Nota naar aanleiding van het verslag - Raming der voor de Tweede Kamer in 2023 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten - Hoofdinhoud
Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. 6 toegevoegd aan dossier 36062 - Raming Tweede Kamer 2023 i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Raming der voor de Tweede Kamer in 2023 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten; Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag; Nota naar aanleiding van het verslag |
---|---|
Documentdatum | 08-06-2022 |
Publicatiedatum | 08-06-2022 |
Nummer | KST360626 |
Kenmerk | 36062, nr. 6 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021
2022
Raming der voor de Tweede Kamer in 2023 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Namens het Presidium wil ik de leden van de verschillende fracties bedanken voor hun inbreng met betrekking tot de Raming 2023. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden uw vragen zo helder en duidelijk mogelijk beantwoord. Daarbij wordt de indeling van de geleidende brief en het verslag gevolgd.
-
1.Implementatie werkgroep versterking functies Tweede
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer en zijn de werkgroep daar zeer erkentelijk voor. Het rapport bevat nuttige handvatten en aanbevelingen. Deze leden lezen dat er periodiek in kaart wordt gebracht welke afspraken er zijn gemaakt, welke aanbevelingen uit het rapport zijn opgepakt en hoe dit (waar nodig) verder kan worden gestimuleerd.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen deze inzet en zouden graag een eerste overzicht willen ontvangen, voorafgaand aan het debat over de Raming 2023, zodat deze kan worden betrokken bij het debat.
kst-36062-6 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2022
Ook de leden van de CDA-fractie lezen dat het Presidium als één van de prioriteiten voor de komende periode noemt de uitvoering van de aanbevelingen van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer, de werkgroep Van der Staaij II. Het Presidium kondigt aan dat de Kamer, en met name de vaste Kamercommissies, de komende tijd aan de slag gaan om de instrumenten die de Kamer ter beschikking heeft beter te benutten. Het Presidium deelt mee, dat periodiek in kaart wordt gebracht welke afspraken zijn gemaakt, welke aanbevelingen uit het rapport zijn opgepakt en hoe dit (waar nodig) verder kan worden gestimuleerd.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is, wat de planning is en wie verantwoordelijk zijn voor de afspraken en de uitvoering daarvan.
Het rapport Versterking functies Tweede Kamer is op 26 januari 2022 besproken in het Presidium. Naar aanleiding van de bespreking van het rapport heeft het Presidium onder meer besloten:
-
1.de Voorzitter te verzoeken in overleg met de werkgroep een aftrapbij-eenkomst te organiseren met de nieuwe commissievoorzitters.
Deze aftrapbijeenkomst stond oorspronkelijk gepland op 22 februari 2022, maar is door omstandigheden verplaatst en vond uiteindelijk plaats op 12 april 2022.
-
2.de werkgroep te vragen - als vervolgopdracht- zorg te dragen voor de implementatie van de aanbevelingen uit het rapport.
Dit is opgepakt door een rondgang van de leden van de werkgroep langs de commissies voor een toelichting op het rapport en een gedachtewisseling daarover in een procedurevergadering. Deze is gestart direct na de aftrapbijeenkomst en is bijna afgerond. Inmiddels zijn ook de eerste strategische procedurevergaderingen gepland. Deze zullen zoveel mogelijk plaatsvinden voor het zomerreces.
-
3.het rapport door te geleiden naar de commissie voor de Werkwijze voor wat betreft de aanbevelingen die de werkwijze van de Kamer betreffen en mogelijk nadere uitwerking behoeven.
De commissie voor de Werkwijze heeft het rapport besproken en heeft geïnventariseerd welke aanbevelingen door die commissie kunnen worden opgepakt.
-
4.het rapport tevens door te geleiden naar de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven en naar de vaste commissies voor wat betreft de aanbevelingen gericht aan die commissies.
Het rapport is besproken in de procedurevergadering van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven op 12 mei 2022. Het Presidium wordt per brief over de uitkomsten geïnformeerd. De aanbevelingen worden binnen de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven opgepakt door de werkgroep positionering.
In verschillende vaste commissies zijn inmiddels concrete stappen gezet. Zo zijn in verschillende commissies hoofdlijnendebatten gevoerd met de verantwoordelijke Ministers, heeft de commissie Justitie en Veiligheid geëxperimenteerd met wetgevingsrapporteurs en is in de commissie Infrastructuur en Waterstaat een parlementaire verkenning inzake Betalen naar gebruik opgestart.
-
5.de commissies te verzoeken bij de uitwerking van de aanbevelingen oog te hebben voor uniformiteit in de werkwijze van de commissies. Hiertoe is een ambtelijke werkgroep bestaande uit griffiers en kenniscoördinatoren aan de slag gegaan om de strategische procedurevergadering en het gesprek tussen de commissies en de bewindspersonen vorm te geven. Op die manier kan dit direct na de rondgang van de werkgroep langs de commissie en zoveel mogelijk voor de zomer een strategische procedurevergadering worden gepland.
Kort gezegd, de werkagenda levert een breed scala aan concrete suggesties op zowel voor het Presidium, bijvoorbeeld inzake ambtelijke en organisatorische toerusting (bij de Raming), de commissie voor de Werkwijze en de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven die aanbevelingen waar nodig verder kan uitdiepen, de vaste commissies bij hun inhoudelijke werkzaamheden, de fracties en individuele leden als het bijvoorbeeld gaat om amendementen en moties, en de voorzitters en andere leden als ambassadeurs en aanjagers, daarin bijgestaan door de ambtelijke ondersteuning. Kortom, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de Kamer als geheel.
De werkgroep heeft zich bereid verklaard om de komende tijd na te gaan hoe het staat met de implementatie van het rapport in de commissies, zodat een beeld kan worden gevormd van de uitwerking in de praktijk en «best practises» kunnen worden uitgewisseld. Op verzoek van de Kamervoorzitter zal de werkgroep periodiek terugkoppelen aan het Presidium. De eerste rapportage wordt verwacht na het zomerreces.
Op 9 maart 2022 vond het debat over omgangsvormen plaats. Hierbij is ook het rapport van de werkgroep betrokken. Vooral de wetgevende taak van de Kamer kwam hierbij nadrukkelijk aan de orde. Ook is een motie «woensdag wetgevingsdag» (Kamerstuk 35 992, nr. 5) aangenomen.
De leden van de D66-fractie constateren dat wordt aangegeven dat er onderzoek gedaan wordt naar meerdere voorstellen uit het rapport Versterking functies Tweede Kamer. Zo wordt er onderzocht hoe omgegaan kan worden met het indienen van moties. Het rapport doet hierover enkele concrete aanbevelingen, bijvoorbeeld het limiteren van de hoeveelheid moties per fractie of moties die buiten de orde van het debat vallen niet aan te nemen.
Hoe vaak is dat laatste gebeurd sinds de aanbieding van het rapport van de werkgroep Van der Staaij II? En hoe kijkt het Presidium aan tegen het eerste voorstel?
Het is niet mogelijk na te gaan welke moties door de Kamer verworpen zijn omdat ze buiten de orde van het debat zouden vallen. Wel is het recent tweemaal voorgekomen dat een motie door de Voorzitter c.q. ondervoorzitter van de Kamer buiten de orde zijn verklaard. Hoewel daartoe een reglementaire basis gevonden kan worden in artikel 8.20 van het Reglement van Orde (moties moeten gaan over het in behandeling zijnde onderwerp), is dit slechts de aangewezen weg wanneer evident is dat de betreffende motie op geen enkele wijze betrekking heeft op het geagendeerde onderwerp.
Het Presidium constateert dat er ieder parlementair jaar opnieuw zeer veel moties ingediend worden. Zij acht het de verantwoordelijkheid van elk afzonderlijk Kamerlid om telkens goed af te wegen of het indienen van een motie zinvol is. Het Presidium vindt het in de rede liggen dat voorstellen die zien op het limiteren van moties (een quotum) vanuit de leden zelf komen. Als een meerderheid van de Kamer daartoe oproept, is zij bereid te bezien hoe dat vormgegeven zou kunnen worden, maar zij zal daar zelf geen initiatief toe nemen. Een motie ingediend door het lid Bisschop die ziet op het voorafgaand aan een debat aan de Kamer mededelen welk aantal moties per lid als uitgangspunt dient, is aangehouden (Kamerstuk 35 992, nr. 10).
De leden van D66-fractie vragen hoe het Presidium aankijkt tegen meer technische ondersteuning beschikbaar stellen voor het indienen van moties? Technische ondersteuning op het gebied van indienen van moties zou bijvoorbeeld zicht kunnen bieden op in hoeverre moties dubbel worden ingediend of er al eerder toezeggingen zijn gedaan in lijn met de motie. Hoe kijkt het Presidium hier tegenaan, en hoeveel extra capaciteit zou hiervoor nodig zijn schat zij in?
Het Presidium acht technische ondersteuning bij het indienen van moties niet mogelijk. Zij wijst er in dit verband op dat leden zelf in staat geacht worden te weten of er al eerder gelijkluidende moties zijn gediend. Daarbij kunnen er ook juist politieke redenen zijn om reeds eerder ingediende moties opnieuw in te dienen. Het Presidium wijst er tevens op dat de tekst van een motie vaker politieker van aard is dan technisch. Het is onduidelijk in hoeverre er behoefte is aan technische ondersteuning. De capaciteitsvraag kan niet beantwoord worden zolang niet duidelijk is of er behoefte is, wat deze behoefte dan behelst en in hoeverre leden hiervan gebruik gaan maken. Het Presidium wijst op de omstandigheid dat moties dikwijls op het laatste moment worden opgesteld en zelfs vlak voor de stemmingen worden gewijzigd.
Het Presidium wijst er in dit verband op dat het nieuwe toezeggingenregistratiesysteem voor het zomerreces 2022 gereed is. De toezeggingen zullen vanaf het nieuwe parlementaire jaar in het nieuwe systeem geregistreerd worden. Het Presidium spreekt de hoop en de verwachting uit dat dit instrument een bijdrage kan leveren bij het terugdringen van de moties die eigenlijk overbodig zijn omdat er al een toezegging is gedaan door de regering.
De leden van D66-fractie vragen of het Presidium kan aangeven hoeveel schriftelijke vragen er tot nu toe in het huidige Kamer termijn zijn ingediend door alle Kamerfracties gezamenlijk? Overweegt het Presidium ook stappen om dit middel bewuster in gebruik te nemen als Kamer?
Sinds het aantreden van de nieuw samengestelde Kamer op 31 maart 2021 zijn tot en met 7 juni 2022 (de datum van beantwoording van deze vraag) in totaal 3.436 schriftelijke vragen ingediend.
Het Presidium acht het bewust gebruik van instrumenten, waaronder het stellen van Kamervragen, primair een verantwoordelijkheid van elk afzonderlijk Kamerlid. Bovendien is het stellen van schriftelijke vragen geborgd door artikel 68 van de Grondwet, waardoor beperkingen/quota's niet aan de orde zijn. Kamerleden kunnen natuurlijk gezamenlijk schriftelijke vragen indienen, of via de Kamercommissies inlichtingen vragen, maar het Presidium ziet daarin geen rol voor zichzelf weggelegd.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de werkgroep versterking functies Tweede Kamer heeft gewezen op belang van meer mogelijkheden in de agenda om te komen tot overleg en afstemming tussen Kamerleden, ten einde de samenwerking te versterken.
Deze leden vragen op welke wijze de Voorzitter voornemens is om ruimte in de agenda te reserveren, waarmee alle commissies rekening dienen te houden.
Indien de leden van de SGP-fractie doelen op een moment in de week waarop geen plenaire vergaderingen en/of geen commissievergaderingen worden gehouden, voelt het Presidium zich genoodzaakt erop te wijzen dat de Kamer tweeëneenhalve dag per week plenair vergadert en de commissievergaderingen een extra dag op maandag kennen.
De Kamer zou er in meerderheid voor kunnen kiezen om een extra avond of ochtend in de week niet te vergaderen, ook niet in commissieverband. Dit heeft uiteraard effect op de mogelijkheden om behandeling van wetgeving en debatten in te plannen. Het behoeft geen betoog dat zowel de planningswensen van de Kamer als die van de commissies de mogelijkheden tot een extra dagdeel niet vergaderen reduceren.
De leden van de VVD-fractie delen de inzet om meer tijd uit te trekken voor wetgeving en roepen daarbij de onlangs aangenomen motie-Paternotte/Bisschop (Kamerstuk 35 992, nr. 5) die daartoe oproept in herinnering.
Deze leden zijn, voor zover daar op dit moment al iets over te zeggen is, nieuwsgierig naar de eerste ervaringen met de uitvoering hiervan. Zij lezen voorts dat het Presidium bezig is met het meer structuur aanbrengen in de plenaire agenda en ondersteunen dit van harte. Kan toegelicht worden op welke wijze de aanbevelingen van zowel de commissie Van der Staaij I over het Reglement van Orde als de werkgroep versterking functies Tweede Kamer hierbij worden betrokken? Datzelfde geldt voor geldende werkafspraken als één regeling van werkzaamheden en het organiseren van een hoofdelijke stemming in lijn met motie-Dijkhoff (Kamerstuk 25 295, nr. 594) op woensdagen en donderdagen. De leden van de VVD-fractie vinden deze afspraken bijdragen aan het voorspelbaarder maken van de agenda en vragen wanneer deze bestendigd worden in beleid.
Met het aannemen van de motie-Paternotte/Bisschop (Kamerstuk 35 992, nr. 5) heeft de Voorzitter zoveel als mogelijk voorgesteld aan de Kamer op woensdag wetsbehandelingen te doen. Tot het moment van het verschijnen van deze nota naar aanleiding van het verslag is het goeddeels gelukt aan de opdracht van deze motie te voldoen. Het feit blijft dat zich soms omstandigheden kunnen voordoen, waardoor reguliere (dertigleden)debatten toch in plaats van wetgevingsdebatten op woensdag geagendeerd moeten worden. Dat gebeurde reeds in de eerste week na het aannemen van de motie, toen er een debat over een Europese top met de Minister-President geagendeerd moest worden. Wellicht ten overvloede wijst het Presidium erop dat voornoemde motie niet oproept méér tijd uit te trekken voor wetgeving, enkel de woensdag in ieder geval te reserveren voor wetgeving. Tot slot meent het Presidium dat het met name een verantwoordelijkheid van de Kamer zelf is om de plenaire agenda niet onnodig te belasten met (dertigleden)debatten. Zeker als debatten in commissieverband gevoerd kunnen worden.
Het Presidium wijst erop dat er sinds de inwerkingtreding van het herziene Reglement van Orde sprake is van één regeling van werkzaamheden per week. Voor wat betreft het punt dat bekeken wordt of meer thema- of hoofdlijnendebatten plenair kunnen worden gevoerd, verwijst het Presidium naar hetgeen de Voorzitter in een brief d.d. 6 juli 2021 aan de leden heeft opgenomen. Het is belangrijk dat er niet opnieuw lange lijsten ontstaan met toegekende debataanvragen, maar een overzichtelijke plenaire agenda is bij uitstek een gedeelde verantwoordelijkheid van alle leden/fracties. Om duidelijker in kaart te brengen welke plenaire (dertigle-den)debatten er op dit moment aanhangig zijn, is er een speciaal scherm in het Parlementair Informatiesysteem (Parlis) gerealiseerd, waar fracties deze debatten in een oogopslag kunnen raadplegen, alsmede de relevante metagegevens (beleidsterrein, aanvrager, aanvraagdatum, vervaldatum, etc.). Ten slotte wordt in de commissie voor de Werkwijze gekeken naar de uitvoering van aanbevelingen uit het rapport van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer.
Er gelden op dit moment Kamerbreed gedeelde werkafspraken met betrekking tot reguliere én hoofdelijke stemmingen. Stemmingen op afwijkende momenten dienen op dinsdag bij de regeling van werkzaamheden te worden (voor)aangekondigd, dan wel te worden aangevraagd via een extra regeling van werkzaamheden. Hoofdelijke stemmingen worden alleen op dinsdag georganiseerd en kunnen dan direct plaatsvinden. Mochten er op woensdag of donderdag hoofdelijke stemmingen nodig zijn (bijvoorbeeld omdat een lid daartoe verzoekt, of omdat de uitslag van een fractiegewijze stemming niet kan worden vastgesteld), dan wordt eerst bezien of die stemming kan worden uitgesteld tot de eerstvolgende reguliere stemming. Is dat niet mogelijk of wenselijk, dan zorgt de Voorzitter dat er ten minste drie uur later hoofdelijk wordt gestemd.
Net als veel andere onderwerpen is het voorgaande niet vastgelegd in het Reglement van Orde. Het Presidium meent dat dit ook niet de voorkeur heeft, omdat dit ten koste gaat van de soms benodigde flexibiliteit. Als er in de toekomst toch aanleiding toe zou zijn, dan kan alsnog onderzocht worden of dit in een of andere vorm in het Reglement van Orde bestendigd zou moeten worden.
