Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de mondkapjesdeal (Kamerstuk 32805-156) - Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 167 toegevoegd aan dossier 32805 - Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de mondkapjesdeal (Kamerstuk 32805-156) |
---|---|
Documentdatum | 01-06-2023 |
Publicatiedatum | 01-06-2023 |
Nummer | KST32805167 |
Kenmerk | 32805, nr. 167 |
Commissie(s) | Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022-
2023
32 805
Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 juni 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief van 3 februari 2023 over beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal (Kamerstuk 32 805, nr. 156) en over de brief van 13 maart 2023 over Reactie op verzoek commissie over het verstrekken documenten in het kader van openbaarmaking van berichtenverkeer over corona (Kamerstuk 32 805, nr. 159).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 maart 2023 aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport voorgelegd. Bij brief van 1 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Smals
De adjunct-griffier van de commissie,
Bakker
kst-32805-167 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023
Inhoudsopgave
CM CM CO CO LO CD
-
I.Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga 7
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie 9
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt 10
II. Reactie van de bewindspersoon 14
-
I.Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de bijlage met daarin de beantwoording van toezeggingen en openstaande vragen naar aanleiding van het debat over de mondkapjesdeal van 21 december 2022. Deze leden danken de Minister voor de beantwoording, maar hebben nog enkele vragen. Zij lezen dat nog niet alle vragen beantwoord kunnen worden vanwege nog lopende onderzoeken. Datzelfde geldt voor het starten van een civielrechtelijke procedure. Wanneer worden de resultaten van deze nog lopende onderzoeken verwacht? Kan de Minister daarnaast een algemene stand van zaken geven over de corona-Wet openbaarheid van bestuur (Wob) / Wet open overheid (Woo)-aanpak, onder andere als het gaat om de vraag in hoeverre de Woo-procedures worden opgevolgd volgens de procedures die door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn voorgeschreven? Kan de Minister aangeven hoeveel procedures er in 2022 en in het eerste kwartaal van 2023 zijn aangevraagd, hoe lang de doorlooptijd is en hoeveel fte en geld eraan wordt besteed?
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister voor de door genoemde leden gewenste crisisclausule verwijst naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In die brief wordt door de Minister aangegeven dat een overeenkomst «in principe» niet meer kan worden teruggedraaid als aan de leveringsvoorwaarden is voldaan. Genoemde leden begrijpen dat principe heel goed, maar zijn juist op zoek naar mogelijkheden om te voorkomen dat algemene principes tegen gaan werken tijdens bijzondere omstandigheden, zoals een grote crisis c.q. pandemie. Het lijkt voor deze leden alsof de Minister nu te weinig zoekt naar wat wél kan om te voorkomen dat in de druk en beoogde snelheid van inkoop van kritische materialen (zoals medicijnen, hulpmiddelen of teststraten) deals worden gesloten die uiteindelijk ten koste van het algemeen belang. Kan de Minister mogelijkheden vinden om leveringsvoorwaarden zodanig te formuleren dat wél tot ontbinding kan worden overgegaan in bijzondere omstandigheden? Genoemde leden denken aan een versterkt juridisch regime tijdens een gedefinieerde periode, zoals een pandemie. Tijdens een pandemie worden meestal tijdelijk de inkoopvoor-waarden versoepeld om snelheid van voldoende inkoop mogelijk te maken. De risico's die de overheid dan loopt op tekortschietende kwaliteit en exorbitante woekerprijzen, zoals bij de mondkapjesdeal in praktijk is gebleken, moeten kunnen worden opgevangen. De leden van de VVD-fractie vragen nogmaals aan de Minister om nader onderzoek te doen hoe een dergelijke crisisclausule vorm kan krijgen. Is de Minister het met deze leden eens dat een mogelijke crisisclausule opnemen in wet- en regelgeving niet enkel over medische producten hoeft te gaan, maar breder zou moeten worden getrokken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de toezeggingen en openstaande vragen gedaan tijdens het debat over de mondkapjesdeal. Naar aanleiding van de beantwoording hebben zij nog een aantal vragen. Zo lezen deze leden dat een centrale voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) eraan bijdraagt dat er «voldoende tijd is voor gedegen afwegingen over de aanschaf van mondmaskers in tijden van tekorten». De Minister schrijft over het proces van het aanschaffen van mondkapjes. Kan zij verder toelichten hoe er vanuit deze centrale aanschaf in de toekomst meer oog is voor een eerlijke verdeling van PBM tussen de langdurige zorg en de cure kant, zoals in het Onderzoekraad voor Veiligheid (OVV) rapport is aanbevolen? Tevens lezen genoemde leden dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de mogelijkheid onderzoekt om opschaalbare productiecapaciteit van PBM en meltblown (een grondstof voor de productie van mondmaskers) in Nederland te behouden, en dat in het eerste kwartaal van 2023 de Kamer wordt geïnformeerd over de voornemens van deze Minister met betrekking tot de opschaalbare productiecapaciteit van PBM. Genoemde leden zijn van mening dat het in het kader van pandemische paraatheid erg belangrijk is om in een korte tijd te kunnen voldoen aan de PBM behoeftes uit het veld. Echter is het de vraag, zoals in de brief wordt aangegeven, of dit vanuit Nederland qua capaciteit gerealiseerd kan worden en of dit tegen redelijke kosten kan. Is de Minister bereid om in deze verkenning ook de Europese opties te analyseren, zoals verdelingsaf-spraken in tijden van pandemieën of productieafspraken op EU-niveau?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat rolvastheid van groot belang is in tijden van crises, zoals het OVV ook in het evaluatierapport heeft geconcludeerd. Zij lezen dat er binnen het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) weerstand bestond tegen het aangaan van een overeenkomst met de belanghebbenden achter Relief Goods Alliance (RGA), als tegen het zonder begrenzing inkopen van PBM. Hoe gaat de Minister er in de toekomst voor zorgen dat de rolvastheid van dergelijke (adviserende) organisaties en instituten (aan de regering) beter wordt geborgd in het besluitvormingsproces?
Genoemde leden zijn blij dat de Minister zich inspant om de schade die de staat en daarmee de samenleving heeft geleden, te verhalen en om verjaring te voorkomen. Zij lezen evenwel dat er verschillende civielrechtelijke verjaringstermijnen bestaan, waarvan er enkele drie jaar bedragen. Voortvarend handelen is -afhankelijk van de relevante termijnen- van belang. Kan de Minister, indien dat niet leidt tot een mogelijke aantasting van de procespositie van de staat, een tijdspad schetsen?
Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de stukken inzake de openbaarmaking van berichtenverkeer over corona. Kan de Minister reflecteren op de gang van zaken? Wijkt het gelopen proces af van het reguliere proces, en zo ja, hoe? Deze leden vragen, naar aanleiding van onduidelijkheid rondom de geldende openbaarheids- en archiefregels, of de Minister een duidelijke uiteenzetting kan geven wat er wel en niet onder deze regels valt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen of nu duidelijk is dat de Minister voor Medische Zorg en Sport politiek verantwoordelijk was voor de overeenkomst met RGA, en functionaris 2 VWS die bij het sluiten van de deal aanwezig was onder zijn gezagsbereik werkzaam was en welke functionarissen VWS nog meer onder het gezagsbereik van de Minister voor
Medische Zorg en Sport vielen1. Vielen ook een aantal functionarissen onder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wie waren dat? Werkten sommigen voor beiden? Viel functionaris 2 VWS op enig moment voor, tijdens of na het sluiten van de mondkapjesdeal ook onder het gezagsbereik van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
In de brief Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal2 schrijft de Minister dat functionaris 2 VWS de verantwoordelijkheid nam voor de overeenkomst met RGA. Dat maakt de toenmalig-minister van Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, toch politiek verantwoordelijk voor de mondkapjesdeal? De Minister is als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport staatsrechtelijk toch de opvolger van de Minister voor Medische Zorg en Sport? Dan is de Minister op dit moment toch de politiek verantwoordelijke voor de mondkapjesdeal? Zo ja, waarom trekt de Minister hier niet de enige juiste conclusie dat de Minister door het verloren gaan van 100,8 miljoen euro belastinggeld niet langer kan aanblijven?
Deze leden willen graag weten of de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op welke manier dan ook enig gezagsbereik op het reilen en zeilen bij het LCH had. Welke functionaris VWS belde op de avond van 12 april 2020 met de heer van Lienden? Het Deloitte 1 onderzoekt maakt toch duidelijk dat ondanks dat de heer Van Lienden eind maart nog eruit werd gezet bij het LCH, hij enkel en alleen weer binnen kwam bij het LCH en de deal kon sluiten doordat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10 april 2020 erop aandrong dat Van Lienden weer binnengehaald moest worden? Op welk gezag deed de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit? Het Deloitte onderzoek maakt toch duidelijk dat zonder deze interventie van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Van Lienden niet meer bij het LCH in beeld was gekomen?
Deze leden vragen of de Minister zich realiseert dat Van Lienden, Danne en Van Gestel in de vorm van RGA op 10 april 2020 alleen maar weer binnen konden komen bij het LCH door toedoen van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en dat zij gedurende de onderhandelingsperiode steeds functionarissen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij zich hadden als ze naar het LCH gingen, en allerhande voorwaarden die voor andere leveranciers wel golden voor hen werden bijgesteld, en de deal wordt gesloten onder supervisie van functionaris 2 van het ministerie, waar de Minister voor Medische Zorg en Sport politiek verantwoordelijk voor was. Hoe denkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de verloren gegane 100,8 miljoen euro terug te kunnen halen? Zonder toedoen van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Medische Zorg en Sport was deze deal er toch nooit gekomen? Wat is het oordeel van de Minister op de uitspraak van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 10 maart 2023: «Ik ben absoluut niet betrokken geweest bij de Sywert-deal!»?
Deelt de Minister de mening van deze leden dat het argument dat geen tweede inkoop- en distributiekanaal gewenst was, niet steekhoudend is of kan zijn omdat in Nederland een vrije markt heerst en binnen die vrije markt de krachten nu juist werden gebundeld in het LCH, maar dat daarnaast voor een ieder elk tweede, derde en honderdste distributiekanaal mogelijk was en er ook gewoon meerdere distributiekanalen bleven bestaan? Deelt de Minister de mening dat er geen risico op concurrentie was, maar dat dat gewoon een gegeven was omdat er wereldwijd schaarste aan mondkapjes was? Deelt de Minister de mening dat er daardoor sowieso sprake was van een hyperoverspannen markt
1 Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2196.
2 Kamerstuk 32 805, nr. 156.
met vele concurrerende initiatieven? Wat heeft de beantwoording van de Minister in dezen voor zin als de mondkapjes van RGA pas half juni per boot binnen kwamen? Dan is er feitelijk toch geen sprake van geweest dat RGA een concurrerend tweede inkoop- en distributiekanaal kon zijn als het rondom het Paasweekend van 2020 al sein brandmeester was bij het LCH voor wat betreft de mondkapjes? De Minister is daarover dan toch niet eerlijk geweest tijdens de eerste termijn van het debat over de mondkap-jesdeal?
Begrijpen deze leden goed uit de brief van de Minister met het verzoek tot verstrekken van de documenten uit het artikel van de Volkskrant van
9 maart 2023, dat de Minister de Kamer minder stukken heeft toegestuurd dan het volledige bezwaardossier dat de Minister aan de Volkskrant toezond, als de Minister schrijft: «Hierbij sturen we u documenten toe die we op basis van het recent aan de Volkskrant toegezonden bezwaardossier hebben kunnen koppelen aan het artikel». Zo ja, kan de Minister de Kamer per omgaande de rest toesturen daar de Kamer geen Woo-verzoek hoeft te doen en het recht op informatie geniet middels artikel 68 van de Grondwet?
Wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministers of functionarissen, hadden op 12 april 2020 contact met de heer Van Lienden? Kan de Minister een overzicht geven van wie op die dag, hoe laat contact met hem had via whatsapp, sms, telefoon of e-mail? Als de Minister terugkijkt op de beantwoording van de feitelijke vragen naar aanleiding van het Jaarverslag 2020 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schreef (antwoord 104) dat hij de berichten die de heer Van Lienden aan hem stuurde, slechts doorstuurde aan de Minister voor Medische Zorg en Sport, was dit dan wel zo'n eerlijke voorstelling van zaken nu uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, op
10 april 2020 druk uitoefende dat Van Lienden weer binnen moest komen bij het LCH? Waarom wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat er minder openbaar gemaakt wordt van zijn app-verkeer? Hoe kan het dat de Minister schrijft dat het niet bekend was of men binnen het LCH of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wist welke natuurlijke personen er winst - en welk winstdeel - zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA? Het is toch ondenkbaar dat de professionals van het LCH en de functionarissen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de mondkapjesdeal op elk detail hebben nagelopen en ook de stuks prijs kenden en aangaven dat deze hoog was, niet konden weten dat er winst werd gemaakt met RGA? Deelt de Minister de mening dat het allicht verstandig is dat de Kamer deze mensen dan maar onder ede tijdens een parlementaire ondervragen gaan bevragen?
Als de Minister in antwoord op vraag 4 van het lid Van Haga schrijft dat een besluit en openbaarmaking op grond van de Woo een ander kader is dan artikel 68 van de Grondwet, wat bedoelt zij daar dan mee als ze zegt dat verstrekking aan de Kamer niet is strijd is met het belang van de staat?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de brief Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal. Zij hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen. Zij constateren dat de Minister tegenstrijdige antwoorden heeft gegeven op de vraag wat er nou precies bekend was bij het ministerie over de constructie van RGA, bijvoorbeeld op het moment dat de deal werd gesloten. Tijdens het commissiedebat gaf de Minister tegengestelde antwoorden en stelde uiteindelijk dat het ministerie wist «dat er drie bestuurders waren en dat bij de aandeelhouders in ieder geval Sywert van Lienden was». Nu stelt de Minister in haar brief dat het «niet bekend [is] of men binnen het LCH of VWS wist welke natuurlijke personen er winst -en welk winstdeel- zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA». Is dit nu het definitieve antwoord van de Minister?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister bovendien waarom zij zich in haar beantwoording over de mondkapjesdeal volledig lijkt te baseren op het onderzoek van Deloitte. Aangezien de vragen hierover vooral gaan over wat zich precies heeft afgespeeld in het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op dat moment zou de Minister hier toch ook bronnen binnen het ministerie over moeten kunnen raadplegen? Het kan toch niet zo zijn dat als het antwoord op een vraag vanuit de Kamer niet te vinden is in het Deloitte-rapport, de Minister het antwoord op deze vraag niet kan vinden op haar eigen ministerie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben verschillende vragen naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden op het mondeling gevoerde debat. Zo vragen de voornoemde leden waarom de deal met RGA op verschillende punten afwijkt van de overige gesloten overeenkomsten met mondkapjesleveranciers. Hoe is de prijsstelling van RGA tot stand gekomen? Waarom kwam het volledige risico van de deal met RGA bij de overheid te liggen? Had de overheid volledige inzage in de prijsopbouw, en zo nee, waarom eigenlijk niet? Waarom werd de deal volledig voorgefinancierd? Wisten de bewindslieden dat de deal met RGA werd gesloten in plaats van met Stichting Hulptroepen?
Genoemde leden vragen wat de consequenties waren geweest om de «strikte geheimhouding» met LCH te schenden door leveranciers. Zijn er signalen afgegeven, formeel dan wel informeel, dat de heer Van Lienden geen kritiek meer zou leveren op de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als de mondkapjesdeal zou plaatsvinden? Of was dit een aanname van de voormalig bewindspersoon van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Deze leden begrijpen dat Mediq «zonder winstoogmerk» een publiek-private samenwerking destijds is aangegaan met de overheid. Maar het niet hanteren van een winstoogmerk, staat niet ervoor garant dat er geen winst is gemaakt door het voornoemde bedrijf. Kan de Minister hier nader inzage in geven?
De voornoemde leden willen benadrukken dat deze gang van zaken niet tot kritiek van hen heeft geleid vanwege het gehanteerde mantra: «kopen, kopen, kopen». Gezien de omvang van de crisis, het onzekere verloop van de crisis en de wereldwijde schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen hebben de voornoemde leden daar alle begrip voor. Sterker, de voornoemde leden hebben ook meermaals gedurende het debat aangedrongen op het inkopen van overcapaciteit. De mondkapjesdeal roept echter wel belangrijke vragen op over de gehanteerde bestuursstijl en de heersende bestuurscultuur.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn dan ook verbaasd over de berichtgeving rond de corona-appjes van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Is de Minister van mening dat de Minister voldaan heeft aan de actieve informatieplicht richting de Kamer, gezien het feit dat de Volkskrant beschikking had over informatie over whatsappberichten van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de coronacrisis, maar de Kamer niet? Deze leden ontvangen graag een toelichting op de vraag waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft besloten om de voorgenomen openbaarmaking van whatsappberichten van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet door te zetten.
Hebben ze daarbij de lijn zoals die is uitgezet in de memo van de secretaris-generaal (SG) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de SG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevolgd? Welke uitzonderingsgronden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegepast in het besluit om de betreffende berichten van Minister De Jonge niet openbaar te maken? Verder zijn deze leden benieuwd of het gebruikelijk is dat een SG van een ander ministerie zich actief mengt in de openbaarmaking.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister, ten aanzien de openstaande vragen voortgekomen uit het debat over de mondkapjesdeal met de heer van Lieden, van 21 december 2022, en hebben nog een aantal aanvullende vragen. Zij vragen waarom de Minister in haar reflectie blijft volhouden dat de wens van de politiek en de samenleving was om zoveel mogelijk PBM in te kopen, terwijl men er binnen het ministerie al heel snel van doordrongen was dat er inmiddels voldoende PBM voorradig waren en dat «de samenleving» voornamelijk door paniekberichten in de media en daarmee dus als gevolg van valse beeldvorming die door de politiek niet werd ontkracht, bleef verzoeken om nog meer PBM. Kan de Minister uitleggen waarom de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport misleidende informatie hebben uitgedragen, als gevolg waarvan er grote sommen gemeenschapsgeld onnodig zijn uitgegeven en een oneigenlijke deal is gesloten met RGA?
