Voorlopig verslag - Goedkeuring van het op 13 oktober 2021 te Tel Aviv tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten (Trb. 2021, 135) - Hoofdinhoud
Dit voorlopig verslag is onder nr. A toegevoegd aan wetsvoorstel 36021 - Goedkeuring van het Verdrag tussen Nederland en Israël inzake de status van hun strijdkrachten i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Goedkeuring van het op 13 oktober 2021 te Tel Aviv tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten (Trb. 2021, 135); Voorlopig verslag |
---|---|
Documentdatum | 31-05-2023 |
Publicatiedatum | 31-05-2023 |
Nummer | KST36021A |
Kenmerk | 36021, nr. A |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
2023
Vergaderjaar 2022-
36 021
Goedkeuring van het op 13 oktober 2021 te Tel Aviv tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten (Trb. 2021, 135)
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1
Vastgesteld 31 mei 2023
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel voor Goedkeuring Verdrag met de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen over dit zogeheten statusverdrag.
De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel ter Goedkeuring van het op 13 oktober 2021 te Tel Aviv tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten, en hebben hierover een aantal vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
Met dit verdrag wordt de juridische status van het Nederlandse Defensiepersoneel op het grondgebied van Israël, en ook andersom, geborgd. Dat klinkt neutraal, maar dit verdrag ligt nadrukkelijk ten grondslag aan de militaire samenwerking tussen beide landen, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. Deze leden vernemen graag van de regering hoe 1 Samenstelling:
Faber-Van de Klashorst (PVV), Ganzevoort (GL), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Atsma (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Koole (PvdA), Prast (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), Arbouw (VVD), Van Ballekom (VVD) (1e ondervoorzitter), Beukering (Fractie-Nanninga), Bezaan (PVV), Dittrich (D66), Huizinga-Heringa (CU) (2e ondervoorzitter), Dessing (FVD), Karimi (GL), Kluit (GL), Moonen (D66), Otten (Fractie-Otten), Vos (PvdA), Van Wely (Fractie-Nanninga),Raven (OSF) en Krijnen (GL).
kst-36021-A ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023
wordt aangekeken tegen het gegeven dat de krijgsmacht in Israël in belangrijke mate is gericht op het in stand houden van de bezetting van Palestijns gebied. Kan nader worden toegelicht waarom Nederland wenst samen te werken met een krijgsmacht die bezetting tot een van haar hoofdtaken heeft? Gaat dit, gelet op artikel 90, Grondwet, niet juist in tegen de Nederlandse belangen?
Steeds opnieuw komt Israël in het nieuws vanwege schendingen van de mensenrechten of het oorlogsrecht. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de militaire samenwerking op een of andere manier voorwaardelijk is gemaakt aan respect voor het internationaal recht. Als dat niet het geval is, waarom dan niet?
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag inzicht krijgen in hoe de militaire samenwerking tussen Nederland en Israël afgelopen jaren is vormgegeven. Kan een concreet, uitputtend overzicht worden gegeven van deze samenwerking vanaf 2014, toen voor het eerst gesproken werd over het afsluiten van een statusverdrag, tot nu?
Aangezien Israël, specifiek de Israëlische krijgsmacht, verantwoordelijk is voor talloze schendingen van het internationaal recht, vinden de leden van de GroenLinks-fractie het belangrijk dat militaire samenwerking niet op een of andere manier aan deze schendingen bijdraagt. Het kabinet stelt hierover zelf dat de militaire samenwerking tussen Nederland en Israël de bezetting van de Palestijnse gebieden niet mag faciliteren of versterken en dat er geen Nederlandse kennis kan worden overgedragen die zou bijdragen aan de instandhouding van deze bezetting. Deze leden vragen de regering of inzichtelijk kan worden gemaakt hoe is uitgesloten dat de samenwerking die reeds heeft plaatsgevonden, heeft bijgedragen aan bezetting en schendingen. En hoe wordt voorkomen dat toekomstige samenwerking bijdraagt aan voortgaande bezetting en verdere schendingen? Kan de regering specifiek aangegeven hoe wordt voorkomen dat kennisuitwisseling en training bijdragen aan schendingen van het internationaal recht? Hoe kan voorkomen worden dat uitgewisselde kennis wordt gebruikt ter onderdrukking van Palestijnen? De leden van de GroenLinks-fractie willen ook graag begrijpen hoe precies wordt gemonitord dat militaire samenwerking niet bijdraagt aan de bezetting.