De leden van de VVD-fractie merken in het verlengde hiervan op dat begin 2021 de Kamer met algemene stemmen de motie van de leden Van Gent, Van der Molen en Van Meenen heeft aangenomen betreffende de instelling van een werkgroep voor onderzoek naar effectief opereren in tijden van crisissituaties (Kamerstuk 35 322, nr. 43). Ook tijdens het debat over de Raming voor 2022 en in overleggen van de commissie voor de Werkwijze is dit aan de orde geweest en zijn naast de voorbereiding op crisissituaties ook een aantal aanvullende en concrete punten meegegeven ten behoeve van die werkgroep, zoals het onderzoeken van een digitaal quorum en welke nieuwe werkwijzen we ook buiten crisistijd zouden kunnen behouden.
De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de werkgroep door omstandigheden helaas pas recent gestart is en zouden graag meer inzicht krijgen in de precieze opdracht en het tijdpad van de werkgroep.
Dit mede omdat ook hier relevante inzichten en aanbevelingen uit kunnen voortvloeien die relevant kunnen zijn voor het beter inrichten en structureren van de werkzaamheden van de Tweede Kamer.
De motie-Van Gent c.s. (Kamerstuk 35 322, nr. 43) verzoekt het Presidium een werkgroep in te stellen die onderzoekt hoe de Kamer in tijden van crisissituaties effectief kan opereren. De motie verwijst naar de corona-pandemie en de gevolgen daarvan voor het functioneren en het werk van de Kamer. De motie verzoekt specifiek in te gaan op crisissituaties waarin fysieke aanwezigheid voor plenaire beraadslaging en besluitvorming bemoeilijkt wordt.
De werkgroep die naar aanleiding van deze motie is ingesteld, bestaat uit de leden Sneller (D66, voorzitter van de werkgroep), Valstar (VVD), Mulder (CDA), Van der Plas (BBB) en Den Haan (Fractie Den Haan). De werkgroep is op 31 maart 2022 voor het eerst bijeengekomen. Gelet op de tekst van de motie heeft de werkgroep als benaming gekozen voor werkgroep effectief opereren in crisissituaties (WEOC). De werkgroep heeft besloten zich in haar werkzaamheden ter uitvoering van de motie te richten op drie pijlers, te weten: het digitaal quorum, digitaal beraadslagen en digitaal stemmen in tijden van crisissituaties, zoals de coronaperiode. De werkgroep heeft reeds een inventarisatie gedaan onder alle fracties naar de ervaringen van Kamerleden tijdens de coronaperiode, gericht op eventuele knelpunten die zij hebben ervaren tijdens deze periode en mogelijke oplossingen voor het geval zich in de toekomst nogmaals een crisissituatie voordoet. Daarnaast is de benodigde literatuur verzameld rondom het functioneren van het parlement tijdens de coronapandemie en aan een analyse onderworpen. Ook verdiept de werkgroep zich in lokale ervaringen tijdens de coronapandemie met een digitaal quorum, digitale beraadslagingen en digitaal stemmen. Tot slot is door middel van een aanvraag via het ECPRD-netwerk (European Centre for Parliamentary Research and Documentation) een uitvraag gedaan naar de ervaringen tijdens de coronapandemie in buitenlandse parlementen en het eventuele hanteren van een digitaal quorum, digitale beraadslagingen en digitaal stemmen in crisissituaties. Het tijdpad voor de verdere werkzaamheden van de werkgroep zal bij een volgende bijeenkomst aan de orde komen.
Begin vorig jaar heeft er een herziening van het Reglement van Orde plaatsgevonden naar aanleiding van werkgroep Herziening Reglement van Orde.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de eerste ervaringen en resultaten van deze wijzigingen. Zijn de beoogde doelstellingen behaald en zo niet, hoe stuurt het Presidium hierop?
Met ingang van de nieuwe zitting van de Kamer is een algeheel herzien Reglement van Orde in werking getreden. De vorige algehele herziening van het Reglement van Orde vond plaats in 1994, meer dan 25 jaar geleden. In de tussentijd zijn er tientallen keren wijzigingen doorgevoerd. Dit vormde voor het Presidium de aanleiding om een werkgroep in te stellen, die de opdracht kreeg het Reglement in zijn geheel door te lichten en zo nodig voorstellen te doen voor een algehele herziening. De werkgroep Herziening Reglement van Orde, onder leiding van het lid Van der Staaij heeft deze opdracht langs twee sporen ingevuld. Het ene spoor betrof een technische doorlichting van het Reglement, waarbij artikelen zijn nagelopen en is gekeken of zij zowel in juridische als praktische zin nog voldeden. Dit heeft geresulteerd in een opgeschoond Reglement, waarbij de leesbaarheid en begrijpelijkheid zijn toegenomen. Langs het tweede spoor werden meer inhoudelijke knelpunten geïnventariseerd rondom de werkwijze en het instrumentarium van de Kamer. Voorstellen waarmee de Kamer heeft ingestemd, hebben aldus een plek in de werkwijze verkregen. Zo is bijvoorbeeld de commissie-regeling van werkzaamheden een gangbaar onderdeel geworden waar procedurevergaderingen nu mee aanvangen. Tijdens de plenaire behandeling van het herzieningsvoorstel is de motie-Van der Molen (Kamerstuk 35 322, nr. 42) ingediend om te onderzoeken of een digitaal geheugen bij het Reglement van Orde kan bijdragen aan een beter inzicht in en begrip voor parlementaire procedures en gebruiken. Wijzigingen (gerealiseerd en niet gerealiseerd) kunnen hierin opgenomen worden. De uitvoering van deze motie wordt op verzoek van het Presidium ter hand genomen door de commissie voor de Werkwijze. De commissie voor de Werkwijze voert momenteel een inventarisatie uit van de praktijkervaringen met de commissie-regeling van werkzaamheden en de deelname aan tweeminu-tendebatten.
Een wijziging met een significant effect is de vervalbepaling met betrekking tot plenaire debatten. Dit houdt in dat aangevraagde plenaire debatten komen te vervallen na 12 weken, of na maximaal 36 weken wanneer aanvrager het betreffende debat verlengt. Het gevolg hiervan is dat er op dit moment een vrij overzichtelijk aantal plenaire (meerderheids-)debatten op de agenda staat. Tijdens de vorige Kamerperiode stonden er op het hoogtepunt meer dan 250 debatten op diezelfde agenda. De afgelopen maanden ziet het Presidium overigens wel weer een stijging.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Tweede Kamer inmiddels uit 20 fracties bestaat. Dat zal ongetwijfeld zijn effect hebben op het aantal debataanvragen, duur van de debatten maar bijvoorbeeld ook de deelname aan commissiedebatten.
Hoe weegt de Voorzitter dit en zijn er ideeën hoe om te gaan met deze nieuwe realiteit?
De Tweede Kamer bestaat op het moment van schrijven uit 20 fracties en groepen. Voor wat betreft het aantal debataanvragen heeft dit niet veel effect gehad, maar wel voor de duur van de (commissie)debatten. Het Presidium waardeert enerzijds de verschillende opvattingen die hierdoor naar voren komen maar erkent anderzijds dat een Kamer bestaande uit 20 fracties en groepen inderdaad uitdagingen met zich mee brengt. Het is van belang dat elke fractie of groep ruimte krijgt om standpunten over het voetlicht te brengen, maar het Presidium is van mening dat van de zijde van de leden er vaker gestreefd zou kunnen worden naar gezamenlijke inbrengen en het voorkomen van dubbele vragen tijdens debatten. Het Reglement van Orde geeft de Voorzitter handvatten om de orde van de vergadering te bepalen, bijvoorbeeld als het gaat om het toekennen van het aantal interrupties. Samen met de commissie voor de Werkwijze wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om het aantal ingediende moties te verminderen. De suggesties gedaan in het rapport van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer vormen hiervoor het uitgangspunt. Aanbevolen wordt om afspraken te maken over het beperken van het aantal moties, bijvoorbeeld in het geval reeds een toezegging (op naam) is geregistreerd. De werkgroep suggereert het aantal moties in elk geval te beperken tot 2 per fractie. En wanneer in een commissiedebat een tweeminutendebat wordt aangevraagd voor het indienen van moties, zou aan het einde van het commissiedebat kunnen worden geïnventariseerd op welke onderwerpen moties te verwachten zijn.
Het rapport geeft ook handvatten om als fracties en groepen op andere terreinen de krachten te bundelen en taken te verdelen. Het gaat dan concreet om:
-
-gezamenlijk inbreng leveren voor het verslag bij een wetsvoorstel;
-
-namens elkaar inbreng leveren bij een (commissie)debat;
-
-gebruik maken van (wetgevings)rapporteurs;
-
-gezamenlijk voorbereiden van rondetafelgesprekken of hoorzittingen (door middel van voorbereidingsgroepen);
-
-afspraken maken over de taakverdeling in de strategische procedurevergadering;
-
-taken verdelen om tot een gezamenlijke kennisbasis te komen en deze naar draagkracht verdelen (ook kleinere fracties dragen bij, maar naar verhouding), zoals roulerend rapporteurschap en deelname aan voorbereiding van activiteiten;
-
-complexe beleids- of uitvoeringsvraagstukken op een meer gestructureerde, toegankelijke en onderzoeksgerichte wijze oppakken via een parlementaire verkenning.
De werkgroep versterking functies Tweede Kamer houdt een vinger aan de pols en rapporteert periodiek aan het Presidium. Bovendien keert dit regelmatig terug op het Voorzitter-commissievoorzittersoverleg.
De vaste Kamercommissies gaan de eigen werkwijze vastleggen, zowel de uniforme afspraken als het commissie-specifieke maatwerk. Bij de spreektijdtoedeling in commissies wordt een uniforme werkwijze gehanteerd.
De deelname aan algemeen overleggen en commissiedebatten is door de jaren heen qua aantal redelijk stabiel gebleven:
Kalenderjaar 2017 - gemiddeld zeven leden Kalenderjaar 2018 - gemiddeld acht leden Kalenderjaar 2019 - gemiddeld zeven leden Kalenderjaar 2020 - gemiddeld acht leden Kalenderjaar 2021 - gemiddeld acht leden In 2022 tot nu toe - gemiddeld acht leden
De deelname aan procedurevergaderingen is ook in beeld gebracht.
Hierbij is sprake van een dalende trend:
Kalenderjaar 2017 - gemiddeld negen leden Kalenderjaar 2018 - gemiddeld negen leden Kalenderjaar 2019 - gemiddeld negen leden Kalenderjaar 2020 - gemiddeld zeven leden Kalenderjaar 2021 - gemiddeld zeven leden In 2022 tot nu toe - gemiddeld zes leden
Bij de interpretatie van de hierboven genoemde aantallen moet in ogenschouw worden genomen dat in de genoemde jaren het aantal fracties verschilde:
2012 - 2017: van 11 naar 17 fracties 2017 - 2021: van 13 naar 15 fracties 2021 - heden: van 17 naar 20 fracties
Het Presidium is van mening dat het nog te vroeg is om nu al te constateren dat er sprake is van een «nieuwe realiteit».
Het Presidium hecht eraan op te merken dat alle inspanningen die erop gericht zijn om de debataanvragen en de duur van debatten in goede banen te leiden, alleen resultaat zullen opleveren als alle Kamerleden daar zelf ook een bijdrage aan leveren. Het is van belang voor het aanvragen van debatten of indienen van moties te bedenken of het gekozen middel noodzakelijk is of ook gekozen kan worden voor een passendere oplossing met hetzelfde effect maar minder belasting op het parlementaire proces.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Presidium aangeeft dat het streven is om de komende periode als Tweede Kamer meer tijd uit te trekken voor wetgeving. Deze leden constateren dat de wens van de motie-Paternotte/Bisschop (Kamerstuk 35 992, nr. 5) om de woensdag te reserveren voor de behandeling van wetgeving, daarvan slechts een onderdeel kan zijn. Het Presidium stelt dat het van belang is dat de Kamer vroegtijdig betrokken wordt bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving. De leden van de CDA-fractie vragen het Presidium nader aan te geven op welke wijze een grotere betrokkenheid van de Kamer ingepast zou moeten worden in het voorbereidingstraject van wetgeving en welk tijdsbeslag dit naar verwachting voor Kamerleden zal hebben.
Commissies plannen periodiek een zogeheten strategische procedurevergadering, waarin de commissies verder vooruitkijken naar onder andere aankomende wetgeving. Dat biedt gelegenheid om prioriteiten te stellen en vroegtijdig actief te worden op omvangrijke of complexe wetgevingstrajecten die grote impact hebben of een groot beslag leggen op de uitvoering. Dat kan door middel van roulerende wetgevingsrapporteurs (ondersteund door de commissiestaf), maar ook door bijvoorbeeld kennisactiviteiten (zoals technische briefings, rondetafelgesprekken of werkbezoeken) te plannen. Daarmee kan een deel van het wetgevingswerk worden verdeeld of gezamenlijk worden opgepakt, waardoor de werklast kan worden verminderd. Daarnaast kan de commissie de staf verzoeken de betreffende prioritaire wetsvoorstellen nauw te volgen door de commissie te informeren over de voortgang van het voorbereidende traject of door stafnotities met achtergrondinformatie.
Ook wordt in de reguliere procedurevergaderingen meer aandacht besteed aan wetgeving aan de hand van een overzicht van aanhangige wetgeving. Daarin wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken van de bij de commissie in behandeling zijnde wetsvoorstellen. Het is niet mogelijk iets te zeggen over het tijdsbeslag, omdat dit van veel factoren afhankelijk is en per geval zal verschillen. Zoals bijvoorbeeld de complexiteit van het wetsvoorstel en de activiteiten die daarom heen worden ondernomen. Het werken met (roulerende) wetgevingsrapporteurs, ondersteund door de staf, maakt het mogelijk om de werklast voor de leden in de commissie te verdelen en het tijdsbeslag beperkt te houden.
De Voorzitter heeft in het overleg met de commissievoorzitters gesproken over het belang van de strategische procedurevergadering, voor het meer tijd uittrekken voor wetgeving en om een grotere betrokkenheid van de Kamer in te passen in het voorbereidingstraject van wetgeving.
In het gesprek met de Minister-President heeft de Voorzitter onder andere gewezen op het belang van het werken met planningsbrieven en hoofdlijnenbrieven bij voorgenomen beleid en grote wetsvoorstellen.
Deze kunnen als input dienen voor de strategische procedurevergadering, zodat daar een gerichte keuze kan worden gemaakt voor, bijvoorbeeld, het inzetten van wetgevingsrapporteurs.
Het Presidium kondigt aan dat verder zal worden onderzocht hoe de Kamer om kan gaan met de indiening van moties, zodat dit instrument van betekenis blijft.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot een motievolgsysteem, dat de Kamer heeft gevraagd bij motie-Amhaouch/Schouten (Kamerstuk 34 444, nr. 13).
De leden van de CDA-fractie zijn verder van mening dat transparante verslaglegging over de uitvoering van moties noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat dit instrument weer aan betekenis wint. De leden van de CDA-fractie constateren dat er een goede stap is gezet naar transparantie op de website, doordat nu ook de gerelateerde documenten zoals een brief van het kabinet genoemd worden. Op de website van de Eerste Kamer is eenvoudig na te gaan of een motie uitgevoerd, niet uitgevoerd of deels uitgevoerd is, zodat er gerappelleerd kan worden.
Deze leden vragen het Presidium de mogelijkheden voor verbetering in kaart te brengen.
Het Presidium is zich bewust van het feit dat de leden van de CDA-fractie regelmatig hebben geïnformeerd naar een motievolgsysteem. Daartoe is zoals bekend reeds een aantal jaren een nieuwe werkinstructie ingevoerd bij de Griffie Plenair die moties in ieder geval koppelt aan kabinetsbrieven die daarover nadien verstuurd zijn. Ook is deze koppeling zichtbaar gemaakt op de website van de Tweede Kamer.
Het Presidium wijst erop dat Kamercommissies aan de verantwoordelijke bewindspersonen kunnen verzoeken de commissie (half)jaarlijks aanvullend te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van aangenomen Kamermoties. In ieder geval bij het aanbieden bij de begrotingen is het bij veel ministeries al staand beleid een dergelijk overzicht te verstrekken. Of een motie is uitgevoerd, deels is uitgevoerd of niet is uitgevoerd is bij uitstek een politiek oordeel. De leden van de CDA-fractie verwijzen in deze naar de website van de Eerste Kamer. De website van de Eerste Kamer geeft inderdaad de politieke besluitvorming weer over de uitvoering van moties. Dit is het resultaat van besluitvorming in de commissies waarin telkens de uitvoering van moties expliciet aan de orde wordt gesteld en van een oordeel wordt voorzien. Deze werkwijze wordt niet toegepast in de Tweede Kamer.