Kan de Minister uitleggen waarom bij de onderzoeken naar de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis nog altijd wordt vastgehouden aan het principe van vrijwillige medewerking van de betrokkenen, nu uit het eerste deelonderzoek naar de deal met RGA al is gebleken dat er als gevolg hiervan belangrijke informatie niet wordt verstrekt door deze betrokkenen? Is de Minister niet van mening dat deze vrijwilligheid dientengevolge aan banden moet worden gelegd, in het kader van de volledigheid van de onderzoeken en het recht dat de Kamer en de burger hebben op informatie? Hoe is het mogelijk dat onderzoeken naar potentieel strafbare feiten op basis van vrijwillige medewerking van de betrokkenen wordt gedaan en waarom neemt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport genoegen met het risico dat niet alle feiten boven tafel zullen komen? Op basis waarvan heeft het onderzoeksbureau vastgesteld dat er «voldoende deugdelijke grondslag bestaat voor de bevindingen in het rapport»? Hoe kan het onderzoeksbureau deze conclusie trekken, als het dus niet heeft beschikt over alle informatie? Voorts vragen deze leden ten aanzien van de juridische constructie RGA / Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA) waarom het ministerie uiteindelijk bewust in zee is gegaan met het commerciële RGA en daarmee dus ook wist dat er eventueel winst gemaakt zou kunnen worden door dit bedrijf. Hoewel er over de aard van RGA lange tijd verwarring bestond, was deze er niet meer toen de deal daadwerkelijk gesloten werd. Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport er toen niet vanaf gezien, teneinde het risico op winstbejag van RGA te elimineren? Waarom was de mogelijkheid van het maken van winst en het daarmee dus profiteren van een nationale crisis niet relevant voor het ministerie, terwijl ook gebruikt gemaakt had kunnen worden van partijen die wel degelijk zonder winstoogmerk hadden willen en kunnen opereren?
Kan de Minister ten aanzien van de paragraaf «Transactie RGA versus andere PBM inkopen» uitleggen waarom voor het in kaart brengen van de totstandkoming van de transactie met RGA in vergelijking met gangbare procedures gewacht moet worden op de uitkomsten van de volgende deelonderzoeken? Waarom kan deze transactie niet nu al in verhouding geplaatst worden van gangbare procedures en op basis daarvan worden getoetst op legitimiteit? Tenslotte zijn deze gangbare procedures en protocollen er al, dus is er wat deze leden betreft geen reden om te wachten met de beoordeling van de specifieke deal met RGA.
Uit het commissiedebat over de mondkapjesdeal van 21 december 2022 en de recente beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Agema van de PVV blijkt dat vervangend Minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk zou zijn voor het sluiten van de deal met RGA en dat de genoemde «Functionaris 2» van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onder zijn verantwoordelijkheid de handtekening onder de overeenkomst met Van Lienden zou hebben gezet. Echter, vragen deze leden, is het niet zo dat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eindverantwoordelijk was voor overeenkomsten van dusdanig grote bedragen van zijn departement? Waarom wordt de verantwoordelijkheid toegeschoven naar een vervangend bewindspersoon en blijft de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport volledig buiten schot, te meer daar de mondkapjesdeal werd gesloten met een prominente persoon uit zijn partij en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bovendien aantoonbaar zelf de aanjager was van deze deal?
In navolging van de vragen van het lid Westerveld van GroenLinks en de fractie van FvD vragen de leden van de Groep Van Haga opheldering over de weigering van de Minister om een overzicht te geven van de transacties en eventuele winstboekingen van andere PBM-leveranciers, waarmee het ministerie overeenkomsten heeft gesloten. Waarom is de Minister van mening dat deze overeenkomsten niet openbaar gemaakt kunnen worden voordat de andere deelonderzoeken zijn afgerond? Moet deze informatie niet per definitie openbaar zijn en inzichtelijk voor de Kamer, teneinde de controlerende taak te kunnen uitvoeren? Daarnaast vinden deze leden het onverkwikkelijk dat de onderzoeksbureaus wellicht helemaal niet kunnen vaststellen of en hoeveel winst er door deze andere leveranciers gemaakt is, aangezien zij slechts op basis van vrijwilligheid deze informatie hoeven te verstrekken. Opnieuw wijzen deze leden de Minister erop dat deze vrijwilligheidsclausule potentieel leidt tot een onvolledige informatievoorziening en daarmee dus tot ontoereikende evaluatie van het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ontlopen van het nemen van verantwoordelijkheid voor eventueel gemaakte fouten en/of belangenverstrengeling.
De leden van de Groep Van Haga willen ten aanzien van de paragraaf «Reikwijdte Woo-verzoek en Woo-besluit» nogmaals benadrukken dat de verschoningsgronden «belang van de Staat» en «eenheid van kabinetsbeleid,» waarop het kabinet zich beroept om bepaalde informatie niet vrij te geven conform de wettelijke regels van de Woo, wat deze leden betreft nog altijd niet toereikend worden geconcretiseerd. Kan de Minister uitleggen waarom het ondervangen van het risico dat «Ministers tegen elkaar worden uitgespeeld» prevaleert boven het belang voor Nederland om te weten op welke gronden de deal met RGA tot stand is gekomen en wie verantwoordelijk waren voor deze oneigenlijke overeenkomst, die de Nederlandse burger onnodig heel veel geld heeft gekost? Deze leden vragen de Minister dan ook nogmaals welk gevaar de staat concreet loopt wanneer wel alle communicatie tussen bewindspersonen en ambtenaren openbaar wordt gemaakt en op welke manier dat nadelige gevolgen zou hebben voor het Nederlandse volk. Een steekhoudende, juridische onderbouwing is hierbij gewenst. Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan aangeven wanneer het ministerie de resterende 98% van de relevante chat- en sms-berichten beoordeeld heeft en vrij zal kunnen geven.
De leden van de Groep Van Haga zijn zeer ontstemd dat uit de aangeleverde stukken met betrekking tot het vrijgeven van de coronacommuni-catie van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, nog altijd blijkt dat er geen openheid van zaken wordt gegeven. Dat de voormalig Minister zich blijft beroepen op «het goed functioneren van de Staat» en «eenheid van kabinetsbeleid» is wat deze leden betreft onacceptabel, te meer daar er wederom geen sluitende juridische argumentatie voor het geheimhouden van deze communicatie wordt verstrekt. Genoemde leden ontvangen dan ook graag alsnog een uitgebreide (juridische) onderbouwing die beargumenteert op welke manier het «goed functioneren van de Staat» en de «eenheid van het kabinetsbeleid» concreet in het geding komt, als de coronacommunicatie van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wel wordt vrijgegeven en waarom dit prevaleert boven het belang van de Nederlandse bevolking om te weten wat er tijdens de coronacrisis precies is gebeurd en waarom, en door wie welke besluiten zijn genomen, op basis waarvan en waarom. Ook vragen deze leden op grond van welke bevoegdheden de in het in de Volkskrant-artikel1 genoemde topambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich in dusdanig verregaande mate mag bemoeien met het wel of niet vrijgeven van communicatie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voorts willen deze leden ook graag weten hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport reflecteert op het feit dat verschillende Kamerleden waarmee de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gecommuniceerd tijdens de coronacrisis van mening zijn dat deze communicatie wel degelijk onder de Woo valt en dat zij bovendien al hadden aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het vrijgeven van de berichten. Het is wat deze leden betreft ook onverkwikkelijk dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich nu verschuilt achter de lopende bezwaarprocedure als reden om documenten niet vrij te geven en daarnaast beweert dat er «onduidelijkheid» is over om welke documenten het precies zou gaan. Ook willen zij weten wat er volgens de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt onder de noemer «verzuchtingen», «aanmoedigingen»», «futiliteiten» en «privéaangelegen-heden» en op basis waarvan is bepaald dat als zodanig geclassificeerde communicatie niet onder de Woo valt. Voorts vragen zij wat de criteria zijn om berichten aan te merken als «partijpolitieke vertrouwelijke communicatie», die buiten de Woo valt en op welke manier deze berichten daar dan aan voldoen. Daarnaast vragen zij hoe het mogelijk is dat de druk van de huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en zijn ministerie zo groot is dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich daaraan conformeert. Bovendien willen deze leden een uitgebreide onderbouwing van de bewering van de huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat de «vaste Rijksbrede Woo-lijnen niet consequent zijn toegepast door VWS». Graag horen zij concreet op welke manier deze lijnen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zouden zijn overschreden. Afsluitend zien de leden van de Groep Van Haga zich helaas genoodzaakt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te sommeren om binnen vier weken alsnog alle opgevraagde coronacommunicatie vrij te geven. Indien het ministerie hieraan niet wenst te voldoen, zullen deze leden zich genoodzaakt zien juridische stappen te ondernemen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal door de Minister. Het lid heeft daarbij nog wat vragen en opmerkingen.
Genoemd lid ziet geen duidelijk antwoord op de vraag waarom er nog hulpmiddelen werden ingekocht op het moment dat duidelijk was dat er al ruim voldoende hulpmiddelen waren ingekocht. Het lid van de BBB-fractie heeft het idee dat dit gebeurde omdat men al langer in gesprek was en er een soort morele plicht gevoeld werd om tot aankoop over te gaan. Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe kan het dat er niet tijdig is bijgestuurd? Waarom is de deal met het bedrijf NIHW, die zelfs per email was toegezegd, wel afgeblazen?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat voor orders boven de vijf miljoen euro toestemming van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nodig was. Dat wil dus zeggen dat inkoopmedewerkers zelfstandig konden beslissen over bijna vijf miljoen euro. Genoemd lid wil graag weten hoe geregeld was dat inkoopmedewerkers op een juiste wijze deze beslissingen waar zo veel geld mee is gemoeid konden maken. Waarom is gekozen voor een grens van vijf miljoen euro? Vindt de Minister dit achteraf gezien ook niet een erg hoog bedrag? Heeft de Minister nog wel in de gaten dat dit echt enorm veel gemeenschapsgeld is?
Zij vraagt hoe het mogelijk is dat iemand die meeschrijft aan een verkiezingsprogramma samen met een Minister ook een miljoenendeal met dezelfde Minister kan sluiten. Is de Minister het met het lid van de BBB-fractie eens dat hier wel erg veel belangen samenkomen? Wat is de visie van de Minister zelf op deze gang van zaken? Kan de Minister aangeven wat precies de rol van de heer Van Lienden was bij het CDA op 11 maart 2020? Was hij alleen lid, of ook betrokken bij overlegvormen? Kwam hij, of een bedrijf waar hij een functie had voor in de lijst van donateurs in de jaren 2019 of 2020?
Het lid van de BBB-fractie leest in de antwoorden dat marktwerking ten tijde van crisis niet wenselijk is, maar is het probleem niet dat exorbitante winsten ten tijde van crisis niet wenselijk zijn? Dat hoeft toch niet één op één gelijk te staan aan «marktwerking»? Graag ontvangt genoemd lid een reactie van de Minister.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de vragen in het commissiedebat over de Mondkapjesdeal en van de publicaties in de Volkskrant over de zienswijze. Hij heeft nog een aantal aanvullende vragen.
Bij de beantwoording van de vragen over het jaarverslag over het jaar 2020 gaf de regering het volgende antwoord:
Vraag 100:
Kunt u in een tabel een overzicht geven van het aantal bestelde en geleverde producten per leverancier uitgesplitst (zo nodig geanonimiseerd), waarbij ook uitgesplitst is om welk product het daarbij gaat (mondkapjes, medische apparatuur, testen etc.). Kunt u daarbij ook per (geanonimiseerde) leverancier aangeven om welke bedragen het gaat? Kan daarnaast per (geanonimiseerde) leverancier aangegeven worden voor welk bedrag er geen ordentelijke factuur is?
Antwoord:
In bijgaand overzicht is opgenomen welke producten in het kader van de coronacrisis aan persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen zijn besteld en geleverd. Van al deze inkopen is een ordentelijke factuur aanwezig.
Leverancier |
MONDMASKERS |
Opdrachtwaarde |
A |
besteld 19.290.723 FFP2/KN95 mondmaskers 10.520.471 geleverd |
€ 38.404.759 |
B |
besteld 18.000.000 mondmaskers FFP2 8.220.390 geleverd |
€ 56.755.000 |
C |
besteld 800.000 FFP2 en 2.000.000 FFP3 mond-maskers. Geleverd 399.000 FFP3 mondmaskers in 2020 Bestelling is gelijk aan levering |
€ 56.755.000 |
D |
1.025.560 FFP2 mondmaskers, 127.020 vuurwerk-brillen, 35.000 chirurgische maskers, vervoerskosten, opslag/handling en organisatiekosten |
€ 5.114.983 |
E |
1.500.000 mondmaskers FFP2 |
€ 4.119.370 |
N |
4 miljoen chirurgische mondmaskers IIR |
€ 1.784.000 |
Q |
400.000 mondkapjes FFP2 |
€ 1.784.000 |
Het lid Omtzigt merkt op dat in bovenstaand overzicht alleen de deals over mondmaskers boven een miljoen euro zijn opgesomd en de andere transacties zijn weggelaten. In de bijlage staan 20 leveranciers met een gezamenlijke waarde van minder dan 140 miljoen euro. In het debat heeft genoemd lid gevraagd hoe deze lijst zich verhoudt tot bijlage G in het Deloitte rapport, waarin staat dat aan persoonlijke beschermingsmiddelen zijn ingekocht voor bijna het tienvoudige bedrag, namelijk 1361 miljoen euro. Nu omvat persoonlijke beschermingsmiddelen meer dan mondmaskers (brillen, schorten etc.), maar dit verklaart niet waarom er drie leveranciers zijn die voor meer dan 100 miljoen geleverd hebben. Die staan namelijk niet in de eerder genoemde lijst.
Daarom verzoekt het lid Omtzigt de Minister het volgende te doen:
-
-Kan de Minister de verschillende leveranciers in de bijlage G van het Deloitte onderzoek matchen met de antwoorden uit juni 2020? Kan de Minister heel precies aangeven voor elk van de leveranciers in de bijlage G welke leverancier dat is in vraag 100? Kan de Minister ook de namen van de bedrijven erbij leveren?
-
-Kan de Minister aangeven waarom er zo'n groot verschil zit tussen beide lijsten en waarom de lijst van Deloitte zoveel uitgebreider is? Welke informatie heeft de Kamer in juni 2021 niet gekregen van de regering?
-
-Met welk bedrijf heeft Deloitte een deel van de meer dan 100 miljoen euro geïdentificeerd waarnaar niet gekeken wordt? Kan de Minister aangeven om welke transactie het gaat (wie leverde, welke spullen)?
Het lid Omtzigt heeft met belangstelling kennisgenomen van de passage over gevraagde en geleverde data in de brief en heeft een aantal vragen over onderstaande passage:
-
a.Mailboxen
Een uitgebreide toelichting op de dataverzoeken voor mailboxen staat in het rapport opgenomen. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat in overleg met het onderzoeksbureau twee van de 126 mailboxen zijn uitgesloten van de onderzoekspopulatie. De mailbox van één datahouder is niet geleverd in verband met persoonlijke omstandigheden. Daarnaast is één mailbox uitgesloten in verband met beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie van de datahouder.
-
b.Persoonlijke folders
VWS heeft negen persoonlijke mappen aan het onderzoeksbureau overgedragen. Vijf persoonlijke mappen zijn niet aan het onderzoeksbureau overgedragen. Voor drie mappen had de datahouder geen toestemming gegeven om de data over te dragen aan het onderzoeksbureau. De overige twee mappen bevatten volgens de ICT-dienstverlener van VWS geen bestanden.
-
c.Berichtenverkeer mobiele telefoon
Gedurende de onderzoeksperiode zijn op verschillende momenten verzoeken voor verscheidene datahouders komen te vervallen.
Naast de toelichting in het rapport, zij volledigheidshalve het volgende opgemerkt. VWS stelt berichtenverkeer uit mobiele telefoons van functionarissen vanaf het functieniveau «lid Managementteam» veilig in het kader van het afhandelen van onder andere Woo-verzoeken en de Archiefwet. Voor functionarissen onder dat niveau stelt VWS het berichtenverkeer in principe niet veilig. Het onderzoeksbureau heeft om het berichtenverkeer van acht van deze medewerkers verzocht. Twee van deze medewerkers hebben akkoord gegeven voor overdracht. Drie van de datahouders hebben geen toestemming verleend. Van de overige drie datahouders kon geen data worden overgedragen omdat deze medewerkers niet langer in dienst waren bij VWS.
-
d.Overige databronnen
Met uitzondering van één elektronische samenwerkingsfunctionaliteit zijn alle door het onderzoeksbureau opgevraagde overige databronnen ter beschikking gesteld aan het onderzoeksbureau. De uitgesloten elektronische samenwerkingsfunctionaliteit had geen betrekking op de inkoop van PBM.
-
1.Kan de Minister aangeven wie de datahouder was, wiens mailbox niet is geleverd in verband met de beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie? Kan devminister beschrijven waarom dat onoverkomelijk was?
-
2.Kan de Minister aangeven wie de datahouders zijn die geen toestemming gegeven hebben om persoonlijke datamappen over te dragen aan het onderzoeksbureau?
-
3.Kan de Minister aangeven wie (welke drie datahouders) het berichtenverkeer niet beschikbaar gesteld heeft?
-
4.Kan de Minister aangeven bij welke drie datahouders geen data overdragen kon worden omdat zij niet langer in dienst bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn?
-
5.Klopt het dat indien er een Woo-verzoek komt voor appjes van een persoon die niet meer in dienst is, die appjes gewoon onder het Woo-verzoek vallen en dat die appjes geleverd worden en dat die persoon daarop een zienswijze kan indienen?
-
6.Zijn de drie mensen die niet langer verbonden zijn aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport benaderd om hun appjes voor het onderzoek te gebruiken?
