Brief regering; Beleidsreactie op het eindrapport Commissie Heerma van Voss: Chroom-6 bij Defensie, Begrensde ruimhartigheid - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023 - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 71 toegevoegd aan wetsvoorstel 36200 X - Vaststelling begroting Defensie 2023.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023; Brief regering; Beleidsreactie op het eindrapport Commissie Heerma van Voss: Chroom-6 bij Defensie, Begrensde ruimhartigheid |
---|---|
Documentdatum | 31-03-2023 |
Publicatiedatum | 31-03-2023 |
Nummer | KST36200X71 |
Kenmerk | 36200 X, nr. 71 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022-
2023
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 31 maart 2023
Defensie heeft in het verleden haar medewerkers te weinig bescherming geboden tegen de blootstelling aan chroom-6. Dit kwam naar voren in het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) naar werken met chroom-6 tussen 1970 en 2015. De toenmalig Staatssecretaris van Defensie heeft daarvoor haar excuses aangeboden en in overleg met de vakbonden de Uitkeringsregeling chroom-6 Defensie in het leven geroepen. Tegelijkertijd heeft Defensie zich ingespannen om de risico's van het werken met chroom-6 en met andere gevaarlijke stoffen verder te reduceren. Defensie blijft dit doen. Veiligheid moet immers in de taakuitvoering en bedrijfsvoering van Defensie een vanzelfsprekendheid zijn.
In 2021 is op verzoek van de Tweede Kamer de Commissie Uitkeringsregeling chroom-6 Defensie, voorgezeten door prof. mr. G.J.J. Heerma van Voss (hierna: de Commissie), ingesteld. Op 29 november 2022 stuurde ik u het eindrapport, Chroom-6 bij Defensie, Begrensde ruimhartigheid, (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). Op 25 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925 X, nr. 10) ontving uw Kamer het tussenrapport van de Commissie, Chroom-6 bij Defensie, De Uitkeringsregeling in breder perspectief.
De Commissie is ingesteld naar aanleiding van de toezegging van de toenmalig Staatssecretaris van Defensie, tijdens de Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (Kamerstuk 35 300 X, nr. 2) voor het jaar 2021 van 3 december 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 33, item 4). De Commissie heeft drie opdrachten gekregen. De
kst-36200-X-71 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023
formulering van de opdrachten is gebaseerd op diverse toezeggingen en moties.1 2 3
In deze brief geef ik eerst mijn beleidsreactie op het eindrapport, waarbij ik inga op het verslag van de Commissie ten aanzien van de drie opdrachten. Daarna op de aanbevelingen en ga ik in op een aantal andere chroom-6 gerelateerde onderwerpen, in de volgorde:
-
1.Reactie op het eindrapport Commissie: Chroom-6 bij Defensie, Begrensde ruimhartigheid.
-
2.Reactie op bericht van een derde inzake een schadevergoeding voor gezondheidsschade door chroom-6.
-
3.Stand van zaken in de afhandeling van aanvragen voor een uitkering.
-
4.Rapportage van de Paritaire Commissie «Zelfreflectie Paritaire Commissie aanpak problematiek chroom-6 Defensie».
-
5.Resultaten van de in 2022 gehouden enquête over de tevredenheid met Informatiepunt chroom-6.
Conclusies Commissie
De Commissie concludeert dat de Uitkeringsregeling als geheel een evenwichtige regeling is. Voor de situaties waarop de Uitkeringsregeling betrekking heeft, is de regeling voldoende ruimhartig. Die ruimhartigheid is echter wel begrensd, door de beperkingen in de reikwijdte van de Uitkeringsregeling en de hoogte van de uitkeringen. De beperking in de reikwijdte zit in het feit dat de Uitkeringsregeling alleen de blootstelling aan chroom-6 en de aandoeningen als gevolg van blootstelling aan chroom-6 betreft. De Commissie constateert dat ook de uitvoering van de Uitkeringsregeling ruimhartig is, maar dat dit niet altijd zichtbaar is. Bij de toekenning van uitkeringen worden de regels soepel toegepast, maar dit is niet altijd voldoende kenbaar. De Commissie concludeert daarnaast dat aan het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van een causaal verband tussen een aandoening en blootstelling tijdens het werk, moet worden vastgehouden.
In haar rapport doet de Commissie verslag van de drie opdrachten die bij de Commissie zijn neergelegd. Daarnaast doet de Commissie een aantal concrete aanbevelingen om kleinere knelpunten aan te pakken en de uitvoering transparanter te maken. Ik zal eerst op de behandeling van de opdrachten ingaan, en daarna op de aanbevelingen van de Commissie.
Eerste opdracht
De eerste opdracht aan de Commissie betreft de vraag hoe de Uitkeringsregeling zich verhoudt tot het wettelijk kader, vergelijkbare regelingen en het rapport en de aanbevelingen van de Commissie Vergemakkelijken Schadeafhandeling Beroepsziekten (hierna: Commissie VSAB). In haar tussenrapport van september 2021 heeft de Commissie deze opdracht uitgebreid beantwoord waarbij de Uitkeringsregeling uitvoerig is geanalyseerd op haar juridische inhoud en vergeleken met andere Rijksbrede vergoedingsregelingen. Bij de vergelijking met het wettelijk kader constateert de Commissie dat de Uitkeringsregeling ten doel heeft om sneller tot uitkering te komen dan via een civielrechtelijke procedure.
Als keerzijde van die snelheid, is de regeling in bepaalde mate grofmazig waarbij niet de werkelijk geleden schade wordt vergoed. Ten opzichte van het door de Commissie VSAB voorgestelde systeem, kent de Uitkeringsregeling een differentiatie naar de ernst van de aandoening. Dit zou zowel tot hogere als lagere uitkeringen kunnen leiden dan voortvloeien uit de aanbevelingen van de Commissie VSAB. De Commissie komt in het eindrapport tot het oordeel dat de Uitkeringsregeling als geheel een evenwichtige regeling is, die aansluit bij soortgelijke schadevergoedings-regelingen en het aansprakelijkheidsrecht.