Bij brief van 9 december 2021 (Kamerstuk 35 752, nr. 13) over de moties en toezeggingen bij de Raming voor 2022 is het Presidium onder meer ingegaan op het openbare toezeggingenregister, dat bij amendement-Van der Molen/Van Meenen (Kamerstuk 35 322, nr. 31) is opgenomen in het Reglement van Orde. «Het eindresultaat moet een applicatie zijn waarin op een gebruiksvriendelijke manier en met zo min mogelijk invoerwerk mondeling gedane toezeggingen kunnen worden verwerkt die worden gepubliceerd op de website van de Tweede Kamer en op Plein2, zodat ze voor zowel Kamerbewoners als voor burgers en overheidsorganisaties inzichtelijk zijn. De verwachting is dat de nieuwe toezeggingenregistratie voor het zomerreces van 2022 operationeel en online raadpleegbaar is.» De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is. Zal het toezeggingenregister ook inzicht geven in de opvolging van toezeggingen, zo vragen deze leden.
Ook de leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het toezeggingenregister.
Het nieuwe toezeggingenregistratiesysteem is voor het zomerreces 2022 gereed en de toezeggingen zullen vanaf het nieuwe parlementaire jaar in het nieuwe systeem geregistreerd worden. Deze gebruiksvriendelijke applicatie ondersteunt vanaf het nieuwe parlementaire jaar het werkproces van de Griffies Commissies bij het registreren van mondeling gedane toezeggingen en draagt bij aan de informatiepositie van de Kamer. Zodra de update van de website is gedaan, worden de toezeggingen uit het systeem ook gepubliceerd op de website van de Tweede Kamer. Leden hebben toegang tot het registratiesysteem en kunnen te allen tijde de geregistreerde toezeggingen bekijken en rapportages (laten) maken van bijvoorbeeld openstaande toezeggingen of toezeggingen over een bepaald onderwerp of van een bepaalde bewindspersoon.
Een toezegging is een mondeling geuit voornemen van een bewindspersoon om een activiteit te ontplooien, waarvan aan de Kamer op een bepaald moment een concreet schriftelijk resultaat zal worden gepresenteerd. De gedane toezeggingen worden straks op drie plekken op de website van de Tweede Kamer gepubliceerd: bij de activiteit waar de toezegging gedaan is, op de commissiepagina en op een overzichtspagina met toezeggingen. Daar wordt ook de status van de toezegging getoond. Op de website is dus te volgen of de bewindspersoon de toezegging met een concreet schriftelijk resultaat (notitie, wetsvoorstel, brief etc.) heeft afgedaan.
Op 25 februari 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties schriftelijke vragen van de leden Romke de Jong en Tjeerd de Groot beantwoord in het Nederlands en in de tweede rijkstaal, het Fries (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021-2022, nr. 1878). In 2020 stond de Kamerorganisatie het lid Van der Molen (CDA) echter niet toe schriftelijke vragen te stellen in de tweede rijkstaal. Dit volgens een verklaring omdat vragen van Tweede Kamerleden aan bewindspersonen voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk (leesbaar) zouden moeten zijn. Het stellen van de vragen werd uiteindelijk toch mogelijk toen de vragen in het Nederlands werden opgesteld met daarbij een Friese vertaling.
De leden van de CDA-fractie vragen of het Presidium de opvatting van deze leden deelt dat het mogelijk zou moeten zijn om schriftelijke vragen ook in de omgekeerde volgorde te stellen: in eerste aanzet in de tweede rijkstaal met daarbij de Nederlandse vertaling.
Het Presidium meent dat in het kader van uniformiteit te billijken is dat Kamervragen in eerste instantie worden opgesteld in het Nederlands. Zij meent dat de werkwijze zoals gehanteerd in voornoemd geval geen afbreuk doet aan de positie die de Friese Taal bekleedt.
Het Presidium stelt voor dat als Kamerleden schriftelijke vragen in het Nedersaksisch dan wel het Limburgs wensen op te stellen, zij dat eveneens als vertaling aanleveren waarmee het als bijlage bij de publicatie van de Kamervragen kan worden gevoegd.
Dan zijn de vragen immers toegankelijk voor een zo breed mogelijk publiek, en geeft de Kamer ook erkenning aan het gebruik van streektalen, zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onlangs bij de beantwoording van de aan haar gestelde vragen deed. Dezelfde vragen zijn wat de leden van de CDA-fractie betreft van toepassing op de talen waarover de overheid en provincie(s) een bijzondere overeenkomst (convenant) hebben gesloten: het Nedersaksisch en het Limburgs.
De leden van de SGP-fractie constateren op basis van de Staat van de Kamer 2021 dat het aantal overgenomen moties sinds 2017 aanhoudend is gedaald, tot inmiddels bijna nul. Deze leden hebben de indruk dat de oorzaak niet zozeer is dat er minder moties over te nemen zouden zijn, maar dat hiervoor te weinig aandacht bestaat en dat bijvoorbeeld ten onrechte gekozen wordt voor de appreciatie «oordeel Kamer».
Zij vragen naar een duiding van de Voorzitter en naar de acties die ingezet worden om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid van het overnemen consequent onder de aandacht wordt gebracht en tijdens het debat ook consequent wordt voorgesteld indien dat van toepassing lijkt.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de cijfers opgenomen in de Staat van de Kamer en hebben daar nog enkele vragen bij. Deze leden constateren dat het aantal moties nog steeds groot is en kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat in een aantal gevallen er in het debat al toezeggingen zijn gedaan of dat een verzoek in een motie reeds staand beleid is. Om hier meer zicht op te krijgen vragen de leden of het ook mogelijk is om aan te geven hoe vaak er moties zijn ingediend over een onderwerp waar al een toezegging op is, in hoeverre dezelfde moties vaker worden ingediend en bij hoeveel moties er sprake is van een gelijkluidende strekking.
Het Presidium constateert met de leden van de SGP-fractie dat het overnemen van moties steeds minder voorkomt. De Voorzitter en ondervoorzitters zijn de afgelopen maanden al begonnen de mogelijkheid van het overnemen van moties nadrukkelijker te presenteren als mogelijkheid. Tegelijkertijd wordt tijdens debatten regelmatig gesteld door indieners dat het in stemming brengen van de motie toch de voorkeur heeft boven het overnemen. De Voorzitter zal deze mogelijkheid ook onder de aandacht brengen tijdens de gesprekken die zij voert met de Minister-President en overige bewindspersonen en zal zij de Kamerleden en bewindspersonen via een brief wijzen op de appreciaties bij een motie.
De Staat van de Kamer is gebaseerd op gemetadateerde parlementaire informatie; deze inhoudelijke informatie wordt op dit moment niet als zodanig geregistreerd.
Ten eerste zou een kwalitatieve analyse van de strekking van grote aantallen ingediende moties nodig zijn (een grote aanslag zijn op de capaciteit van de ambtelijke organisatie). Ten tweede zou de ambtelijke organisatie zich met een dergelijke kwalitatieve analyse een (politiek) oordeel moeten geven of en in hoeverre een toezegging zich verhoudt tot de strekking van de motie en er sprake is van een gelijkluidende strekking van moties. Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de neutrale positie ambtelijke organisaties vragen oproept of zelfs in het geding komt.
De leden van de D66-fractie lezen dat de enquêtecommissies aanzienlijk capaciteit kosten voor zowel de betrokken Kamerleden als de ambtelijke ondersteuning. In de raming lezen de leden dat hier in 2022 en 2023 respectievelijk 3,9 miljoen en 2,5 miljoen euro voor gereserveerd is.
Is er daarmee voldoende capaciteit voor de nog lopende en nog te beginnen enquêtes? Is er voor deze enquêtes extra ambtelijke ondersteuning gezocht, of komt dit bovenop de normale werkzaamheden van de parlementaire staf?
Met het Presidium constateren de leden van de CDA-fractie dat een parlementaire enquête een intensief traject is en dat de enquêtes een groot beslag leggen op zowel de politieke capaciteit als de ambtelijke.
Kan het Presidium nader kwantificeren hoe groot dat beslag is, zo vragen deze leden?
Antwoord
Voor de bestaffing van parlementaire enquêtes wordt eerst een beroep gedaan op de reguliere ambtelijke staf. Ervaren Kamerambtenaren vormen dan de kernstaf van een enquête, bestaande uit een griffier, adjunct-griffier, twee kenniscoördinatoren, een informatiespecialist en een commissie-assistent. Vaak wordt er ook een beroep gedaan op een communicatieadviseur en een wetgevingsjurist van Griffie Plenair. Voor de ambtelijke kernstaf wordt vervanging gezocht voor hun reguliere werkzaamheden. Deze vervangingskosten worden opgenomen in de begrotingen van de enquêtes. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voegt de middelen hiervoor toe aan de begroting van de Tweede Kamer.
Ondanks dat voor de reguliere werkzaamheden vervanging kan worden gevonden, merkt het Presidium hierbij op dat extra ambtelijke ondersteuning wel degelijk effect heeft op de reguliere ambtelijke ondersteuning van het primaire proces. Het absorptievermogen - de tijd en inzet van vaste medewerkers van de Griffies Commissies en de Dienst Analyse en Onderzoek om nieuwe medewerkers in te werken, te begeleiden en op te leiden - is namelijk niet onbegrensd en drukt op de bestaande capaciteit.
Daarnaast is het onvermijdelijk dat er frictieproblematiek ontstaat, omdat medewerkers die vanuit de eigen commissiestaf worden vrijgemaakt ten behoeve van enquêtecommissies en andere tijdelijke commissies en werkgroepen, niet meteen vervangen kunnen worden. Daardoor komt de reguliere dienstverlening aan de commissies onder druk te staan; keuzes in de werkzaamheden van de ondersteuning en prioritering van die werkzaamheden door de commissie zijn dan aan de orde.
Ervaringen met recente enquêtes tonen aan dat deelname aan een parlementaire enquête een aanzienlijk beslag legt op de leden. Gedurende de gehele periode wordt een minimum inzet van één a twee dagen per week gevraagd. In de fase van de voorbereiding en uitvoering van de besloten voorgesprekken en openbare verhoren werken leden in de praktijk fulltime aan de enquête. Dat betekent dat ze over hun eigen portefeuilles in die periode het woord niet kunnen voeren. Ook de rapportagefase vergt intensieve betrokkenheid van de leden. Deze fases nemen bij enquêtes meerdere maanden in beslag.
Voorbeeld: De parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen voerde in de fase van besloten voorgesprekken gedurende twee maanden 40 uur aan gesprekken per week. Deze gesprekken vergden zowel voorafgaand als dagelijks voorbereiding.
De leden van de SP-fractie constateren dat de behoefte bij Kamerleden om zelf onderzoek te kunnen laten uitvoeren toeneemt. Er zijn immers onderzoeken waarbij een onderzoek door de Dienst Analyse en Onderzoek of een parlementair onderzoek geen optie zijn. De Kamer kan weliswaar de regering of een externe partij verzoeken onderzoek te laten doen, maar is daarbij afhankelijk van de inzet en bereidheidwilligheid van de regering of deze externe partij.
Kan het Presidium aangeven hoe zij hiernaar kijkt? In hoeverre zou het volgens het Presidium mogelijk moeten zijn dat de Kamer zelf onderzoek kan laten uitvoeren door een eigen onderzoeksinstantie?
De Kamer staan verschillende onderzoeksmogelijkheden ter beschikking. Naast de parlementaire enquête en de parlementaire ondervraging kan zij kiezen voor een onderzoekscommissie. Recente voorbeelden hiervan zijn de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties en de tijdelijke commissie Digitale toekomst.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de Dienst Analyse en Onderzoek een onderzoek te laten doen, of te laten uitzetten. De Dienst Analyse en Onderzoek is hiertoe geëquipeerd en het kennisbudget van de Tweede Kamer maakt het mogelijk om desgewenst tijdelijk expertise in te huren of delen van een onderzoek uit te besteden. Onderzoeken worden verricht na besluitvorming in een commissie, of na een aangenomen motie en daaropvolgende bespreking/appreciatie in het Presidium.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Presidium momenteel beziet welke ambtelijke capaciteit of organisatorische doorontwikkeling nodig is op basis van de aanbevelingen van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer.
Deze leden vragen wat de stand van zaken is en of er, binnen de nog te vullen fte's, ook aandacht is voor de versterking of betere ontsluiting van de kennis over bijvoorbeeld het besluitvormingsproces in de Europese Unie zoals ook wordt aanbevolen in het IOB rapport1. Datzelfde geldt voor het belang voor de Kamer van een goede informatiepositie in en over Brussel.
1 IOB-rapport «Tactisch en Praktisch», 03/12/2021
De Europese Unie heeft aanzienlijke regelgevende bevoegdheden en is daarmee op tal van onderwerpen van grote invloed op Nederlandse wetgeving en beleid. Vroegtijdige en adequate controle en beïnvloeding van Brusselse besluitvorming is daarom al decennia een speerpunt van de Tweede Kamer. Elke vaste commissie behandelt de EU-voorstellen die zien op het eigen beleidsterrein. De commissies worden daarin ondersteund door een team van EU-adviseurs (8 fte). De EU-adviseurs zijn toegevoegd aan een of meerdere vakcommissies en adviseren over nieuwe Europese wetgeving, de strategische inzet van EU-instrumenten door de Kamer en samenwerking met andere parlementen. Ook beantwoorden zij veelvuldig vragen van individuele leden en ondersteunen ze rapporteurs. Deze adviseurs hebben ruime, relevante werkervaring bij Europese instellingen, de rijksoverheid en/of maatschappelijke organisaties en beschikken over een netwerk in Brussel. De EU-adviseurs werken sinds een aantal jaar op planmatige basis aan verdere doorontwikkeling van de EU-ondersteuning aan de Kamer, binnen de bredere kaders van de organisatie. De vaste commissie voor Europese Zaken wordt procedureel en inhoudelijk ondersteund door een staf met daarin o.a. een griffier, een adjunct-griffier, kenniscoördinator en informatiespecialist. Tenslotte heeft de Kamer een parlementair vertegenwoordiger in Brussel bij het Europees parlement. Zij is contactpersoon voor de Europese instellingen en andere nationale parlementen en onderhoudt voor de Kamer een relevant netwerk. Zij werkt samen met de EU-adviseurs en de staf Europese Zaken. Bij de uitwerking van de aanbevelingen van de werkgroep zal worden bezien op welke wijze doorontwikkeling en eventuele versterking van de inhoudelijke EU-ondersteuning het beste kan worden vormgegeven.
De leden van de D66-fractie lezen dat het amendement van het Presidium dat vorig jaar is aangenomen over het aannemen van extra ondersteuning bij de afdeling Dienst Analyse en Onderzoek is uitgevoerd.
Deze leden vragen aan het Presidium wanneer zij verwachten de overige fte's ook structureel in te vullen. En zij vragen aan het Presidium of deze uitbreiding voldoende is geweest.
De leden van de D66-fractie lezen verder dat het rapport van de werkgroep Van der Staaij II nadrukkelijk oproept dat de Kamer vaker gebruik moet maken van haar eigen kennisinstrumenten. Heeft de Dienst Analyse en Onderzoek daar op dit moment, met de uitbreiding van het team in ogenschouw nemend, voldoende capaciteit voor? Zo nee, waar en hoeveel extra capaciteit is er nog nodig om de Kamerleden structureel gebruik te kunnen laten maken van de kennisinstrumenten van de Kamer zelf?
De leden van de D66-fractie lezen ook dat het Presidium heeft besloten «»te bezien welke verdere uitbreiding van de ambtelijke capaciteit of organisatorische doorontwikkeling nodig is op basis van de aanbevelingen». Zij neemt hiermee de aanbeveling uit het rapport Versterking functies Tweede Kamer over.
Deze leden vragen zich wel af wat het Presidium hier precies onder verstaat. Hoe wordt onderzocht waar verdere uitbreiding nodig is? Wanneer verwacht het Presidium hier uitspraken over te kunnen doen? Wordt er geïnformeerd bij de verschillende fracties en directies waar er behoefte aan is en hoe hierop ingespeeld kan worden?
Wat de leden van de D66-fractie betreft is het wenselijk dat de Kamer voldoende capaciteit heeft om haar wetgevende taak goed uit te voeren. Het rapport van de werkgroep Van der Staaij II stelt «dat de uitvoering van haar aanbevelingen ter versterking van de medewetgevende, controlerende en vertegenwoordigende functies niet mogelijk is zonder substantiële versterking van de ambtelijke ondersteuning van de commissies en de Kamer als geheel. Daarbij moet ook naar de benodigde (specialistische) expertise worden gekeken.»
De leden van de D66-fractie verzoeken het Presidium om in de beantwoording van deze vragen in kaart te brengen om hoeveel extra versterking het gaat en om welke specifieke expertises het gaat.
Ook de leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de verdere uitbreiding van de Kamerorganisatie ten goede komt aan zowel de ondersteuning van individuele Kamerleden als aan versterking van de positie van de Kamer als geheel, mede gezien de beperkte eigen capaciteit van steeds kleinere fracties.
De leden van de SP-fractie zijn blij dat er aandacht is voor het versterken van de functies van de Tweede Kamer. Dat is noodzakelijk om de controlerende en medewetgevende taak van de Kamer uit te kunnen voeren. Genoemde leden hebben daarbij altijd benadrukt dat de ondersteuning op orde dient te zijn en dit niet betekent dat de budgetten voor de fracties verhoogd moeten worden maar dat die ondersteuning vanuit de Kamer zelf kan komen. Dit betekent dat er voldoende menskracht bij Bureau Wetgeving, de Griffies en Dienst Analyse en Onderzoek moet zijn. Genoemde leden vragen of het Presidium knelpunten ziet op dit gebied.