Deze leden constateren dat mensenrechtenorganisaties keer op keer hebben gedocumenteerd dat de Israëlische krijgsmacht niet alleen verantwoordelijk is voor allerlei misdaden, maar ook dat voor daders straffeloosheid geldt. Een treurig recent voorbeeld hiervan is de moord, vorig jaar, op de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh. Israël is verantwoordelijk, blijkt uit allerlei onderzoeken, maar de dader wordt niet berecht. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of het mogelijk is militaire samenwerking met Israël voorwaardelijk te maken aan het tegengaan van straffeloosheid door Israël.
Deze leden vragen de regering aan te geven of het klopt dat Israëlische militairen die (mogelijk) verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdaden kunnen deelnemen aan de militaire samenwerking, dat er geen beleid is opgesteld om dit te voorkomen. Om welke reden is een dergelijke toetsing niet toegepast op de samenwerking met Israël? Zou dergelijke toetsing alsnog geïntroduceerd kunnen worden, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
In de eerste plaatst valt het de leden van de SP-fractie op dat de memorie van toelichting niet toelicht waarom de regering deze overeenkomst met
Israël heeft gesloten. Wat is de ratio en, specifiek, wat was destijds de aanleiding? Klopt het dat het verzoek tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst destijds van de zijde van Israël is gekomen? Zo ja, wat waren dan de motieven van de regering om hierop in te gaan? Klopt het dat een en ander plaatsvond in 2014? Zo ja, waarom heeft het dan zo lang geduurd voordat deze overeenkomst werd gesloten? Wat waren de knelpunten in de onderhandelingen?
De regering stelt dat de Status of Forces Agreement (SOFA) zelf geen samenwerking tussen de krijgsmachten inhoudt maar, zo lezen de leden van de SP-fractie in de memorie van toelichting, er is tegelijkertijd wel een Memorandum of Understanding (MOU) tussen de Ministers van Defensie van Nederland en Israël ondertekend, waarin de defensieautoriteiten van beide landen afspraken hebben gemaakt over hoe vorm te geven aan hun onderlinge defensiesamenwerking. Voorts zullen concrete samenwerkingsactiviteiten worden vastgelegd in een Jaarlijks Samenwerkingsplan. Dit leidt tot de volgende vragen bij de leden van de SP-fractie.
In de eerste plaats verzoeken deze leden, met een beroep op artikel 68 van de Grondwet, de regering het MOU aan hen te verstrekken. Zij zijn zich ervan bewust dat dit verzoek ook vanuit de Tweede Kamer is gedaan en dat de regering dit weigert omdat het Ministerie van Defensie MOU's als vertrouwelijk beschouwt. Maar het is de leden van de SP-fractie niet duidelijk of hierbij de regering ook een beroep doet op het belang van de staat in de zin van Artikel 68 Gw. Zo ja, dan vragen deze leden om een precieze onderbouwing hiervan.
Voorst vragen zij - gezien het feit dat het MOU, reeds in oktober 2021 ondertekend is - of voor het jaar voor 2022, als ook voor het jaar 2023, er al een zogenaamd Samenwerkingsplan is opgesteld. Zo ja, verzoeken de leden van de SP-fractie deze plannen eveneens met hen te delen, en zo nee, waarom niet?
Welke concrete samenwerkingsactiviteiten tussen de Nederlandse en de Israëlische strijdkrachten hebben sinds de ondertekening van het MOU plaatsgevonden? En klopt het dat ook al voor het MOU uit 2021 sprake was van militaire samenwerking tussen Nederland en Israël, en zo ja, waaruit bestond die samenwerking dan? In hoeverre is de militaire samenwerking tussen Nederland en Israël sinds het sluiten van het MOU en de SOFA geïntensiveerd of van aard veranderend? Welke door Nederland eventueel gewenste militaire samenwerking met Israël zal na ratificatie van de SOFA met Israël (beter) mogelijk zijn die nu nog niet mogelijk is? Is er nu al sprake van, of is er in het verleden ooit sprake geweest van wederzijds gebruik van trainings- en oefenfaciliteiten en/of bestaat er enig voornemen om dit in de toekomst te doen? Klopt het dat de gesloten SOFA mede bedoeld is om dergelijke (toekomstige)samen-werking te faciliteren? Welke overige NAVO- en/of EU-lidstaten zijn een dergelijke SOFA met Israël overeengekomen?