Tweede opdracht
De tweede opdracht aan de Commissie betrof de vraag of de arbeidsomstandigheden op de Prepositioned Organizational Materiel Storage sites (hierna: POMS) dermate uniek waren ten opzichte van die op andere defensielocaties waar gewerkt is met chroom-6 dat het op grond daarvan gerechtvaardigd zou zijn om alleen voor de POMS een aparte regeling vast te stellen. De Commissie concludeert dat het onderzoek (onder verantwoordelijkheid van het RIVM) naar beste vermogen is uitgevoerd. Geconstateerd wordt dat de arbeidsomstandigheden vergelijkbaar waren en de Commissie is van oordeel dat op basis van de huidige informatie er onvoldoende gronden zijn om alsnog een aparte rechtspositie voor blootstelling aan chroom-6 te rechtvaardigen voor (oud-)medewerkers van de POMS en hun nabestaanden. Ik sluit me bij deze conclusie aan en blijf bij het eerdere standpunt dat er voor de (oud-)medewerkers van de POMS en hun nabestaanden geen aparte regeling komt.
Derde opdracht
Bij de derde opdracht aan de Commissie werd gevraagd een impactanalyse te maken van de opties waarbij een ruimere collectieve regeling zou worden vastgesteld waardoor iedere (oud-)medewerker die mogelijk is blootgesteld aan chroom-6 - of andere gevaarlijke stoffen - een uitkering zou krijgen. Het gaat hierbij om het loslaten van (1) het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van blootstelling en een ziekte en (2) het bestaan van causaliteit tussen ziekte en blootstelling aan chroom-6. Deze vraagstelling is ontleend aan gewijzigde motie van het lid Belhaj c.s. (Kamerstuk 35 570 X nr. 60).
De eerste deelvraag (loslaten van het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van blootstelling en een ziekte)
Deze deelvraag heeft een breed karakter, namelijk de consequenties van de eventuele keuze voor een vergoeding voor mogelijke blootstelling zonder dat een ziekte is opgetreden. Onderzocht is de optie waarbij wordt uitgegaan van een vergoeding voor angstschade, of voor een algemene onverplichte tegemoetkoming wegens het niet nakomen van de zorgplicht van de werkgever bij werken met gevaarlijke stoffen, zonder dat men daarvan ziek is geworden. De Commissie tekent hierbij aan dat het mogelijke aantal (oud-)medewerkers dat is blootgesteld, omvangrijk is. Dit blijkt uit het RIVM-onderzoek uit 2021 waarin staat dat tussen 1970-2015 mogelijk 850.000 medewerkers van Defensie in contact kunnen zijn geweest met een gevaarlijke stof. Daarbij overweegt de Commissie dat lang niet alle 850.000 medewerkers zich door Defensie «beschadigd» voelen en menen dat zij daarvoor gecompenseerd moeten worden. De Commissie schrijft dat het de vraag is of invoering van een zo ruime regeling niet als onrechtvaardig wordt gezien, ook buiten Defensie. De vraag zou volgens de Commissie dan ook kunnen rijzen of dit niet zou leiden tot een onafzienbare hoeveelheid van dergelijke regelingen op vergelijkbare gebieden. Ook voor medewerkers die wel ziek zijn geworden, kan dit als onrechtvaardig worden beschouwd. Daarbij zouden de financiële consequenties groot zijn, stelt de Commissie. Zij gaat uit van ongeveer € 5,95 miljard netto voor Defensie. De Commissie gaat in haar antwoord in op een aantal nadere overwegingen, die ik hieronder beschrijf.
Verschil met situatie in Tilburg
De situatie in Tilburg, waar wel een algemene vergoeding is toegekend, vertoont belangrijke verschillen met die van Defensie, stelt de Commissie. Verschillen die genoemd worden zijn het groter aanwijsbaar risico op schade, de mede door de beperktere omvang duidelijkere afbakening en het feit dat deze medewerkers niet vrijwillig werkten in de functie, maar dat het werk was opgedragen als tegenprestatie voor een bijstandsuitkering. Het is de Commissie gebleken dat bij sommige (oud-)medewerkers van Defensie wel gevoelens van rechtsongelijkheid ten opzichte van deze groep leven, maar de Commissie stelt dat er toch ook wel verschillen zijn die maken dat voor de Tilburgse regeling een aparte rechtvaardiging bestaat.
Regeling alleen voor chroom-6
De Commissie geeft tot slot aan dat ook een algemene vergoeding specifiek voor blootstelling aan chroom-6 (en dus niet voor andere gevaarlijke stoffen) aanzienlijke maatschappelijke consequenties zou hebben. De Commissie schrijft dat toekenning van een uitkering aan allen - mede gezien de omvang van de bedragen die hiermee gemoeid zullen zijn - in de samenleving wellicht ook zal worden gezien als onrechtvaardig. Voor de afbakening van een regeling waarbij de mate van blootstelling leidend is (ook als wordt gekozen voor een regeling voor specifieke groepen die in hogere mate zijn blootgesteld aan chroom-6 of andere gevaarlijke stoffen) ontbreekt volgens de Commissie een duidelijk criterium voor de afbakening. Het arbitraire karakter van een dergelijke grens, kan ook weer worden gezien als onrechtvaardig.