Het lid Omtzigt is zeer verbaasd over de geschetste gang van zaken rondom het Woo-verzoek van de Volkskrant. Hij ziet de volgende volgorde en vraagt de Minister die zaken in een tijdslijn te zetten:
-
1.De Volkskrant doet een Woo-verzoek met een Woo-vraag, dat vraagt om appjes tussen maart en juni over mondkapjes en hulptroepen.
-
2.Het ministerie verzamelt de Woo-stukken op basis van die Woo-vraag. Klopt dat en wanneer zijn die Woo-stukken verzameld?
-
3.Het ministerie vraagt zienswijzen op bij de mensen op wie de Woo-stukken betrekking hebben.
-
4.De regels worden veranderd en berichten tussen bewindspersonen en Kamerleden zijn niet langer openbaar in het belang van de staat. Wie neemt dat besluit en wanneer?
-
5.Het Woo-verzoek wordt groter gemaakt en alle appjes over corona in die periode vallen er ineens onder.
Kan de Minister deze tijdlijn van de hierboven opgesomde gebeurtenissen opstellen en zeggen wanneer wat gebeurd is? Kan de Minister ook aangeven op grond van welk artikel in de Woo meerdere Woo-verzoeken samengevoegd kunnen worden? Welke Woo-verzoeken zijn samengevoegd met het Woo-verzoek van de Volkskrant? Kan de Minister heel precies aangeven welke verzoeken het zijn, wanneer ze zijn gedaan en zo mogelijk wie het verzoek heeft ingediend?
Wie heeft het besluit genomen om de Woo-verzoeken samen te voegen? Is daar op enige wijze politieke bemoeienis mee geweest?
Het lid Omtzigt merkt op dat het eerder geen enkel probleem was om appjes tussen hem en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport openbaar te maken en dat hij het nogal vreemd vindt dat er hier twee standaarden gebruikt worden. Hij verzoekt de Minister de zienswijzen die in het hele Woo-proces zijn binnen gekomen, aan de Kamer te doen toekomen.
Daarnaast verzoekt het lid Omtzigt de regering om de Woo-stukken, die aan de Volkskrant gestuurd zijn, in zijn geheel openbaar te maken en toe te lichten waarom dit niet eerder gebeurd is. Genoemd lid verzoekt bovendien aan te geven of er nog andere zienswijzen zijn en die aan de Kamer te sturen en aan te geven waarom dat niet eerder gedaan is.
Hij is ook verbaasd over een aantal opmerkingen van de SG van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de SG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en heeft de volgende vragen over deze brief:
-
1.Wat is de wettelijke grondslag voor de beleidslijn om berichten tussen bewindspersonen niet openbaar te maken?
-
2.Wil de Minister de apps die tussen bewindspersonen gewisseld zijn en onder dit Woo-verzoek vallen, openbaar maken? Dit is een vraag onder artikel 68 van de Grondwet en niet de Woo, merkt het lid Omtzigt op, dus de enige beperking is het belang van de staat.
-
3.In het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed staat niet dat partijpolitieke berichten niet onder de Woo vallen. Er staat slechts dat ze niet onder de Archiefwet vallen. Klopt het dus dat voetnoot 2 incorrect is en wil de Minister dat toelichten?
-
4.Indien er geen expliciete wettelijke grondslag is voor de beleidslijn om berichten tussen bewindspersonen niet openbaar te maken, wil de Minister ze dan alsnog openbaar maken?
-
5.In de voetnoot staat dat de chatberichten tussen bewindspersonen niet openbaar gemaakt worden als zij de eenheid van kabinetsbeleid raken. Hoe kunnen appjes in het mondkapjesdossier de eenheid van kabinetsbeleid raken?
-
6.Wil de Minister de stukken in de originele Woo en deze Woo toetsen aan de Grondwet artikel 68 en die versie aan de Kamer doen toekomen?
II. Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de bijlage met daarin de beantwoording van toezeggingen en openstaande vragen naar aanleiding van het debat over de mondkapjesdeal van 21 december 2022. Deze leden danken de Minister voor de beantwoording, maar hebben nog enkele vragen. Zij lezen dat nog niet alle vragen beantwoord kunnen worden vanwege nog lopende onderzoeken. Datzelfde geldt voor het starten van een civielrechtelijke procedure. Wanneer worden de resultaten van deze nog lopende onderzoeken verwacht?
Zoals ik in mijn brief van 10 oktober 2022 heb opgenomen, hebben de onderzoeksbureaus aangegeven ernaar te streven om de onderzoekswerkzaamheden dit voorjaar af te ronden.2 Hierbij hebben de onderzoeksbureaus benoemd dat er bij de uitvoering van de werkzaamheden een grote afhankelijkheid bestaat van externe factoren waarop zij niet kunnen sturen.
Kan de Minister daarnaast een algemene stand van zaken geven over de corona-Wet openbaarheid van bestuur (Wob) / Wet open overheid (Woo)-aanpak, onder andere als het gaat om de vraag in hoeverre de Woo-procedures worden opgevolgd volgens de procedures die door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn voorgeschreven?
Over de coronacrisis zijn en worden vele Wob/Woo-verzoeken ingediend bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS).
Het grote aantal verzoeken en de enorme hoeveelheid aan documenten hebben ertoe geleid dat VWS over is gegaan tot het gefaseerd openbaar maken van documenten.3 In deze gefaseerde aanpak worden documenten uit één maand aan de hand van vastgestelde categorieën van thema's openbaar gemaakt via deelbesluiten. De indieners van Woo-verzoeken over corona met een raakvlak met een categorie en met een raakvlak met de desbetreffende maand worden meegenomen en zodoende wordt bij ieder deelbesluit gedeeltelijk op een verzoek besloten.
Daarnaast wordt bij Woo-verzoeken met een specifieke informatievraag en een gering aantal documenten, of als de gevraagde informatie al openbaar blijkt, de gefaseerde aanpak niet toegepast en wordt direct een besluit op dat verzoek genomen (de reguliere aanpak).
De Rijksbrede Woo-instructie vormt de basis voor de procedures en de uitzonderingsgronden die door VWS worden toegepast in zowel de gefaseerde als de reguliere aanpak van de corona gerelateerde Woo-verzoeken.
Kan de Minister aangeven hoeveel procedures er in 2022 en in het eerste kwartaal van 2023 zijn aangevraagd, hoe lang de doorlooptijd is en hoeveel fte en geld eraan wordt besteed?
In 2022 zijn er 116 Wob/Woo-verzoeken ingediend. In het eerste kwartaal van 2023 zijn er 24 Woo-verzoeken ingediend. De gemiddelde doorlooptijd bedraagt ongeveer 430 dagen.
Zoals eerder in de beantwoording van het schriftelijk overleg over het niet informeren van de Kamer over de beschikbaarheid van opnames van OMT-vergaderingen is toegelicht, is de capaciteit voor de afhandeling van de Woo-verzoeken binnen VWS centraal belegd bij het kerndepartement.4 In deze beantwoording is een tabel opgenomen waarin de uitgaven staan vermeld die betrekking hebben op de afhandeling van de Woo-verzoeken als gevolg van COVID-19. De tabel richt zich op de jaren 2020, 2021 en 2022. De totale kosten voor 2022 bedragen € 11.927.000. Deze kosten bestaan uit de ingezette capaciteit bij de directies WJZ, PDO en NC-19.
Deze kosten zijn exclusief de inzet van medewerkers van de overige onderdelen van VWS in het controleren van te openbaren informatie.
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister voor de door genoemde leden gewenste crisisclausule verwijst naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In die brief wordt door de Minister aangegeven dat een overeenkomst «in principe» niet meer kan worden teruggedraaid als aan de leveringsvoorwaarden is voldaan. Genoemde leden begrijpen dat principe heel goed, maar zijn juist op zoek naar mogelijkheden om te voorkomen dat algemene principes tegen gaan werken tijdens bijzondere omstandigheden, zoals een grote crisis c.q. pandemie. Het lijkt voor deze leden alsof de Minister nu te weinig zoekt naar wat wél kan om te voorkomen dat in de druk en beoogde snelheid van inkoop van kritische materialen (zoals medicijnen, hulpmiddelen of teststraten) deals worden gesloten die uiteindelijk ten koste van het algemeen belang. Kan de Minister mogelijkheden vinden om leveringsvoorwaarden zodanig te formuleren dat wél tot ontbinding kan worden overgegaan in bijzondere omstandigheden?
Genoemde leden denken aan een versterkt juridisch regime tijdens een gedefinieerde periode, zoals een pandemie. Tijdens een pandemie worden meestal tijdelijk de inkoopvoorwaarden versoepeld om snelheid van voldoende inkoop mogelijk te maken. De risico's die de overheid dan loopt op tekortschietende kwaliteit en exorbitante woekerprijzen, zoals bij de mondkapjesdeal in praktijk is gebleken, moeten kunnen worden opgevangen. De leden van de VVD-fractie vragen nogmaals aan de Minister om nader onderzoek te doen hoe een dergelijke crisisclausule vorm kan krijgen. Is de Minister het met deze leden eens dat een mogelijke crisisclausule opnemen in wet- en regelgeving niet enkel over medische producten hoeft te gaan, maar breder zou moeten worden getrokken?
Ontbinding is alleen mogelijk in geval van een toerekenbare tekortkoming. Een beroep op overmacht is mogelijk in geval van bijzondere omstandigheden. In beide gevallen bieden zowel de Algemene Voorwaarden van het Rijk als het Burgerlijk Wetboek een verscheidenheid aan remedies.
Verdere uitbreiding hiervan, ten gunste van de Staat, levert een onredelijk bezwarende positie van de leverancier op. Bovendien kan aan een dergelijke scheve verhouding de redelijkheid en billijkheid in de weg staan. De Staat hecht er waarde aan een betrouwbare contractspartij te zijn. Een dergelijke verruiming van eenzijdige ontbindingsmogelijkheden of redenen tot inroepen van overmacht leveren onzekerheid op bij alle ondernemers die met de Staat contracteren in onzekere periodes zoals een crisis. Een dergelijke onzekerheid wordt bovendien vaak alsnog doorberekend in de geoffreerde prijs.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de toezeggingen en openstaande vragen gedaan tijdens het debat over de mondkapjesdeal. Naar aanleiding van de beantwoording hebben zij nog een aantal vragen. Zo lezen deze leden dat een centrale voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) eraan bijdraagt dat er «voldoende tijd is voor gedegen afwegingen over de aanschaf van mondmaskers in tijden van tekorten». De Minister schrijft over het proces van het aanschaffen van mondkapjes. Kan zij verder toelichten hoe er vanuit deze centrale aanschaf in de toekomst meer oog is voor een eerlijke verdeling van PBM tussen de langdurige zorg en de cure kant, zoals in het Onderzoekraad voor Veiligheid (OVV) rapport is aanbevolen?
Zoals in de beantwoording van de toezeggingen en openstaande vragen -gedaan tijdens het debat over de mondkapjesdeal - is aangegeven, draagt een voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) eraan bij dat er voldoende tijd is voor gedegen afwegingen over de aanschaf van PBM.5 Dit betekent dat er ook voldoende tijd is voor onderzoek naar en afwegingen over waar deze middelen nodig zijn. De aanwezigheid van een voorraad PBM betekent dat in eerste instantie uitgegaan kan worden van maximaal gebruik van PBM, totdat duidelijk is waar deze wel en niet nodig zijn en over kan worden gegaan op een optimaal gebruik. Daarbij is er oog voor het gebruik in zowel de langdurige zorg als de curatieve zorg.
Tevens lezen genoemde leden dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de mogelijkheid onderzoekt om opschaalbare productiecapaciteit van PBM en meltblown (een grondstof voor de productie van mondmaskers) in Nederland te behouden, en dat in het eerste kwartaal van 2023 de Kamer wordt geïnformeerd over de voornemens van deze Minister met betrekking tot de opschaalbare productiecapaciteit van PBM. Genoemde leden zijn van mening dat het in het kader van pandemische paraatheid erg belangrijk is om in een korte tijd te kunnen voldoen aan de PBM behoeftes uit het veld. Echter is het de vraag, zoals in de brief wordt aangegeven, of dit vanuit Nederland qua capaciteit gerealiseerd kan worden en of dit tegen redelijke kosten kan. Is de Minister bereid om in deze verkenning ook de Europese opties te analyseren, zoals verdelingsaf-spraken in tijden van pandemieën of productieafspraken op EU-niveau?
VWS zet zich in Europees verband in om de grootste ongewenste afhankelijkheden en kwetsbaarheden in de productie- en toeleverings-ketens voor medische producten te verminderen. Dit doet VWS onder andere via de Health Emergency Preparedness and Response Authority (hierna: HERA). HERA bevordert dat er voldoende essentiële medische producten zijn voor een volgende gezondheidscrisis via inzet op onder andere ontwikkeling, productie, inkoop, voorraadvorming en eerlijke verdeling.
Omdat in Nederland reeds productiecapaciteit van mondmaskers (FFP2 en IIR) beschikbaar is, heeft VWS besloten om een aanbesteding te doen waarbij opschaalbare productiecapaciteit in Nederland en voorraadvorming (first-in, first-out) van mondmaskers wordt gecombineerd, omdat het kosteneffectief is en omdat dan het risico kleiner is dat maskers moeten worden verwerkt als de houdbaarheidsdatum is overschreden. Uitgangspunt is dat de Nederlandse zorg eerste recht van afname heeft. Indien niet alle mondmaskers nodig zijn in Nederland kunnen de mondmaskers in andere landen worden aangeboden.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat rolvastheid van groot belang is in tijden van crises, zoals het OVV ook in het evaluatierapport heelt geconcludeerd. Zij lezen dat er binnen het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) weerstand bestond tegen het aangaan van een overeenkomst met de belanghebbenden achter Relief Goods Alliance (RGA), als tegen het zonder begrenzing inkopen van PBM.
Hoe gaat de Minister er in de toekomst voor zorgen dat de rolvastheid van dergelijke (adviserende) organisaties en instituten (aan de regering) beter wordt geborgd in het besluitvormingsproces?
Zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op «Aanpak Coronacrisis, Deel 1» beoogt het kabinet een heldere scheiding van de eigenstandige rollen, positie en inbreng van de kennis- en adviesfunctie in generieke zin.6 Het kabinet wil de rolverdeling bewaken en de eigenstandige positie van bestuurders als besluitvormers en van deskundigen als adviseurs borgen in het wettelijk kader, bijbehorende besluiten en handboeken. Hierbij zullen de uitgangspunten ter zake van het rapport van de NCTV en het Veiligheidsberaad »Eenheid in verscheidenheid» (2013) en de ervaringen met kennis- en adviesnetwerken en crisisexpertteams als basis worden benut.7
Genoemde leden zijn blij dat de Minister zich inspant om de schade die de staat en daarmee de samenleving heeft geleden, te verhalen en om verjaring te voorkomen. Zij lezen evenwel dat er verschillende civielrechtelijke verjaringstermijnen bestaan, waarvan er enkele drie jaar bedragen. Voortvarend handelen is -afhankelijk van de relevante termijnen- van belang. Kan de Minister, indien dat niet leidt tot een mogelijke aantasting van de procespositie van de staat, een tijdspad schetsen?
Zoals in mijn brief van 3 februari jongstleden reeds genoemd, is de landsadvocaat verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.8 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven - om verjaring te voorkomen - zijn derhalve reeds door de landsadvocaat verzonden. VWS zet hiermee alles op alles om de slagingskans van een eventuele rechtszaak te vergroten.
Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de stukken inzake de openbaarmaking van berichtenverkeer over corona. Kan de Minister reflecteren op de gang van zaken? Wijkt het gelopen proces af van het reguliere proces, en zo ja, hoe?
De reguliere stappen uit het Woo-proces (onder andere documenten verzamelen en beoordelen, zienswijze vragen, besluit nemen) zijn gevolgd. Er is wel voor gekozen meerdere verzoekers tegelijkertijd van gevraagde informatie te voorzien. Dit volgt uit het feit dat VWS voor de openbaarmaking van de corona-gerelateerde informatie een gefaseerde werkwijze hanteert. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.9
Deze leden vragen, naar aanleiding van onduidelijkheid rondom de geldende openbaarheids- en archiefregels, of de Minister een duidelijke uiteenzetting kan geven wat er wel en niet onder deze regels valt.
Op 16 maart jongstleden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) u de notitie «Bronnen van openbaarma-kingsbeleid» doen toekomen.10 Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar deze notitie, die een helder overzicht geeft van het openbaarmakingsbeleid ten aanzien van overheidsinformatie, waaronder chatberichten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen of nu duidelijk is dat de Minister voor Medische Zorg en Sport politiek verantwoordelijk was voor de overeenkomst met RGA, en functionaris 2 VWS die bij het sluiten van de deal aanwezig was onder zijn gezagsbereik werkzaam was en welke functionarissen VWS nog meer onder het gezagsbereik van de Minister voor
Medische Zorg en Sport vielen13 . Vielen ook een aantal functionarissen onder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wie waren dat? Werkten sommigen voor beiden? Viel functionaris 2 VWS op enig moment voor, tijdens of na het sluiten van de mondkapjesdeal ook onder het gezagsbereik van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Uit artikel 42 van de Grondwet vloeit voort dat bewindspersonen verantwoordelijk zijn voor het door hen gevoerde beleid. De ministeriële verantwoordelijkheid is verbonden aan een beleidsterrein en de onderliggende onderwerpen.14 De verdeling van die onderwerpen staat opgenomen in de afgestemde portefeuilleverdeling van de bewindspersonen van het Ministerie van VWS.15
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Agema van 22 februari jongstleden heb opgenomen, was de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MZS) belast met de aangelegenheden betreffende Medische Zorg zolang de bestrijding van het coronavirus (COVID-19) dit noodzakelijk maakte.16De VWS-functionarissen die werkzaamheden uitvoerden ten aanzien van die aangelegenheden vielen derhalve onder de verantwoordelijkheid van de toenmalig Minister van MZS. Het is overigens goed mogelijk dat een VWS-functionaris werkzaamheden uitvoert die uit verschillende onderwerpen bestaan en daarmee onder de verantwoordelijkheid van meerdere bewindspersonen valt.