Ook vragen de leden van de SP-fractie hoeverre de SOFA ook verband houdt met mogelijke defensiecontracten met Israël. Hierbij vragen deze leden de regering specifiek of er een verband bestaat met de voorgenomen aanschaf van een Israëlisch raketsysteem. Zal de SOFA de uitvoering van deze defensiedeal met Israël vergemakkelijken? Bestaan er op dit moment voornemens van de zijde van de Nederlandse regering om in de nabije toekomst nog meer Israëlische wapens te verwerven?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie de regering een compleet overzicht (dus niet slechts een aantal voorbeelden) te geven van alle andere landen waarmee Nederland een Status of Forces Agreement (hierna SOFA) heeft gesloten. Heeft de regering de intentie om nog met meer landen een SOFA af te sluiten? Zo ja, met welke? Zijn er in het algemeen criteria waaraan een land moet voldoen, wil de Nederlandse Staat een SOFA met dat land overwegen?
Klopt het, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat als deze SOFA van kracht wordt, Israël de enige bezettingsmacht is waar Nederland een SOFA mee heeft? Maakt het voor de regering geen enkel verschil of een staat waarmee een SOFA wordt gesloten of wordt overwogen stelselmatig internationaal recht en mensenrechten schendt? Zo, nee waarom niet? Zo ja, waarom heeft dit in het geval van Israël dan niet tot een andere afweging geleid? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het risico bestaat dat hier tegenover de internationale gemeenschap mogelijk een verkeerd signaal vanuit zal gaan, juist vanuit een land, Nederland, dat zegt het internationale recht en de mensenrechten hoog in het vaandel te voeren? Heeft de regering met het sluiten van deze overeenkomst met staat Israël - gekoppeld aan de intentie om te komen tot (verdergaande) militaire samenwerking op basis van de MOU - ook rekening gehouden met een eventuele impact hiervan op de relatie met Palestina (de Palestijnse Autoriteit) en op de positie van de Palestijnen? En hoe worden, concreet, de rechten van Palestijnen geborgd in dit bedrag?
In dit verband vragen de leden van de SP-fractie ook of, en zo ja, hoe de regering kan garanderen dat de militaire samenwerking tussen Nederland en Israël de bezetting van de Palestijnse gebieden door Israël niet faciliteert of versterkt. Is de regering het in dit verband met de leden van de SP-fractie eens dat de Israëlische krijgsmacht niet gesplitst kan worden in een deel dat wel en een deel dat niet betrokken is bij de bezetting die nu reeds bijna 56 jaar voortduurt? In hoeverre zijn in het kader van de (voorgenomen) militaire samenwerking van oorlogsmisdaden verdachte Israëlische militairen ook welkom op Nederlands grondgebied en zal er ook met hen samengewerkt worden?
In samenhang met bovenstaande vragen de leden van de SP-fractie ook hoe de voorliggende SOFA, en de juridische bescherming die het biedt aan militairen van de zogenaamde Zendstaat (Israël) zich precies verhoudt tot de jurisdictie van het Internationale Strafhof met betrekking tot door Israëlische militairen in Palestijnse gebieden (mogelijk) gepleegde oorlogsmisdaden. Kan de regering garanderen dat het eerste op geen enkele manier met het tweede interfereert?
De leden van SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de bepaling in de SOFA dat militairen van de Zendstaat niet uitgeleverd kunnen worden, beperkt is tot derde landen en dat dus het Internationale Strafhof hier niet onder valt. Betekent dit dan ook dat in voorkomende gevallen van oorlogsmisdaden verdachte Israëlische militairen die in het kader van de militaire samenwerking tussen Nederland en Israël zich op het Nederlandse grondgebied bevinden door Nederland gearresteerd kunnen en zullen worden teneinde hen over te dragen aan het Internationale Strafhof? In hoeverre speelde dit punt - met betrekking tot de verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit het Statuut van Rome - een rol in de onderhandelingen met Israël? Heeft Israël pogingen ondernomen naar Nederland uitgezonden militaire personeel (in het kader van de militaire samenwerking) te vrijwaren van vervolging door het Internationale Strafhof?
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of de voorliggende SOFA met Israël op een of meerdere punten wezenlijk verschilt van (de meeste andere) bestaande SOFA's tussen Nederland en andere staten? Zo ja, op welke punten?
De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking,
E.B. van Apeldoorn
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking,
R.H. van Luijk
Eerste Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 021, A 5