hebben ingediend. Het is inderdaad niet gezegd dat deze kinderen bij de aanvrager zijn opgegroeid. Het kabinet heeft ervoor gekozen om hier geen onderscheid in te maken om niet te hoeven treden in de persoonlijke relatie van ouders en hun kinderen de belasting van maatwerk te voorkomen.
5.1 Inleiding
De leden van de fractie van het CDA vragen of bij de zelfstandige aanspraak van nabestaanden ook voldoende rekening is gehouden met fiscale aspecten, dat wil zeggen, of de nabestaanden moeten afrekenen over ontvangen bedragen of het risico lopen gekort te worden op eventuele uitkering door het verkrijgen van deze incidentele middelen. Daar is rekening mee gehouden. Zo bestaat er een vermogenstoetsuitzondering voor de compensaties en tegemoetkomingen die op grond van de hersteloperatie toeslagen worden uitgekeerd. Dit houdt in dat deze bedragen niet meetellen bij de vermogenstoets bij het verkrijgen van toeslagen (de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget), bijstandsuitkering en voorzieningen op basis van Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het kabinet is voornemens deze vermogenstoetsuitzonderingen uit te breiden naar de aanvullende regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel.
5.2 Begunstigden van de regeling
De leden van de fractie van D66 vragen of iemand die op het moment van overlijden van de gedupeerde diens ex-partner was, op dezelfde manier recht heeft op de ex-partnerregeling als ex-partners van andere gedupeerden. Deze leden vragen ook hoe omgegaan wordt met de ex-partner van een toeslagpartner op het moment van overlijden. Er zijn voormalig partners die (bijvoorbeeld door scheiding) niet meer de toeslagpartner van de gedupeerde waren op het moment van overlijden. De aanspraak van een ex-partner is afhankelijk van de vastgestelde gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Het kan voorkomen dat de potentieel gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden en nog geen aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan. Die overledene is daarmee ook niet aangemerkt als gedupeerde en niet bekend bij UHT. Er zijn twee situaties waarin een ex-partner toch in aanmerking kan komen voor de ex-partnerregeling. Ten eerste in de situatie waarin de aanvrager van kinderopvangtoeslag geen aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan en is komen te overlijden vóór 1 januari 2024. De tweede situatie is die waarin de aanvrager van kinderopvangtoeslag voor overlijden een aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan, maar de toekenning nog niet heeft plaatsgevonden. In beide situaties geldt dat aannemelijk moet zijn dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking gekomen zou zijn voor toepassing van een herstelmaatregel als hij nog in leven zou zijn geweest. Een toeslagpartner geldt niet als gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Als een toeslagpartner overlijdt en er op dat moment een ex-partner is, dan kan die ex-partner geen aanspraak maken op de ex-partnerregeling.
5.3 Herstelregelingen
De leden van de fractie van het CDA vragen naar aanleiding van de keuze om werkelijke schade van overleden gedupeerden niet te compenseren of mogelijkheden tot maatwerk beschikbaar zijn in situaties waarin evident is dat de schade heel veel groter is dan de Catshuisregeling.
Voor de toeslagpartner of de kinderen is het zeer complex om de werkelijke schade van de overledene aannemelijk te maken en daarmee ook het beoordelen van de werkelijke schade. Dat geldt ook als de werkelijke schade hoog is. Mede daardoor heeft ook UHT geoordeeld dat een regeling voor het bepalen van de werkelijke schade voor nabestaanden niet uitvoerbaar is. Zodoende heeft het kabinet de keuze gemaakt om de afhandeling van werkelijke schade niet open te stellen in deze regeling. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 8.2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Daar wordt per abuis vermeld dat de toeslagpartner of kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag recht krijgen op aanvullende compensatie voor schade van de overledene.