In de brief Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal11 12 13 14 15 16 17 schrijft de Minister dat functionaris 2 VWS de verantwoordelijkheid nam voor de overeenkomst met RGA. Dat maakt de toenmalig-minister van Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, toch politiek verantwoordelijk voor de mondkapjesdeal?
Zoals opgenomen in mijn eerdere beantwoording van vragen van de PVV-fractie, in de brief van 22 februari jongstleden, was de toenmalig Minister voor MZS belast met de aangelegenheden betreffende Medische Zorg zolang de bestrijding van het coronavirus dit noodzakelijk maakte.18 Een van deze aangelegenheden betrof de inkoop van PBM.
De Minister is als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport staatsrechtelijk toch de opvolger van de Minister voor Medische Zorg en Sport? Dan is de Minister op dit moment toch de politiek verantwoordelijke voor de mondkapjesdeal? Zo ja, waarom trekt de Minister hier niet de enige juiste conclusie dat de Minister door het verloren gaan van 100,8 miljoen euro belastinggeld niet langer kan aanblijven?
Graag verwijs ik u naar mijn beantwoording van de Kamervragen van de PVV-fractie van d.d. van 6 april jl.19
Deze leden willen graag weten of de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op welke manier dan ook enig gezagsbereik op het reilen en zeilen bij het LCH had. Welke functionaris VWS belde op de avond van 12 april 2020 met de heer van Lienden?
Graag verwijs ik naar mijn reactie op uw eerdere vraag over wie verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal. De toenmalig Minister voor MZS was belast met de aangelegenheden betreffende Medische Zorg zolang de bestrijding van het coronavirus dit noodzakelijk maakte.18 Een van deze aangelegenheden betrof de inkoop van PBM, een activiteit van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna: LCH).
In het rapport staat opgenomen dat de heer Van Lienden in gesprekken met het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat uit zijn belgegevens blijkt dat hij in de avond van 12 april 2020 met Functionaris 3 VWS heeft gebeld.19
Het Deloitte 1 onderzoekt maakt toch duidelijk dat ondanks dat de heer Van Lienden eind maart nog eruit werd gezet bij het LCH, hij enkel en alleen weer binnen kwam bij het LCH en de deal kon sluiten doordat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10 april 2020 erop aandrong dat Van Lienden weer binnengehaald moest worden? Op welk gezag deed de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit? Het Deloitte onderzoek maakt toch duidelijk dat zonder deze interventie van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Van Lienden niet meer bij het LCH in beeld was gekomen?
Zoals tevens opgenomen in mijn eerdere beantwoording van vragen van de PVV-fractie, in de brief aan uw Kamer van 6 april jongstleden, kan ik niet uit het rapport opmaken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel.20 Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.21 Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden verwijs ik ook hier volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: VRO) van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.22 In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik toegelicht waarom de overeenkomst met RGA tot stand is gekomen.23 Kort samengevat lag hier de opdracht van VWS aan het LCH aan ten grondslag om af te stappen van een voorraad aan PBM van drie maanden en over te stappen naar «maximaal inkopen». Volgens VWS stond op dat moment namelijk het bestellen van PBM niet gelijk aan het ook daadwerkelijk ontvangen en beschikbaar komen van PBM. Daarnaast was het op dat moment onduidelijk of met het toenmalig verbruik van PBM ook de toekomstige behoefte voorspeld zou kunnen worden. De onzekerheid over de ontwikkeling van de pandemie speelde daarbij een rol.
Deze leden vragen of de Minister zich realiseert dat Van Lienden, Danne en Van Gestel in de vorm van RGA op 10 april 2020 alleen maar weer binnen konden komen bij het LCH door toedoen van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en dat zij gedurende de onderhandelingsperiode steeds functionarissen van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij zich hadden als ze naar het LCH gingen, en allerhande voorwaarden die voor andere leveranciers wel golden voor hen werden bijgesteld, en de deal wordt gesloten onder supervisie van functionaris 2 van het ministerie, waar de Minister voor Medische Zorg en Sport politiek verantwoordelijk voor was. Hoe denkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de verloren gegane 100,8 miljoen euro terug te kunnen halen?
Zoals in het Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport) staat opgenomen, voldeed de overeenkomst met RGA aan de geldende criteria, te weten: prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.24 In de brief van 3 februari jongstleden staat reeds genoemd dat de landsadvocaat is verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.25 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven - om verjaring te voorkomen- zijn reeds door de landsadvocaat verzonden.
Zonder toedoen van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Medische Zorg en Sport was deze deal er toch nooit gekomen?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere beantwoording van de vragen van de PVV-fractie d.d. 6 april 20 23.26 Daar staat opgenomen dat ik uit het rapport niet kan opmaken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel. Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.27 Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden - in zijn hoedanigheid als Minister van VWS - verwijs ik ook hier volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor VRO van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.28
Wat is het oordeel van de Minister op de uitspraak van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 10 maart 2023: «Ik ben absoluut niet betrokken geweest bij de Sywert-deal!»?
Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden - in zijn hoedanigheid als Minister van VWS - verwijs ik ook hier volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor VRO van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.29
Deelt de Minister de mening van deze leden dat het argument dat geen tweede inkoop- en distributiekanaal gewenst was, niet steekhoudend is of kan zijn omdat in Nederland een vrije markt heerst en binnen die vrije markt de krachten nu juist werden gebundeld in het LCH, maar dat daarnaast voor een ieder elk tweede, derde en honderdste distributiekanaal mogelijk was en er ook gewoon meerdere distributiekanalen bleven bestaan?
Andere distributiekanalen werden niet verboden. Er was in die tijd - zoals in eerdere brieven aan uw Kamer reeds opgenomen - geen sprake van een normale »vrije» markt. Bij het uitbreken van de coronapandemie ontstonden wereldwijd acute problemen bij de levering van PBM. Al snel bleek dat de reguliere toevoerkanalen niet in staat waren om in de plots fors toegenomen vraag te voorzien. In maart 2020 is daarom het LCH gestart: een samenwerking tussen overheid, academische centra, zorginstellingen en het bedrijfsleven. In opdracht van VWS heeft het LCH PBM, medische hulpmiddelen en laboratoriumartikelen voor de zorg ingekocht met als doel om zo snel mogelijk voldoende noodvoorraden aan te leggen voor de zorg in Nederland.30 Een tweede inkoop- en distributiekanaal naast het LCH zou de concurrentie om de toch al zeer schaarse PBM nog verder vergroot hebben.
Deelt de Minister de mening dat er geen risico op concurrentie was, maar dat dat gewoon een gegeven was omdat er wereldwijd schaarste aan mondkapjes was?
Zoals hiervoor al is aangegeven, was er een risico op de aanwezigheid van een tweede concurrerend inkoop- en distributiekanaal. In het rapport staat opgenomen dat uit verschillende interviews naar voren is gekomen dat de reeds bestaande concurrentie ertoe leidde dat veel inkopen van PBM gepaard gingen met een aanbetaling ter bevestiging van de order om het risico op het mislopen van potentiële inkopen PBM zo gering mogelijk te maken.31
Deelt de Minister de mening dat er daardoor sowieso sprake was van een hyperoverspannen markt met vele concurrerende initiatieven? Wat heeft de beantwoording van de Minister in dezen voor zin als de mondkapjes van RGA pas half juni per boot binnen kwamen? Dan is er feitelijk toch geen sprake van geweest dat RGA een concurrerend tweede inkoop- en distributiekanaal kon zijn als het rondom het Paasweekend van 2020 al sein brandmeester was bij het LCH voor wat betreft de mondkapjes? De Minister is daarover dan toch niet eerlijk geweest tijdens de eerste termijn van het debat over de mondkapjesdeal?
Graag verwijs ik naar mijn brief van 16 september 2022 waarin staat opgenomen dat in het rapport staat beschreven dat volgens VWS het moment van het bestellen van PBM niet gelijk stond aan het ook daadwerkelijk ontvangen en beschikbaar komen van PBM. De ervaring was dat veel spullen niet of niet op tijd aankwamen of kwalitatief niet in orde waren. Het rapport beschrijft ook dat het op dat moment onduidelijk was of met het toenmalig verbruik van PBM ook de toekomstige behoefte voorspeld zou kunnen worden. De onzekerheid over de ontwikkeling van de pandemie speelde daarbij een rol. Op dat moment was de spanning tussen de politieke opdracht - via VWS - en de uitvoering door het LCH in het aanleggen van voorraden reeds zichtbaar. Dit is in lijn met de opmerkingen die ik hierover in de eerste termijn van het commissiedebat over de mondkapjesdeal heb gemaakt.
Ten aanzien van uw opmerking, dat er bij het LCH voor wat betreft mondkapjes in het paasweekend van 2020 »het sein brand meester» door het LCH werd afgegeven, wil ik u wijzen op het rapport. Daarin staat opgenomen dat de toenmalig Minister voor MZS op 3 juni 2020, tijdens een persconferentie in het LCH, meedeelde dat eind juni 2020 de voorraad PBM groot genoeg was om een eventuele tweede besmettingsgolf op te vangen.32
Begrijpen deze leden goed uit de brief van de Minister met het verzoek tot verstrekken van de documenten uit het artikel van de Volkskrant van 9 maart 2023, dat de Minister de Kamer minder stukken heeft toegestuurd dan het volledige bezwaardossier dat de Minister aan de Volkskrant toezond, als de Minister schrijft: «Hierbij sturen we u documenten toe die we op basis van het recent aan de Volkskrant toegezonden bezwaar-dossier hebben kunnen koppelen aan het artikel». Zo ja, kan de Minister de Kamer per omgaande de rest toesturen daar de Kamer geen Woo-verzoek hoeft te doen en het recht op informatie geniet middels artikel 68 van de Grondwet?
De reactie(s) van de Minister voor VRO en het memo van de SecretarisGeneraal (hierna: SG) van het Ministerie van BZK over kabinetsbrede Woo-lijnen zijn op 13 maart jongstleden aan uw Kamer verstrekt.33 De genoemde documenten zijn u bij uitzondering, en na uitdrukkelijke instemming van betrokkenen, verstrekt. Het is correct dat dit niet het gehele bezwaardossier betreft. Dat betreft namelijk onder meer reacties van verschillende derdebelanghebbenden, een procesbeslissing en de opgevraagde documenten in het kader van het Woo-verzoek. Zoals in de hiervoor genoemde brief is aangegeven, is het bezwaardossier bedoeld voor de belanghebbenden bij de bezwaarprocedure. Het is niet gebruikelijk dergelijke onderliggende documenten van een lopende procedure te delen.
Een bezwaarprocedure is bedoeld om als bestuursorgaan de zaak als geheel opnieuw te beoordelen en zo mogelijk nader tot elkaar te komen. Openbaarmaking van het bezwaardossier tijdens de lopende procedure doorkruist dit proces. Gelet op een ordentelijk verloop van de bezwaarprocedure kan de Minister van VWS het bezwaardossier daarom op dit moment niet verstrekken.
Wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministers of functionarissen, hadden op 12 april 2020 contact met de heer Van Lienden? Kan de Minister een overzicht geven van wie op die dag, hoe laat contact met hem had via whatsapp, sms, telefoon of e-mail?
Ik verwijs u hiervoor naar het rapport, met name naar paragraaf 10.6. Daarin staat beschreven welke VWS-functionarissen op welke wijze contact hebben gehad met de heer Van Lienden op 12 april 2020.
Als de Minister terugkijkt op de beantwoording van de feitelijke vragen naar aanleiding van het Jaarverslag 2020 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schreef (antwoord 104) dat hij de berichten die de heer Van Lienden aan hem stuurde, slechts doorstuurde aan de Minister voor Medische Zorg en Sport, was dit dan wel zo'n eerlijke voorstelling van zaken nu uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, op 10 april 2020 druk uitoefende dat Van Lienden weer binnen moest komen bij het LCH?
Zoals ik eerder in de beantwoording van dit schriftelijk overleg op vragen van de PVV-fractie heb toegelicht, verwijs ik graag naar mijn eerdere beantwoording van de vragen van de PVV-fractie d.d. 6 april 2023.34 Daar staat opgenomen dat ik uit het rapport niet kan opmaken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel. Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.35
Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden - in zijn hoedanigheid als Minister van VWS - verwijs ik ook hier volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor VRO van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.36
Waarom wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat er minder openbaar gemaakt wordt van zijn app-verkeer?
In de memo van de SG van het Ministerie van BZK is een aantal passages uit de vaste Rijksbrede lijnen omtrent het openbaar maken van informatie op grond van de Woo uitgelicht.37 Op basis van de Woo worden documenten, waaronder chatberichten, niet openbaar gemaakt wanneer er een uitzonderingsgrond van toepassing is.
In het besluit van 1 december 20 2338 zijn de volgende gronden toegepast:
-
•Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Woo
-
•Artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo
-
•Artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder d, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder f, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder h, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo
-
•Artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo
-
•Artikel 5.2 van de Woo
-
•Artikel 5.4a van de Woo
Hoe kan het dat de Minister schrijft dat het niet bekend was of men binnen het LCH of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wist welke natuurlijke personen er winst - en welk winstdeel - zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA? Het is toch ondenkbaar dat de professionals van het LCH en de functionarissen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de mondkapjesdeal op elk detail hebben nagelopen en ook de stuks prijs kenden en aangaven dat deze hoog was, niet konden weten dat er winst werd gemaakt met RGA? Deelt de Minister de mening dat het allicht verstandig is dat de Kamer deze mensen dan maar onder ede tijdens een parlementaire ondervragen gaan bevragen?
Zoals is toegelicht in de brief van 3 februari jongstleden heeft de heer Van Lienden in wederhoor met het onderzoeksbureau aangegeven dat een LCH-functionaris de gegevens van Relief Goods Alliance B.V. (hierna:
RGA) bij de Kamer van Koophandel heeft gecontroleerd.39 Behalve de reflectie van de heer Van Lienden, blijkt uit het rapport verder niet of deze toets daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en zo ja, wat de resultaten daarvan waren. Vanwege dit laatste is het daarom niet bekend of men binnen het LCH of VWS wist welke natuurlijke personen er winst zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA. Wel waren betrokkenen van het LCH en VWS ermee bekend dat overeenkomsten zouden kunnen leiden tot winst aan de kant van leveranciers, waaronder RGA. Het maken van winst als criterium voor het LCH en VWS was niet relevant: de focus lag op het inkopen van PBM binnen de vastgestelde criteria van kwaliteit, leveringszekerheid en prijs. Dit gold niet slechts voor RGA, maar voor iedere leverancier die PBM kon leveren binnen deze vastgestelde criteria.40 De toenmalig Minister voor MZS heeft hieromtrent op 1 juni 2021 aan uw Kamer laten weten dat het al dan niet winst maken door een aanbieder geen rol speelde in de overweging.41 Dit gold ook voor het aanbod van RGA dat aan de drie bekende criteria voldeed.
Het is aan een parlementaire enquêtecommissie om te bepalen wie zij uitnodigen voor een ondervraging.
Als de Minister in antwoord op vraag 4 van het lid Van Haga schrijft dat een besluit en openbaarmaking op grond van de Woo een ander kader is dan artikel 68 van de Grondwet, wat bedoelt zij daar dan mee als ze zegt dat verstrekking aan de Kamer niet is strijd is met het belang van de staat?
De Woo en de inlichtingenplicht uit artikel 68 van de Grondwet kennen inderdaad een ander afwegingskader met verschillende verschonings- en weigeringsgronden. Op 16 maart 2023 heeft de Minister van BZK u de notitie «Bronnen van openbaarmakingsbeleid» doen toekomen.42 Deze notitie geeft een overzicht van het openbaarmakingsbeleid. Ook de verschillen tussen de Woo en artikel 68 van de Grondwet worden in deze notitie uiteengezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de brief Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal. Zij hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen. Zij constateren dat de Minister tegenstrijdige antwoorden heeft gegeven op de vraag wat er nou precies bekend was bij het ministerie over de constructie van RGA, bijvoorbeeld op het moment dat de deal werd gesloten. Tijdens het commissiedebat gaf de Minister tegengestelde antwoorden en stelde uiteindelijk dat het ministerie wist «dat er drie bestuurders waren en dat bij de aandeelhouders in ieder geval Sywert van
Lienden was». Nu stelt de Minister in haar brief dat het «niet bekend [is] of men binnen het LCH of VWS wist welke natuurlijke personen er winst -en welk winstdeel- zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA». Is dit nu het definitieve antwoord van de Minister?
Graag verwijs ik u naar mijn brief van 3 februari jongstleden aan uw Kamer, waarin ik antwoord geef op deze vraag.43 Uit het rapport blijkt dat het niet bekend is of men binnen het LCH of VWS wist welke natuurlijke personen er winst - en welk winstdeel - zou maken bij het sluiten van de transacties met RGA.44
De leden van de SP-fractie vragen de Minister bovendien waarom zij zich in haar beantwoording over de mondkapjesdeal volledig lijkt te baseren op het onderzoek van Deloitte. Aangezien de vragen hierover vooral gaan over wat zich precies heeft afgespeeld in het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op dat moment zou de Minister hier toch ook bronnen binnen het ministerie over moeten kunnen raadplegen? Het kan toch niet zo zijn dat als het antwoord op een vraag vanuit de Kamer niet te vinden is in het Deloitte-rapport, de Minister het antwoord op deze vraag niet kan vinden op haar eigen ministerie?