De Tweede Kamer heeft bij amendement (Kamerstuk 35 925-IIA, nr. 5) besloten tot versterking van de Dienst Analyse en Onderzoek met 10 fte. Per juni 2022 is de invulling hiervan gereed. De Dienst heeft ingezet op terreinen waar een sterk groeiende vraag was vanuit commissies en leden, maar nog geen extra dienstverleningscapaciteit. Het gaat om ondersteuning op onderwerpen op de terreinen van de commissie Justitie en Veiligheid en de commissie voor de Rijksuitgaven (twee kenniscoördinatoren, een informatiespecialist), en om de inhoudelijk brede ondersteuning op de commissie-overstijgende domeinen Internationaal, Sociaal en Klimaat (vijf kenniscoördinatoren, twee informatiespecialisten). Hiermee is een eerste stap gezet ter verdere versterking van de ondersteuning bij de (mede-)wetgevende en de controlerende taak van de Tweede Kamer.
Het Presidium blijft alert op de mate waarin aanvullende ondersteuning door Dienst Analyse en Onderzoek wenselijk is. In dit verband wordt gewezen op de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstukken II 2020/21, 35 510, nr. 28), waarin de Kamer heeft uitgesproken om een grotere rol te gaan spelen bij de uitvoering van wetgeving door versterking van de taak van het parlement om wet- en regelgeving te toetsen en evalueren. Daarnaast heeft de werkgroep versterking functies Tweede Kamer een proactieve, gestructureerde wijze van vooruitkijken naar de behandeling van aankomende wetsvoorstellen aanbevolen. Het is aan de commissies om te bepalen hoeveel tijd en ruimte zij nodig hebben voor (de voorbereiding van) de wetsbehandeling en welke (aanvullende) kennis en informatie nodig is. Dit hangt bijvoorbeeld af van de verwachte omvang, complexiteit en het politieke belang van een wetsvoorstel. Momenteel wordt bezien op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan een eventuele toenemende behoefte aan ondersteuning bij de uitvoering van de medewetgevende taak van de Tweede Kamer.
Voor wat betreft Bureau Wetgeving geldt dat de ondersteuning bij initiatiefwetgeving en bij het opstellen van amendementen op orde is en er op dit moment geen behoefte is aan uitbreiding van het aantal fte. Uiteraard wordt op dit punt de vinger aan de pols gehouden. Mocht het
Presidium signalen ontvangen van Griffie Plenair/Bureau Wetgeving dan is zij bereid de ambtelijke gesignaleerde knelpunten te adresseren.
De leden van de CDA-fractie constateren dat bij amendement Bergkamp c.s. (Kamerstuk 35 925-IIA, nr. 5) de Kamer 647.000 euro aan de begroting voor 2022 heeft toegevoegd (structureel 1.294.000 euro) voor versterking van de Dienst Analyse en Onderzoek. In de toelichting op het amendement stelt het Presidium een verdere uitbreiding van de ondersteuning in het vooruitzicht, mede in het licht van de uitkomsten van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer en recente adviezen over de versterking van de ondersteuning van de Tweede Kamer.
De leden van de CDA-fractie vragen welke recente adviezen hier worden bedoeld.
Verschillende recente adviezen en publicaties wijzen in deze richting. Zie onder andere het eindrapport van de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties, het briefadvies van de Raad voor het Openbaar Bestuur1, en het advies van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI)2, alle uit 2021. Uit deze adviezen, en onder andere uit het eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel (2018) komt naar voren dat meer expertise nodig is op het terrein van het behandelen van wetgeving en voor het doen van eigen onderzoek, gericht op de verwachte maatschappelijke effecten van wetgeving en beleid. Ook is voldoende kennis van en oog voor rechtsstatelijke ontwikkelingen van belang.3 De Tweede Kamer zou volgens deze adviezen bovendien behoefte hebben aan specialistische expertise binnen de Kamerbrede ambtelijke ondersteuning, zoals van fiscalisten, juristen, econometristen en gedragsdeskundigen4, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van digitalisering.5
In het kader van een adequate informatievoorziening vragen de leden van de CDA-fractie waarnaar voetnoot 1 op blz. 3 over de besluitvorming in het Presidium op 26 januari 2021 verwijst.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een algemene verwijzing naar de website van de Tweede Kamer niet adequaat is.
Het Presidium beschrijft in de geleidende brief bij de Raming 2023 wat de Tweede Kamer heeft besloten omtrent de uitbreiding van de Kamerorgani-satie in het kader van de versterking van de functies van de Tweede Kamer. Ook wordt aangegeven dat het Presidium zal bezien welke verdere uitbreiding van de ambtelijke capaciteit of organisatorische doorontwik-keling nodig is op basis van de aanbevelingen van de werkgroep onder leiding van het lid Van der Staaij. In de geleidende brief verwijst het Presidium door middel van een voetnoot naar de website van de Tweede Kamer voor meer informatie over de aanbevelingen uit het rapport van de werkgroep. Via bijgaande links komt u direct bij de betreffende documenten, het rapport van de werkgroep, https://www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/detail?id=2021D50091&did=2021D50091 en het besluit van het Presidium op 26 januari 2022, https://www.tweedekamer.nl/ kamerleden_en_commissies/Presidium/besluiten.
De leden van de SP-fractie zien ook dat met de verhoogde druk op de parlementaire agenda de druk op de organisatie toeneemt. Het werk van het ondersteunende personeel is echter onmisbaar bij het functioneren van de Kamer. Met de verschillende parlementaire enquêtes die al lopen en aangekondigd zijn zal die druk verder toenemen.
In hoeverre is de Kamerorganisatie hierop toegerust denkt het Presidium? Wat is er volgens het Presidium nog nodig zodat dit op een goede manier kan worden vormgegeven?
Het Presidium bevordert een tijdige werving ter vervanging van de (adjunct)griffiers, kenniscoördinatoren, informatiespecialisten en commissieassistenten die een rol spelen bij het leiden en het verzorgen van een deel van de werkzaamheden van de enquêtestaf.
Komend jaar zullen er hoogstwaarschijnlijk drie parlementaire enquêtes tegelijkertijd lopen. Het Presidium monitort de druk die dat legt op alle betrokken onderdelen van de Kamerorganisatie.
Wat de leden van de fractie van GroenLinks betreft is het van belang dat de Kamer zo goed mogelijk wordt ondersteund. Deze leden zijn de ambtelijke ondersteuning van de Kamer en de fractieondersteuning dankbaar voor het vele en goede werk dat wordt verricht. Zij constateren echter ook nog steeds een groot verschil in ondersteuning tussen regering en Kamer.
Graag vernemen de leden van de GroenLinks-fractie hoe het Presidium hiernaar kijkt.
Met de aanname van amendement-Bergkamp c.s. (Kamerstuk 35 925-IIA, nr. 5) is de Dienst Analyse en Onderzoek met 10 fte uitgebreid als een eerste stap om meer inhoudelijke ambtelijke capaciteit voor de Tweede Kamer ter beschikking te hebben.
Het Presidium beziet op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan een eventuele toenemende behoefte aan ondersteuning bij de uitvoering van de medewetgevende taak van de Tweede Kamer, als tegenwicht aan de regering.
De leden van GroenLinks zijn ook benieuwd naar een internationale vergelijking tussen de ondersteuning van parlementen in de ons omringende landen zowel qua ambtelijke ondersteuning als in fractieon-dersteuning. Kan het Presidium hier informatie over verschaffen?
Op basis van openbare bronnen is het lastig een eenduidige internationale vergelijking te maken naar de ondersteuning. Zo verschilt staatsinrichting per land, verschilt de rol van de Tweede Kamer, en zijn er verschillen bij de organisatie van de ondersteuning van de parlementen. Bovendien zijn datasets niet allemaal volledig en betrouwbaar, en niet recent en/of niet eenduidig. Zo telt het ene land de medewerkers van de beveiligingsdienst mee en het andere land niet.
In enkele recente publicaties is geprobeerd om desondanks een uitspraak te doen over de (relatieve) omvang van de fractieondersteuning en/of ambtelijke ondersteuning in de Nederlandse Tweede Kamer6.
Het lid Omtzigt verzoekt de Voorzitter en het Presidium uitgebreid te reageren op het ROB-advies.
De commissie Binnenlandse Zaken heeft het briefadvies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) behandeld in de procedurevergadering van 18 november 2021. De commissie heeft besloten het briefadvies door te geleiden naar de werkgroep versterking functies Tweede Kamer onder leiding van het lid Van der Staaij.
Deze neemt het pleidooi van de Raad voor het Openbaar Bestuur over en pleit voor een versterking van de ambtelijke ondersteuning van de Kamer, en geeft richting mee aan het Presidium over de wijze waarop dat zou kunnen gebeuren.
De werkgroep constateert dat een eerste stap is gezet met het met algemene stemmen aangenomen amendement van de leden van het Presidium (amendement-Bergkamp c.s. ten behoeve van het begrotingsjaar 2022). Dit amendement voorziet in uitbreiding van de Dienst Analyse en Onderzoek met 10 fte ter verdere versterking van de ondersteuning bij de medewetgevende taak en de controlerende taak van de Tweede Kamer. De werkgroep heeft het Presidium aanbevolen te bezien welke verdere uitbreiding van de ambtelijke capaciteit of organisatorische doorontwikkeling concreet nodig is op basis van de aanbevelingen die de werkgroep heeft gedaan. Momenteel wordt bezien op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan een eventuele toenemende behoefte aan ondersteuning bij de uitvoering van de medewetgevende en controlerende taak van de Tweede Kamer.
Het lid Omtzigt leest met verbazing in de Raming voor 2023 dat de ontvangsten, voor wetgeving en controle Tweede Kamer, de komende jaren omlaag zal gaan. Van meer dan 150 miljoen euro in 2022 naar 143 miljoen euro in 2027.
Het lid Omtzigt ziet hier graag een heldere toelichting op.
De genoemde bedragen van ruim 150 miljoen euro in 2022 en ruim 143 miljoen euro in 2027 hebben betrekking op de uitgaven.
De structurele uitgaven van de Tweede Kamer stijgen over de gehele periode 2022-2027. In 2022 en 2023 is de begroting hoger dan in latere jaren door hogere incidentele uitgaven.
Deze vallen hoofdzakelijk uiteen in de volgende onderdelen:
-
1)In 2022 zijn incidentele uitgaven geraamd voor de inrichting van de 8e etage (1,25 miljoen euro.) en de upgrade van de meldkamer (1,053 miljoen euro).
-
2)In 2022 en 2023 bedragen de uitgaven voor het programma versterking informatiehuishouding Tweede Kamer (VITK) 4 miljoen euro per jaar. Vanaf 2024 daalt dit bedrag naar 2,5 miljoen euro structureel per jaar. In 2022 en 2023 bedragen de extra incidentele uitgaven voor VITK derhalve 1,5 miljoen euro.
-
3)In 2022 en 2023 zijn incidentele uitgaven geraamd voor de parlementaire enquêtes (in 2022 3,892 miljoen euro; en in 2023 2,47 miljoen euro). Vanaf 2024 zijn geen uitgaven geraamd voor parlementaire enquêtes.
In aanvulling hierop zou het lid Omtzigt graag toelichting ontvangen op het bedrag van 2,383 miljoen euro voor de komende jaren als het gaat om kennis en onderzoek. Is hier de 10 fte uitbreiding van Dienst Analyse en Onderzoek in opgenomen?
Het beschikbare budget op artikel 3.2 Kennis en Onderzoek bedraagt voor 2023 2,383 miljoen euro. Hiervan is voor 16 Kamercommissies een bedrag van 0,110 miljoen euro per commissie beschikbaar (totaal 1,760 miljoen euro). Het restant ad 0,623 miljoen euro is bestemd voor overige Kamerbrede onderzoeken, zoals in het recente verleden de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties en de tijdelijke commissie Digitale toekomst.
Het bedrag dat beschikbaar is gesteld voor de uitbreiding van 10 fte bij de Dienst Analyse en Onderzoek is niet opgenomen in het bedrag dat is begroot op artikel 3.2 Kennis en onderzoek. Het bedrag voor de personele uitbreiding bij de Dienst Analyse en Onderzoek is toegevoegd aan artikel 3.1 Apparaatsuitgaven.
Het lid Omtzigt vraagt zich af of volgens het Presidium het bedrag dat nu geraamd is voor kennis en onderzoek niet veel te mager is voor onder meer de ondersteuning op het toetsen van uitvoerbaarheid van beleid, begeleiden van het budgettaire proces en inhoudelijke ondersteuning in wetgevingstrajecten?
Gegeven de huidige onderuitputting van dit budget, is de vraag van commissies vooralsnog niet groter dan de financiële mogelijkheden.
Het lid Omtzigt merkt ook een ernstige onderuitputting op bij onderzoek in 2021: er was 2.383.000 euro gereserveerd en er is slechts 616.000 euro uitgegeven. Wat is daar de oorzaak van?
Als gevolg van de Tweede Kamerverkiezingen en de daaropvolgende formatieperiode, en als gevolg van de maatregelen vanwege de Corona-pandemie hebben de Kamercommissies hun kennisagenda's op een later moment dan gebruikelijk vastgesteld, en vervolgens minder activiteiten in het kader van die agenda uitgevoerd die tot uitgaven hebben geleid.
Daarnaast vonden in 2021 geen Kamerbrede onderzoeken plaats (behoudens de eerste twee maanden waarin het rapport van de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties werd afgerond). Dit leidde in 2021 tot lagere uitgaven dan origineel was begroot.
Verder merkt dit lid op dat de ontvangsten (5.039.000 euro) niet herleidbaar zijn: uit welke onderdelen bestaat dit en hoe komt het dat de twee onderdelen samen niet optellen tot dit bedrag?
Het bedrag aan ontvangsten in de kolom realisatie 2021 is per abuis onjuist opgenomen in de ramingsstukken (Kamerstuk 36 062, nummer 2).
De ontvangsten in 2021 bedroegen 6,104 miljoen euro. Dit bedrag bestaat uit twee onderdelen 1) de omzet Restaurantbedrijf en 2) Diverse ontvangsten.
De omzet van het Restaurantbedrijf bedroeg in 2021 0,6 miljoen euro. Het onderdeel Diverse ontvangsten bedroeg in 2021 in totaal 5,504 miljoen euro. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
-
-Verrekening voorschotten fracties (2,383 miljoen euro.);
-
-Overige doorbelastingen van dienstverlening aan o.a. Hoge Colleges van Staat (1,802 miljoen euro.);
-
-Doorbelasting ambtelijke detacheringen (0,805 miljoen euro.);
-
-Inhouding op lonen en salarissen, ontvangsten uitkering ziektewet, verrekening personele uitgaven (0,411 miljoen euro.);
-
-Overige ontvangsten van o.a. het winkeltje en kopieerkosten (0,103 miljoen euro.).
De totaal geraamde ontvangsten vanaf 2022 bedragen 3,639 miljoen euro. In de onderverdeling tussen omzet Restaurantbedrijf en Diverse ontvangsten wordt een wijziging aangebracht zodat de totalen sluiten. Hiervoor zal bij de Nota naar aanleiding van het Verslag een gecorrigeerde Raming van de uitgaven en ontvangsten (Kamerstuk 36 062, nummer 2) worden aangeleverd.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de stelling van het Presidium dat de verbetering van de informatievoorziening richting de Kamer een essentieel thema en al jaren een punt van zorg is. Deze leden van de CDA-fractie zijn mening dat juist op praktisch niveau verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Zo heeft de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport het ministerie vorig jaar voor twee complexe wetsvoorstellen gevraagd om een document waarin de wijzigingen zijn bijgehouden, waarin alle aanpassingen uit de nota's van wijziging op een heldere en herleidbare wijze zijn verwerkt.
Deelt het Presidium de mening van deze leden, dat dit een goed voorbeeld is dat navolging verdient?
Het Presidium meent dat geconsolideerde teksten zeker een bijdrage kunnen leveren aan het voor de Kamer beter inzichtelijk maken van (complexe) wetgeving. Zij geeft commissies in overweging, passend bij de aanbevelingen van het rapport van de werkgroep Van der Staaij II, reeds in een vroegtijdig stadium te bepalen voor welke specifieke wetgeving zij geconsolideerde teksten van het kabinet willen ontvangen. Op deze wijze kunnen ook de ministeries zich hier tijdig op voorbereiden. Het Presidium doet daarbij de suggestie om de beoordeling van de wenselijkheid tot het opstellen van geconsolideerde teksten gelijktijdig te bespreken bij het vaststellen van de wetgevingsagenda van de commissie. Commissies kunnen daarbij bijvoorbeeld hun staf verzoeken een overzicht van de geschiedenis van de wetsbehandeling te maken, desgewenst als onderdeel van het ondersteunen van de eventuele wetgevingsrapporteurs. Daarbij kan in beeld worden gebracht wat de aangelegen punten zijn in het wetsvoorstel en wat er van de commissie wordt verwacht en welke mogelijkheden er zijn.