De leden van de fractie van de SP vragen naar het aantal overleden gedupeerde ouders en kinderen. Zij vragen in welke periode deze ouders en kinderen zijn overleden en of dit statistisch gezien een hoger aantal is ten opzichte van niet-gedupeerden. Het lid Omtzigt vraagt of de doodsoorzaak bekend is van overleden kinderen van gedupeerde aanvragers en of de sterfte onder deze kinderen hoger was dan de sterfte onder de algemene bevolking. Op dit moment is bekend dat 319 gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en 469 kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag zijn overleden. Van de kinderen is bekend dat 409 kinderen minderjarig en 60 kinderen meerderjarig waren (zie onderstaand overzicht). Deze ouders en kinderen zijn overleden in de periode vanaf 1 januari 2005 tot en met 22 mei 2023. Een doodsoorzaak wordt niet geregistreerd in de Basisregistratie Personen en is daarom niet bekend. Ook UHT houdt dit niet bij. Het zou nader statistisch onderzoek vergen om te beoordelen of het sterftepercentage onder kinderen afwijkt van het gemiddelde sterftepercentage in die leeftijdscategorie in die betreffende jaren en of hier gelet op de aantallen significante uitspraken over gedaan kunnen worden. Er is vooralsnog geen aanleiding om een significant verschil te verwachten.
Overleden aanvragers kinderopvangtoeslag
Totaal aantal aanvragers kinderopvangtoeslag bekend bij UHT 63.030
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023 319
Aantal aanvragers kinderopvangtoeslag aangemeld bij UHT 50.379
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023 289
Aantal aanvragers kinderopvangtoeslag aangemerkt als gedupeerd 12.651
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023 30
Overleden kinderen
Totaal aantal kinderen van aanvragers kinderopvangtoeslag bekend bij UHT1 82.796
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023 469
1 Ook kinderen van ex-partners kunnen in aanmerking komen voor de kindregeling, en nabestaanden van overleden kinderen voor de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen. Op dit moment is nog niet bekend om hoeveel kinderen het gaat.
Het lid Omtzigt verwijst naar het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en stelt dat de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen niet meer het karakter heeft van een schaderegeling, maar die van een regeling ter voldoening van een dringende morele verplichting. Dit lid vraagt of bewust deze weg is ingeslagen en om deze fundamentele stap beter te motiveren.
Zoals in het nader rapport beschreven, erkent het kabinet dat met de regeling voor nabestaanden van een overleden kinderen afstand genomen lijkt te worden van de oorsprong van de hersteloperatie. Desalniettemin acht het kabinet dit in het kader van de hersteloperatie toeslagen gerechtvaardigd. Gedupeerden zijn door toedoen van de Belastingdienst/Toeslagen in grote problemen geraakt en hebben vaak veel stress ervaren. Hun kinderen hebben de problematiek vaak aan den lijve ondervonden. Er is in dit kader door de Oudercommissie aangegeven dat het als een gemis wordt ervaren dat hun overleden kinderen niet gezien zijn en erkend worden als getroffen door de toeslagenproble-matiek. Het kabinet vindt het wenselijk om bepaalde nabestaanden van een overleden kind diezelfde erkenning en tegemoetkoming te bieden. De kern ligt in de erkenning van leed, nu aan overleden kinderen zelf geen steun in de rug meer kan worden geboden en ouders zelf hebben benadrukt dat behoefte bestaat deze kinderen te erkennen als zijnde getroffen door de toeslagenproblematiek. Ook is het mogelijk dat ouders door de stressvolle financiële omstandigheden hun overleden kind niet het afscheid of nagedachtenis hebben kunnen bieden dat zonder de toeslagenproblematiek wel was geboden. Een dergelijke erkenning sluit het meeste aan bij de situatie en kan bijdragen aan herstel.
De leden van de fractie van het CDA vragen nader in te gaan op welke manier een zienswijze kan worden gegeven en hoe die wordt behandeld. Een aanvrager kan schriftelijk of mondeling een zienswijze geven op een vooraankondiging. Op basis van de inhoud van de zienswijze beziet UHT of dit tot een andere beoordeling of compensatie in de definitieve beschikking leidt. De leden verwachten verder meer zienswijzen als zowel bij een positieve en negatieve beslissing een zienswijze kan worden gegeven en vragen naar de impact. Het bieden van een zienswijzetermijn bij aanvragen die niet voor compensatie in aanmerking komen, heeft impact op de doorlooptijd bij de integrale beoordeling. Deze wordt langer (2 tot 6 weken). Over de gehele hersteloperatie gezien kan de doorlooptijd voor aanvragers evenwel korter worden als hierdoor bezwaren worden voorkomen. Het lid van de BBB, het lid Omtzigt en de leden van de fractie van het CDA vragen naar de noodzaak voor en onderbouwing van het voorstel voor een zienswijzetermijn van twee weken. Er wordt gevraagd welke concrete verbeteringen in het herstelproces plaatsvinden en of de zienswijzetermijn in verhouding staat tot de totale doorlooptijd van alle herstelacties. Daarnaast vragen zij of het een versnelling oplevert of complexer voor ouders wordt of hen kan ontmoedigen een zienswijze te geven.