Het rapport geeft een uitvoerige en gedetailleerde weergave van de relevante feiten rondom de RGA-overeenkomst.45 Volledigheidshalve verwijs ik ook naar het overzicht van de vragen die het onderzoeksbureau met de oplevering van het rapport heeft beantwoord.46 In dat overzicht staan de bronnen van de vragen weergegeven. Zoals u uit dat overzicht kan opmaken, heeft het onderzoeksbureau in het rapport ook de feiten beschreven die door uw Kamer - tot en met het debat van 7 april 2022 -zijn uitgevraagd. Doordat het onderzoek onpartijdig en onafhankelijk is uitgevoerd, is een objectief inzicht verkregen in de feiten en omstandigheden. Met dit onderzoek is alles op alles gezet om duidelijkheid te krijgen over de RGA-overeenkomst, voor zover als de mogelijkheden van een bewindspersoon (binnen een eigen departement) voor een feitenonderzoek reiken. Een Minister kan bij een feitenonderzoek bijvoorbeeld geen gegevens vorderen of betrokkenen verplichten om medewerking te verlenen. Ik ben mij er terdege van bewust dat het rapport vragen kan blijven oproepen. Indien ik die vragen kan beantwoorden aan de hand van het rapport, zal ik dat blijven doen. En, zoals ik ook in mijn beantwoording bij de PVV-fractie hierboven heb aangegeven, is het aan een parlementaire enquêtecommissie om te bepalen wie zij desgewenst uitnodigt voor een ondervraging en welke vragen dan aan de orde komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben verschillende vragen naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden op het mondeling gevoerde debat.
Zo vragen de voornoemde leden waarom de deal met RGA op verschillende punten afwijkt van de overige gesloten overeenkomsten met mondkapjesleveranciers. Hoe is de prijsstelling van RGA tot stand gekomen?
Het rapport maakt onderscheid tussen prijsopbouw en prijsstelling. Met prijsstelling wordt gedoeld op de door RGA aangeboden prijzen in verhouding tot de door het LCH en VWS gehanteerde bandbreedtes van inkoopprijzen in de week waarin de transacties met RGA werden overeengekomen. Prijsopbouw betreft inzicht in de diverse prijscomponenten van de door RGA gedane voorstellen.47
Voor het proces van de prijsstelling verwijs ik naar paragraaf 13.3 van het rapport. Hierin heeft het onderzoeksbureau de bevindingen opgenomen die zien op het proces en beoordeling van de prijsstelling. Zo staat daarover opgenomen dat het LCH wekelijks een prijsbandbreedte vaststelde waarbinnen de diverse soorten PBM mochten worden ingekocht. Deze bandbreedte betrof de verwachte inkoopprijs en een maximum inkoopprijs. Vanaf begin april 2020 werden binnen het LCH wekelijks de verwachte inkoopprijs, de maximumprijs en de minimale afname van diverse soorten PBM, waaronder mondmaskers, per e-mail gedeeld. Inkopers van het LCH gebruikten dit overzicht met bandbreedtes bij de beoordeling van de prijzen waartegen de PBM werden aangeboden. Door de betrokkenen van het LCH, VWS en Mediq is tijdens interviews met het onderzoeksbureau aangegeven dat de prijzen van de orders met RGA (€ 2,26 en € 2,78) binnen de in die week geldende bandbreedte (€ 2,50 - € 3,00) vielen en dat de prijzen derhalve akkoord zijn bevonden.48
Zoals ik in mijn eerdere correspondentie over dit onderwerp aan uw Kamer heb laten weten, volgen er nog twee deelonderzoeken naar de overige inkopen van PBM. Wanneer de andere deelonderzoeken gereed zijn, ontvangt u deze voorzien van een reactie. Na oplevering van deze rapporten kan een vergelijking worden gemaakt tussen de transacties met RGA en de overige transacties. Een dergelijke vergelijking is nu nog niet mogelijk.
Waarom kwam het volledige risico van de deal met RGA bij de overheid te liggen? Had de overheid volledige inzage in de prijsopbouw, en zo nee, waarom eigenlijk niet? Waarom werd de deal volledig voorgefinancierd?
Zoals in het rapport staat opgenomen, voldeed de overeenkomst met RGA aan de geldende criteria, te weten: prijs, kwaliteit en leveringszekerheid. Indien de PBM niet zouden zijn afgeleverd of bij levering niet aan de overeengekomen kwaliteit voldeden zou het risico daarvan niet bij de overheid liggen, maar bij RGA. Dat het volledige risico voor de overeenkomst met RGA bij de overheid kwam te liggen, kan ik derhalve niet uit het rapport opmaken.49
De bevindingen over de prijsopbouw van de overeenkomst met RGA heeft het onderzoeksbureau opgetekend in het rapport.50 Zo kan bijvoorbeeld uit het rapport worden opgemaakt dat de prijsopbouw in gesprekken aan bod is gekomen. Volgens het rapport bestond er onduidelijkheid over wie verantwoordelijk was voor de beoordeling van de prijsopbouw.
Ten aanzien van de vooruitbetaling wil ik graag het volgende opmerken: zoals eerder in het rapport van Grant Thornton van juni 2021 is genoemd, was in de «bijzondere markt» - waarvan sprake was ten tijde van het plaatsen van de orders - vooruitbetaling de enige manier om orders te kunnen plaatsen.51
Om een idee te geven: zodra de goederen de fabriek verlieten was er een reële kans dat een andere partij deze goederen gelijk weer wegkocht. Daarom was het van groot belang dat de goederen al volledig gefinancierd waren voordat ze de fabriek verlieten en daarmee eigendom waren van de koper.
Wisten de bewindslieden dat de deal met RGA werd gesloten in plaats van met Stichting Hulptroepen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 3 februari jongstleden52 heb ik - ten aanzien van de vraag of de toenmalig Minister van VWS danwel de toenmalig Minister voor MZS op de hoogte waren van de juridische constructie van RGA/SHA en/of wie er winst zou maken bij deze transactie - toegelicht dat in het rapport staat opgenomen dat de toenmalig Minister voor MZS een telefoongesprek heeft gehad met een VWS-functionaris en de heer Van Lienden op 13 april 20 20.53 Er is in dat gesprek niet gesproken over de entiteit waarmee het voorstel tot stand zou moeten komen.54 In diezelfde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat, bij het sluiten van de overeenkomst, ambtelijk VWS en het LCH zich ervan bewust waren dat het RGA betrof. In het rapport staat hierover onder andere opgenomen dat een VWS-functionaris aangeeft dat hij wist dat de transactie met RGA via een commerciële B.V. zou gaan verlopen.55
Genoemde leden vragen wat de consequenties waren geweest om de «strikte geheimhouding» met LCH te schenden door leveranciers. Zijn er signalen afgegeven, formeel dan wel informeel, dat de heer Van Lienden geen kritiek meer zou leveren op de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als de mondkapjesdeal zou plaatsvinden? Of was dit een aanname van de voormalig bewindspersoon van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Het onderzoekbureau heeft in het rapport opgetekend welke vormen van geheimhouding waren.56 Wat de consequenties waren van het niet naleven van de voorwaarden van het LCH is mij niet bekend. Zoals ik in de bijlage bij mijn brief van 3 februari jongstleden ook heb beschreven, komt uit het rapport naar voren dat er door het LCH een convenant is opgesteld om de samenwerking tussen de partijen bij het LCH in goede banen te leiden.57 Het convenant bevat afspraken waar partijen die zijn aangesloten bij het LCH zich aan moeten houden. Uit de kernafspraken èn de algemene uitgangspunten - die het onderzoeksbureau in het rapport heeft opgenomen - blijkt dat de strikte geheimhouding onder andere voortkomt uit het bewustzijn dat sommige partijen bij het convenant in hun gebruikelijke activiteiten als concurrenten van elkaar opereren in de markt.58
In hiervoor bedoelde bijlage staat tevens opgenomen dat het rapport chatverkeer bevat tussen de toenmalig Minister van VWS en een VWS-functionaris.59 In dat chatverkeer staat: «de kritiek is te massief». De toenmalig Minister van VWS heeft aan het onderzoeksbureau toegelicht dat hij met zijn opmerking «de kritiek is te massief» doelde op de kritiek van de heer Van Lienden op het LCH en dat deze kritiek van de heer Van Lienden te zwaar was aangezet. Of er formele dan wel informele signalen zijn afgegeven dat de heer Van Lienden geen kritiek meer zou leveren als de overeenkomst tot stand zou komen, of dat de toenmalig Minister van VWS deze aanname heeft gemaakt, kan ik in de bevindingen uit het rapport niet terugvinden.
Volledigheidshalve wijs ik u op het rapport, waaruit naar voren komt dat de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel aan het onderzoeksbureau hebben aangegeven dat het niet vrijuit kunnen spreken, ertoe heeft geleid dat op een aantal onderwerpen ten aanzien van de transacties tussen RGA en het LCH een onjuiste en zeer negatieve beeldvorming is ontstaan in krantenartikelen, nieuwsuitzendingen, Twitterberichten, Kamerdebatten en het beantwoorden van Tweede Kamervragen.60
Deze leden begrijpen dat Mediq «zonder winstoogmerk» een publiek-private samenwerking destijds is aangegaan met de overheid. Maar het niet hanteren van een winstoogmerk, staat niet ervoor garant dat er geen winst is gemaakt door het voornoemde bedrijf. Kan de Minister hier nader inzage in geven?
Zoals ik reeds in de bijlage bij mijn brief van 3 februari jongstleden in mijn beantwoording van de vraag van het Lid Westerveld heb aangegeven, heeft het onderzoeksbureau relevante passages uit de overeenkomst tussen de Staat en Mediq in het rapport opgenomen.61 Hierin staat onder andere opgenomen dat het uitgangspunt van de dienstverlening van Mediq zonder winstoogmerk is.62 Ik verwijs u naar het Handelsregister voor inzage in de door u gevraagde gegevens.
De voornoemde leden willen benadrukken dat deze gang van zaken niet tot kritiek van hen heeft geleid vanwege het gehanteerde mantra: «kopen, kopen, kopen». Gezien de omvang van de crisis, het onzekere verloop van de crisis en de wereldwijde schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen hebben de voornoemde leden daar alle begrip voor. Sterker, de
Handelingen inzake transacties Relief Goods Handelingen inzake transacties Relief Goods Handelingen inzake transacties Relief Goods Handelingen inzake transacties Relief Goods Handelingen inzake transacties Relief Goods Handelingen inzake transacties Relief Goods voornoemde leden hebben ook meermaals gedurende het debat aangedrongen op het inkopen van overcapaciteit. De mondkapjesdeal roept echter wel belangrijke vragen op over de gehanteerde bestuursstijl en de heersende bestuurscultuur. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn dan ook verbaasd over de berichtgeving rond de corona-appjes van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Is de Minister van mening dat de Minister voldaan heeft aan de actieve informatieplicht richting de Kamer, gezien het feit dat de Volkskrant beschikking had over informatie over whatsappberichten van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de coronacrisis, maar de Kamer niet?
De Volkskrant voert momenteel een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van het in het artikel aangehaalde Woo-verzoek door VWS. Procespartijen beschikken uiteraard over het bezwaardossier. Het gaat daarbij om documenten die specifiek bestemd zijn voor de lopende bezwaarprocedure. Het betreft in dit geval onder meer reacties van verschillende derde-belanghebbenden, een procesbeslissing en de opgevraagde documenten in het kader van het Woo-verzoek. Het op dit moment verstrekken en zodoende openbaar maken van het gehele bezwaardossier, zou de heroverweging in bezwaar en daarmee de (verdere) juridische procedure bemoeilijken.
Deze leden ontvangen graag een toelichting op de vraag waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft besloten om de voorgenomen openbaarmaking van whatsappberichten van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet door te zetten. Hebben ze daarbij de lijn zoals die is uitgezet in de memo van de secretaris-generaal (SG) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de SG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevolgd? Welke uitzonderingsgronden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegepast in het besluit om de betreffende berichten van Minister De Jonge niet openbaar te maken?
Zoals eerder in de beantwoording van dit schriftelijk overleg is toegelicht, is in de memo van de SG van het Ministerie van BZK een aantal passages uit de vaste Rijksbrede lijnen omtrent het openbaar maken van informatie op grond van de Woo uitgelicht.63 Op basis van de Woo worden documenten, waaronder chatberichten, niet openbaar gemaakt wanneer er een uitzonderingsgrond van toepassing is.
In het besluit van 1 december 202364 zijn de volgende gronden toegepast:
-
•Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Woo
-
•Artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo
-
•Artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder d, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder f, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder h, van de Woo
-
•Artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo
-
•Artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo
-
•Artikel 5.2 van de Woo
-
•Artikel 5.4a van de Woo
Verder zijn deze leden benieuwd of het gebruikelijk is dat een SG van een ander ministerie zich actief mengt in de openbaarmaking.
Bij de beoordeling van de chatberichten die aan Minister voor VRO waren voorgelegd voor zienswijze, werd geconstateerd dat de Rijksbrede Woo-lijnen door VWS niet consistent waren toegepast. De SG van BZK heeft op dit punt vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK voor de Woo gereageerd richting zijn ambtgenoot van VWS.65 66 67 In zijn reactie heeft de SG van BZK deze Rijksbrede lijn nader toegelicht. Het Ministerie van VWS heeft aan de hand van deze Rijksbrede lijnen de documenten opnieuw beoordeeld hetgeen heeft geleid tot een aanpassing.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister, ten aanzien de openstaande vragen voortgekomen uit het debat over de mondkapjesdeal met de heer van Lieden, van 21 december 2022, en hebben nog een aantal aanvullende vragen. Zij vragen waarom de Minister in haar reflectie blijft volhouden dat de wens van de politiek en de samenleving was om zoveel mogelijk PBM in te kopen, terwijl men er binnen het ministerie al heel snel van doordrongen was dat er inmiddels voldoende PBM voorradig waren en dat «de samenleving» voornamelijk door paniekberichten in de media en daarmee dus als gevolg van valse beeldvorming die door de politiek niet werd ontkracht, bleef verzoeken om nog meer PBM. Kan de Minister uitleggen waarom de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport misleidende informatie hebben uitgedragen, als gevolg waarvan er grote sommen gemeenschapsgeld onnodig zijn uitgegeven en een oneigenlijke deal is gesloten met RGA?
Ik verwijs nogmaals naar mijn eerdere brieven van 16 september 2022 en 3 februari jongstleden.68 69 Hierin wordt benoemd dat het rapport de wens en opdracht beschrijft vanuit de politiek en de samenleving in de eerste maanden van de coronacrisis om alles op alles te zetten om zorg te dragen voor voldoende PBM voor het zorgpersoneel. Ook lag er een breed aangenomen motie van 26 maart 20 20.68 Daarnaast was er op 12 april 2020 een e-mail van VWS aan het LCH met als opdracht af te stappen van een voorraad aan PBM van drie maanden en over te stappen naar «maximaal inkopen». Volgens VWS stond op dat moment het bestellen van PBM niet gelijk aan het ook daadwerkelijk ontvangen en beschikbaar komen van PBM; de ervaring was dat veel spullen niet of niet op tijd aankwamen of kwalitatief niet in orde waren. Het rapport beschrijft ook dat het op dat moment onduidelijk was of met het toenmalig verbruik van PBM ook de toekomstige behoefte voorspeld zou kunnen worden. De onzekerheid over de ontwikkeling van de pandemie speelde daarbij een rol. Op dat moment was de spanning tussen de politieke opdracht - via VWS - en de uitvoering door het LCH in het aanleggen van voorraden reeds zichtbaar. Het rapport geeft aan dat het daarom volgens VWS de missie was om maximaal PBM in te kopen («oversupply»). Het argument «voldoende voorraad» volgens/van het LCH was geen argument om aanbiedingen - waaronder die van RGA - af te wijzen. Hiermee heeft VWS de onzekerheid van dat moment zwaarder laten wegen.
Zoals eerder ook bij de beantwoording van de PVV-fractie opgenomen, wijs ik u in dit licht, ten slotte, ook op het rapport. Daarin staat opgenomen dat de toenmalig Minister voor MZS op 3 juni 2020, tijdens een persconferentie in het LCH, meedeelde dat eind juni 2020 de voorraad PBM groot genoeg was om een eventuele tweede besmettingsgolf op te vangen.69 Daarnaast staat er in het rapport dat op 7 juni 2020 een VWS-functionaris een e-mail aan de Minister voor MZS heeft gestuurd over het beëindigen van de crisisorganisatie LCH. De VWS-functionaris heeft aan het onderzoeksbureau toegelicht dat met deze e-mail werd aangegeven dat de inkoop van PBM kon stoppen, omdat de inkopen en de voorraadposities dusdanig waren dat voldaan kon worden aan de maximale vraag, zelfs wanneer rekening werd gehouden met een nieuwe besmettingsgolf.
Kan de Minister uitleggen waarom bij de onderzoeken naar de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis nog altijd wordt vastgehouden aan het principe van vrijwillige medewerking van de betrokkenen, nu uit het eerste deelonderzoek naar de deal met RGA al is gebleken dat er als gevolg hiervan belangrijke informatie niet wordt verstrekt door deze betrokkenen? Is de Minister niet van mening dat deze vrijwilligheid dientengevolge aan banden moet worden gelegd, in het kader van de volledigheid van de onderzoeken en het recht dat de Kamer en de burger hebben op informatie? Hoe is het mogelijk dat onderzoeken naar potentieel strafbare feiten op basis van vrijwillige medewerking van de betrokkenen wordt gedaan en waarom neemt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport genoegen met het risico dat niet alle feiten boven tafel zullen komen?
In mijn brief van 3 februari jongstleden heb ik toegelicht dat toenmalig Minister voor MZS uw Kamer op 8 juni 2021 heeft laten weten dat ervoor gekozen is om het onderzoek uit te laten voeren door een externe, onafhankelijke partij met forensische-, inkoop-, fiscale- en data-expertise. Doordat het onderzoek onpartijdig en onafhankelijk wordt uitgevoerd, kan een objectief inzicht verkregen worden in de feiten en omstandigheden. In deze brief heb ik ook aangegeven dat een Minister bij een feitenonderzoek geen gegevens kan vorderen of betrokkenen verplichten om medewerking te verlenen. Met dit onderzoek is alles op alles gezet om duidelijkheid te krijgen over de RGA-overeenkomst, voor zover als de mogelijkheden van een bewindspersoon (binnen een eigen departement) voor een feitenonderzoek reiken. Ik ben mij er - zoals ik ook in mijn beantwoording van de vragen van de SP-fractie heb benoemd- terdege van bewust dat het rapport vragen kan blijven oproepen. Indien ik die vragen kan beantwoorden aan de hand van het rapport, zal ik dat blijven doen. En, zoals ik ook in mijn beantwoording bij de PVV-fractie hierboven heb aangegeven, is het aan een parlementaire enquêtecommissie om te bepalen wie zij desgewenst uitnodigt voor een ondervraging en welke vragen dan aan de orde komen. In aanvulling hierop merk ik ook op dat het strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) tegen de drie voormalig bestuurders van de Stichting Hulptroepen Alliantie (hierna: SHA), hun persoonlijke holdings en RGA nog loopt, evenals het recente bericht dat SHA een civielrechtelijke procedure is gestart tegen de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel.