De tweede deelvraag (loslaten van het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van het bestaan van causaliteit tussen ziekte en blootstelling aan chroom-6)
Deze deelvraag gaat over de gevallen waarbij de (oud-)medewerker wel ziek is, maar die ziekte niet valt te relateren aan de blootstelling aan chroom-6 of andere gevaarlijke stoffen op basis van wetenschappelijk onderbouwde criteria waarbij minimaal sprake moet zijn van een ziekte die ervan verdacht wordt veroorzaakt te kunnen zijn door blootstelling aan chroom-6 of de gevaarlijke stof. De Commissie geeft aan dat daarbij gedacht kan worden aan twee situaties. Aan de ene kant (a) gaat het om het na blootstelling aan chroom-6 optreden van een ziekte waarvan niet vaststaat of deze door chroom-6 kan zijn veroorzaakt. Aan de andere kant kan het gaan om (b) ziektes die kunnen zijn veroorzaakt door het werken met andere gevaarlijke stoffen dan chroom-6.
-
a.Ziekte waarvan niet vaststaat of deze kan zijn veroorzaakt door chroom-6
Het RIVM heeft een onderverdeling gemaakt in vier categorieën als maat voor de waarschijnlijkheid dat een aandoening (mede) kan zijn veroorzaakt door werkgerelateerde blootstelling aan chroom-6. Dit zijn categorie 1 (chroom-6 kan de ziekte hebben veroorzaakt bij mensen), categorie 2 (chroom-6 wordt ervan verdacht de ziekte te kunnen veroorzaken bij mensen), categorie 3 (het is nog onvoldoende duidelijk of chroom-6 de ziekte kan veroorzaken bij mensen) en categorie 4 (er zijn geen overtuigende aanwijzingen gevonden dat blootstelling aan chroom-6 de ziekte kan veroorzaken bij mensen). Deze vraagstelling richt zich vooral op de ziektes uit categorie 3.
De Commissie constateert dat Defensie met de bonden is overeengekomen om naast de aandoeningen in categorie 1 ook die in categorie 2 onder de Uitkeringsregeling te laten vallen. De Commissie stelt dat de toewijzing van uitkering bij ziekten uit categorie 2 in wezen al verder gaat dan het burgerlijk recht vereist, omdat de causaliteit hier niet vaststaat. Wel sluit deze ruime uitleg volgens de Commissie aan bij het criterium «voorshands aannemelijk», dat is geïntroduceerd door de Commissie VSAB, waarop de Regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (hierna: Regeling TSB) is gebaseerd. Deze regeling berust ook op het beginsel van causaliteit. De Commissie stelt dat het niet wenselijk is dat de Uitkeringsregeling en Regeling TSB in uitgangspunten en toepassing te zeer uiteenlopen om rechtsongelijkheid te vermijden. Bij het toekennen van een (weliswaar mogelijk bescheidener) uitkering in (sommige) gevallen van aandoeningen in categorie 3, zou door het loslaten van het beginsel van causaliteit volgens de Commissie waarschijnlijk een eindeloze discussie losbarsten over de vraag waarom dit dan niet zou gelden voor andere (ernstige) aandoeningen waarbij het causaal verband evenmin kan worden vastgesteld.
-
b.Ziektes die kunnen zijn veroorzaakt door het werken met andere gevaarlijke stoffen dan chroom-6.
De Commissie geeft verder aan dat het doen van onderzoek naar andere gevaarlijke stoffen, op de wijze waarop dit voor chroom-6 en CARC gedaan is, ondoenlijk lijkt. Dit is eerder ook door het RIVM ontraden en ook zo door de Paritaire Commissie in haar aanbevelingen overgenomen. Onderzoek door het RIVM geeft aan dat er voor een vergelijkbaar onderzoek onvoldoende informatie beschikbaar is, met name om de blootstelling in kaart te brengen. De benodigde informatie betreft enerzijds informatie over de (samenstelling van de) stoffen en anderzijds informatie over de omstandigheden waaronder de medewerkers met de stoffen hebben gewerkt. Het RIVM geeft aan dat door gebrek aan de noodzakelijk informatie een dergelijk onderzoek geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken zal opleveren.
De Commissie concludeert dat de financiële consequenties van een regeling die zou voorzien in een uitkering in de beide door de motie bedoelde gevallen - zoals hierboven beschreven onder a en b - moeilijk te begroten zijn.
Reactie op derde opdracht
De Commissie constateert dat uitbreiding van de Uitkeringsregeling door het loslaten van de eis van een causaal verband tussen aandoening en blootstelling aan chroom-6 tot onrechtvaardigheden zou leiden, los van de mogelijk onoverzienbare omvang van de financiële gevolgen. Het ontbreekt hiervoor aan voldoende duidelijke criteria.
Dit betekent dat ik het vereiste van een causaal verband tussen de ziekte en de blootsteling aan chroom-6 blijf hanteren, waarbij er voor een recht op een uitkering voor is gekozen niet alleen ziektes uit categorie 1 maar ook ziektes uit categorie 2 op te nemen. Gezien de constateringen over de de grote effecten die het loslaten van het vereiste van causaal verband met zich mee brengt, ligt uitbreiding van de Uitkeringsregeling niet in de rede.
Aanbevelingen t.a.v. enkele knelpunten en een transparante uitvoering
De Commissie doet een aantal aanbevelingen om kleinere knelpunten aan te pakken en de uitvoering transparanter te maken. Ik ga hieronder in op de aanbevelingen en ik hanteer hierbij de clustering zoals de Commissie die heeft gehanteerd in haar rapport:
-
a.Reikwijdte van de uitkering (aanbeveling 1 t/m 3).
-
b.Flexibiliteit binnen de Uitkeringsregeling (aanbeveling 4 t/m 8).
-
c.Bijzondere aspecten (aanbeveling 9 t/m 12).
-
d.Procedurele aspecten (aanbeveling 13 t/m 15).
Ik kan daarbij reeds aangeven de aanbevelingen op twee na volledig over te nemen, waarbij steeds zo goed mogelijk in de geest van de aanbeveling wordt gehandeld. Aanbeveling 11 neem ik gedeeltelijk over. Vooralsnog is er geen aanleiding aanbeveling 9 over te nemen, maar mocht die er later wel zijn, dan dan wordt het overnemen van deze aanbeveling heroverwogen.