Betere informatiedeling en afstemming met aanvragers is een van de procesverbeteringen bij de integrale beoordeling. Bij de start van en tijdens de integrale beoordeling is er persoonlijk contact en wordt op verschillende momenten informatie gedeeld en afgestemd. Zo kan bijvoorbeeld het delen van een feitenoverzicht aanvrager helpen om na te gaan of de feiten juist en volledig zijn. Door het delen en afstemmen van informatie kunnen aanvragers het vroegtijdig aan de persoonlijk zaakbe-handelaar laten weten als er iets ontbreekt of niet klopt. In de afrondende fase van de integrale beoordeling is er ook altijd contact om de beslissing toe te lichten en de aanvrager de gelegenheid te geven vragen te stellen. Een aanvrager kan daarmee eerder dan de formele zienswijzetermijn bij de vooraankondiging een reactie of aanvulling geven op de feiten en de uitkomst van de beoordeling. De verwachting is dat hierdoor na verzending van de vooraankondiging een termijn van (minimaal) twee weken kan volstaan. Deze termijn voor een zienswijze kan op verzoek verlengd worden tot maximaal zes weken, hetgeen gelijk is aan de huidige termijn. Het effect op de doorlooptijd van de integrale beoordeling is afhankelijk van het aantal aanvragers dat om verlenging van de termijn vraagt.
De leden van de fractie van CDA vragen of de kosteloze juridische bijstand tijdig geregeld is voor ex-partners aangezien het proces hieromtrent nog loopt. Zij vragen hoe groot het risico is dat dit niet goed wordt ingeregeld omdat capaciteit hiervoor ontbreekt en mensen moeten worden teleurgesteld. De gesprekken over de subsidieregeling met de Raad voor Rechtsbijstand voor gratis rechtsbijstand voor gedupeerde ex-partners zijn vrijwel afgerond. De planning is erop gericht dat gratis rechtsbijstand voor de start van de regeling is geregeld. Vooralsnog wordt er geen tekort aan advocaten voorzien.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet om de budgettaire aspecten uitgebreid nader toe te lichten dan wel te verduidelijken. De leden vragen ook of het kabinet hierbij in ieder geval stil kan staan bij de volgende aspecten: wat is het totale budgettaire beslag dat samenhangt met de voorliggende wetgeving, waaruit wordt het gedekt, hoeveel wordt er ingezet voor compensatie, hoeveel gaat er naar apparaatskosten, hoeveel wordt uitgegeven aan externe commerciële partijen en hoeveel verwacht het kabinet uit te geven aan dwangsommen in verband met (het significante risico op) wettelijke termijnoverschrijding? Het lid van de fractie van de BBB-vraagt hoe de bedragen uit paragraaf 11 van de memorie van toelichting gerelateerd kunnen worden aan de eerste suppletoire begroting c.q. de Voorjaarsnota 2023.