Op basis waarvan heeft het onderzoeksbureau vastgesteld dat er «voldoende deugdelijke grondslag bestaat voor de bevindingen in het rapport»? Hoe kan het onderzoeksbureau deze conclusie trekken, als het dus niet heeft beschikt over alle informatie?
Ik verwijs hiervoor naar het eerste deelrapport.70 Het onderzoekbureau geeft hierin aan dat er voldoende deugdelijke grondslag voor de bevindingen in het rapport bestaat omdat de beschikbaar gestelde informatie verkregen is van verschillende datahouders (waaronder medewerkers van VWS, het LCH maar ook de RGA-bestuurders). Daarnaast heeft het onderzoeksbureau aanvullende inspanningen verricht om zoveel mogelijk relevante data te verkrijgen.71
Voorts vragen deze leden ten aanzien van de juridische constructie RGA / Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA) waarom het ministerie uiteindelijk bewust in zee is gegaan met het commerciële RGA en daarmee dus ook wist dat er eventueel winst gemaakt zou kunnen worden door dit bedrijf. Hoewel er over de aard van RGA lange tijd verwarring bestond, was deze er niet meer toen de deal daadwerkelijk gesloten werd. Waarom heelt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport er toen niet vanaf gezien, teneinde het risico op winstbejag van RGA te elimineren? Waarom was de mogelijkheid van het maken van winst en het daarmee dus profiteren van een nationale crisis niet relevant voor het ministerie, terwijl ook gebruikt gemaakt had kunnen worden van partijen die wel degelijk zonder winstoogmerk hadden willen en kunnen opereren?
In mijn hiervoor genoemde brief van 3 februari jongstleden heb ik beschreven dat het LCH en VWS ermee bekend waren dat overeenkomsten zouden kunnen leiden tot winst aan de kant van leveranciers, waaronder RGA. Het maken van winst was als criterium voor het LCH en VWS niet relevant: de focus lag op het inkopen van mondmaskers binnen de vastgestelde criteria van kwaliteit, leveringszekerheid en prijs. Dit gold voor alle leveranciers - en dus ook voor RGA - die PBM konden leveren binnen deze vastgestelde criteria. De toenmalig Minister voor MZS heeft hieromtrent op 1 juni 2021 aan uw Kamer laten weten dat het al dan niet winst maken door een aanbieder geen rol speelde in de overweging. Dit gold ook voor het aanbod van RGA dat aan de drie bekende criteria voldeed. De Minister heeft hierbij tevens aangegeven dat het beeld dat er exorbitante winst zou zijn gemaakt als gevolg van een internationale crisis niet goed is.
Kan de Minister ten aanzien van de paragraaf «Transactie RGA versus andere PBM inkopen» uitleggen waarom voor het in kaart brengen van de totstandkoming van de transactie met RGA in vergelijking met gangbare procedures gewacht moet worden op de uitkomsten van de volgende deelonderzoeken? Waarom kan deze transactie niet nu al in verhouding geplaatst worden van gangbare procedures en op basis daarvan worden getoetst op legitimiteit? Tenslotte zijn deze gangbare procedures en protocollen er al, dus is er wat deze leden betreft geen reden om te wachten met de beoordeling van de specifieke deal met RGA.
Graag verwijs ik voor een vergelijk tussen de RGA-overeenkomst en de gangbare procedures naar figuur 4 uit het rapport en het Normenkader.72 73 75 Door de resultaten van de overige deelonderzoeken af te wachten kan een vergelijking tussen de overeenkomst met RGA en soortgelijke transacties worden gemaakt, mede in relatie tot de gangbare procedures zoals beschreven in het rapport bij het Normenkader. Hiermee wordt mogelijk duidelijk of - en op welke wijze - er verschillen zijn tussen de overeenkomst met RGA en overeenkomsten met andere leveranciers. Ik wil hierbij nogmaals benadrukken dat de betrokkenen binnen en buiten VWS tijdens de coronacrisis in uitzonderlijke omstandigheden hebben gewerkt. Zo geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat de personen die in het kader van het onderzoek zijn geïnterviewd, hebben laten weten dat vanwege deze uitzonderlijke omstandigheden tijdens de COVID19-pandemie het niet mogelijk en/of wenselijk was om PBM in te kopen met gebruikmaking van de reguliere inkoopprocessen en -procedures zoals die onder normale omstandigheden door VWS worden toegepast.74
Uit het commissiedebat over de mondkapjesdeal van 21 december 2022 en de recente beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Agema van de PVV blijkt dat vervangend Minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk zou zijn voor het sluiten van de deal met RGA en dat de genoemde «Functionaris 2» van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onder zijn verantwoordelijkheid de handtekening onder de overeenkomst met Van Lienden zou hebben gezet. Echter, vragen deze leden, is het niet zo dat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eindverantwoordelijk was voor overeenkomsten van dusdanig grote bedragen van zijn departement? Waarom wordt de verantwoordelijkheid toegeschoven naar een vervangend bewindspersoon en blijft de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport volledig buiten schot, te meer daar de mondkapjesdeal werd gesloten met een prominente persoon uit zijn partij en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bovendien aantoonbaar zelf de aanjager was van deze deal?
De toenmalig Minister voor MZS was belast met de aangelegenheden betreffende Medische Zorg zolang de bestrijding van het coronavirus dit noodzakelijk maakte. Een van deze aangelegenheden betrof de inkoop van PBM. Hiermee was deze Minister staatsrechtelijk verantwoordelijk voor de inkoop van PBM en daarmee de overeenkomst met RGA.75
In navolging van de vragen van het lid Westerveld van GroenLinks en de fractie van FvD vragen de leden van de Groep Van Haga opheldering over de weigering van de Minister om een overzicht te geven van de transacties en eventuele winstboekingen van andere PBM-leveranciers, waarmee het ministerie overeenkomsten heeft gesloten. Waarom is de Minister van mening dat deze overeenkomsten niet openbaar gemaakt kunnen worden voordat de andere deelonderzoeken zijn afgerond? Moet deze informatie niet per definitie openbaar zijn en inzichtelijk voor de Kamer, teneinde de controlerende taak te kunnen uitvoeren?
In mijn brief van 3 februari jongstleden heb ik genoemd dat aangezien alle - andere dan RGA - PBM-transacties onderdeel zijn van de lopende twee onderzoeken, een dergelijk overzicht op dit moment niet gedeeld kan worden. Dit geldt ook ten aanzien van overeenkomsten met leveranciers van PBM. Volledigheidshalve verwijs ik naar bijlage G van het rapport waar een totaaloverzicht van (gepseudonimiseerde) PBM-leveranciers staat opgenomen.
Daarnaast vinden deze leden het onverkwikkelijk dat de onderzoeksbureaus wellicht helemaal niet kunnen vaststellen of en hoeveel winst er door deze andere leveranciers gemaakt is, aangezien zij slechts op basis van vrijwilligheid deze informatie hoeven te verstrekken. Opnieuw wijzen deze leden de Minister erop dat deze vrijwilligheidsclausule potentieel leidt tot een onvolledige informatievoorziening en daarmee dus tot ontoereikende evaluatie van het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ontlopen van het nemen van verantwoordelijkheid voor eventueel gemaakte fouten en/of belangenverstrengeling. De leden van de Groep Van Haga willen ten aanzien van de paragraaf «Reikwijdte Woo-verzoek en Woo-besluit» nogmaals benadrukken dat de verschoningsgronden «belang van de Staat» en «eenheid van kabinetsbeleid,» waarop het kabinet zich beroept om bepaalde informatie niet vrij te geven conform de wettelijke regels van de Woo, wat deze leden betreft nog altijd niet toereikend worden geconcretiseerd. Kan de Minister uitleggen waarom het ondervangen van het risico dat «Ministers tegen elkaar worden uitgespeeld» prevaleert boven het belang voor Nederland om te weten op welke gronden de deal met RGA tot stand is gekomen en wie verantwoordelijk waren voor deze oneigenlijke overeenkomst, die de Nederlandse burger onnodig heel veel geld heeft gekost? Deze leden vragen de Minister dan ook nogmaals welk gevaar de staat concreet loopt wanneer wel alle communicatie tussen bewindspersonen en ambtenaren openbaar wordt gemaakt en op welke manier dat nadelige gevolgen zou hebben voor het Nederlandse volk. Een steekhoudende, juridische onderbouwing is hierbij gewenst.
Op grond van de Woo kan eenieder een verzoek om informatie indienen bij een bestuursorgaan. Het inlichtingenrecht van Kamerleden is geregeld in artikel 68 van de Grondwet. Een van de aspecten die de in dat artikel opgenomen verschoningsgrond «belang van de Staat» invullen, betreft de «eenheid van kabinetsbeleid». De Rijksbrede beleidslijn zegt daarover onder andere: «Uit artikel 45, derde lid, van de Grondwet volgt dat de ministerraad de eenheid van het kabinetsbeleid bevordert. Het openbaar maken van de opvattingen van Ministers, kan de eenheid van het kabinetsbeleid in gevaar brengen. Ministers zouden daardoor tegen elkaar uit kunnen worden gespeeld. Als hun afwijkende opvatting openbaar wordt, kunnen zij daarmee worden geconfronteerd. Met het oog op goed bestuur is dit problematisch. Dit geldt met name voor een effectieve uitvoering van het beleid en de samenwerking binnen het kabinet. Voor het parlement wordt het ook diffuus en moeilijk te achterhalen wat precies het kabinetsstandpunt is als naar buiten komt dat Ministers van opvatting verschillen. Controle is dan niet goed mogelijk: want wie kan nu op welk standpunt worden aangesproken? En voor de uitvoering rijst de vraag:
Wat is nu precies het beleid?».76 Ook in de vaak aangehaalde Kamerbrief uit 2002 over artikel 68 van de Grondwet werd al vastgesteld dat aantasting van de eenheid van het regeringsbeleid in het algemeen in strijd is met het belang van de Staat.77 Het is dan ook een Rijksbrede vaste lijn dat inhoudelijke communicatie tussen bewindspersonen die de eenheid van kabinetsbeleid raakt, uitgezonderd is van openbaarmaking.
Dit ziet bijvoorbeeld op hetgeen ter vergadering van de ministerraad wordt besproken, maar strekt zich ook uit tot bewindspersonenoverleggen en het via de mail of chat onderling uitwisselen van inhoudelijke opvattingen. Het uitgangspunt dat informatie die vertrouwelijk moet blijven wegens de bescherming van de eenheid van het kabinetsbeleid, geldt ook voor gevallen waarin diezelfde informatie gewisseld wordt tussen bewindspersonen en ambtenaren.
Ook de Woo kent eenzelfde soort beleid als het gaat om contacten tussen bewindspersonen om vergelijkbare redenen. In de Woo valt de eenheid van kabinetsbeleid onder artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i: «het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.»
Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan aangeven wanneer het ministerie de resterende 98% van de relevante chat- en sms-berichten beoordeeld heeft en vrij zal kunnen geven.
VWS werkt aan de openbaarmaking van de overige chat- en sms-berichten. Zoals toegelicht in eerdere Kamerbrieven is het op een correcte manier gereed maken van alle relevante chat- en sms-berichten voor afhandeling van Woo-verzoeken zeer complex gebleken. Gelet op de ervaringen met het Woo-besluit dat in december 2022 is genomen, controleert VWS nu eerst of de selectie van de resterende corona-gerelateerde chat- en sms-berichten inhoudelijk volledig is. Daarnaast controleert VWS of de gegevens die er niet in thuis horen, zoals gegevens betreffende de privésfeer, personeelsvertrouwelijke informatie en partijpolitiek uit de beschikbare chat- en sms-berichten zijn verwijderd. Daarna zal VWS starten met het toetsen van deze documenten aan de Woo en eventuele belanghebbenden benaderen voor een zienswijze. Deze stappen zullen veel tijd en capaciteit van VWS vergen. Zoals eerder genoemd in de beantwoording van dit schriftelijk overleg, heeft de Minister van BZK op 16 maart jongstleden u de notitie «Bronnen van openbaarmakingsbeleid» doen toekomen.78 Deze notitie geeft een helder overzicht van het openbaarmakingsbeleid ten aanzien van chatberichten.
De leden van de Groep Van Haga zijn zeer ontstemd dat uit de aangeleverde stukken met betrekking tot het vrijgeven van de coronacommuni-catie van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, nog altijd blijkt dat er geen openheid van zaken wordt gegeven. Dat de voormalig Minister zich blijft beroepen op «het goed functioneren van de Staat» en «eenheid van kabinetsbeleid» is wat deze leden betreft onacceptabel, te meer daar er wederom geen sluitende juridische argumentatie voor het geheimhouden van deze communicatie wordt verstrekt.
Genoemde leden ontvangen dan ook graag alsnog een uitgebreide (juridische) onderbouwing die beargumenteert op welke manier het «goed functioneren van de Staat» en de «eenheid van het kabinetsbeleid» concreet in het geding komt, als de coronacommunicatie van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wel wordt vrijgegeven en waarom dit prevaleert boven het belang van de Nederlandse bevolking om te weten wat er tijdens de coronacrisis precies is gebeurd en waarom, en door wie welke besluiten zijn genomen, op basis waarvan en waarom.
Graag verwijs ik naar de beantwoording van eerdere vragen van de leden van de Groep Van Haga in dit schriftelijk overleg over het openbaar maken van alle communicatie tussen bewindspersonen en ambtenaren. In de beantwoording wordt een uitgebreide toelichting gegeven op de verschoningsgrond «belang van de Staat» en het aspect «eenheid van kabinetsbeleid».
Ook vragen deze leden op grond van welke bevoegdheden de in het in de Volkskrant-artikel 81 genoemde topambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich in dusdanig verregaande mate mag bemoeien met het wel of niet vrijgeven van communicatie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De SG van het Ministerie van BZK heeft vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK voor de toepassing van de Rijksbrede Woo-lijnen gereageerd richting zijn ambtsgenoot van VWS. In zijn zienswijze refereert de Minister voor VRO aan het memo van de SG van BZK aan de SG van VWS. Dit memo is op 13 maart jongstleden als bijlage bij mijn brief aan uw Kamer toegezonden.82
Voorts willen deze leden ook graag weten hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport reflecteert op het feit dat verschillende Kamerleden waarmee de voormalig Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport heeft gecommuniceerd tijdens de coronacrisis van mening zijn dat deze communicatie wel degelijk onder de Woo valt en dat zij bovendien al hadden aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het vrijgeven van de berichten.
Zoals u zelf al aangeeft, loopt er momenteel een bezwaarprocedure over het door u aangehaalde Woo-besluit. Zoals eerder in de beantwoording van dit schriftelijk overleg is toegelicht, is het ongebruikelijk dat er gedurende een lopende bezwaarprocedure dergelijke aan de zaak onderliggende documenten, waar derden bij betrokken zijn, worden verstrekt.
Het is wat deze leden betreft ook onverkwikkelijk dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich nu verschuilt achter de lopende bezwaarprocedure als reden om documenten niet vrij te geven en daarnaast beweert dat er «onduidelijkheid» is over om welke documenten het precies zou gaan. Ook willen zij weten wat er volgens de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt onder de noemer «verzuchtingen», «aanmoedigingen»», «futiliteiten» en «privéaangelegen-heden» en op basis waarvan is bepaald dat als zodanig geclassificeerde communicatie niet onder de Woo valt.
Deze termen worden in het memo van de SG van het Ministerie van BZK gebruikt. U kunt hier denken aan felicitaties en condoleances. Ook een steunbetuiging in een bestuurlijke kwestie van een bewindspersoon aan een collega-bestuurder valt hier onder.
Voorts vragen zij wat de criteria zijn om berichten aan te merken als «partijpolitieke vertrouwelijke communicatie», die buiten de Woo valt en op welke manier deze berichten daar dan aan voldoen.
Artikel 1.1 van de Woo bepaalt: «Een ieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen». Privécommunicatie en partijpolitieke communicatie vallen niet onder het begrip «publieke informatie». De definitie van partijpolitieke informatie is: berichten van bewindslieden met partijgenoten over onderwerpen die hun partij aangaan. Dit kan betrekking hebben op zowel interne partijaangelegen-heden als inhoudelijke partijpolitieke standpunten.
81 De Volkskrant, 9 maart 2023, «Hugo de Jonge wil dat VWS zijn corona-appjes geheim houdt» (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/hugo-de-jonge-wil-dat-vws-zijn-corona-appjes-geheim-houdt~bdbfdc7e/).
82 Kamerstuk 32 805, nr. 159.
Daarnaast vragen zij hoe het mogelijk is dat de druk van de huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en zijn ministerie zo groot is dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich daaraan conformeert.
Deze aanname is niet juist. Elk bestuursorgaan, dus ook de departementen, beslist zelfstandig over een Woo-verzoek. Bij de behandeling van een Woo-verzoek waarbij documenten zijn betrokkenen die betrekking hebben op derden, wordt overeenkomstig de Woo diegene om een zienswijze gevraagd. Deze zienswijze is door het Ministerie van VWS aan Minister voor VRO gevraagd en door hem gegeven. Bij de behandeling van het Woo-verzoek door het Ministerie van VWS is bezien of daarbij de Rijksbrede Woo-lijnen werden gevolgd. De SG van BZK heeft op dit punt vanuit de verantwoordelijkheid van het ministerie voor de Woo gereageerd richting zijn ambtgenoot van VWS. Zie ook eerdere beantwoording in dit schriftelijk overleg van vragen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie.