Overigens zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat verbetering van de informatiepositie van de Kamer ook betekent dat de Kamer zelf maatregelen neemt om informatie-overload te bestrijden. Als grotere transparantie niet gepaard gaat met flankerend beleid, kan die ertoe leiden dat het ondoenlijk wordt om gewone relevante informatie te vinden. Zonder flankerend beleid leidt grotere transparantie alleen maar tot het transparant maken van onhanteerbaarheid van de beschikbare informatie.
Deze leden vragen welke mogelijkheden het Presidium ziet voor zulk flankerend beleid in het kader van de praktische versterking van de informatiepositie van de Kamer.
Ook de leden van de fractie van GroenLinks hechten veel waarde aan de wetgevende en controlerende taak van de Kamer. Hiervoor is het van belang dat de Kamer tijdig en volledig wordt geïnformeerd. Deze leden vragen het Presidium hoe zij vindt dat het met de informatievoorziening aan de Kamer staat en vragen ook hoe vaak zij de afgelopen periode met de regering gesproken heeft over het verbeteren van de informatiepositie van de Kamer. Kan het Presidium of de Kamervoorzitter ook een update geven over de stand van zaken met betrekking tot de werkafspraken tussen Kamer en regering over de wijze van tijdige en volledige informatievoorziening?
Als het gaat om informatievoorziening is het lid Omtzigt benieuwd naar de concrete verbeteringen die zijn doorgevoerd als het gaat om contact van de Kamer met de departementen en uitvoeringsorganisaties. Kan dit specifiek worden toegelicht? Zijn er al eerste resultaten te delen door de werkgroep die processen rond informatievoorziening, omgang met artikel 68 en de beantwoording van Kamervragen nader in kaart brengt?
Ten aanzien van de werkgroep Informatieafspraken (uitvoering van de motie-Leijten/Arib, Kamerstuk 35 752, nr. 11) kan het volgende worden gemeld. De eerste bijeenkomst van de werkgroep vond plaats op 12 januari 2022. De werkgroep Informatieafspraken buigt zich over knelpunten in de informatievoorziening zoals die in de praktijk worden ervaren en is gemandateerd namens het Presidium hierover afspraken te maken met het kabinet. Om goed aan te sluiten op de dagelijkse praktijk heeft ook een inventarisatie onder fracties en Kamerambtenaren plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is ook het punt van informatie-overload aangedragen. Dit zal worden meegenomen in de verdere werkzaamheden van de werkgroep. De werkgroep Informatieafspraken neemt ook de aspecten «tijdig en volledig» onder de loep. De werkgroep heeft twee belangrijke uitgangspunten geformuleerd: de praktijk moet centraal worden gesteld en uiteindelijke oplossingen mogen geen «papieren tijger» zijn. Ten behoeve van de aansluiting op de praktijk is gestart met een inventarisatie van door Kamerleden en Kamerambtenaren ervaren knelpunten rondom de informatievoorziening op de in de motie genoemde punten. Daarnaast heeft zij een gesprek gevoerd met de secretarissen-generaal van de Ministeries van Algemene Zaken en van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die zijn aangewezen het project politiek-ambtelijke verhoudingen te coördineren. Met hen is van gedachten gewisseld over de in de praktijk ervaren knelpunten aan departementszijde. Om te voorkomen dat oplossingen van de werkgroep een «papieren tijger» worden, zet de werkgroep in op een volledige werkwijze waarin het - naast over informatieafspraken - ook gaat om verbeterde inbedding van afspraken in het werkproces en een verbeterde dialoog en overlegstructuur. De komende tijd zal de werkgroep het gesprek met (een afvaardiging van) het kabinet voortzetten, verdiepen en inzetten op het bestendigen voor de lange termijn. De precieze uitwerking vormt onderdeel van de vervolgbijeenkomsten van de werkgroep en gesprek op (hoog)ambtelijk niveau. Dit vergt een zorgvuldige voorbereiding en neemt daardoor enige tijd in beslag. De werkgroep beoogt na het zomerreces een eerste voorlopige uitwerking te kunnen presenteren.
Naast de activiteiten van de werkgroep Informatieafspraken voert de Kamervoorzitter ook bilaterale gesprekken met bewindspersonen over het onderwerp informatievoorziening. Dit thema was onderwerp van gesprek in alle kennismakingsgesprekken die de afgelopen periode zijn gevoerd met de Ministers en Staatssecretarissen. Voorafgaand aan deze gesprekken, aan het begin van de nieuwe regeerperiode van het kabinet, is tevens een brief gestuurd aan alle leden van het kabinet. In deze brief is de Kamervoorzitter ingegaan op de werkafspraken die bestaan tussen Kamer en kabinet. De Kamervoorzitter heeft de werkwijze over het voetlicht gebracht bij het kabinet en ook bevestiging van deze werkwijze ervaren in de gesprekken met de bewindspersonen.
Dit jaar zal de Kamer voor het eerst de Dag van de Publieke Dienstverlening organiseren, in navolging van de Public Service Day van de Verenigde Naties. Zowel de Dag van de Publieke Dienstverlening als de VN Public Service Day zal plaatsvinden op 23 juni 2022. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Tielen en Ceder, die op 28 september 2021 met algemene stemmen is aangenomen. (Kamerstuk 26 448, nr. 657) In deze motie wordt de regering opgeroepen een jaarlijkse Dag van de Uitvoering te organiseren met daarbij een rol voor de Kamer. Ook de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) heeft hier eerder een aanbeveling toe gedaan (zie aanbeveling 6 van het rapport van de TCU, Klem tussen balie en beleid).
De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is (in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) de organisatie van deze dag gestart en heeft een voorbereidingsgroep benoemd die bestaat uit de leden Ceder (CU, voorzitter), De Kort (VVD), Strolenberg (VVD), Dekker-Abdulaziz (D66), Maatoug (GL) en Den Haan (Fractie Den Haan). De focus van deze dag zal, conform het dictum van de motie, gericht zijn op het «breed en intensief in gesprek gaan met mensen die afhankelijk zijn van en medewerkers die werkzaam zijn bij de diverse uitvoeringsorganisaties». Aan de overige vaste commissies van de Kamer is gevraagd input te leveren voor deze dag.
Inmiddels hebben in diverse commissies gesprekken met of werkbezoeken bij uitvoeringsorganisaties plaatsgevonden of ze worden op dit moment gepland. Daarnaast hebben verschillende leden al deelgenomen aan zogenaamde trialoogbijeenkomsten, gesprekken tussen Kamer, uitvoering en departement.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat naar aanleiding van het debat over Kamerleden die tot toetreden tot een demissionair kabinet is benadrukt dat het belangrijk is om als Kamer tijdig een duidelijke afweging te maken inzake de toepassing van (ongeschreven) staatsrechtelijke regels en keuzes bij nieuwe situaties die zich voordoen. Deze leden constateren helaas dat het niet bij deze situaties gebleven is. Immers, bij het debat over de mondkapjesdeal was voor het eerst sprake van een afwijking van de staatsrechtelijke regel dat de verantwoordelijke Minister verantwoording aflegt aan de Kamer, zonder dat sprake was van een voorafgaande weging en analyse van de wenselijkheid.
Deze leden vragen een reflectie van de Voorzitter op de gang van zaken. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat bij kennelijke afwijkingen van het staatsrecht eerst voorafgaand expliciet wordt gewogen en gemotiveerd welke keuze gemaakt wordt, op basis van analyses van de betrokken ambtelijke dienst en mogelijk externe deskundigen?
De leden van de SGP-fractie wijzen op de aanwezigheid van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bij het debat over de mondkapjesdeal en vragen in dit verband hoe wordt gewaarborgd dat bij kennelijke afwijkingen van het staatsrecht eerst voorafgaand expliciet wordt gewogen en gemotiveerd welke keuze gemaakt wordt. Het Presidium wijst er in dit verband op dat de Kamer niet in meerderheid had gevraagd om de aanwezigheid van deze Minister. Dat sommige fracties dat wél hebben gedaan, is uiteraard een zelfstandige, politieke afweging. Het is uiteindelijk de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zelf geweest die heeft laten dat hij bij het betreffende debat aanwezig zou zijn. Hij heeft daartoe ook het recht, gelet op artikel 69, eerste lid, Grondwet, dat stelt dat alle Ministers en Staatssecretarissen toegang hebben tot de vergaderingen van de Kamer en kunnen deelnemen aan de beraadslaging. Het Presidium ziet geen noodzaak om in dit soort gevallen voorafgaand de leden hierover eigenstandig analyses toe te sturen.
Het lid Omtzigt verzoekt de Voorzitter en het Presidium uitgebreid te reageren op elk van de aanbevelingen van de Venetië-commissie. De reactie ontvangt het lid Omtzigt graag voor 23 mei 2022 aangezien er op 30 mei 2022 een notaoverleg over het rapport is en dit de kern van het controlerende werk van het parlement betreft.
De Venetië Commissie van de Raad van Europa heeft bij brief van 18 oktober 2021 haar rapport aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 510, nr.85), waarin zij haar opinie geeft over de rechtsbescherming van burgers in Nederland (hierna: het advies). De Venetië Commissie heeft in het advies aanbevelingen geformuleerd, die zijn gericht tot zowel de wetgevende macht, de uitvoerende macht als de rechterlijke macht.
Het advies is uitgebracht, nadat het Presidium daartoe bij brief van 24 februari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 53) een verzoek heeft gedaan aan de Venetië Commissie. Daarmee werd uitvoering gegeven aan de op 26 januari 2021 door de Kamer aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s. over het vragen van een advies aan de Venetië Commissie (Kamerstuk 35 510, nr.11).
In de procedurevergadering van 3 november 2021 heeft de vaste commissie voor Financiën de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken verzocht de behandeling van het advies van de Venetië Commissie over te nemen. De commissie voor Binnenlandse Zaken heeft het advies, tezamen met de daarop gegeven reactie van het kabinet van 12 april 2022 (Kamerstuk 29 279, nr.708), geagendeerd ter behandeling in een op 30 mei 2022 te houden notaoverleg. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft namens het kabinet vastgesteld dat elf van de veertien aanbevelingen (zie voor de Nederlandse vertaling daarvan dit overzicht: 2022D14572) van de Venetië Commissie geheel of gedeeltelijk het kabinet aangaan en heeft daarop een reactie gegeven.
Ten aanzien van drie aanbevelingen heeft de Minister in de kabinetsreactie vermeld dat deze zich niet tot het kabinet richten. Dit betreft de aanbevelingen tot het eventueel wijzigen van het Reglement van Orde van de Kamer om de controle op de regering beter te faciliteren; het beschikbaar stellen van voldoende personeel en middelen aan zowel Kamercommissies als individuele parlementsleden; en de politieke cultuur en attitudes in Nederland ten aanzien van parlementsleden van coalitiepartijen die kritisch zijn op de regering (aanbevelingen 3, 5 en 6).
Een deel van de aanbevelingen van de Venetië Commissie is gericht tot de rechterlijke macht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is op deze aanbevelingen ingegaan in het reflectierapport «Lessen uit de kinderopvangtoeslagenzaken» (35510, nr. 91), dat haar voorzitter op 2 december 2021 heeft toegelicht in een gesprek met de vaste commissies voor Financiën, Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken.
Het Presidium wacht met belangstelling de behandeling af van het rapport in het notaoverleg van de commissie Binnenlandse Zaken op 30 mei a.s. Mocht de Kamer naar aanleiding van het rapport tot de conclusie komen dat aanpassing van de eigen werkwijze wenselijk is, dan zal daartoe de reguliere procedure tot aanpassing van het Reglement van Orde worden gevolgd.
Het lid Omtzigt stelt dat vooral de vraag of artikel 68 van de Grondwet nu effectief is, een aandachtspunt blijft, ondanks de heldere brief van de Voorzitter aan de nieuwe bewindspersonen. Dat laat affaire na affaire zien. En onderzoeken worden nog steeds tegengehouden door de meerderheid, zodat de aanbeveling dat 30 leden een parlementair onderzoek of een hoorzitting onder ede kunnen initiëren een interessante aanbeveling is, ook omdat dat in landen als Frankrijk en Duitsland mogelijk is.
Graag hoort het lid Omtzigt dan ook de mening van de Voorzitter en het Presidium daarover.
De aanbeveling dat 30 leden een parlementair onderzoek of een hoorzitting onder ede kunnen initiëren (deze aanbeveling is mogelijk in landen als Frankrijk en Duitsland) kan desgewenst worden ingebracht tijdens het notaoverleg van de commissie Binnenlandse Zaken van 30 mei a.s. Het Presidium wacht de uitkomsten van het notaoverleg op dit punt af.
Het lid Omtzigt constateert dat het kinderopvangtoeslagschandaal en de chaotische formatie (wanneer en hoe wordt die geëvalueerd vraagt dit lid zich af), laten zien dat het parlement niet in een blakende gezondheid verkeert. Het vertrouwen in het parlement neemt volgens peilingen ook af. Het parlement was namelijk niet in staat om soepel tot de vorming van een nieuwe regering te komen en was in een specifiek dossier niet in staat om de gebreken in de wetgeving en uitvoering op te sporen en tijdig te controleren. Dat heeft tot enorme schade en enorm veel individueel verdriet geleid bij vele gezinnen.
Het is dus gerechtvaardigd om goed te kijken of de mechanismes om dit te voorkomen verbeterd zijn.
Controleert de Kamer de wetgeving en heeft zij daarvoor de middelen?
In dit opzicht zouden veel opmerkingen gemaakt kunnen worden maar het lid Omtzigt beperkt zich tot twee aandachtsvelden. Is de Kamer in staat om de totstandkoming van de Europese wetgeving in Europese raden goed te controleren?
De stukken zijn vertrouwelijk, komen te vroeg of te laat en pas na implementatie (denk aan Natura 2000) zijn de problemen duidelijk.
Controle op de totstandkoming van Europese regelgeving en beleid is een integraal en complex onderdeel van de wetgevende en controlerende taak van de Tweede Kamer. Elke vaste commissie behandelt de EU-voorstellen die zien op het beleidsterrein van de betreffende commissie. De Kamer ontvangt van het kabinet over ieder EU-voorstel een zogenaamd BNC-fiche, met daarin de Nederlandse onderhandelingsinzet.7 Het kabinet informeert de Kamer voorts over het verloop van Europese onderhandelingen via o.m. geannoteerde Raadsagenda's. BNC-fiches en geannoteerde agenda's worden in de regel geagendeerd voor commissiedebatten en/of schriftelijk overleg. In aanvulling op deze werkwijze kent de Tweede Kamer een aantal bijzondere EU-instrumenten, waaronder het behandel-voorbehoud, de subsidiariteitstoets, de politieke dialoog met de Europese Commissie, het EU-rapporteurschap en interparlementaire samenwerking. Deze instrumenten zijn erop gericht de Kamer in staat te stellen belangrijke Europese dossiers extra intensief te controleren.
Bovengeschetste werkwijze en instrumentarium zijn tot stand gekomen en vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, de goedkeuringswet van dat verdrag en diverse parlementaire rapporten.8 De vaste commissie voor Europese Zaken heeft vanuit haar horizontale en coördinerende rol vorig jaar een rapporteur benoemd die onderzoek heeft gedaan naar de ervaringen met de huidige parlementaire EU-werkwijze en EU-informatievoorziening. De rapporteur, het lid Kamminga, heeft op 7 februari 2022 een tussenverslag uitgebracht.9 In dat verslag concludeert zij, op basis van gesprekken met o.a. zes EU-intensieve Kamercommissies, dat er veel goed gaat, maar dat er ook verbeteringen in de EU-werkwijze en informatievoorziening mogelijk zijn. Ten eerste ervaren Kamerleden onvoldoende zicht op en betrokkenheid bij een aantal fases van het Europese beleidsproces. Daarnaast hebben ze onvoldoende zicht op de instrumenten die ze zelf kunnen gebruiken om die besluiten te beïnvloeden. Een belangrijke verklaring voor het gebrek aan parlementaire betrokkenheid ligt volgens de rapporteur in de geheimhouding waarmee EU-besluitvorming is omgeven. De rapporteur heeft een viertal aanbevelingen gedaan aan de Tweede Kamer: 1) blijf de transparantie van EU-besluitvorming in EU-verband agenderen; 2) gebruik als Kamer gerichter de bestaande instrumenten; 3) evalueer de huidige afspraken, versterk wat werkt, schrap wat niet werkt en zorg voor aanvullende informatieafspraken over de fase tussen het voornemen en het daadwerkelijke voorstel, zeker waar het prioritaire dossiers betreft: 4) werk vanuit de commissie Europese Zaken aan meer bekendheid binnen de Kamer met de werkwijze rondom EU-dossiers. Een toelichting op deze aanbevelingen is terug te vinden in het rapporteursverslag.