-
a.Reikwijdte van de uitkering (aanbeveling 1 t/m 3)
Aanbevolen wordt om vast te houden aan het vereiste van een causaal verband tussen blootstelling aan chroom-6 en de ziekte (aanbeveling 1). Wel moet in individuele gevallen voldoende souplesse worden betracht bij het aannemen van een causaal verband. Om hieraan tegemoet te komen is richting de uitvoerder van de Uitkeringsregeling benadrukt in individuele gevallen voldoende souplesse te (blijven) betrachten.
Claims andere gevaarlijke stoffen
Aanbevelingen 2 en 3 zien op (oud-)medewerkers die ziek zijn geworden in verband met blootstelling aan andere gevaarlijke stoffen dan chroom-6 en CARC. Met aanbeveling 2 adviseert de Commissie Defensie te bevorderen dat (oud-) medewerkers met schade als gevolg van het werken met andere gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk gebruik kunnen maken van de Regeling TSB. Deze regeling, die begin dit jaar in werking is getreden, biedt werkenden met een stoffengerelateerde beroepsziekte via een eenmalige financiële tegemoetkoming een maatschappelijke erkenning voor hun beroepsziekte. Vooralsnog zijn in deze regeling drie beroepsziekten opgenomen. Deze zijn mede gebaseerd op de «voorlopige lijst ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten» die door het Nederlands Centrum van Beroepsziekten (hierna: NCvB) is opgesteld in 2022 op grond van de meest recente wetenschappelijke inzichten en ervaringen in het buitenland.
Ik neem de aanbeveling van de Commissie over. Indien (oud-)medewerkers bij Defensie een claim indienen in verband met blootstelling aan een gevaarlijke stof, of vragen stellen aan Defensie, worden zij geïnformeerd over het bestaan van de Regeling TSB, indien dit relevant is, gezien de aandoening van betrokkene. Daarnaast worden zij gewezen op de website van het Instituut Slachtoffers Beroepsziekten Gevaarlijke stoffen (hierna: ISBG) waar de aanvraag ook kan worden ingediend. Defensie onderhoudt contact met het ISBG, zodat eventuele verzoeken om informatie vanuit het ISBG of de (oud-)medewerker actief worden opgepakt. Tegelijkertijd blijft Defensie zich als werkgever verantwoordelijk voelen, zoals ik hieronder weergeef.
Met aanbeveling 3 adviseert de Commissie de mogelijkheden om te voorzien in een passende tegemoetkoming voor (oud-)medewerkers die gezondheidsschade hebben opgelopen als gevolg van het werken met andere gevaarlijke stoffen dan chroom-6 en CARC beter uit te werken, voor zover de Regeling TSB nog niet voorziet in een tegemoetkoming voor de betreffende ziekte. De Commissie adviseert bredere bekendheid te geven aan deze mogelijkheden en de daarbij te hanteren werkwijze meer transparant te maken.
Ook deze aanbeveling neem ik over. Defensie wijst (oud-)medewerkers op de mogelijkheden voor het indienen van een claim bij Dienstencentrum Juridische Dienstverlening, afdeling Claims van het Defensie Ondersteu-ningscommando (hierna JDV/Claims), ook als hun aandoening kan zijn opgelopen als gevolg van het werken met andere gevaarlijke stoffen dan chroom-6 en CARC. Hiervoor is een folder opgesteld met een stappenplan. Nadat een claim is ingediend, ondersteunt Defensie de betreffende medewerker - die primair zelf verantwoordelijk is voor de onderbouwing van de claim - bij het verzamelen van informatie. Hiertoe werken binnen de organisatie letselschadejuristen en verschillende specialisten op het gebied van gevaarlijke stoffen met elkaar samen. Het feit dat het vaak gaat over situaties van vele jaren geleden, maakt het niet altijd eenvoudig. Informatie is niet altijd meer beschikbaar. Dit kan onder andere komen doordat bewaartermijnen van de Archiefwet verstreken zijn of een stof pas later als bijvoorbeeld kankerverwekkend geclassificeerd werd.
De Commissie adviseert in het kader van bovengenoemde aanbeveling dat Defensie ten aanzien van de overige gevaarlijke stoffen - zo mogelijk in samenwerking met het Landelijk expertisecentrum stoffengerelateerde beroepsziekten (hierna: Lexces) - nader onderzoek verricht. In navolging van dit advies heb ik contact gelegd met het Lexces, dat op 1 juli 2022 is opgericht om kennis en expertise op het gebied van gevaarlijke stoffen en gezondheidsrisico's voor werkenden in Nederland te bundelen. Daarmee zijn zij hét landelijk expertisecentrum en dragen zij bij aan preventie en beoordeling van beroepsziekten. Defensie is in overleg met het Lexces om de samenwerking zo efffectief mogelijk in te richten. Daarbij zorgt Defensie ervoor dat het Lexces alle informatie van Defensie ontvangt die zij nodig heeft en zal Defensie de informatie en onderzoeksresultaten van het Lexces betrekken bij de beoordeling van claims en bij preventie inzake andere gevaarlijke stoffen.
De verwachting is voorts dat mede dankzij de oprichting van Lexces, meer beroepsziekten kunnen worden toegevoegd aan de Regeling TSB. Vanwege een zorgvuldige uitvoering is gestart met een beperkt aantal beroepsziekten en geleidelijk worden - zodra duidelijk is dat dit verantwoord kan - meer beroepsziekten aan de regeling toegevoegd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer hierover op 27 juni 2022 (Kamerstuk 25 883, nr. 442) geïnformeerd.
Op de hierboven genoemde manier wil ik mij inspannen om (oud-)medewerkers zo goed mogelijk te begeleiden bij een ingediende claim om te bezien of een passende tegemoetkoming mogelijk is, binnen mogelijkheden die het wettelijk stelsel van aansprakelijkheidsrecht biedt. Juist dit onderdeel noemde de Commissie als positief punt van de Uitkeringsregeling en daarom hecht ik daar waarde aan.