Bovendien willen deze leden een uitgebreide onderbouwing van de bewering van de huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat de «vaste Rijksbrede Woo-lijnen niet consequent zijn toegepast door VWS». Graag horen zij concreet op welke manier deze lijnen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zouden zijn overschreden.
In het memo van de SG van BZK aan de SG van VWS is naar aanleiding van de zienswijzeprocedure uiteengezet op welke onderdelen de vaste, Rijksbrede Woo-lijnen niet consequent waren toegepast in het concept besluit van VWS om documenten rondom de bestrijding van COVID-19 openbaar te maken.
Afsluitend zien de leden van de Groep Van Haga zich helaas genoodzaakt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te sommeren om binnen vier weken alsnog alle opgevraagde coronacommunicatie vrij te geven. Indien het ministerie hieraan niet wenst te voldoen, zullen deze leden zich genoodzaakt zien juridische stappen te ondernemen.
Indien u hier doelt op uw Woo-verzoek dan bent u onlangs geïnformeerd dat dit verzoek op 17 maart 2023 is afgewezen. Tegen deze afwijzing staan rechtsmiddelen open.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal door de Minister. Het lid heeft daarbij nog wat vragen en opmerkingen.
Genoemd lid ziet geen duidelijk antwoord op de vraag waarom er nog hulpmiddelen werden ingekocht op het moment dat duidelijk was dat er al ruim voldoende hulpmiddelen waren ingekocht. Het lid van de BBB-fractie heeft het idee dat dit gebeurde omdat men al langer in gesprek was en er een soort morele plicht gevoeld werd om tot aankoop over te gaan. Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe kan het dat er niet tijdig is bijgestuurd? Waarom is de deal met het bedrijf NIHW, die zelfs per email was toegezegd, wel afgeblazen?
Als het gaat om de inkoop van PBM verwijs ik naar mijn eerdere beantwoording van vragen van de fractie van de PVV en de leden van de Groep Van Haga in dit schriftelijk overleg waarin het rapport de wens en opdracht beschrijft vanuit de politiek en de samenleving in de eerste maanden van de coronacrisis om alles op alles te zetten om zorg te dragen voor voldoende PBM voor het zorgpersoneel.83 84 Ik wil de hierbij eerdergenoemde punten nogmaals benoemen. Allereerst stond volgens VWS op dat moment het bestellen van PBM niet gelijk aan het ook daadwerkelijk ontvangen en beschikbaar komen van PBM; de ervaring was dat veel spullen niet of niet op tijd aankwamen of kwalitatief niet in orde waren. Vervolgens beschrijft het rapport ook dat het op dat moment onduidelijk was of met het toenmalig verbruik van PBM ook de toekomstige behoefte voorspeld zou kunnen worden. De onzekerheid over de ontwikkeling van de pandemie speelde daarbij een rol. Op dat moment was de spanning tussen de politieke opdracht - via VWS - en de uitvoering door het LCH in het aanleggen van voorraden reeds zichtbaar. Het rapport geeft aan dat het daarom volgens VWS de missie was om maximaal PBM in te kopen («oversupply»). Het argument «voldoende voorraad» volgens/van het LCH was geen argument om aanbiedingen -waaronder die van RGA - af te wijzen. Hiermee heeft VWS de onzekerheid van dat moment zwaarder laten wegen.
Tot slot kan ik wegens een lopende gerechtelijke procedure geen reactie geven op uw vraag over het bedrijf NIHW.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat voor orders boven de vijf miljoen euro toestemming van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nodig was. Dat wil dus zeggen dat inkoopmedewerkers zelfstandig konden beslissen over bijna vijf miljoen euro. Genoemd lid wil graag weten hoe geregeld was dat inkoopmedewerkers op een juiste wijze deze beslissingen waar zo veel geld mee is gemoeid konden maken. Waarom is gekozen voor een grens van vijf miljoen euro? Vindt de Minister dit achteraf gezien ook niet een erg hoog bedrag? Heelt de Minister nog wel in de gaten dat dit echt enorm veel gemeenschapsgeld is?
In het hoofdstuk «Normenkader» beschrijft het rapport de processen en procedures die gedurende twee fases van toepassing zijn geweest bij het inkopen van PBM door zowel VWS als het LCH.79 80 81 Het rapport vermeldt dat bij aanvang van het onderzoek er geen (formeel) schriftelijk vastgelegd en/of eenduidig afgebakend normenkader en/of inkoopproces beschikbaar was ten aanzien van de inkoop van PBM door het LCH.82 Ook wordt er weergegeven dat diverse betrokkenen aan het onderzoeksbureau hebben toegelicht dat (onderdelen van) het normenkader - dat van kracht was op de inkopen PBM door het LCH - niet of niet volledig (schriftelijk) is vastgelegd, en dat het inkoopproces zich gaandeweg bij het LCH heeft ontwikkeld. In het rapport wordt niet ingegaan op het waarom van de keuze om een grens voor orderwaardes van € 5 mln. te hanteren van inkoop door LCH. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat deze vraag geen onderdeel was van de onderzoeksopdracht. Uit het «Normenkader» kan overigens worden opgemaakt een inkooporder formulier binnen het LCH altijd door meerdere (LCH) functionarissen werd beoordeeld en getekend.83
Zij vraagt hoe het mogelijk is dat iemand die meeschrijft aan een verkiezingsprogramma samen met een Minister ook een miljoenendeal met dezelfde Minister kan sluiten. Is de Minister het met het lid van de
BBB-fractie eens dat hier wel erg veel belangen samenkomen? Wat is de visie van de Minister zelf op deze gang van zaken? Kan de Minister aangeven wat precies de rol van de heer Van Lienden was bij het CDA op 11 maart 2020? Was hij alleen lid, of ook betrokken bij overlegvormen? Kwam hij, of een bedrijf waar hij een functie had voor in de lijst van donateurs in de jaren 2019 of 2020?
Volledigheidshalve verwijs ik nogmaals - zoals ook opgenomen in een toelichting in mijn hiervoor genoemde brief van 3 februari jongstleden -naar de in het rapport beschreven eerste contacten van de RGA-bestuurders met het LCH.84 In de bijlage van die brief staat een weergave opgenomen van de eerste contacten van de heer Van Lienden bij het LCH. Daarnaast verwijs ik naar het rapport waar wordt weergegeven dat de heer Van Lienden in wederhoor toelicht dat de toenmalig Minister van VWS als «functionaris 1 VWS» niet tot zijn netwerk behoorden, dat hij hen persoonlijk niet heeft ontmoet vóór 11 maart 2020, noch dat hij een sterk ontwikkeld netwerk had binnen het CDA, waar hij vanaf 12 februari 2020 lid van was.85 Tot slot zij opgemerkt dat ik geen zicht heb op de door u omschreven eventuele overige betrokkenheid van de heer Van Lienden bij het CDA, betrokken bedrijven en functies en/of vermelding op een lijst van donateurs zoals in uw vraag is beschreven.
Het lid van de BBB-fractie leest in de antwoorden dat marktwerking ten tijde van crisis niet wenselijk is, maar is het probleem niet dat exorbitante winsten ten tijde van crisis niet wenselijk zijn? Dat hoeft toch niet één op één gelijk te staan aan «marktwerking»? Graag ontvangt genoemd lid een reactie van de Minister.
Zoals is opgenomen in mijn brief van 3 februari jongstleden heeft de toenmalig Minister voor MZS aangegeven dat het beeld dat er exorbitante winst zou zijn gemaakt als gevolg van een internationale crisis, niet goed is.86 Ik onderschrijf dat uiteraard. Naar de toekomst heeft de Minister van VWS in zijn brief van 13 maart jongstleden aangegeven dat het belangrijk is de tijdens de coronacrisis geleerde lessen mee te nemen bij het opstellen van leveringsvoorwaarden tijdens een eventuele volgende crisis.87
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de vragen in het commissiedebat over de Mondkapjesdeal en van de publicaties in de Volkskrant over de zienswijze. Hij heelt nog een aantal aanvullende vragen.
Bij de beantwoording van de vragen over het jaarverslag over het jaar 2020 gaf de regering het volgende antwoord:
Vraag 100:
Kunt u in een tabel een overzicht geven van het aantal bestelde en geleverde producten per leverancier uitgesplitst (zo nodig geanonimiseerd), waarbij ook uitgesplitst is om welk product het daarbij gaat (mondkapjes, medische apparatuur, testen etc.). Kunt u daarbij ook per (geanonimiseerde) leverancier aangeven om welke bedragen het gaat? Kan daarnaast per (geanonimiseerde) leverancier aangegeven worden voor welk bedrag er geen ordentelijke factuur is?
Antwoord:
In bijgaand overzicht is opgenomen welke producten in het kader van de coronacrisis aan persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen zijn besteld en geleverd. Van al deze inkopen is een ordentelijke factuur aanwezig.
Leverancier |
MONDMASKERS |
Opdrachtwaarde |
A |
besteld 19.290.723 FFP2/KN95 mondmaskers 10.520.471 geleverd |
€ 38.404.759 |
B |
besteld 18.000.000 mondmaskers FFP2 8.220.390 geleverd |
€ 56.755.000 |
C |
besteld 800.000 FFP2 en 2.000.000 FFP3 mond-maskers. Geleverd 399.000 FFP3 mondmaskers in 2020 Bestelling is gelijk aan levering |
€ 56.755.000 |
D |
1.025.560 FFP2 mondmaskers, 127.020 vuurwerk-brillen, 35.000 chirurgische maskers, vervoerskosten, opslag/handling en organisatiekosten |
€ 5.114.983 |
E |
1.500.000 mondmaskers FFP2 |
€ 4.119.370 |
N |
4 miljoen chirurgische mondmaskers IIR |
€ 1.784.000 |
Q |
400.000 mondkapjes FFP2 |
€ 1.784.000 |
Het lid Omtzigt merkt op dat in bovenstaand overzicht alleen de deals over mondmaskers boven een miljoen euro zijn opgesomd en de andere transacties zijn weggelaten. In de bijlage staan 20 leveranciers met een gezamenlijke waarde van minder dan 140 miljoen euro. In het debat heeft genoemd lid gevraagd hoe deze lijst zich verhoudt tot bijlage G in het Deloitte rapport, waarin staat dat aan persoonlijke beschermingsmiddelen zijn ingekocht voor bijna het tienvoudige bedrag, namelijk 1361 miljoen euro. Nu omvat persoonlijke beschermingsmiddelen meer dan mondmaskers (brillen, schorten etc.), maar dit verklaart niet waarom er drie leveranciers zijn die voor meer dan 100 miljoen geleverd hebben. Die staan namelijk niet in de eerder genoemde lijst.
Daarom verzoekt het lid Omtzigt de Minister het volgende te doen:
Kan de Minister de verschillende leveranciers in de bijlage G van het Deloitte onderzoek matchen met de antwoorden uit juni 2020? Kan de Minister heel precies aangeven voor elk van de leveranciers in de bijlage G welke leverancier dat is in vraag 100? Kan de Minister ook de namen van de bedrijven erbij leveren?
Zoals beschreven in mijn brief van 3 februari jongstleden, hebben de onderzoeksbureaus desgevraagd bevestigd dat de PBM-leveranciers van VWS - uit vraag 100 waarnaar u verwijst - onderdeel uitmaken van de lopende onderzoeken.88 U vraagt mij om voor elk van de leveranciers uit bijlage G van het rapport precies aan te geven, welke dat zijn in vraag 100. Op dit moment kan ik dat vergelijk niet maken, omdat ik nog in afwachting ben van de overige deelonderzoeken. Ik kan u wel de leveranciers uit het overzicht van vraag 100 - die in de scope van het onderzoek vallen -bevestigen: Leveranciers A t/m Z en de leveranciers AA, AB, BA, BB en BC.
Kan de Minister aangeven waarom er zo'n groot verschil zit tussen beide lijsten en waarom de lijst van Deloitte zoveel uitgebreider is? Welke informatie heeft de Kamer in juni 2021 niet gekregen van de regering?
Zoals de toenmalig Minister voor MZS op 8 juni 2021 aan uw Kamer heeft laten weten, richt het gehele onderzoek zich zowel op de overeenkomst met RGA als op de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis.89 De leveranciers uit het overzicht uit het jaarverslag van VWS zijn de leveranciers die aan VWS hebben geleverd. De leveranciers uit het overzicht van het onderzoeksbureau bevatten naast VWS-leveranciers ook LCH-leveranciers van PBM.
Met welk bedrijf heeft Deloitte een deel van de meer dan 100 miljoen euro geïdentificeerd waarnaar niet gekeken wordt? Kan de Minister aangeven om welke transactie het gaat (wie leverde, welke spullen)?
Ervan uitgaande dat u doelt op leverancier 2 uit het overzicht van het onderzoeksbureau in bijlage G van het rapport verwijs ik u naar mijn brief van 5 juli 20 22.90 In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bevestiging van de opdracht aan onderzoeks- en adviesbureau EBBEN Partners B.V. (hierna: EBBEN). Dit onderzoeksbureau onderzoekt dat deel van het onderzoek dat Deloitte door een »conflict of interest» niet kan uitvoeren. Leverancier 2 maakt onderdeel uit van de onderzoeksscope van EBBEN. Zolang ik nog niet beschik over de onderzoeksresultaten van EBBEN kan ik geen details over de aard, omvang en leverancier hiervan met uw Kamer delen.
Het lid Omtzigt heeft met belangstelling kennisgenomen van de passage over gevraagde en geleverde data in de brief en heeft een aantal vragen over onderstaande passage:
-
a.Mailboxen
Een uitgebreide toelichting op de dataverzoeken voor mailboxen staat in het rapport opgenomen. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat in overleg met het onderzoeksbureau twee van de 126 mailboxen zijn uitgesloten van de onderzoekspopulatie. De mailbox van één datahouder is niet geleverd in verband met persoonlijke omstandigheden. Daarnaast is één mailbox uitgesloten in verband met beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie van de datahouder.
-
b.Persoonlijke folders
VWS heeft negen persoonlijke mappen aan het onderzoeksbureau overgedragen. Vijf persoonlijke mappen zijn niet aan het onderzoeksbureau overgedragen. Voor drie mappen had de datahouder geen toestemming gegeven om de data over te dragen aan het onderzoeksbureau. De overige twee mappen bevatten volgens de ICT-dienstverlener van VWS geen bestanden.
-
c.Berichtenverkeer mobiele telefoon
Gedurende de onderzoeksperiode zijn op verschillende momenten verzoeken voor verscheidene datahouders komen te vervallen.
Naast de toelichting in het rapport, zij volledigheidshalve het volgende opgemerkt. VWS stelt berichtenverkeer uit mobiele telefoons van functionarissen vanaf het functieniveau «lid Managementteam» veilig in het kader van het afhandelen van onder andere Woo-verzoeken en de Archiefwet. Voor functionarissen onder dat niveau stelt VWS het berichtenverkeer in principe niet veilig. Het onderzoeksbureau heeft om het berichtenverkeer van acht van deze medewerkers verzocht. Twee van deze medewerkers hebben akkoord gegeven voor overdracht. Drie van de datahouders hebben geen toestemming verleend. Van de overige drie datahouders kon geen data worden overgedragen omdat deze medewerkers niet langer in dienst waren bij VWS.
-
d.Overige databronnen
Met uitzondering van één elektronische samenwerkingsfunctionaliteit zijn alle door het onderzoeksbureau opgevraagde overige databronnen ter beschikking gesteld aan het onderzoeksbureau. De uitgesloten elektronische samenwerkingsfunctionaliteit had geen betrekking op de inkoop van PBM.
Kan de Minister aangeven wie de datahouder was, wiens mailbox niet is geleverd in verband met de beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie? Kan de Minister beschrijven waarom dat onoverkomelijk was?
Een uitgebreide toelichting op de dataverzoeken voor mailboxen staat in het rapport opgenomen.91 Zoals ik in mijn brief van 3 februari jongstleden heb toegelicht is de mailbox van één datahouder uitgesloten in verband met beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie van de datahouder.92 In verband met de mogelijke herleidbaarheid naar deze functionaris kan ik hier verder geen gegevens over deze functionaris delen. Wel kan ik u bevestigen dat deze functionaris geen bewindspersoon is of was bij VWS.
Kan de Minister aangeven wie de datahouders zijn die geen toestemming gegeven hebben om persoonlijke datamappen over te dragen aan het onderzoeksbureau?
Kan de Minister aangeven wie (welke drie datahouders) het berichtenverkeer niet beschikbaar gesteld heeft?
Kan de Minister aangeven bij welke drie datahouders geen data overdragen kon worden omdat zij niet langer in dienst bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn?
Allereerst verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Agema van 20 december 2022. Hierin heb ik toegelicht dat het de regel is dat bij het actief of passief aan het parlement verstrekken van documenten - zoals onderzoeksrapporten - namen, functies en contactgegevens van ambtenaren niet openbaar worden gemaakt.93 Daarnaast -zoals ik eerder bij de beantwoording van de leden van de Groep Van Haga hierboven heb beschreven - heb ik in mijn brief van 3 februari jongstleden aan uw Kamer toegelicht dat een Minister bij een feitenonderzoek geen gegevens kan vorderen of betrokkenen verplichten om medewerking te verlenen. De medewerking aan dit eerste (deel)onderzoek door personen en partijen heeft plaatsgevonden op basis van vrijwilligheid. Deze vrijwilligheid geldt voor het gehele onderzoek en dus ook voor de medewerking van betrokkenen aan de overige deelonderzoeken. Het onderzoeksbureau heeft aan de hand van de beschikbaar gestelde informatie vastgesteld dat er een voldoende deugdelijke grondslag bestaat voor de bevindingen in het eerste deelrapport.
Klopt het dat indien er een Woo-verzoek komt voor appjes van een persoon die niet meer in dienst is, die appjes gewoon onder het Woo-verzoek vallen en dat die appjes geleverd worden en dat die persoon daarop een zienswijze kan indienen?
Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het inspanningen verricht om documenten te achterhalen die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar daar wel hadden moeten zijn (artikel 4.2, tweede lid, Woo). De Woo bepaalt immers dat op het bestuursorgaan de verplichting rust om deze informatie te achterhalen. Derden die over deze informatie beschikken, dienen deze informatie direct te verstrekken. Bij openbaarmaking wordt een zienswijze gevraagd aan de betrokken belanghebbenden.