Het rapporteursverslag is besproken in het commissiedebat EU-informatievoorziening van 10 februari 2022. Op 7 april 2022 heeft de commissie Europese Zaken voorstellen geaccordeerd ter nadere uitwerking van de vier hoger genoemde aanbevelingen.10 Daarbij is het lid Koekkoek benoemd tot co-rapporteur voor het vervolgtraject. Het rapporteursverslag van 7 februari jl. is ondertussen in handen gesteld van de overige vaste commissies met daarbij het verzoek de aan hen gerichte aanbevelingen ter hand te nemen.
Het lid Omtzigt vraagt of de Voorzitter kan aangeven over hoeveel wetgeving een debat gehouden wordt (wetgevingsoverleg of plenair debat) en over hoeveel wetgeving uiteindelijk geen debat gehouden werd in 2021 omdat het als hamerstuk werd afgedaan? Is dit een teken dat de Kamer de taken nauwgezet uitvoert?
In 2021 werden 90 wetsvoorstellen zonder stemming aangenomen door de Kamer. Er werden 75 wetgevingsoverleggen gevoerd en 79 plenair debatten over initiatiefwetgeving gehouden. Het Presidium acht het op basis van dergelijke cijfers niet mogelijk uitspraken te doen over de wijze waarop de Kamer haar taken uitvoert. Het kan immers zo zijn dat er in een parlementair jaar nu eenmaal veel (kleine, onomstreden) wetgeving wordt aangeboden, ook in de vorm van suppletoire begrotingen. Bovendien was 2021 ook een jaar dat in het teken stond van corona, verkiezingen en formatie. Het is nauwelijks concreet te maken op welke wijze aangetoond zou kunnen worden dat de Kamer (al dan niet) nauwgezet haar taken uitvoert op het moment dat er over wetten debatten zijn gevoerd.
Het lid Omtzigt merkt op dat hij als afsplitser over onvoldoende middelen beschikt om zijn taak als medewetgever te vervullen. Zo is hij geen (plaatsvervangend) lid meer van de commissie Financiën en heeft hij in die commissie geen stemrecht, niet in e-mailprocedures en ook niet in procedurevergaderingen. Formeel moet hij bij elke vergadering vragen of er bezwaar is tegen zijn aanwezigheid (dat is nog nooit geweigerd). Hij merkt op dat het toeslagenschandaal mede dankzij zijn werk in de commissie naar boven kwam (en dankzij een aantal anderen zoals het lid Leijten). Maar dat het gevolg van de gebeurtenissen in 2021 is dat hij nergens meer vast lid is en hij zelf dus geen onderdeel meer kan uitmaken van de commissie financiën (en ook niet van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Op welke wijze kan dat recht gezet worden, zo vraagt het lid Omtzigt.
Kamerleden die afsplitsen van hun fractie bespreken met hun voormalige fractie welke vaste en/of plaatsvervangende lidmaatschappen zij van hun voormalige fractie na hun afsplitsing krijgen overgedragen. Op dit moment hebben afgesplitste leden inderdaad alleen plaatsvervangende lidmaatschappen in commissies: zij vervangen als afgesplitst lid een voormalige fractiegenoot die in de desbetreffende commissie een vast lidmaatschap bekleedt. Deze werkwijze wordt zo al langere tijd in de praktijk toegepast. Het Presidium verwijst in dit verband naar het door het Presidium en Kamer overgenomen rapport van de werkgroep Bisschop uit juni 2016 over fractievorming (Kamerstuk 24 444, nr. 7) waarin ook uitgebreid is ingegaan op fractieafsplitsingen.
Het lid Omtzigt vraagt of de Voorzitter dit proces, gezien alles wat is misgegaan bij het kinderopvangtoeslagschandaal zorgvuldig acht of deelt zij de mening dat dit niet zo is. Welke mogelijkheden ziet zij om te komen tot een zorgvuldige wetsbehandeling bij deze grote hervorming? Indien deze vragen niet helder beantwoord kunnen worden, dan is het voor het lid Omtzigt noodzakelijk om een onderzoek te houden. Dit lid ziet dan graag, zoals eerder ook al voorgesteld, dat een groep van oud-Kamerleden, huidige Kamerleden en (internationale) experts onderzoeken of wij als Kamer nog wel in staat zijn om onze kerntaken uit te voeren. Kan de Voorzitter aangeven of zij het belang hiervan inziet en waarom zij zich wel of niet in dit voorstel van een dergelijk onderzoek kan vinden?
Nadat een wetsvoorstel in handen is gesteld van een commissie is het aan de desbetreffende leden om de verdere wijze van behandeling te bepalen. De commissies zijn hierin autonoom. Meer in het algemeen verwijst het Presidium naar het rapport Versterking functies Tweede Kamer (Kamerstuk 35 992). In dat rapport wordt ook veel aandacht besteed aan versterking van de medewetgevende functie van de Tweede Kamer, bijvoorbeeld door het vaker inzetten van wetgevingsrapporteurs. Het Presidium verwijst naar het rapport Versterking functies Tweede Kamer (Kamerstuk 35 992), waarin recente adviezen ter versterking van het instituut Tweede Kamer zijn gebundeld en voorzien van een praktische werkagenda. Bij het Presidium zijn geen initiatieven bekend ten aanzien van nieuwe, aanvullende onderzoeken inzake dit onderwerp (bijvoorbeeld op basis van recent aangenomen moties).
De leden van de D66-fractie zijn positief over het instellen van een Gedragscode voor Kamerleden en een College van onderzoek integriteit. Zij merken echter wel op dat hier ook nog winst te behalen valt. Het meest in het oog springt wat deze leden betreft dat Kamerleden in de twee behandelde klachten door het College geweigerd hebben mee te werken, wat in strijd is met artikel 7, lid 2 en artikel 8, lid 4 van de Regeling toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Het College merkt op in haar jaarverslag dat zij hierover in gesprek zal treden met het Presidium.
Is dat reeds gebeurd? Welke mogelijkheden ziet het Presidium om Kamerleden te verplichten mee te werken aan onderzoek van het College? Zouden hier mogelijk sancties op gezet kunnen worden? Zo ja, wat voor sancties heeft het Presidium voor ogen?
Het College van onderzoek integriteit heeft aangegeven in het jaarverslag om bij structurele of toenemende weigering door Kamerleden om medewerking te verlenen aan een onderzoek dit te zullen bespreken met het Presidium. Het Presidium heeft op 16 februari 2022 een gesprek gehad met het College van onderzoek integriteit naar aanleiding van het verschijnen van het eerste jaarverslag van het College. Het College heeft volgens artikel 4, lid 2 van de Regeling de mogelijkheid om in het jaarverslag aanbevelingen te doen die strekken tot een wijziging of verduidelijking van de Gedragscode. Het College heeft in het jaarverslag aangegeven voornemens te zijn van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal later dit jaar een set aanbevelingen voorleggen aan het Presidium ter verbetering van de Gedragscode alsook van de Regeling. De voorzitter van het College heeft in een gesprek met de Kamervoorzitter te kennen gegeven dat het door de D66-fractie genoemde punt in de aanbevelingen wordt meegenomen. Het Presidium wacht deze aanbevelingen af alvorens hier verder op in te gaan. Het Presidium is voornemens zowel de Gedragscode als de Regeling toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te evalueren en zal hierbij de aanbevelingen van het College betrekken.
De leden van de D66-fractie zien dat wanneer een klacht tegen een Kamerlid wordt ingediend de naam van de indiener bij het Kamerlid bekend wordt gemaakt.
Kan het Presidium toelichten waarom dat zo is? Wat is hiervoor de grondslag? Deze leden kunnen die namelijk in de Regeling toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal niet terugvinden. Deze leden maken zich zorgen dat deze openbaarmaking de drempel te hoog maakt voor het indienen van klachten tegen Kamerleden. Kan het Presidium onderzoeken hoe deze procedure geanonimiseerd kan worden, zodat ieder klager zich veilig voelt naar voren te treden?
Het Presidium is met de D66-fractie van mening dat in de Regeling toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zoals deze door de Tweede Kamer is vastgesteld niet wordt aangegeven dat de naam van de indiener van een klacht bekend gemaakt wordt aan het Kamerlid. Het Presidium is niet op de hoogte van de werkwijze van het College van onderzoek integriteit op dit punt, aangezien het College onafhankelijk is en ook op die wijze opereert. Dit punt zal worden meegenomen bij de voorgenomen evaluatie (zie het voorgaande antwoord).
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het jaarverslag 2021-2022 van het College van onderzoek integriteit (bijlage bij Kamerstuk 35 351, nr. 12). Deze leden constateren dat er in het verslagjaar 108 klachten zijn ingediend, waarvan er twee in behandeling zijn genomen. Het College licht toe, dat de grote meerderheid van klachten betrekking heeft op gedragingen die niet worden genoemd in de Gedragscode. «Burgers zoeken een kanaal om hun onvrede te uiten over gedragingen en uitingen van Kamerleden, zowel binnen als buiten de Kamer, en menen die bij het College gevonden te hebben.»
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het Presidium deze constatering beoordeelt met het oog op de evaluatie van de Regeling.
Het Presidium herkent de genoemde tendens die beschreven wordt in het jaarverslag, dat burgers een kanaal zoeken om onvrede te uiten over gedragingen en uitingen van Kamerleden. Dat is niet alleen terug te zien bij het College. Ook de Voorzitter krijgt veel mails binnen waarin burgers hun onvrede uiten over verschillende zaken, waaronder gedragingen en uitingen van Kamerleden. Dit is ook een van de redenen waarom de Voorzitter een notitie heeft geschreven over omgangsvormen in de Tweede Kamer en de Tweede Kamer hierover heeft gedebatteerd. De Regeling geeft een duidelijke taakomschrijving aan het College en beschrijft wat wel en niet tot haar bevoegdheid kan worden gerekend op het gebied van integriteitonderzoek. Klachten die gaan over gedragingen gedaan in de vergaderzaal vallen niet onder de bevoegdheid van het College. Het toezicht is geregeld via het Reglement van Orde. Burgers die hun onvrede uiten over het gedrag van Kamerleden buiten de Kamer, bijvoorbeeld op sociale media, kunnen niet terecht bij het College omdat deze uitingen vallen onder de vrijheid van meningsuiting en als er volgens klager sprake is van een strafbaar feit kan aangifte gedaan worden bij het Openbaar Ministerie. Het Presidium is van mening dat het College dit helder verwoord in het jaarverslag.
De leden van de SP-fractie vragen of het Presidium kan aangeven wanneer het onderzoek wordt verwacht naar de sociale veiligheid van
Kamerbewoners? Genoemde leden vragen naar wat er in het tussenliggende jaar is ondernomen met betrekking tot het onderzoek zelf.
In juni 2021 heeft de Voorzitter de toezegging gedaan tot een onderzoek naar sociale veiligheid tijdens het ramingsdebat. Na het reces is de onderzoeksvraag uitgewerkt en intern getoetst. In september 2021 is het inkoopproces gestart. Dit inkoopproces kent een aantal stappen waaronder het opstellen van een offerte-aanvraag ten behoeve van marktpartijen en een marktverkenning naar potentiele partijen. Vervolgens is de offerte aanvraag uitgezet in de markt. De eerste uitvraag heeft geen offertes opgeleverd, waardoor een tweede ronde noodzakelijk was. In deze tweede uitvraag hebben twee partijen offerte uitgebracht. Op 1 februari 2022 is het onderzoek aan één partij gegund, te weten een universitair onderzoeksteam. Na interne afstemming is het onderzoek naar sociale veiligheid op 1 april 2022 gestart. De Kamerbrede communicatie daarover start vlak voor de dataverzameling, te weten begin juni 2022. Het eindrapport wordt verwacht in februari 2023. De planning is als volgt:
In de eerste fase (april, mei tot 6 juni 2022) zal de onderzoeksopzet nader uitgewerkt worden door het universitair onderzoeksteam. Dit omvat het ontwerp voor een interviewprotocol en een online vragenlijst. Ook toetsen privacyfunctionarissen van de Tweede Kamer en de universiteit middels een privacy assessment of de data verzameling en -opslag voldoet aan de eisen die de wet en de Tweede Kamer gesteld hebben in de offerte-aanvraag op het vlak van informatiebeveiliging en persoonsgegevens.
In de tweede fase (6 juni 2022 - 1 november 2022) vindt de documentanalyse plaats, het openstellen van de vragenlijst, het voorbereiden en afnemen van interviews. Ook zal een expertteam vanuit de universiteit tegenlezen op de tussentijdse bevindingen.
In de derde en laatste fase (1 november 2022 - 15 februari 2023) zal het universitair onderzoeksteam de conclusies en aanbevelingen schrijven en het rapport aanbieden aan de Tweede Kamer. Na aanbieding van het definitief rapport zullen interne werksessies plaats vinden om te bepalen hoe de aanbevelingen het beste geïmplementeerd kunnen worden in de organisatie.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een werkomgeving waarbij het mogelijk is om tijd- en plaatsonafhankelijk werken mogelijk te maken. Deze leden zien de mogelijkheid van digitaal werken dan ook als een positieve ontwikkeling. Wel willen zij aandacht vragen voor voldoende technische ondersteuning bij bijvoorbeeld technische briefings, zeker waar die openbaar zijn. Het gebeurt nog te vaak dat bijvoorbeeld een PowerPointpresentatie niet gedeeld kan worden via het scherm of dat er andere haperingen zijn die eenvoudig te verhelpen zouden moeten zijn.
Deze leden horen graag op welke wijze in deze ondersteuning voorzien gaat worden.
Voor het gebruik van het vergadersysteem zijn handleidingen en factsheets in de verschillende zalen beschikbaar. Tijdens de gewenningsperiode is er tot 1 juli 2022 op afroep een zogenaamde floorwalker beschikbaar die hulp kan bieden bij het gebruik van het vergadersysteem op de 3e verdieping B67. Voorts wordt gekeken naar de mogelijkheid voor het opnemen van een instructiefilm voor gebruikers.
De leden van de VVD-fractie hebben verder geconstateerd dat op 1 mei 2022 de Wet open overheid inwerking treedt en zijn blij met de getroffen voorbereidingen.
Deze leden vragen of de voorbereidingen geheel op schema liggen, welke bottlenecks er zijn bijvoorbeeld op het gebied van archivering, en op welke wijze is voorzien in flexibele capaciteit aangezien de aanvragen pieken en dalen kennen. In het verlengde daarvan vragen zij op welke wijze budgettair is voorzien in de bekostiging van eventuele uitbetalingen van dwangsommen voor het niet halen van de wettelijke termijnen.
De Wet open overheid (Woo) bestaat uit zowel passieve (op verzoek) openbaarmaking als actieve openbaarmaking. Voor de passieve openbaarmaking is sinds 1 april een Woo-loket actief dat bestaat uit Woo-coördinatoren (juristen) en Woo-ondersteuners.
Het loket ontvangt vanaf 1 mei 2022 Woo-verzoeken. De voorbereidingen voor de passieve openbaarmaking liggen dan op schema. De grootste uitdaging betreft de vooraf nog onbekende belasting op de betreffende diensten waar de informatie zich bevindt. Die dienst moet immers de gevraagde informatie verzamelen en met de jurist beoordelen wat wel/niet openbaar gemaakt kan worden. Omdat we geen reële inschatting kunnen maken van het aantal, de grootte en de onderwerpen van de Woo-verzoeken, wordt er ook getracht flexibele capaciteit ingezet. Daarnaast is de Kamerorganisatie bijzonder van aard en is een goed begrip van de organisatie essentieel bij het beoordelen van de Woo-verzoeken. De Kamer heeft geen ervaring met Wob-verzoeken, de eerste periode van de Woo zal een gewenningsperiode zijn. Binnen de Kamer is budget beschikbaar voor eventuele juridische kosten.
Om de kwaliteit van de informatiehuishouding naar een hoger niveau te tillen, is het meerjarige programma Verbetering Informatiehuishouding Tweede Kamer opgericht. Binnen dit programma wordt onder andere voorzien in een nieuw gebruiksvriendelijk informatiesysteem, emailarchivering en een informatiebewustwordingscampagne waarin aandacht wordt gegeven aan goed omgaan met informatie en openbaarheid.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Presidium constateert dat binnen de Tweede Kamer behoefte is aan een moderne werkomgeving, waardoor mobiel werken (tijd- en plaatsonafhankelijk) mogelijk wordt. De leden van de CDA-fractie constateren dat het Kamerwerk in coronatijd voor een belangrijk deel doorgang kon vinden, doordat de mogelijkheden om thuis te werken de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd zijn.
Deze leden vragen of het Presidium voornemens is de verschillende aspecten van het Kamerwerk in coronatijd te evalueren.
In de corona-tijd zijn enquêtes gehouden om de diverse aspecten rondom het werk te inventariseren. De positieve punten en leerpunten zijn input voor het beleid rondom hybride werken. De thuiswerkfaciliteiten zijn uitgebreid tot een ergonomisch verantwoorde werkplek, via de preventie-medewerkers zijn speciale hulpmiddelen ter beschikking gesteld en er zijn per dienst afspraken gemaakt met medewerkers over het wel of niet gedeeltelijk thuis kunnen en willen werken.