In hoofdstuk 11 van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de budgettaire implicaties van de voorstel aanpassingen van de wet. De budgettaire gevolgen betreffen beleid voor compensatie voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, aanpak van schulden voor ex-partners, ex-partners in een schuldentraject (wettelijke schuldsanering en buitengerechtelijke schuldregeling), brede ondersteuning voor ex-partners zowel in Nederland als in het buitenland en een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De uitgaven hiervan worden geraamd op € 479 miljoen en verder worden de lagere belastinginkomsten als gevolg van kwijtschelding bestuursrechtelijke schulden geraamd op € 34 miljoen. Deze middelen zijn al beschikbaar binnen het bestaande budget voor de hersteloperatie toeslagen. Van de circa € 479 miljoen was circa € 109 miljoen op de aanvullende post gereserveerd. Dit voorjaar zijn de prognoses voor de in dit wetsvoorstel gevatte ex-partnerregelingen herijkt op basis van de in maart 2023 beschikbare inzichten. Het budget voor deze regelingen is daarop per saldo opgehoogd met circa € 14 miljoen. Op basis van de begin maart 2023 beschikbare inzichten en gegevens werden de compensatiegelden (programma-uitgaven) van de schaderegeling ex-partners geraamd op ca. 78%. De uitvoeringskosten werden geraamd op ca. 22% van het budget voor deze regeling. Hierbij is rekening gehouden met de uitvoering van de schaderegeling door een externe partij, al is hier nog geen besluit over genomen. Op dit moment is niet de verwachting dat de wettelijke termijn voor de afhandeling van de aanvragen voor de schaderegeling ex-partners zal worden overschreden. Daarom zijn voor deze regeling geen uitgaven ten behoeve van dwangsommen vanwege termijnoverschrijding geraamd.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet om nader toe te lichten wat de budgettaire aspecten zijn indien de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners bij een externe partij komt te liggen. De leden vragen ook of de 150 fte, waar in de uitvoeringstoets naar wordt verwezen, dan niet benodigd is en of er geen significant risico meer bestaat op het overschrijden van wettelijke termijnen. De leden vragen daarnaast of een herprioritering van de IV-portfolio noodzakelijk is. In het budget is rekening gehouden met het feit dat de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners bij een externe partij komt te liggen. De verwachte 150 FTE waarover gesproken wordt in de uitvoeringstoets zijn benodigd om het gedeelte van de ex-partnerregeling dat binnen de reikwijdte van UHT valt uit te voeren. Het gaat hier dan ook niet om de personele inzet die benodigd is voor de uitvoering van de schaderegeling bij een externe partij. Met het onderhavige wetsvoorstel is er sprake van een uitbreiding van de taak van UHT. Het risico dat niet al het benodigde personeel tijdig is aangetrokken is een risico dat mogelijke gevolgen kan hebben voor het binnen de wettelijke termijnen beslissen. Om dit risico zoveel mogelijk te mitigeren wordt er hard gewerkt aan de werving van nieuwe medewerkers. Verder wordt gevraagd of het noodzakelijk is om te herprioriteren in het IV-portfolio. Er is sprake van een herprioritering om deze regeling tijdig uit te kunnen voeren.
De leden van de fractie van de PVV constateren dat het wetsvoorstel niet is geselecteerd door het Adviescollege toetsing regeldruk voor een advies en vragen of het kabinet bereid is expliciet advies te vragen nu diverse regelingen worden aangemerkt als inhoudelijk complex. Het wetsvoorstel is al expliciet voor advies voorgelegd geweest aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Dit adviescollege heeft het wetsvoorstel vervolgens niet geselecteerd voor advies, omdat er naar verwachting geringe gevolgen voor de regeldruk zullen zijn. Het kabinet ziet geen aanleiding om het wetsvoorstel opnieuw aan het adviescollege voor te leggen.
De leden van de fractie van het CDA hebben zorgen bij de geschetste risico's in de uitvoering, zoals tijdige uitvoering van een op voorhand niet in te schatten hoeveelheid bezwaar en beroep, het niet kunnen aantrekken van voldoende gekwalificeerd personeel en herprioritering in de IV-portefeuille. Deze leden vragen een goed gebalanceerde overweging te maken, of een snelle uitvoering in goede verhouding staat tot de kwaliteit en uitvoeringskosten. Zij vragen eveneens om te reflecteren op het later uitvoeren van de regeling als er weer meer capaciteit beschikbaar is. Het kabinet herkent het door de leden geschetste dilemma. De groep gedupeerde ex-partners wacht al geruime tijd op de start van hun herstel. In de tussentijd zijn de problemen die zij ondervinden niet minder geworden. Het kabinet wenst hen dan ook niet langer te laten wachten indien dat niet strikt noodzakelijk is. De Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen hebben in de uitvoeringstoetsen aangegeven de regeling uitvoerbaar te achten per voorgestelde inwerkingtredings-datum, met dien verstande daar risico's aan zijn verbonden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe beoordeeld wordt welke gevallen het meest urgent zijn en daarom het snelst moeten worden afgehandeld. Toekenning van urgentie gebeurt op basis van vaste criteria. De criteria zien toe op het voorkomen van een snel ernstig verslechter(en)de of onomkeerbare situatie. De gemeenten kunnen aangeven als aanvragers in een urgentie situatie verkeren. UHT zal dit advies onverkort overnemen en de ouder met urgentie behandelen.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe uitvoeringsgevolgen worden gemonitord.
UHT werkt, net als andere uitvoeringsorganisaties van de overheid, met een vaste rapportagestructuur waar de reguliere voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer onderdeel van is. UHT maakt afspraken met haar opdrachtgever en zo kan, indien nodig, worden bijgestuurd.