Zijn de drie mensen die niet langer verbonden zijn aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport benaderd om hun appjes voor het onderzoek te gebruiken?
VWS stelt berichtenverkeer uit mobiele telefoons van functionarissen vanaf het functieniveau »lid Managementteam» veilig in het kader van het afhandelen van onder andere Woo-verzoeken en de Archiefwet. Voor functionarissen onder dat niveau stelt VWS het berichtenverkeer in principe niet veilig. De drie bedoelde datahouders bekleedden geen functie vanaf het functieniveau »lid managementteam» en zijn derhalve niet benaderd om hun berichtenverkeer veilig te stellen.
Het lid Omtzigt is zeer verbaasd over de geschetste gang van zaken rondom het Woo-verzoek van de Volkskrant. Hij ziet de volgende volgorde en vraagt de Minister die zaken in een tijdslijn te zetten:
-
1.De Volkskrant doet een Woo-verzoek met een Woo-vraag, dat vraagt om appjes tussen maart en juni over mondkapjes en hulptroepen.
-
2.Het ministerie verzamelt de Woo-stukken op basis van die Woo-vraag. Klopt dat en wanneer zijn die Woo-stukken verzameld?
-
3.Het ministerie vraagt zienswijzen op bij de mensen op wie de Woo-stukken betrekking hebben.
-
4.De regels worden veranderd en berichten tussen bewindspersonen en Kamerleden zijn niet langer openbaar in het belang van de staat. Wie neemt dat besluit en wanneer?
-
5.Het Woo-verzoek wordt groter gemaakt en alle appjes over corona in die periode vallen er ineens onder.
Kan de Minister deze tijdlijn van de hierboven opgesomde gebeurtenissen opstellen en zeggen wanneer wat gebeurd is?
Zoals op 3 februari jongstleden gedeeld met uw Kamer heeft VWS de volgende stappen gezet, na binnenkomst van het Woo-verzoek van de Volkskrant op 1 juni 2021:
-
1.Het selecteren van chat- en sms-gesprekken van de vier door de Volkskrant genoemde personen en vervolgens het toepassen van zoektermen, gerelateerd aan de »mondkapjesdeal» en PBM, op deze selectie. Het resultaat hiervan betreft een selectie van chat- en sms-gesprekken, in april en mei 2022.
-
2.Daarna is VWS overgegaan tot het beoordelen van de stukken, waarbij VWS ook zienswijzen heeft opgevraagd die in de beoordeling zijn betrokken. VWS heeft belanghebbenden twee keer benaderd voor een zienswijze: de eerste keer op 16 augustus 2022, de tweede keer op 7 november 2022.
Bij de beoordeling heeft VWS alle COVID-19 gerelateerde informatie in de geselecteerde chat- en sms-gesprekken in één keer beoordeeld op grond van de Woo, omdat verschillende verzoekers om informatie hebben gevraagd die ook in deze berichten voorkomt. Conform de gefaseerde werkwijze heeft VWS het Woo-proces voor deze sms- en chatgesprekken geclusterd. Verschillende gespreksonderwerpen - waaronder bijvoorbeeld mondkapjes - komen namelijk zeer verspreid voor in de chat- en sms-gesprekken. Deze werkwijze heeft als voordeel dat datahouders en belanghebbenden niet telkenmale door VWS benaderd worden voor vergelijkbare (individuele) (zienswijze)trajecten. Vanwege deze gebruikelijke werkwijze voor VWS is dit geen aparte beslissing geweest.
Tijdens de zienswijzefase werd duidelijk dat voor zover bewindspersonen via chatberichten met elkaar overleggen, dit overleg bescherming verdient uit oogpunt van eenheid van kabinetsbeleid. Hierdoor was het noodzakelijk de chat -en sms-berichten hierop te beoordelen. Eerder was er Rijksbreed onvoldoende helderheid over hoe in deze context omgegaan moest worden met chat- en sms-berichten. In de Kamerbrief van 12 oktober 2022 is dit toegelicht en is verwezen naar de explicitering van de lijn «eenheid kabinetsbeleid» voor chatberichten.94 Het besluit over de chatberichten waarin de beoordeling is weergegeven, is vervolgens op 1 december 2022 namens de Minister van VWS ondertekend door de plaatsvervangend SG.
Kan de Minister ook aangeven op grond van welk artikel in de Woo meerdere Woo-verzoeken samengevoegd kunnen worden?
Er zijn geen Woo-verzoeken samengevoegd. De directie binnen VWS die gaat over de afhandeling van corona-gerelateerde informatie, PDO, heeft er wel voor gekozen meerdere Woo-verzoeken gelijktijdig te behandelen. Om zoveel mogelijk verzoekers met overlappende informatiebehoefte te bedienen bij het nemen van Woo-besluiten heeft PDO gekozen voor een gefaseerde werkwijze. Over deze werkwijze is uw Kamer eerder geïnfor- meerd.95
Welke Woo-verzoeken zijn samengevoegd met het Woo-verzoek van de Volkskrant? Kan de Minister heel precies aangeven welke verzoeken het zijn, wanneer ze zijn gedaan en zo mogelijk wie het verzoek heeft ingediend?
In totaal zijn er 71 Woo-verzoeken tegelijkertijd/gedeeltelijk afgehandeld met het Woo-verzoek van de Volkskrant, waarin corona-gerelateerde informatie werd gevraagd over het coronabeleid over de periode van 15 maart 2020 tot en met 15 juni 2020. In deze verzoeken werd gevraagd naar de volledige gespreksgeschiedenis of expliciet gevraagd naar sms-en whatsappberichten waarin werd gesproken over de genomen coronamaatregelen om het corona-virus te bestrijden. De Woo-verzoeken van 60 verzoekers zijn tegelijkertijd met de het Woo-verzoek van de Volkskrant behandeld. Op 6 verzoeken waarin specifiek werd gevraagd naar informatie omtrent de mondkapjesdeal is definitief beslist.
Wie heeft het besluit genomen om de Woo-verzoeken samen te voegen?
Is daar op enige wijze politieke bemoeienis mee geweest?
Zoals eerder in de beantwoording van dit schriftelijk overleg is toegelicht zijn er geen Woo-verzoeken samengevoegd. De directie binnen VWS die gaat over de afhandeling van corona-gerelateerde informatie, PDO, heeft er wel voor gekozen meerdere Woo-verzoeken gelijktijdig te behandelen. Bij de afhandeling van corona-gerelateerde informatie wordt altijd gekeken of meerdere verzoekers de informatie - die op dat moment openbaar wordt gemaakt - hebben opgevraagd. Als dit het geval is worden deze verzoekers geïnformeerd, zodat zoveel mogelijk verzoekers zo snel mogelijk worden voorzien in hun informatieverzoeken.
Het lid Omtzigt merkt op dat het eerder geen enkel probleem was om appjes tussen hem en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport openbaar te maken en dat hij het nogal vreemd vindt dat er hier twee standaarden gebruikt worden. Hij verzoekt de Minister de zienswijzen die in het hele Woo-proces zijn binnen gekomen, aan de Kamer te doen toekomen.
Het lid Omtzigt vraagt om onderliggende documenten van een lopende bezwaarprocedure.
Met de brief van 13 maart jongstleden zijn de reactie(s) van de Minister voor VRO en het memo van de SG van het Ministerie van BZK over kabinetsbrede Woo-lijnen aan uw Kamer verstrekt. De genoemde documenten zijn u bij uitzondering, en na uitdrukkelijke instemming van betrokkenen, verstrekt. Zoals ook in de hiervoor genoemde brief is aangegeven, is het bezwaardossier bedoeld voor de belanghebbenden bij de bezwaarprocedure. Het betreft namelijk onder meer de reacties van derdebelanghebbenden waar u aan refereert. Het is niet gebruikelijk dergelijke onderliggende documenten van een lopende procedure te delen.
Het gaat om documenten die specifiek bestemd zijn voor de lopende bezwaarprocedure. Een bezwaarprocedure is bedoeld om de zaak als geheel opnieuw te beoordelen en zo mogelijk nader tot elkaar te komen. Verstrekking van het bezwaardossier tijdens de lopende procedure doorkruist dit proces. Gelet op een ordentelijk verloop van de bezwaarprocedure, kan de Minister van VWS het u daarom op dit moment niet verstrekken.
Overigens is er geen appcontact geweest tussen het lid Omtzigt en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport.
Daarnaast verzoekt het lid Omtzigt de regering om de Woo-stukken, die aan de Volkskrant gestuurd zijn, in zijn geheel openbaar te maken en toe te lichten waarom dit niet eerder gebeurd is. Genoemd lid verzoekt bovendien aan te geven of er nog andere zienswijzen zijn en die aan de Kamer te sturen en aan te geven waarom dat niet eerder gedaan is.
Het lid Omtzigt vraagt om onderliggende documenten van een lopende bezwaarprocedure. Gelet op een ordentelijk verloop van de bezwaarprocedure, kan de Minister van VWS het u op dit moment niet verstrekken. Een verdere toelichting is in voorgaande vraag reeds gegeven.
Hij is ook verbaasd over een aantal opmerkingen van de SG van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de SG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en heeft de volgende vragen over deze brief:
Wat is de wettelijke grondslag voor de beleidslijn om berichten tussen bewindspersonen niet openbaar te maken?
Zoals eerder in de beantwoording van dit schriftelijk overleg is toegelicht, is de grondslag om individuele opvattingen tussen bewindspersonen niet openbaar te maken, gelegen in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i van de Woo (het goed functioneren van de Staat) in relatie tot artikel 45, derde lid van de Grondwet.
Het is een Rijksbrede vaste lijn dat inhoudelijke communicatie tussen bewindspersonen die de eenheid van kabinetsbeleid raakt, uitgezonderd is van openbaarmaking. Uit artikel 45, derde lid, van de Grondwet volgt dat de ministerraad de eenheid van het kabinetsbeleid bevordert. Het is van groot belang dat bewindspersonen onderling in vertrouwen met elkaar kunnen spreken. Het openbaar maken van de individuele opvattingen van de Ministers, kan de eenheid van het kabinetsbeleid in gevaar brengen. Dit homogeniteitsbeginsel is voor hetgeen in de ministerraad wordt besproken expliciet geregeld in het reglement van orde voor de ministerraad (RvOMR). Echter, het heeft een veel breder bereik dan enkel hetgeen ter vergadering van de ministerraad wordt besproken, en strekt zich bijvoorbeeld ook uit tot het bewindspersonenoverleg, maar ook het via de mail of chat onderling uitwisselen van inhoudelijke opvattingen.
Wil de Minister de apps die tussen bewindspersonen gewisseld zijn en onder dit Woo-verzoek vallen, openbaar maken? Dit is een vraag onder artikel 68 van de Grondwet en niet de Woo, merkt het lid Omtzigt op, dus de enige beperking is het belang van de staat.
Nee, daar is de Minister van VWS niet toe bereid. In het antwoord op de voorgaande vraag is reeds toegelicht waarom de bescherming van de eenheid van het kabinetsbeleid onder de Woo in de weg staat aan het openbaar maken van berichtenverkeer tussen bewindspersonen. Ook in het kader van artikel 68 van de Grondwet is de vaste lijn dat dergelijke informatie niet wordt verstrekt, wederom ter bescherming van de eenheid van het kabinetsbeleid. De bescherming van de eenheid van het kabinetsbeleid is een van de algemeen aanvaarde gronden om het belang van de Staat in te kunnen roepen.
In het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed staat niet dat partijpolitieke berichten niet onder de Woo vallen. Er staat slechts dat ze niet onder de Archiefwet vallen. Klopt het dus dat voetnoot 2 incorrect is en wil de Minister dat toelichten?
Het klopt dat in het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed staat dat partijpolitieke berichten niet onder de Archiefwet vallen. De reden daarvan is dat dergelijke berichten niet kwalificeren als archiefbescheiden (en daarom niet bewaard hoeven worden), aangezien dergelijke stukken geen verband houden met de publieke taak van bestuursorganen. Als stukken niet als »archiefbescheiden» onder de Archiefwet kwalificeren, kwalificeren deze stukken evenmin als documenten onder de Woo. Zie voor deze uitleg en de overeenkomstige toepassing van deze begrippen tevens hoofdstuk 1.3 van het rapport van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding.
Indien er geen expliciete wettelijke grondslag is voor de beleidslijn om berichten tussen bewindspersonen niet openbaar te maken, wil de Minister ze dan alsnog openbaar maken?
Nee, daar is de Minister van VWS niet toe bereid. Ik verwijs daarbij naar de toelichting die ik bij voorgaande vragen over het openbaar maken van apps of berichten tussen bewindspersonen heb gegeven.
In de voetnoot staat dat de chatberichten tussen bewindspersonen niet openbaar gemaakt worden als zij de eenheid van kabinetsbeleid raken. Hoe kunnen appjes in het mondkapjesdossier de eenheid van kabinetsbeleid raken?
Graag verwijs ik naar eerdere antwoorden op uw vragen in dit schriftelijk overleg over het openbaar maken van apps of berichten tussen bewindspersonen.
Wil de Minister de stukken in de originele Woo en deze Woo toetsen aan de Grondwet artikel 68 en die versie aan de Kamer doen toekomen?
Helaas kan ik uw vraag niet goed duiden waardoor ik niet in staat ben deze te beantwoorden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 32 805, nr. 167 47
de Volkskrant, 9 maart 2023, «Hugo de Jonge wil dat VWS zijn corona-appjes geheim houdt» (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/hugo-de-jonge-wil-dat-vws-zijn-corona-appjes-geheim-houdt~bdbfdc7e/).
Kamerstuk 32 805, nr. 150.
Kamerstuk 25 295, nr. 1845.
Kamerstuk 25 295, nr. 1998.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Kamerstuk 25 295, nr. 1827.
https://adoc.pub/eenheid-in-verscheidenheid-uitwerking-advies-bestuurlijke-we.html.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Kamerstuk 25 295, nr. 1845.
Kamerstuk 32 805, nr. 160.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2190.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2196.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1665.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1665.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2196.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1665.
Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 613.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2196.
Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 557-570.
Kamerstuk, 32 805, nr. 134.
Kamerstuk 32 805, nr. 148 en Kamerstuk 32 805, nr. 156.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», bijvoorbeeld randnummers 279, 1060 en 1370.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2196.
Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 557-570.
Kamerstuk 32 805, nr. 134.
Kamerstuk 32 805, nr. 134.
Kamerstuk 32 805, nr. 148.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 19.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 430-432.
Kamerstuk 32 805, nr. 160.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2196.
Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 557-570.
Kamerstuk 32 805, nr. 134.
Kamerstuk 32 805, nrs. 159 en 160.
Woo-besluit inzake openbaarmaking chat- en sms-berichten, 1 december 2022.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 1244.
Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3038.
Kamerstuk 32 805, nr. 160.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Het onderzoeksbureau heeft in hoofdstuk 7 «Achtergrond en oprichting Hulptroepen Alliantie en RGA» van het rapport, diens bevindingen opgenomen met betrekking tot de feiten en omstandigheden aangaande de achtergrond en oprichting van Hulptroepen Alliantie en RGA. In «Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 386 staat de verdeling van het geplaatste kapitaal beschreven.
Zie voor een toelichting op en een onderbouwing van die uitvoerige weergave, de aanpak en verloop van het onderzoek, de omvang van de Onderzoeksinformatie en een overzicht van de interviews en wederhoor: «Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», bijlagen B, C, en F.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», bijlage A.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», voetnoot 686 en randnummer 885.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 886 en 887.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.». bij o.a. randnummer 862 staat opgenomen dat VWS het risico accepteerde m.b.t. creditcheck.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 909 t/m 951.
Bijlage bij Kamerstukken 32 805 en 25 295, nr. 117.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», alinea 11.3.5.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 671.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 627. Ook staat op de purchase orders, de bijlage bij de die orders én de license to operate, RGA genoemd als leverancier (supplier) of preferred partner. Deze documenten zijn, onder andere, ondertekend door VWS en LCH functionarissen. Zie hiervoor «Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 869, 874, 876.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», paragraaf 18.3 en 18.4.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Alliance B.V.», randnummer 150.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Alliance B.V.», randnummers 157 en 158.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Alliance B.V.», voetnoot 480.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Alliance B.V.», randnummer 1372.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Alliance B.V.», paragraaf 2.4.5.10.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Alliance B.V.», randnummer 184.
Kamerstuk 32 805, nrs. 159 en 160.
Woo-besluit inzake openbaarmaking chat- en sms-berichten, 1 december 2022.
Kamerstuk 32 805, nr. 159.
Kamerstuk 32 805, nr. 148.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Kamerstuk 25 295, nr. 197.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummers 430-432.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 81.
Zie voor een toelichting op en een onderbouwing van de aanpak en verloop van het onderzoek, de omvang van de Onderzoeksinformatie en een overzicht van de interviews en wederhoor: «Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», bijlagen B, C, en F.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», figuur 4.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», hoofdstuk 2 «Normenkader».
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 125.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1665.
Kamerstuk 28 362, nr. 59, p. 16-17.
Kamerstuk 28 362, nr. 2.
Kamerstuk 32 805, nr. 160.
Kamerstuk 32 805, nr. 148.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», p. 41.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 122.
Zie bijvoorbeeld «Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», figuur 9 en figuur 13.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», paragraaf 10.3 (Bijlage bij Kamerstuk 32 805, nr. 148).
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», randnummer 571.
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Kamerstuk 29 477, nr. 806.
Kamerstuk 32 805, nr. 156 en Kamerstuk 35 830 XVI, nr. 8.
Kamerstuk 25 295, nr. 1279.
Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», bijlage G en Kamerstuk 32 805, nr. 142.
«Onderzoek inkoop PBM - (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.», Bijlage C.3 (pg 477).
Kamerstuk 32 805, nr. 156.
Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1103.
Kamerstuk 32 805, nr. 151.
Kamerstuk 25 295, nr. 1845.