-
b.Flexibiliteit binnen de Uitkeringsregeling (aanbeveling 4 t/m 8)
De aanbevelingen 4, 5, 6, 7 en 8 gaan over de manier waarop de Uitkeringsregeling wordt uitgevoerd, over het gebruik van de hardheidsclausule en de transparantie over welke mogelijkheden de Uitkeringsregeling biedt. Bijvoorbeeld over de mogelijkheid van het aanvragen van voorzieningen in bijzondere gevallen. Deze aanbevelingen zijn inmiddels ten uitvoer gebracht door aanvullende bekendheid te geven aan de mogelijkheid van het aanvragen van voorzieningen in bijzondere gevallen (aanbeveling 4). Daarnaast heeft de hardheidsclausule uitdrukkelijk een grotere plaats in de toepassing van de Uitkeringsregeling gekregen (aanbeveling 5). Dit gebeurt door in de beslissingen expliciet te maken dat souplesse wordt betracht of door aan te geven wanneer de hardheidsclausule wordt gebruikt. Onderzocht wordt welke beleidsregels kunnen worden opgesteld (aanbeveling 6). Daarbij moet worden opgemerkt dat het veelal casuïstische en specifieke situaties zijn, die zich per definitie lastig laten vatten in een algemene beleidsregel. Ook wordt de hardheidsclausule uit eigener beweging en ruimhartig toegepast en het gebruik hiervan wordt geregistreerd (aanbeveling 7 en 8).
-
c.Bijzondere aspecten (aanbeveling 9 t/m 12)
De Commissie beveelt aan de forfaitaire materiële schadevergoeding bij ernstige aandoeningen aan de daadwerkelijke medische kosten te relateren (aanbeveling 9). Daarbij wordt de suggestie gedaan te kijken naar de inmiddels opgedane ervaringen. Defensie heeft om dit na te gaan bij de uitvoerder van de Uitkeringsregeling navraag gedaan naar de ervaringen met aanvragen voor hogere materiële kosten bij bepaalde ernstige ziekten. Bij de uitvoerder zijn geen situaties bekend waarin dit een probleem vormde. Daar kan bij meespelen dat dergelijke medische kosten via de voorziening voor bijzondere gevallen kunnen worden vergoed. Indien er sprake is van hogere materiële kosten dan waarin de Uitkeringsregeling voorziet, kan de (oud-)medewerker een claim indienen bij JDV/Claims. De schadepost «medische kosten» wordt wel eens genoemd door de belangenbehartiger, maar er wordt verder geen bedrag aan gekoppeld of onderbouwing verstrekt. Vooralsnog is er geen aanleiding de uitkering voor de materiële kosten te verhogen bij ernstige aandoeningen. Mocht later blijken dat een hogere vergoeding in de rede ligt, dan zal dit worden heroverwogen.
Angstschade
De Commissie beveelt aan om in individuele gevallen een bedrag aan schadevergoeding toe te kennen aan personen die aantoonbaar schade hebben geleden als gevolg van angst voor de gevolgen van blootstelling aan chroom-6 (aanbeveling 10). Claims in verband met angstschade worden al op individuele basis beoordeeld bij JDV/Claims. Daarbij moet de (angst)schade gemotiveerd worden, zoals de Commissie ook aangeeft. Tot op heden is slechts in enkele gevallen door de (oud-)medewerker een nadere onderbouwing gegeven van de klachten. In situaties waarin de (oud-)medewerker aantoonbaar schade lijdt door angst voor de blootstelling aan chroom-6, of een andere gevaarlijke stof, wordt de schade vergoed. Hiermee wordt aan deze aanbeveling al invulling gegeven. Aan (oud-)medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6 en die als gevolg daarvan tot een risicogroep behoren, biedt Defensie daarnaast het Persoonlijk Gezondheidskundig Consult aan. Dit is een consult bij de Polikliniek Mens & Arbeid van het Amsterdam Medisch Centrum dat aan (oud-)medewerkers wordt aangeboden die zijn blootgesteld aan chroom-6 en die zich zorgen maken over hun gezondheid. Tot op heden hebben 22 (oud-)medewerkers hiervan gebruik gemaakt. Dit consult gebeurt op kosten van Defensie en biedt de mogelijkheid om individuele vragen te beantwoorden en zorgen te bespreken. Het gesprek gaat uit van de behoefte van de hulpvrager. Indien uit het consult volgt dat nader medisch chroom-6 gerelateerd onderzoek wenselijk is, kan de Polikliniek Mens & Arbeid hiervoor doorverwijzen. De eventuele kosten van het verplicht eigen risico voor de ziektekostenverzekering worden in dit geval door Defensie vergoed.
Nabestaanden chroom-6 slachtoffers
De Commissie besteedt in haar eindrapport - specifiek in aanbeveling 11 en 12 - ook aandacht aan nabestaanden van de (oud-)medewerkers die (mede) ziek zijn geworden door werken met chroom-6. De Commissie beveelt een wijziging aan van artikel 7 van de Uitkeringsregeling, opdat nabestaanden recht hebben op het immateriële deel van de uitkering (smartengeld) dat de (oud-)medewerker zou hebben gekregen, ook als deze géén aanvraag heeft kunnen doen voor zijn of haar overlijden (aanbeveling 11). Het overnemen van deze aanbeveling zou betekenen dat er wordt afgeweken van het bestaande recht en andere tegemoetkomings-regelingen. Dit creëert ongelijkheid tussen nabestaanden en dat is onwenselijk. Immateriële schadevergoeding is in het bestaande recht namelijk «hoogstpersoonlijk». Hieronder leg ik uit wat dat betekent en waarom ik de aanbeveling niet geheel overneem.