De leden van de fractie van de SGP lezen op diverse plekken dat het zeer waarschijnlijk is dat wettelijke termijnen, bijvoorbeeld in het kader van bezwaar en beroep, niet gehaald zullen worden en dat dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat de termijnen nog verder uit beeld komen. Deze leden wijzen erop dat het wettelijk verplicht is om deze termijnen te halen. Zij vragen of door het aannemen van dit wetsvoorstel niet inbreuk wordt gedaan op andere wettelijke bepalingen. De leden van de fractie van de VVD vragen te reflecteren op het risico dat wettelijke termijnen niet gehaald worden door arbeidsmarktkrapte. In de aanbiedingsbrief bij onderhavige wetsvoorstel is aangegeven dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, tezamen met de uitspraak van de rechtbank midden-Nederland aanleiding geeft om de beslistermijnen opnieuw kritisch te bezien. Hetzelfde geldt voor de termijn voor beslissingen op bezwaar. Op dit moment wordt er nog gekeken naar wat haalbare beslistermijnen op aanvragen en op bezwaarschriften zouden zijn en welke versnellingsmogelijkheden nog mogelijk zijn. Deze analyse is nog niet afgerond. Er wordt derhalve in dit wetsvoorstel nog niet vooruit gelopen op de nadere analyse. Het kabinet is voornemens de eventuele aanpassing in beslistermijnen in een separaat aanvullend wetsvoorstel aan uw Kamer te doen toekomen, zodat de Afdeling advisering van de Raad van State hierop adviseert. De krapte op de arbeidsmarkt brengt een reëel risico met zich mee dat niet alle benodigde personeel tijdig aangetrokken zal zijn. Er wordt hard gewerkt aan de werving van medewerkers om de opgave uit te kunnen voeren. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar de wijze waarop andere grote (overheidsorganisaties hun wervingsopgave uitvoeren.
De leden van de fractie van de PVV merken op dat in de memorie van toelichting gesteld wordt dat Belastingdienst/Toeslagen alle voorgestelde maatregelen uitvoerbaar acht, terwijl het eindoordeel van uitvoeringstoetsen is dat twee regelingen niet uitvoerbaar zijn en één vermoedelijk niet uitvoerbaar is. Deze leden vragen om een nadere onderbouwing. De Belastingdienst/Toeslagen heeft inderdaad geoordeeld dat werkelijke schade voor nabestaanden van overleden gedupeerden en de hardheidsclausule ten aanzien van bepaalde regelingen niet uitvoerbaar zijn. Dat heeft ertoe geleid dat deze twee maatregelen geen onderdeel uitmaken van het onderhavige wetsvoorstel. Bij de uitvoering van het forfaitair bedrag ex-partnerregeling heeft UHT aangegeven dat deze uitvoerbaar is indien twee zwaarwegende uitvoeringsconsequenties geaccepteerd worden. Als eerste de extra capaciteit die nodig is om de regeling uit te voeren. Er wordt hard gewerkt aan de werving van medewerkers om de opgave uit te kunnen voeren. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar de wijze waarop andere grote (overheids)organisaties hun wervingsopgave uitvoeren. Daarnaast wordt gesteld dat de noodzaak om prioriteit te geven aan de regeling in het IV-portfolio tot gevolg heeft dat andere maatregelen, waarvan het doel is om de reguliere dienstverlening van de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen te verbeteren, pas later in de tijd opgepakt zullen worden. Het maken van deze prioritering was noodzakelijk om de ex-partnerregeling tijdig te kunnen uitvoeren.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar verschillende aspecten van de beoogde uitbesteding. Zo vragen deze leden hoe de marktpartij op hetzelfde niveau wordt gebracht als de CWS, welke kaders worden gebruikt en of het kabinet overweegt om, indien succesvol, meer marktpartijen in te schakelen om te helpen in de hersteloperatie. De marktpartijen vertegenwoordigen een breed veld aan relevante expertises (bijvoorbeeld juridische beoordelingsvaardigheden, efficiënte procesinrichting en sociaal-economische begeleiding). De verwachting is dus dat zij snel op niveau zullen kunnen zijn. De gesprekken worden begeleid door de Rijksinkooporganisatie. Hiermee is geborgd dat de juiste aanbeste-dingskaders worden gevolgd. De uiteindelijke uitgaven zullen plaatsvinden vanuit de Rijksbegroting conform de daarvoor geldende regels. Wanneer de inzet van marktpartijen een succes blijkt, kan het kabinet overwegen meer markpartijen in te schakelen voor de hersteloperatie. Zo wordt al een beroep gedaan op externe partijen bij het organiseren van mediation na bezwaar.