De Dienst Automatisering (DA) werkt aan de ontwikkeling van de mobiele werkplek voor Kamerleden, waarin de wensen en eisen van onder meer Kamerleden meegenomen worden. Op deze manier ontwikkelt de Dienst Automatisering een mobiele werkplek die aansluit bij de behoefte van de verschillende groepen eindgebruikers. De mobiele werkplek voorziet in de mogelijkheid om op een laagdrempelige manier plaats en tijd onafhankelijk te werken. Door regelmatig met eindgebruikers te evalueren wordt erop toegezien dat de mobiele werkplek aansluit op de behoeftes.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geleidende brief, dat de digitale vergaderfunctie in het eerste kwartaal van 2022 wordt gerealiseerd.
Deze leden vragen wat hiermee precies wordt bedoeld.
De digitale vergaderfunctie betrof de vervanging van de videoverga-dertool «Pexip» door een andere voorziening, MicrosoftTeams. Deze videovergadertool biedt meer functionaliteit en integreert beter in de digitale werkomgeving.
Het Presidium kondigt de doorontwikkeling aan van de digitale werkplek. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze gebruikers van de digitale werkplek worden betrokken bij de doorontwikkeling.
De gebruikers worden betrokken door concrete uitvraag, zoals bijvoorbeeld is gebeurd in oktober/november 2021 waar een aantal Kamerleden en ambtelijk secretarissen is geïnterviewd. Ook worden zij in de uitrol van de nieuwe werkplek en de doorontwikkelingen actief betrokken door middel van kleine pilots.
Deze leden van de CDA-fractie zijn blij dat het reeds bestaande Open Data Portaal (ODP) vanaf september 2022 toegankelijk zal zijn voor iedereen: nieuwe afnemers van openbare parlementaire data worden vanaf dat moment (zonder verplichting tot registratie) verwelkomd.
Zij vragen welke gegevens daar te vinden zijn en welke afnemers daarvan tot nu toe gebruik maken.
Het Open Data Portaal geeft toegang tot openbare data uit de parlementaire werkprocessen van de Tweede Kamer. Deze data komen uit drie verschillende bronsystemen, te weten:
-
•Een actorensysteem gericht op de registratie van de Tweede Kamerleden zodat de relatie gelegd kan worden met hun activiteiten binnen het parlementaire proces. De informatie vanuit dit systeem is beschikbaar vanaf vergaderjaar 2012 - 2013 (Sesam).
-
•Een processysteem ondersteunend aan het werkproces van de Griffie. Informatie in dit systeem is beschikbaar vanaf vergaderjaar 2008 -2009 (Parlis).
-
•Een verslagleggingssysteem voor de verslagen van vergaderingen. Verslagen zijn beschikbaar vanaf vergaderjaar 2013 - 2014 (VLOS).
Naar verwachting zal hier op afzienbare termijn een vierde bronsys-teem bijkomen: het momenteel in ontwikkeling zijnde systeem voor registratie en openbaarmaking van toezeggingen.
Het Open Data Portaal verkeert momenteel in een testfase. Uit de testfase is gebleken dat er aanpassingen gemaakt moeten worden in de infrastructuur waarop het Open Data Portaal is gebouwd, voordat de definitieve uitgave kan plaatsvinden. Sinds 14 december 2019 hebben daardoor geen nieuwe gebruikers van het Open Data Portaal gebruik kunnen maken. Zoals recent gemeld op de website van het Open Data Portaal is de verwachting dat de huidige beperkingen t.a.v. het gebruik per september 2022 komen te vervallen. Afnemers die zich vóór 14 december 2019 hebben aangemeld voor het Open Data Portaal maken daarvan tot nu toe wel gebruik. Om privacyredenen kunnen de huidige gebruikers van het Open Data Portaal niet genoemd worden.
Het Presidium deelt mee dat de Tweede Kamer bezig is met het op orde brengen van de informatiehuishouding om te kunnen voldoen aan de Wet open overheid (Woo) en de Archiefwet.
De leden van de CDA-fractie vragen welke consequenties de invoering van de Archiefwet 2021 (Kamerstuk 35 968) voor de Kamer heeft.
De Archiefwet 2021 heeft voor de Tweede Kamer twee significante consequenties. De belangrijkste is dat de overbrengingstermijn van blijvend te bewaren informatieobjecten verkort wordt van twintig naar tien jaar. Veel informatie van de Tweede Kamer is blijvend te bewaren en wordt momenteel als het twintig jaar oud is naar het Nationaal Archief overgebracht. Daar is het vanaf dat moment openbaar inzichtelijk (indien nog niet actief openbaar gemaakt). Deze termijn wordt met de nieuwe Archiefwet gehalveerd. De Tweede Kamer zal dus twee keer zo vaak moeten overbrengen naar het Nationaal Archief en het is goed te benadrukken dat informatie dus veel eerder openbaar wordt voor het publiek. Het betekent echter ook dat per keer minder informatie overgedragen hoeft te worden.
De tweede wijziging in de Archiefwet 2021 is dat selectielijsten van de Tweede Kamer direct door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zullen worden vastgesteld. De selectielijst is het wettelijke instrument op basis waarvan de Kamer informatie moet vernietigen of overdragen naar het Nationaal Archief. De selectielijsten van de Hoge Colleges van Staat worden momenteel op voordracht van de Minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij koninklijk besluit vastgesteld. In de nieuwe Archiefwet zal dit direct door de Minister van Onderwijs, Cultuur En Wetenschap vastgesteld gaan worden. Dit is bij de ministeries al het geval. Met de invoering van de nieuwe Archiefwet wordt de selectielijst dus, zoals nu ook het geval is, door de Tweede Kamer opgesteld en daarna door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft momenteel een geldige selectielijst. Deze is in 2019 opgesteld en op 11 februari 2020 vastgesteld in de Staatscourant (Staatscourant 2020, 10766 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl). Deze selectielijst heeft een geldigheid van 20 jaar en is dus tot 2040 geldig toe te passen op de archieven van de Kamer (zowel fysiek als digitaal). Mocht het nodig zijn dan kan de lijst altijd tussentijds worden herzien, maar daar is momenteel nog geen aanleiding voor.
De overige wijzigingen in de nieuwe Archiefwet zijn terminologisch van aard. Momenteel wordt nog aan de nieuwe Archiefregeling en het Archiefbesluit geschreven. De vaststelling van deze documenten zal mogelijk meer impact op de Tweede Kamer hebben. Waar de Archiefwet stelt wat er moet gebeuren, stellen de Archiefregeling en -besluit hoe dat moet gebeuren. Aan deze documenten wordt dus echter nog door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gewerkt. De huidige Archiefregeling van de Tweede Kamer is op de landelijke Archiefregeling en het -besluit gebaseerd. Wijzigingen in de Archiefregeling en het -besluit kunnen als gevolg hebben dat de Kamer de interne regeling ook moet aanpassen. Welke aanpassingen dat zijn, is vooralsnog niet in te schatten.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het van belang is dat Kamerleden die in opdracht van de Kamer een taak of onderzoek uitvoeren voorafgaand goed geïnformeerd zijn over de gevolgen wat betreft openbaarmaking, onder meer door te voorzien in goede archivering van mails.
Zij vragen of deze Kamerleden in zulke situaties standaard instructies en ondersteuning zullen krijgen om op goede wijze voorbereid te zijn op eventuele verzoeken inzake openbaarmaking.
De taken/onderzoeken waar het hier om gaat zijn: Presidiumleden, Kamervoorzitter, commissievoorzitters en leden van werkgroepen, onderzoekscommissies, rapporteurs, delegaties, klankbordgroepen, voorbereidingsgroepen en dergelijke verbanden. Kamerleden die in opdracht van de Kamer een taak of onderzoek uitvoeren, worden door de ambtelijke ondersteuning voorbereid op eventuele Woo-verzoeken rond deze taak of onderzoek. De ambtelijke ondersteuning zal instructies krijgen om de werkwijze zo in te richten dat openbaarmaking (actief of passief) eenvoudiger wordt en dat het opslaan van informatie (inclusief mails) op een juiste en eenduidige manier gebeurt. Ook het nieuw te implementeren informatiesysteem moet het makkelijker maken om informatie op te slaan en terug te vinden. Onderdeel van de programma's VITK en implementatie Woo is het vergroten van de bewustwording en het bieden van handvatten en instructies, bijvoorbeeld voor het archiveren van e-mails.
Er zullen nadere (standaard) instructies opgesteld worden voor de leden over openbaarmaking.
Het lid Omtzigt is benieuwd hoe het staat met de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Woo en de voortgang van het op orde brengen van de informatiehuishouding. Kan het Presidium inzicht geven in het tijdspad van het meerjarige programma Verbetering informatiehuishouding Tweede Kamer (VITK)? Verwacht het Presidium dat de huidige investeringen onder apparaatsuitgaven in de Raming hiervoor voldoende zijn?
De Wet open overheid is per 1 mei in werking getreden. Het Woo loket (met Woo-coördinatoren en -ondersteuners) handelt vanaf 1 mei de Woo-verzoeken (passieve openbaarmaking) af. De voorbereiding voor de actieve openbaarmaking loopt ook. In dat project wordt een analyse gemaakt welke stukken nog niet openbaar gemaakt worden die binnenkort wel onder actieve openbaarmaking vallen. De actieve openbaarmaking gebeurt via het platform PLOOI. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is nog bezig met de inrichting van dat platform en de verwachting is dat dit in de eerste helft van 2023 gereedkomt.
Het programma VITK heeft een looptijd van nu nog 4,5 jaar. In 2022 worden onder andere de werkprocessen van de organisatie in kaart gebracht, wordt het archiveren van mails in bulk voorbereid en wordt een beleidslijn over de omgang met informatie uit berichtenapps en een procedure voor de juiste vernietiging van digitale informatie opgesteld. Ook is er veel aandacht voor het meenemen van de organisatie bij de juiste omgang met informatie en openbaarheid door een informatiebe-wustwordingscampagne en zijn er medewerkers digitale informatiehuishouding aangetrokken om de organisatie te ondersteunen bij het zoeken van informatie bij Woo-verzoeken en bij vraagstukken omtrent de informatiehuishouding. De lopende aanbesteding van een nieuw informatiesysteem is vertraagd en wordt naar verwachting aan het eind van het eerste kwartaal 2023 afgerond. Daarna volgt de implementatie van het informatiesysteem met een verwachte doorlooptijd van 2 jaar. De informatiebewustwordingscampagne is een continu proces. Daarnaast staan nog meer projecten op het programma die de komende jaren verder uitgewerkt of gestart gaan worden, zoals organisatiebreed zoeken, vervroegde overbrenging van informatie aan het Nationaal Archief, het ontwikkelen van een kwaliteitssysteem en het opruimen en duurzaam borgen van informatie op netwerkschijven en uit andere applicaties. Vooralsnog zijn de huidige geraamde budgetten afdoende.
De leden van de VVD-fractie hechten erg aan een veilige werkomgeving, zowel fysiek als digitaal en zijn blij met de extra aandacht die dit krijgt. Deze leden lezen in de stukken echter vooral iets over een organisatiewijziging en een informatiecampagne, maar minder over de taakinvulling en de accentverschuivingen zelf, terwijl dat juist van groot belang is om een oordeel te kunnen vormen of het voldoende aandacht krijgt.
Zij zouden hier graag een nadere toelichting op willen ontvangen; wat houden de verschillende trajecten, zowel in de organisatiestructuur als praktische en bouwkundige aanpassingen van het gebouw, in? En op welke termijn kunnen genoemde leden (de afronding van) deze trajecten verwachten? Uiteraard is er begrip is voor het feit dat sommige zaken zich niet lenen om in het openbaar over te communiceren, maar enige controle op de voortgang moet toch wel mogelijk gemaakt worden.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie wijst het Presidium erop, dat het aantal bedreigingen richting Kamerleden de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Dit heeft ook geleid tot een sterke stijging van de werkdruk van de Beveiligingsautoriteit (BVA) van de Tweede Kamer, die onder meer belast is met advies en voorlichting aan Kamerleden op dit punt. Hierdoor kregen andere taken van de BVA op het terrein van integrale veiligheid niet die aandacht die zij verdienen. Met het oog daarop is besloten tot een reorganisatie die leidt tot de instelling van een Bureau BVA. Het Organisatie & Formatierapport is inmiddels in concept gereed en de beoogde personele versterking zal naar verwachting eind 2022 zijn gerealiseerd. Met het instellen van een Bureau BVA wordt tevens het fundament voor een goed functionerende veiligheidsdriehoek gelegd: de BVA, de Chief Information Security Officer (CISO) en de Beveiligingsdienst) van de Tweede Kamer versterkt.
Ook op het gebied van de fysieke beveiliging is de Kamer voor nieuwe uitdagingen komen te staan na de verhuizing naar B67. Voorbeelden hiervan waren de gang van zaken bij demonstraties rondom het nieuwe pand, zoals de acties van Greenpeace en de boerenprotesten. De Covid-19 pandemie leidde tot een sterke toename van het anti-overheidsdenken en polarisatie in de samenleving, hetgeen ook bij demonstraties en op social media tot uiting kwam. Een en ander noopte tot een aanscherping van de beveiligingsmaatregelen in en rondom het pand B67. De fysieke beveiligingsmaatregelen lopen via en met het Rijksvastgoedbedrijf. Deze maatregelen hebben prioriteit maar vergen, gelet op hun bouwkundige aard, tijd om te realiseren. Uit veiligheidsoogpunt is het inderdaad niet mogelijk om hierover openbaar te communiceren. Ten aanzien van de organisatorische beveiligingsmaatregelen wordt samen met de interne partners in de veiligheidsdriehoek en de externe partners zoals gemeente, politie en Koninklijke Marechaussee (KMar) nauw samengewerkt. Een voorbeeld hiervan is het dagelijkse veiligheidsoverleg dat plaatsvindt tussen politie, KMar en Tweede Kamer.
Ten aanzien van de informatiebeveiliging is en blijft het noodzakelijk dat de Kamer de nodige maatregelen treft. Kenmerk van dit speelveld is dat het voortdurend aan verandering onderhevig is. Er worden steeds weer nieuwe kwetsbaarheden ontdekt die grote gevolgen kunnen hebben voor de informatiesystemen van de Tweede Kamer. Denk bijvoorbeeld aan de log4j-kwetsbaarheid die in december 2021 duidelijk werd. Bureau CISO heeft de nodige organisatorische en technische maatregelen genomen om dit soort uitdagingen tegemoet te treden, waarbij het security expert team van de Tweede Kamer een belangrijke rol speelt. Een voorbeeld hiervan is de bij de Kamer ingevoerde permanente red teamacties. Dit zijn acties die een feitelijk beeld opleveren van de feitelijke veiligheid van de organisatie. Een red team actie toetst daarmee op een unieke wijze het samenspel van de beveiligingsmaatregelen, zowel op het gebied van mensen, processen als techniek. Daarnaast creëert een red team actie bewustwording: het opent de ogen voor de huidige feitelijke staat van veiligheid van de organisatie en geeft aan waar nog werk verzet moet worden. Ook hier geldt dat het uit veiligheidsoogpunt niet wenselijk is om in openbaarheid meer gedetailleerde informatie te verschaffen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het tweede kwartaal van 2022 in het teken staat van het vaststellen van het totaal aan ruimtebehoefte en zij vragen of en welke knelpunten hier op voorhand zijn voorzien. Het is deze leden voorts opgevallen dat de oplevering van de gerenoveerde Tweede Kamer rond het kerstreces van 2026 plaatsvindt en de verhuizing in het zomerreces van 2027.
Dat betekent dat de Kamer 6 jaar in plaats van de eerder besproken 5,5 jaar weg is van het Binnenhof, klopt dit? En betekent dit dat er nu al sprake is van vertraging in het renovatieproces en zo ja, kunt u de achtergronden daarvan nader schetsen?
Er zijn meerdere ontwikkelingen die invloed hebben op de ruimtebehoefte. Deze ontwikkelingen betreffen bijvoorbeeld de groei van de organisatie, hybride (deels thuis) werken en extra ruimte voor het inpassen van techniek. De gevolgen hiervan op de ruimtebehoefte worden in kaart gebracht.
De planning is erop gericht dat de renovatie van de Binnenhofgebouw-delen en van de dependances gelijktijdig is afgerond, namelijk in het kerstreces van 2026. Daarna volgt de inhuizing, de periode van het gereed maken voor het gebouw tussen de bouwkundige oplevering en de ingebruikname na de verhuizing, zodat het Binnenhof na het zomerreces 2027 in gebruik kan worden genomen.
De leden van de VVD-fractie op welke termijn de restpunten van de verhuizing naar B67 zullen zijn afgehandeld en wat hierbij de grootste obstakels zijn. Ook de leden van de CDA-fractie lezen dat na de snelle en soepele verhuizing naar B67 in het zomerreces van 2021, momenteel gewerkt wordt aan het oplossen van de restpunten van deze verhuizing en het in gebruik nemen van de tijdelijke huisvesting.