Het gaat hier om de uitkering voor de immateriële schade die de (oud-) medewerker lijdt in verband met geleden pijn en ongemak door de ziekte. In de Uitkeringsregeling kan dit gaan om bedragen tussen de € 8.522,18 en € 45.451,61. Op grond van het Burgerlijk Wetboek4 gaat het recht op immateriële schadevergoeding alleen over op de nabestaande, als de benadeelde zélf aan de wederpartij heeft meegedeeld dat hij aanspraak op de vergoeding maakt. Reden hiervoor is dat de (aanspraak op) een immateriële schadevergoeding een «hoogstpersoonlijk karakter» heeft: het doel van de vergoeding is om het eigen verdriet van de (oud-)medewerker te compenseren. Als de (oud-)medewerker zelf geen aanspraak heeft gemaakt op de vergoeding van zijn schade, is het minder snel gerechtvaardigd om die aanspraak, automatisch over te laten gaan op zijn erfgenamen.
Bij het opstellen van de Uitkeringsregeling is bij het bestaande recht aangesloten. De Commissie wijst er zelf ook op dat dit op dezelfde wijze geldt voor de Regeling TSB, de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-Regeling) en de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE (Regeling CSE). Dit neemt niet weg dat er voor de Uitkeringsregeling naar mogelijkheden is gezocht om de nabestaanden zoveel mogelijk tegemoet te komen. Daarbij is besloten om ook een verzoek van een (oud-)medewerker op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling5 die in maart 2015 in werking trad, aan te merken als een aanvraag voor de Uitkeringsregeling. De Uitkeringsregeling trad in 2018 in werking voor de POMS en in 2021 voor de andere Defensielocaties.
De immateriële schade van de (oud-)werknemer - zoals hierboven omschreven - dient te worden onderscheiden van de immateriële schade van zijn nabestaanden. Het verdriet dat een nabestaande zelf lijdt door het overlijden van zijn naaste, wordt ook wel affectieschade genoemd. Sinds 1 januari 2019 komt affectieschade naar Nederlands recht voor vergoeding in aanmerking (Stb. 2018, nr. 132). Naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden hebben sindsdien dus een eigen aanspraak op schadevergoeding voor hun eigen verdriet. Aan de wetswijziging is geen terugwerkende kracht toegekend. Dit betekent dat een vergoeding van affectieschade alleen aan de orde is, als het schade-veroorzakende feit op of na 1 januari 2019 heeft plaatsgehad. Vanaf 2015 is bij Defensie een gericht beleid gevoerd op het voorkomen van mogelijke blootstelling aan chroom-6. Hierdoor is na 1 januari 2019 slechts incidenteel gezondheidsschade door blootstelling aan chroom-6 te verwachten. Nabestaanden van chroom-6 slachtoffers zullen vrijwel nooit in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade omdat de blootstelling aan chroom-6 in de regel (ver) voor 2019 zal hebben plaatsgevonden. Dit geldt overigens ook voor nabestaanden van slachtoffers in de zin van de hierboven genoemde regelingen; de Regeling TSB, de TAS-Regeling en de CSE-Regeling. Omdat ook daar de blootstelling veelal (ver) voor die datum zal hebben plaatsgevonden, zal een claim hiervoor bij de voormalig werkgever van de naaste, doorgaans niet slagen.
Het voorgaande laat onverlet dat ik aanbeveling 11 wel gedeeltelijk kan overnemen. Ik ben voornemens om het recht op een uitkering in bijzondere gevallen uit te breiden, ook als er nog geen aanvraag is gedaan door de (oud-)medewerker. Daarbij wordt dan bijvoorbeeld wel de voorwaarde gesteld dat de (oud-)medewerker contact heeft gelegd met de uitvoerder van de Uitkeringsregeling met het verzoek om een aanvraagformulier toe te sturen. Het gaat dan om de situatie waarin de (oud-)medewerker concreet kenbaar heeft gemaakt dat hij of zij een aanvraag wil indienen, maar dat nog niet heeft gedaan. Het moet duidelijk zijn dat de (oud-)medewerker de intentie had een aanvraag in te dienen. Hiermee zoek ik aansluiting bij de wijze waarop hiermee wordt omgegaan in de Regeling TSB en de TAS-Regeling. De rechtsgelijkheid tussen slachtoffers van beroepsziekten en nabestaanden wordt op deze wijze zoveel mogelijk gewaarborgd.
Daarnaast vind ik het belangrijk om nabestaanden verdergaand tegemoet te komen, door aanbeveling 12 over te nemen. Deze aanbeveling strekt tot het verhogen van de materiële schadevergoeding en de nabestaandenuit-kering. Zo komt de uitkering aan de nabestaanden meer in verhouding te staan met de werkelijke schade, met name de uitvaartkosten. Over de hoogte van dit bedrag wordt zo spoedig mogelijk in overleg getreden met de Centrales voor Overheidspersoneel. Hoewel een tijdspad hiervoor op dit moment niet is aan te geven, zal dit voortvarend worden opgepakt. Bij verhogen van bedragen naar aanleiding van de aanbevelingen, zullen nabetalingen volgen aan (oud-)medewerkers of nabestaanden die in het verleden op grond van de Uitkeringsregeling reeds een betaling hebben ontvangen.
Ik wil hierbij benadrukken dat ook in de huidige situatie voor de materiële schade een beroep kunnen doen op de Uitkeringsregeling en op een overlijdensschadevergoeding. Zij hebben namelijk recht op een materiële uitkering nabestaande van geïndexeerd € 4.374,22 (begrafeniskosten) en op het materiële deel van de uitkering van € 4.374,22, waar de (oud-)medewerker recht op zou hebben gehad. Dit is in overeenstemming met de manier waarop het Convenant Instituut Asbestslachtoffers is opgebouwd.