De leden van de fractie van de PVV vragen naar de rechtsgelijkheid tussen de gedupeerden die zich moeten melden bij het CWS en de gedupeerden die zich melden bij de uitvoerder voor de schaderegeling voor de ex-partners. In de invulling van de schaderegeling wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de civielrechtelijke beoordelingskaders van de schaderegeling voor de gedupeerde aanvrager en de schaderegeling voor de ex-partner overeenkomen. Daarmee is er geen rechtsongelijkheid tussen de aanvrager van kinderopvangtoeslag en de ex-partner. Daarnaast bestaat er binnen de groep ex-partners gelijkheid, omdat zij alleen voor de beoordeling van hun werkelijke schade terecht kunnen bij dezelfde uitvoerder van de schaderegeling voor ex-partners.
12.1 Gemeenten en VNG
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat volgens de VNG voldoende voorbereidingstijd nodig is voor gemeenten en vragen hoeveel tijd dat zou moeten zijn. Ook vragen deze leden een werkwijze te schetsen om tot zoveel mogelijk eenduidigheid te komen in de uitvoering en heldere communicatie richting gemeenten. Deze leden zien dat daar in de reguliere hersteloperatie vaak onduidelijkheid optreedt en dat ouders aangeven dat er ongelijkheid zit in de steun door verschillende gemeenten. De leden vragen hoe het kabinet hiermee omgaat en of mogelijk een sterkere coördinerende rol richting gemeenten nodig is. Gemeenten zijn sinds jaar en dag actief binnen het sociaal domein, waarin zij veelal werken op basis van gedecentraliseerde wetgeving en grote beleidsruimte hebben. De brede ondersteuning door gemeenten is maatwerk. Gemeenten zien dat de mate waarin ouders zijn geraakt door de toeslagenproblematiek - en de effecten daarvan op hun huidige situatie - zeer verschillend zijn. Wat voor de een passende oplossing is, is niet automatisch passend voor een ander. De brede ondersteuning geeft gemeenten, samen met de partners op de diverse leefgebieden, de ruimte om elk individu passend te ondersteunen, waarbij zij volgens dezelfde uitgangspunten werken. Deze werkzaamheden zijn gericht op het kunnen maken van een nieuwe start en (emotioneel) herstel. Gemeenten zullen, desgewenst, hierbij ook ex-partners en hun gezin ondersteunen. Het uitbreiden van de doelgroep voor brede ondersteuning met ex-partners en hun gezinnen heeft daarom met name impact op de capaciteit die van gemeenten gevraagd wordt en minder op de manier van werken, omdat dit volgens dezelfde manier zal gebeuren als nu bij gedupeerde aanvragers.