Deze leden vragen wat het Presidium verstaat onder restpunten. Is de tijdelijke huisvesting inmiddels voor alle leden en medewerkers toegankelijk? Ook vragen deze leden waar bezoekers die op de fiets naar het tijdelijke Kamergebouw komen, hun fiets kunnen stallen.
Onder «restpunten» wordt verstaan niet of niet volledig opgeloste problemen die in de projectfase zijn ontstaan en nog door de projectorganisatie of de beheer & onderhoudsorganisatie van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) moeten worden opgelost. Het Rijksvastgoedbedrijf is verantwoordelijk voor de installaties die aard en nagelvast zijn zoals de daken, de gevels, de plafonds en de centrale klimaatsystemen zoals verwarming, koeling en ventilatie. De restpunten die betrekking hebben op gebruikers-zaken zijn vrijwel allemaal afgehandeld. Gebruikerszaken zijn zaken die voor rekening van de Tweede Kamer komen zoals meubilair, televisies, de vloerbedekking en werkplekverlichting.
Onder «restpunten» wordt verstaan niet of niet volledig opgeloste problemen die in de projectfase zijn ontstaan en nog door de projectorganisatie of de beheer & onderhoudsorganisatie van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) moeten worden opgelost.
De restpunten die betrekking hebben op gebruikerszaken zijn vrijwel allemaal afgehandeld. De restpunten die voor rekening zijn voor de eigenaar Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zijn complexer en omvangrijker, waardoor het niet mogelijk is aan te geven op welke termijn alle restpunten in B67 zijn afgehandeld. Het RVB heeft te daarnaast te maken met obstakels als krapte op de arbeidsmarkt, hoge kostprijzen en lange(re) levertijden op mensen en middelen.
De toegankelijkheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer is tijdens de projectfase niet voor het hele pand conform de Integrale Toegankelijkheid Standaard (ITS) uitgevoerd, de focus van het RVB lag alleen bij het toegankelijk maken van de openbare ruimtes. B67 heeft - net als de gebouwen van de Tweede Kamer op het Binnenhof - het keurmerk «ITS basis» ontvangen. Naar aanleiding van een adviesrapport van een extern bureau en een inventarisatie door de Tweede Kamer is - in nauwe samenwerking met een aantal betrokken Kamerbewoners - een aantal aanvullende acties uitgevoerd om de werkomgeving in B67 voor mensen met een beperking zo optimaal mogelijk te maken en ze zich zo zelfstandig mogelijk in het pand kunnen bewegen.
Bezoekers die op de fiets naar de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer komen kunnen - indien ze in het bezit zijn van een OV-chipkaart -hun fiets stallen in de fietsenstalling van station Den Haag Centraal. Er ligt een vraag bij het Rijksvastgoedbedrijf om in de directe omgeving van de hoofdingang aan het Prinses Irenepad een fietsenstalling te realiseren.
De leden van de SP-fractie zien naast de toegenomen druk ook dat die druk al hoger was door de coronapandemie en de verhuizing.
Kan het Presidium aangeven of er nog knelpunten zijn voor het ondersteunende personeel die voortvloeien uit de verhuizing en zo ja, welke zijn dat?
Knelpunten voor het ondersteunende personeel die voortvloeien uit de verhuizing zitten met name bij de Beveiligingsdienst en de Facilitaire dienst.
Bij de Beveiligingsdienst gaat het om het treffen van organisatorische maatregelen die noodzakelijk zijn geworden door nadere beveiligingseisen, ten opzichte van het ontwerp en in afwachting van het optimaliseren van fysieke beveiligingsmaatregelen. Bij de Facilitaire Dienst betreft dit het afstemmen met het RVB rondom openstaande acties zoals het afhandelen van restpunten, klantvragen, technische problemen en operationele storingen.
Het Restaurantbedrijf en de Bodedienst ervaren geen knelpunten voor het ondersteunende personeel die voortvloeien uit de verhuizing.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Staat van de Kamer 2021. Het Presidium stelt dat de Staat van de Kamer is bedoeld om, op basis van de weergegeven kengetallen, met elkaar te reflecteren op (ontwikkelingen in) het eigen handelen. Het Presidium tekent daarbij aan dat de Staat van de Kamer gaat over de Kamer als geheel en geen informatie bevat over werkzaamheden van fracties of individuele Kamerleden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staat van de Kamer daarmee niet een abstract beeld van het functioneren van de Kamer geeft. De leden van de CDA-fractie vragen zich ook af op welke wijze kan de Staat van de Kamer worden benut om meer inzicht te krijgen in de vraag of de Kamer in staat is haar kerntaken naar behoren uit te voeren?
De Staat van de Kamer in de huidige vorm is niet bedoeld voor het meer inzicht krijgen in de vraag of de Kamer in staat is haar kerntaken naar behoren uit te voeren.
Verder is niet geheel duidelijk is wat de leden van de CDA-fractie verstaan onder «een abstract beeld». Reeds in 2016 herinnerde het Presidium er in de Staat van de Kamer (Kamerstuk 34 444, nr. 4) aan dat de Staat bedoeld is als een jaarverslag, niet als een beleidsdocument. Wel kunnen de meerjarencijfers natuurlijk aanleiding geven tot reflectie op de ontwikkelingen in de werkwijze van de Kamer.
Sinds 2015 bevat de Staat geen cijfers over werkzaamheden van individuele Kamerleden en fracties maar van de Kamer als geheel. Het zijn feitelijke cijfers, de interpretatie ervan is aan de leden, de fracties en de buitenwereld.
Door de medewerkers van de Dienst Informatie en Archief wordt gewerkt aan interactieve datadashboards. Dit geeft de mogelijkheid naar eigen wens en inzicht en op verzoek van fracties en leden over alle jaren heen cijfermatige overzichten te maken op het niveau van de Kamer, fracties en individuele leden. Vanzelfsprekend zijn de medewerkers van het Centraal Informatiepunt beschikbaar om hier ondersteuning bij te bieden.
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat het aantal bezoekers aan de website van de Tweede Kamer in 2021 opnieuw sterk is toegenomen (blz. 11). Kan het Presidium die sterke stijging verklaren?
Deze stijging van het aantal bezoekers van de website zet al een aantal jaren goed door. Twee zaken hebben hieraan extra bijgedragen in 2021. Ten eerste is door de coronapandemie het gebruik van de website erg omhooggegaan, omdat mensen de vergaderingen in de Tweede Kamer niet meer fysiek konden bezoeken en omdat de website ook vaak is geraadpleegd voor informatie en debatten over corona. Daarnaast zien we ook in 2021 dat er een paar debatten zijn geweest die erg hoge aantallen bezoekers hebben gehad, zoals het debat op 1 april 2021 over de ontstane situatie in de verkennende fase van de kabinetsformatie dat bijna 300.000 bezoekers op één dag heeft opgeleverd.
De leden van de CDA-fractie stellen het op prijs dat in het overzicht van wetenschappelijke publicaties per commissie (blz. 13-14) aan elke publicatie een korte duiding is toegevoegd. Wel constateren deze leden dat sommige omschrijvingen in hun beknoptheid cryptisch zijn, zoals die onder de commissie Koninkrijksrelaties. Ook ontbreekt bij de publicatie onder de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een link: https://www.universiteitleiden.nl/binaries/content/assets/algemeen/ nieuws/effectief-leesonderwijs-in-nederland-eindrapportage.pdf.
De opmerking over de cryptische omschrijvingen van de wetenschappelijke publicaties per commissie op pagina's 13-14 van de Staat van de Kamer zal worden meegenomen bij de opstelling van toekomstige edities. Over het ontbreken van de link bij de publicatie onder de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: deze link was ten tijde van publicatie van de Staat van de Kamer 2021 nog niet beschikbaar.
Overigens vragen deze leden van de CDA-fractie het Presidium op welke wijze de effectiviteit van het samenwerkingsverband parlement & Wetenschap, dat erop gericht is wetenschappelijke inzichten een prominente plaats te geven in het parlementaire proces, wordt geëvalueerd.
Het samenwerkingsverband parlement & Wetenschap (P&W) wordt jaarlijks geëvalueerd op basis van de gegenereerde producten en het gebruik daarvan binnen de Kamercommissies.
Het aantal verzoeken van Kamercommissies voor P&W-producten als netwerkverkenningen en wetenschappelijke factsheets laat sinds 2017 een sterke groei zien (zo is ook te zien in de jaarlijkse Staat van de Kamer). Een relatief nieuw en populair gebleken instrument is de wetenschapstoets: begin 2020 is door de Tweede Kamer de behoefte uitgesproken aan een wetenschappelijke beoordeling van die onderbouwing: zijn de keuzes die het kabinet heeft gemaakt wetenschappelijk houdbaar? Zijn er bewezen effectieve(re) beleidsalternatieven in andere landen? Is de evaluatiestrategie doorwrocht?
De wetenschapstoets wordt in gezamenlijkheid uitgevoerd door twee wetenschappers van verschillende universiteiten en met verschillende onderzoeksdisciplines, die geen bemoeienis hadden met de totstandkoming van het te beoordelen beleidsvoorstel, begeleid door de kenniscoördinator van de betreffende Kamercommissie.
Commissies geven aan zeer tevreden te zijn met de producten die vanuit parlement & Wetenschap worden aangeleverd, hetgeen regelmatig wordt gepeild door de kenniscoördinatoren van de commissies. De samenwerking met de deelnemende kenniskoepels biedt een snelle wijze van het benaderen van de geschikte wetenschappelijk experts voor een onderzoeksvraag vanuit de Kamer. Nadere informatie over de samenwerking en het instrumentarium is te vinden op www.parlementenwetenschap.nl.
De leden van de CDA-fractie zeggen het Presidium dank voor het «overzicht moties 2021 gericht aan Presidium».
Deze leden zouden behalve de tekst van de motie en de naam van de (eerste) indiener ook graag de datum van indiening in de eerste kolom opgenomen willen zien, zodat een compleet beeld wordt gegeven van de chronologie van de indiening en uitvoering. Ook zouden zij het op prijs stellen als het overzicht zelf wordt voorzien van een datum. In de huidige opmaak is het verschil niet te zien tussen de bijlage bij de brief van het Presidium van 9 december 2021 (Kamerstuk 35 752, nr. 13) en de bijlage bij de begrotingstoelichting bij de Raming (Kamerstuk 36 062, nr. 3)
Wel vragen de leden van de CDA-fractie hoe de toelichting zich verhoudt tot de geleidende brief bij de Raming.
Het Presidium heeft op verzoek van de CDA-fractie een overzicht opgesteld van de moties die gericht zijn aan het Presidium en in 2021 door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Op het overzicht zijn de volgnummers van de aangenomen moties terug te vinden. Via deze nummers kan in Parlis meer informatie worden teruggevonden over de betreffende moties. Niet enkel de datum van indiening (deze staat op het document vermeldt) maar ook de datum van het in stemming brengen en de stemverhoudingen zijn hier terug te vinden. Het overzicht zal worden voorzien van een datum.
De geleidende brief bij de Raming en het «overzicht van moties gericht aan het Presidium» zijn twee op zichzelf staande documenten. Het doel van de geleidende brief bij de Raming is een korte toelichting te geven bij de Raming 2023 en bijbehorende documenten in brede zin. Naast de bespreking van de begroting biedt de Raming ruimte om ook de werkwijze van de Kamer en de stand van zaken van de Kamerorganisatie te bespreken. Het Presidium gaat hier in de geleidende brief ook kort op in. Het overzicht met de aangenomen moties gericht aan het Presidium is bedoeld om een duidelijk beeld te scheppen, zoals door de CDA-fractie tijdens de vorige Raming is gevraagd, van de voortgang van de uitvoering van deze moties. Om die reden bevat het overzicht van de moties details die niet zijn terug te lezen in de geleidende brief.
De leden van de CDA-fractie vragen verder of er nog moties gericht aan het Presidium in behandeling zijn, die zijn ingediend vóór 2021.
Het Presidium beschikt niet over een overzicht van moties gericht aan het Presidium die zijn ingediend voor het jaar 2021 en die nog in behandeling zijn. Deze moties zijn in principe opgepakt door een vaste Kamercommissie of een ambtelijke dienst. Het Presidium heeft toegezegd vanaf 2021 jaarlijks een overzicht te maken van de stand van zaken van door de Kamer aangenomen moties die gericht zijn aan het Presidium. Dit overzicht treft u bij de Ramingsstukken aan.
Het lid van de BBB-fractie spreekt haar zorg uit over de toewijzing van kantoorruimte aan kleine fracties om medewerkers en stagiaires in te kunnen zetten en zo de controlerende taak van de volksvertegenwoordiging volwaardig te kunnen uitvoeren. Eenmansfracties krijgen volgens het lid van de BBB-fractie niet de kantoorruimte passende bij het budget (deze wordt toegekend op basis van het aantal zetels).
Het lid van de BBB-fractie zou willen weten of het budgetneutraal mogelijk is door inschuiven van grotere fracties, die relatief meer en grotere ruimtes beschikbaar hebben, tot een betere verdeling van de beschikbare kantoorruimte voor fracties in de Tweede Kamer te komen.
Het aantal vierkante meters dat een fractie krijgt toegewezen is afhankelijk van het aantal behaalde zetels (52m2 per zetel). Fracties kunnen onderling vierkante meters aan elkaar schenken of tijdelijk uitlenen, maar het aantal vierkante meters per zetel is het uitgangspunt bij het vaststellen van het vlekkenplan door het Presidium.
Het lid Omtzigt merkt op dat in april 2023 de Grondwet van Thorbecke 175 jaar oud is. Zijn motie om de Grondwet een plek in de Kamer te geven wordt nu uitgewerkt.
Is het mogelijk om ervoor te zorgen het in april 2023 klaar is en de kunstwerken die over de individuele grondrechten gaan, klaar zijn en onthuld kunnen worden?
In antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over de Grondwet, merkt het Presidium op dat de Kunstcommissie de motie van het lid Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 76) in haar vergadering van 17 maart 2022 heeft besproken en heeft besloten in te stemmen met het voorstel zoals verwoord in de motie. Het verzoek van het lid Omtzigt om de kunstwerken in april 2023 gereed te hebben, zal worden doorgeleid aan de Kunstcommissie.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Vera Bergkamp
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 062, nr. 6 41
Raad voor het openbaar bestuur (2021), «Briefadvies ondersteuning Tweede Kamer», Den Haag: ROB. De Raad pleit voor een substantiële uitbreiding, misschien zelfs een verdubbeling van de ambtelijke ondersteuning van de Tweede Kamer.
Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (2021), «Rijk aan kennis. Naar een herwaardering van kennis en expertise in beleid en politiek», Den Haag: AWTI. De raad pleit voor de doorontwikkeling van de Dienst Analyse en Onderzoek tot een onafhankelijk expertisecentrum. Het expertisecentrum functioneert enerzijds als kennisgeheugen en bouwt anderzijds nieuwe, collectieve kennis op, samen met kennisinstellingen, zowel op de werkterreinen van de vaste Kamercommissies, als op grensoverschrijdende onderwerpen zoals technologieontwik-keling en ontwerp en experimenteermethodologie. Deze kennis publiceert het centrum op diverse manieren, afhankelijk van de behoefte. Ook bouwt het expertisecentrum een netwerk van kennisorganisaties op, en werkt met deze organisaties samen om kennis over te dragen aan de Tweede Kamer. Voor het publiek, adviesraden en andere kennisinstellingen is het expertisecentrum een toegankelijke organisatie met een transparante website en openbare publicaties. Zo blijft opgebouwde kennis beschikbaar en bereikbaar, en dat stelt de Kamer beter in staat om voort te bouwen op het werk van zijn voorgangers. In het expertisecentrum kan de Tweede Kamer verschillende kennistaken onderbrengen die nu ad hoc worden georganiseerd. Denk aan de coördinatie en uitvoering van «kenniscontrole» op wetgevingsvoorstellen en haalbaarheidsstudies. Denk ook aan de coördinatie en uitvoering van parlementair onderzoek
Zie het Eindrapport van de Staatscommissie Parlementair stelsel (2018) en het eerder genoemde briefadvies van de Raad voor het openbaar bestuur over de ondersteuning van de Tweede Kamer.
Eindrapport tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (2021).
R. Passchier (2020), «Digitalisering en de (dis)balans binnen de trias politica», Ars Aequi, p. 916-927.
Zie o.a. Otjes, S. (2022): What explains the size of parliamentary staff?, West European Politics, DOI: 10.1080/01402382.2022.2049068, Moens, P. (2022). Knowledge Is Power: The Staffing Advantage of Parliamentary and Ministerial Offices. Government and Opposition, 1-24.
BNC staat voor interdepartementale werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.
Op tijd is te laat (Kamerstuk 28 632, nr. 1); Bovenop Europa (Kamerstuk 32 726, nr. 1) en Voorop in Europa. (Kamerstuk 33 936, nr. 2).
Kamerstuk 22 112, nr. 3271.
Zaaknummer nr. 2022Z05729.