Belangrijk is ook dat nabestaanden -naast de uitkeringen uit de Uitkeringsregeling - een claim kunnen indienen bij JDV/Claims voor de overlijdens-schade die ontstaat door het overlijden van de (oud-)medewerker als het uit de Uitkeringsregeling ontvangen bedrag niet toereikend is. Overlij-densschade is de materiële schade die ontstaat doordat de overleden (oud-)medewerker de nabestaande niet meer kan onderhouden of verzorgen. Dit omvat de kosten van de begrafenis en de kosten van gederfd levensonderhoud. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan compensatie van het weggevallen inkomen, van kosten voor huishoudelijke hulp en kinderopvang.
Onderzoek naar maatwerk bij hardvochtige gevallen
Tot slot verwijs ik naar de kabinetsreactie van 18 november 2022 over het Onderzoek hardvochtige effecten (Kamerstukken 29 362 en 26 448, nr. 313). Als voorbeeld van hardvochtigheden wordt in deze kabinetsreactie benoemd dat een werknemer geen contact met de uitvoeringsorganisatie heeft kunnen leggen omdat er vanwege wachtlijsten bij medisch specialisten nog geen diagnose kon worden gesteld. In de kabinetsreactie is toegezegd te bezien of de TAS Regeling kan worden aangepast om in dergelijke hardvochtige gevallen toch een uitkering te verstrekken aan de nabestaanden. Daarbij zal ook gekeken worden naar de Regeling TSB. Zodra hiervan de uitkomsten worden gepresenteerd, zal worden nagegaan wat dit betekent voor de Uitkeringsregeling en of er aanleiding is deze aan te passen.
-
d.Procedurele aspecten (aanbeveling 13 t/m 15)
Met aanbeveling 13 beoogt de Commissie meer bekendheid te geven aan de Onafhankelijke Adviescommissie Uitkeringsregeling in de bezwaarfase. Deze wordt voorgezeten door prof. dr. W. van Rhenen. Er zijn inmiddels nadere afspraken gemaakt met de uitvoerder van de Uitkeringsregeling over het actief informeren van (oud-)medewerkers met een aanvraag in de bezwaarfase over de Onafhankelijke Adviescommissie Uitkeringsregeling. Ook is de bezwaarclausule aangepast, zoals de Commissie heeft aanbevolen in aanbeveling 14.
De Commissie beveelt in aanbeveling 15 aan in de Uitkeringsregeling uitdrukkelijk te bepalen dat een aanvraag van uitkering op grond van deze regeling de verjaring stuit tot het moment van het besluit op de aanvraag. Aangezien dit tot een wijziging leidt van de Uitkeringsregeling, bespreek ik dit met de Centrales voor Overheidspersoneel.
Afsluitend
De Commissie verschaft met haar onderzoek, analyse en antwoorden de gevraagde duidelijkheid. Ik hoop dat met het overnemen van de aanbevelingen de Uitkeringsregeling en de uitvoering daarvan verder wordt verbeterd. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat dit dossier voor vele (oud-)medewerkers en hun nabestaanden nog geen afgesloten hoofdstuk is. Net als de Commissie ben ik door de gesprekken met de oud-medewerkers en de nabestaande geraakt door het leed dat zij hebben ondervonden en nog ondervinden. Ik zal mij blijven inzetten voor een goede uitvoering van de Uitkeringsregeling en het voorzien in de nazorg aan de (oud-)medewerkers en nabestaanden. Daaraast wil ik mijn dank uitspreken naar de leden van de Commissie. Hun werk verschaft een breder inzicht en draagt bij aan de verbetering van de Uitkeringsregeling en de uitvoering daarvan.
In uw brief van 18 oktober 2022, verzoekt u mij, namens de Vaste Commissie voor Defensie, voor 2 november 2022 een schriftelijke reactie te geven op het bericht van een derde inzake een schadevergoeding voor gezondheidsschade door chroom-6. In mijn brief van 1 november 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 13) heb ik u laten weten eerst het eindrapport van de Commisse af te wachten alvorens een inhoudelijke reactie te geven.
Samengevat wordt in dit bericht van een derde gepleit voor een vergoeding voor alle werkenden die bij Defensie blootgesteld hebben gestaan aan gevaarlijke stoffen en waarbij Defensie niet de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen in acht heeft genomen. Daarbij maakt het niet uit of zij daardoor ziek zijn geworden of niet. In dit voorstel is de aanwezigheid van een causaal verband tussen de blootstelling en een ziekte geen voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding. Gezien de aanbeveling van de Commissie vast te houden aan het vereiste van een causaal verband tussen blootstelling aan de gevaarlijke stof en een ziekte of aandoening, zie ik geen aanleiding het voorstel zoals verwoord in het bericht van een derde op te volgen. Het antwoord op dit verzoek stuur ik ook rechtstreeks aan deze derde.
Onderstaand overzicht is gebaseerd op de stand van zaken per 17 maart 2023.
-
•In totaal hebben 741 (oud-)medewerkers en nabestaanden een uitkering ontvangen op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling en/of van de Uitkeringsregeling. Er is netto 11,8 miljoen euro aan uitkeringen uitbetaald. Dit betreft de som van alle door de aanvragers ontvangen uitkeringen.
-
•Er zijn 929 aanvragen voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling ingediend en afgehandeld. Hiervan hebben 357 (oud-)medewerkers een tegemoetkoming ontvangen. In 572 zaken bestond geen aanspraak op een tegemoetkoming. De Tijdelijke Coulanceregeling is niet meer in werking.
-
•Er zijn 726 aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling. Hiervan zijn 390 aanvragen toegekend en 311 aanvragen afgewezen. De redenen voor een afwijzing zijn het niet voldoen aan de in de Uitkeringsregeling gestelde voorwaarden voor wat betreft de aandoening, de functie of werkzaamheden of, indien relevant, de duur van de blootstelling. Thans zijn 25 aanvragen in behandeling.