De leden van de fractie van het CDA vragen of gemeenten de brede ondersteuning op de vijf leefgebieden van ex-partners erbij kunnen hebben en vragen hoeveel extra werk verwacht wordt voor gemeenten. Daarnaast vragen de leden hoe groot de impact van de uitbreiding van de taken is voor gemeenten en of gemeenten redelijkerwijs verwachten dit waar te kunnen maken. De leden ontvangen een nadere beschouwing van de VNG op de uitvoerbaarheid van de regelingen. Om dit in kaart te brengen heeft de VNG een quickscan uitgevoerd. De doorlooptijd voor het opstellen daarvan was kort. Daarnaast is er nog onvoldoende zicht op de omvang van de doelgroep en de problemen waar zij mee te maken hebben. Het is daarom niet mogelijk om op basis van de quickscan de volledige impact op de uitvoering en daarmee de uitvoerbaarheid in te schatten. Wel is het zo dat gemeenten de afgelopen tijd ervaring hebben opgebouwd met het bieden van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden aan gedupeerde ouders en hun gezin. De werkwijze en de uitgangspunten hiervan zullen ook voor de ondersteuning aan ex-partners gelden.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel ex-partners niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door Europese staatssteun-regels en om welke bedragen dit gaat. Verder vragen de leden van de fractie van de VVD of het kabinet ook alle (onorthodoxe) middelen wil onderzoeken om deze doelgroep toch volledig te compenseren en het kabinet bereid is om naar de EU te gaan om hierover in gesprek te gaan met de Europese Commissie. Daarbij vragen deze leden of het kabinet bereid is om te laten onderzoeken of het echt als staatssteun gezien zal worden en of ook ondernemers erop moeten kunnen rekenen dat de overheid hen zal compenseren voor het aangedane leed. Het kabinet is van mening dat alle gedupeerden gecompenseerd moeten worden voor het leed dat hen is aangedaan. In de hersteloperatie is de compensatie opgebouwd uit een aantal elementen waaronder de compensatie die volgt uit de integrale beoordeling, het vergoeden van aanvullende schade indien daar sprake van is, het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden en het overnemen van betalingsachterstanden op privaatrechtelijke schulden. Gedupeerde ouders die ook een onderneming drijven hebben volledig recht op deze regelingen. Ze worden op dezelfde wijze behandeld als gedupeerden zonder onderneming, zowel bij de schulden-aanpak als bij de schadevergoedingen. Uitsluitend bij de schuldvereffening kunnen staatssteunregels een rol spelen. Zoals in de 13e en 14e voortgangsrapportage is uiteengezet, is er bijzondere aandacht voor gedupeerden met hoge zakelijke schulden. Er is voor de ouders met hoge zakelijke schulden een specifiek team ingericht. Voor ex-partners zal dit ook gelden. Gebleken is dat door de aanpak van dit team het aantal situaties van mogelijke overschrijding van de staatssteunnormen tot een minimum is beperkt. In die beperkte gevallen worden maatwerkoplos-singen aangeboden. Het is onduidelijk hoeveel ex-partners met zakelijke schulden zich gaan melden.
De leden van de fractie van het CDA vragen allereerst of sprake kan zijn van staatssteun, omdat het karakter van de betalingen een terugbetaling of schadecompensatie is. En mocht er toch sprake zijn van staatssteun, dan zijn zij van mening dat dit mogelijk om gerechtvaardigde staatssteun kan gaan. De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet de casuïstiek al met de Europese Commissie heeft besproken. Deze leden vragen verder of het kabinet bij de Commissie kenbaar kan maken waarom het gerechtvaardigd is dat inwoners in het kader van de toeslagenaffaire geld uitgekeerd krijgen waar zij recht op hebben en hiervoor begrip te vragen. Het kabinet doet er alles aan om deze mensen te helpen. Bij de betaling van compensatie (€ 30.000), bij terugbetaling (integrale beoordeling) of bij schadeafwikkeling zijn Europese (staats-steun)regels niet aan de orde. Zoals hierboven aangegeven kunnen uitsluitend bij de schuldvereffening staatssteunregels een rol spelen. Er is voor de ouders met hoge zakelijke schulden een specifiek team ingericht. Gebleken is dat door de aanpak van dit team het aantal situaties van mogelijke overschrijding van de staatssteunnormen tot een minimum is beperkt. In die beperkte gevallen worden maatwerkoplossingen aangeboden.
De leden van de fractie van de BBB vragen of zicht is op het aantal ex-partners dat compensatie van werkelijke schade misloopt door de beperkingen in het kader van de staatssteunregels en om welke bedragen het gaat. Op dit moment zijn nog geen aanvragen van ex-partners in behandeling genomen, omdat de regeling nog niet is gestart. Derhalve kan op dit moment niet worden gezegd hoeveel ex-partners zich gaan melden met het verzoek schade in te willen dienen die voortkomt uit een onderneming.
De leden van de fractie van de VVD vragen of er meer niet-gedupeerden onder de compensatieregeling zullen vallen vanwege de voorgestelde uitbreiding met groepen personen die als gedupeerde worden aangemerkt en vragen of het kabinet zich zorgen maakt over een eventuele aanzuigende werking en vragen hoe groot het kabinet dit risico acht. Daarnaast vragen de leden hoeveel niet-gedupeerden op deze manier onder de compensatieregeling gaan vallen en wat de regeling doet om dit zoveel mogelijk te beperken. Het kabinet heeft hier een afweging moeten maken tussen uitvoerbaarheid enerzijds en maatwerk anderzijds. In het nader rapport gaat het kabinet uitgebreid in op de overwegingen die een rol spelen bij de keuze voor een generieke benadering. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat een ex-partner ten onrechte als gedupeerde wordt aangemerkt bevat het voorstel een duurcriterium en een kindcri-terium. Het is dan ook de verwachting dat het merendeel van de voormalige partners die geen schade hebben geleden op deze wijze niet als gedupeerde ex-partners kwalificeren. De aanzuigende werking wordt beperkt geacht, aangezien uitsluitend ex-partners in aanmerking komen die ex-partner zijn van een erkend gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag en die voldoen aan bovenstaande criteria.
15.1 Raad voor de rechtspraak
De leden van de fractie van het CDA wijzen op het advies van de Raad voor de Rechtspraak en vragen wat volgens de Raad de verwachting is betreffende het aantal rechtszaken indien de maatregelen in het onderhavige aanvullende wetsvoorstel niet zouden worden getroffen. Daarnaast vragen de leden of het niet logisch is om te veronderstellen dat het aantal rechtszaken in dat geval hoger zal zijn. De aanvullende regelingen ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen, zoals de ex-partnerregeling, zien op de uitbreiding van de groepen gedupeerden die zijn geraakt en schade hebben geleden door de uitvoering van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De Raad voor de Rechtspraak heeft niets opgemerkt over de verwachte gang naar de rechter indien de aanvullende maatregelen niet worden getroffen. De intentie is dat met introductie van de aanvullende regelingen minder mensen binnen deze doelgroepen de gang naar de rechter zullen (moeten) maken om hun recht te halen.
15.2 Raad voor Rechtsbijstand
De leden van de fractie van het CDA merken op dat bij de reguliere hersteloperatie een andere manier van werken wordt verkend. Zij vragen waarom die lessen niet bij deze aanvullende wetgeving zijn meegenomen. De Raad voor de Rechtsbijstand wijst in haar advies op de moeizame verstrekking van dossiers en de lange wachttijden bij de integrale beoordeling en de werkelijke schade, waardoor advocaten hun cliënten niet goed kunnen bijstaan. Bij het ontwerpen van de ex-partnerregeling is lering getrokken uit de knelpunten die zich hebben voorgedaan bij de herstelregelingen voor aanvragers. Zo wordt de gedupeerdheid van de ex-partner zo veel mogelijk ambtshalve vastgesteld, op basis van de eerste toets of integrale beoordeling van de aanvrager. Hiermee wordt een arbeidsintensieve beoordeling voorkomen en kan een ex-partner zo snel mogelijk de forfaitaire vergoeding ontvangen. Voor de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners wil het kabinet een externe partij selecteren, om juist te voorkomen dat ex-partners achteraan in de rij bij CWS moeten aansluiten. Daarnaast zijn in de 13e en 14e voortgangsrapportages diverse verbetermaatregelen aangekondigd met betrekking tot dossierverstrekking, behandeling van bezwaar en de afwikkeling van werkelijke schade bij de reguliere herstelregeling. Deze maatregelen zijn tot stand gekomen na overleg met stakeholders. De maatregelen voor met name dossier verstrekking en bezwaar zijn ook relevant voor bij de uitvoering van de ex-partnerregeling.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt of de uitbreiding van de vooraankondiging en de verkorting van de zienswijzetermijnen ook worden geëvalueerd en zo ja, wanneer. Ook vraagt zij wanneer de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen wordt geëvalueerd. Tot slot vraagt zij of de regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel ook meegenomen worden in de invoeringstoets. Het lid Omtzigt vraagt verder of en zo ja wanneer de aanpassing van de zienswijzetermijn geëvalueerd wordt. Zoals aangegeven bij de invoering van de Wht vindt het kabinet het vanwege de vele raakvlakken van de bestaande met de nieuwe maatregelen wenselijk zowel de bestaande als de nieuwe maatregelen gezamenlijk te evalueren. In die evaluatie zal de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen geëvalueerd worden en zal aandacht worden besteed aan de uitvoering van de maatregelen door de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet zet in op een evaluatie in 2025. Tot aan dat moment blijft het kabinet de voortgang van de hersteloperatie monitoren en hiervan verslag doen in de periodieke voortgangsrapportages herstel toeslagen.
De Staatssecretaris van Financiën,
-
A.de Vries
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 352, nr. 8 33
Kamerstukken II 2022/2023, 31 066, nr. 1175.
Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 1043.