-
•Daarnaast zijn 443 (oud-)medewerkers die eerder een tegemoetkoming hebben ontvangen uit de Tijdelijke Coulanceregeling of de Uitkeringsregeling door de uitvoerder van de regeling individueel benaderd om te bezien of zij recht hebben op een aanvullende uitkering op grond van de gewijzigde Uitkeringsregeling. Hiervan hebben 280 (oud-) medewerkers een aanvullende uitkering ontvangen. In 157 gevallen bleek geen aanspraak te bestaan op een aanvulling op de eerder toegekende uitkering. Er zijn 6 zaken die nog moeten worden afgedaan.
Het aantal nieuwe aanvragen voor een uitkering varieert het laatste jaar tussen de 5 en 10 per maand. Naar verwachting zal dit de komende jaren nietveranderen.
De Paritaire Commissie aanpak problematiek chroom-6 Defensie (hierna: Paritaire Commissie) heeft het eigen functioneren tegen het licht gehouden. De voorzitter van de Paritaire Commissie heeft de rapportage op 16 januari 2023 aan mij verzonden. De zelfreflectie is samengesteld op basis van individuele interviews met (voormalige) commissieleden. De rapportage gaat over de samenstelling, organisatie en werkwijze van de Paritaire Commissie bij de uitvoering van haar taken. Voorts reflecteren de commissieleden op de impact die de Commissie met de uitvoering van haar taken heeft gerealiseerd en de lessen die naar hun mening kunnen worden getrokken voor eventueel toekomstige commissies.
In algemene zin zijn de commissieleden tevreden over de wijze waarop de Commissie heeft gefunctioneerd en de aanbevelingen die op basis van het onderzoek onder leiding van het RIVM zijn opgesteld. Aan de aanbevelingen van de Commissie is opvolging gegeven door Defensie.
Uit de rapportage blijkt dat het functioneren van de Commissie gebaseerd is geweest op enkele basiskenmerken, die in de praktijk goed hebben uitgepakt: (a) de paritaire samenstelling van de Commissie, met voldoende mandaat van hun organisaties (b) een onafhankelijk voorzitter, een onafhankelijk communicatieadviseur en onafhankelijk wetenschappelijk expert, (c) een onafhankelijke en eigenstandige positie van de Commissie als inhoudelijke opdrachtgever en begeleider van de onderzoeken en daarop gebaseerde aanbevelingen, en tevens eigenaar van het Informatiepunt chroom-6 Defensie en (d) goede onderlinge werkrelaties tussen de commissieleden.
De ervaringen met de samenstelling en werkwijze van de Paritaire Commissie kunnen naar mening van de commissieleden breder worden benut in situaties waarin sprake is van een maatschappelijk groot en complex dossier waarbij voor werkgevers en werknemers of burgers grote belangen op het spel staan. In dit licht bevat deze zelfreflectie een aantal lessen op het vlak van expertise en ondersteuning, rolduidelijkheid van deelnemende partijen, handelen op grond van resultaten en aanbevelingen en het belang van goede communicatie met de (oud-)medewerkers en nabestaanden gedurende het gehele proces.
Ik dank de Paritaire Commissie voor haar bevindingen en aanbevelingen. Ik onderschrijf de conclusie van de Paritaire Commissie dat de samenstelling en werkwijze van de Commissie ook in vergelijkbare situaties succesvol gehanteerd kan worden. De rapportage bevat waardevolle lessen voor een eventueel toekomstige vergelijkbare Commissie. Voor de volledige rapportage verwijs ik naar de bijlage.
In het plenair debat op 30 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 95, item 7) heeft de toenmalig Staatssecretaris toegezegd in het najaar van 2021 een nieuwe enquête te houden onder alle mensen die ingeschreven staan bij het informatiepunt-chroom-6, over hoe het informatiepunt verbeterd kan worden. De enquête is in het tweede kwartaal van 2022 verspreid onder de mensen die zich hebben laten registreren bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP). Daarmee heb ik deze toezegging gestand gedaan.
Uit de enquête komt naar voren dat het Informatiepunt chroom-6 redelijk goed wordt beoordeeld. De respondenten geven aan tevreden te zijn over het contact en de wijze waarop men te woord wordt gestaan. Het Informatiepunt voldoet voor algemene informatie. Kritiek richt zich voornamelijk op gebrek aan informatie op maat, met name antwoorden op medische vragen en informatie over individuele situaties of locaties.
Dit is vaak informatie die niet bij het Informatiepunt beschikbaar is, mede doordat het RIVM-onderzoek op groepsniveau is uitgevoerd en er geen conclusies zijn over individuele situaties. Wanneer het Informatiepunt een vraag niet kan beantwoorden, wordt geprobeerd de vraagsteller te begeleiden naar een andere instantie of informatiebron. Dit ging niet in alle gevallen goed. Ook bleek soms de instantie waar men naar was doorverwezen het antwoord, vaak op een vraag over de individuele situatie, niet te kunnen geven of werd de doorverwijzing niet opgevolgd.
Deze respons zal ik gebruiken om de informatievoorziening verder te verbeteren. Onder andere door duidelijker aan te geven waar de vraagsteller terecht kan met vragen over de individuele situatie, zoals over medische informatie of vragen over de persoonlijke arbeidsomstandigheden, en door de controle op de opvolging bij doorverwijzing door het Informatiepunt te verbeteren. De rapportage met de resultaten van de enquête zijn gevoegd bij deze brief.
De Staatssecretaris van Defensie,
C.A. van der Maat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 200 X, nr. 71 14
Dit betreft de toezeggingen die zijn gedaan bij het Wetgevingsoverleg van 30 november 2020
(Kamerstukken 35 570 X en 35 570 K, nr. 72), bij de Vaststelling van de begrotingsstaten van
december 2020 en de motie van Van Helvert en Kerstens (Kamerstuk 35 570 X, nr. 41) en motie Belhaj c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 60).
Artikel 6:95 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie.