Brief regering; Beleidsreactie op het Interdepartementaal Beleid Onderzoek Onderwijshuisvesting: 'Een vak apart. Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingsstelsel' - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022 - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 144 toegevoegd aan wetsvoorstel 35925 VIII - Vaststelling begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022 i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022; Brief regering; Beleidsreactie op het Interdepartementaal Beleid Onderzoek Onderwijshuisvesting: 'Een vak apart. Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingsstelsel' |
---|---|
Documentdatum | 21-12-2021 |
Publicatiedatum | 31-12-2021 |
Nummer | KST35925VIII144 |
Kenmerk | 35925 VIII, nr. 144 |
Commissie(s) | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021
2022
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 december 2021
Op 9 april jl. heb ik u het Interdepartementaal Onderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs: Een vak apart. Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingsstelsel doen toekomen (verder: IBO Onderwijshuisvesting).'1 Met inachtneming van de demissionaire status van het kabinet is daarop geen beleidsreactie gegeven. Uw Kamer heeft mij echter verzocht om alsnog te komen met een reactie, die ik hieronder zal geven.
Alvorens mijn reactie te geven wil ik eerst opmerken dat het belang van goede schoolgebouwen moeilijk kan worden overschat. In het IBO rapport staat dat de kwaliteit van veel schoolgebouwen niet op orde is. Dat is slecht voor het onderwijs en het maakt dat de klimaatdoelstellingen bij veel schoolgebouwen niet kunnen worden gerealiseerd zonder aanvullende investeringen.
In de praktijk blijkt dat slechte ventilatie van invloed is op de leerprestaties.2 Daarnaast kan een verouderde inrichting van schoolgebouwen het organiseren van kwalitatief goed eigentijds onderwijs bemoeilijken en daarmee een negatieve invloed hebben op de leerprestaties. Ook zie ik dat slechte gebouwen kansengelijkheid, toegankelijkheid en werkplezier soms sterk in de weg zitten. Het onderzoek van LCVS naar aanleiding van Covid-19 laat zien dat niet overal goede ventilatie en daarmee een gezonde en veilige leer- en werkomgeving kan worden gerealiseerd.
Kortom, de opgaven op het gebied van onderwijshuisvesting zijn groot, divers en in veel gevallen ook bijzonder nijpend. Daarom zal echt werk moeten worden gemaakt van betere onderwijshuisvesting. Het aanpakken van de verouderde voorraad van schoolgebouwen is daarbij een noodzakelijke eerste stap. Daarnaast is het huidige stelsel van onderwijs-
1 Kamerstukken II 2020-21,35 570-VIII-213
2 Effect van ventilatie op leerprestaties I Voion
kst-35925-VIII-144 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021
huisvesting toe aan structurele verbetering om te komen tot een duurzame oplossing voor bovengenoemde problemen.
Niet alleen om zo betere leerprestaties, gelijke kansen, inclusiviteit en een veilige en gezonde leer- en werkomgeving te realiseren. Ook op het gebied van verduurzaming van schoolgebouwen wacht ons een zeer grote opgave, die zonder grondige aanpak niet kan worden gerealiseerd.
Ik ben dan ook blij met de inzichten en aanbevelingen van het IBO Onderwijshuisvesting. Deze kunnen ons de komende jaren helpen om te komen tot structurele verbeteringen op het vlak van onderwijshuisvesting.
De werkgroep die het IBO Onderwijshuisvesting heeft uitgevoerd had als opdracht: onderzoek de werking van het stelsel, beleid en/of wetgeving van onderwijshuisvesting voor het funderend onderwijs en bezie of de werking van het stelsel toekomstbestendig is. Uitgangspunt daarbij was: bevordering van de kwaliteit van schoolgebouwen en doelmatige inzet van actoren op de lange termijn. Concreet is er daarbij antwoord gezocht op drie vragen: 1) Welke opgaven liggen er op het gebied van onderwijshuisvesting?, 2) Is het mogelijk om aan de opgaven te voldoen binnen het huidige beleid en stelsel? en 3) Indien dit niet mogelijk is, welke oplossingsrichtingen zijn dan denkbaar? De belangrijkste antwoorden op deze vragen zijn weergegeven in de infographic in de bijlage.
De werkgroep concludeert dat de kwaliteit van de schoolgebouwen in Nederland achterblijft bij maatschappelijke verwachtingen zoals inclusief onderwijs en op sommige plekken niet voldoet aan de wettelijke eisen.
De werkgroep concludeert dat er sprake is van een aantal hardnekkige knelpunten in het stelsel die een daadkrachtig beleid ten aanzien van onderwijshuisvesting door schoolbesturen en gemeenten in de weg staan. Om te zorgen dat alle schoolgebouwen op termijn in positieve zin kunnen bijdragen aan kwaliteit en toegankelijkheid, kansengelijkheid en het klimaat, doet de werkgroep aanbevelingen die zijn uitgewerkt in vier beleidspakketten. Daarbij zijn pakket 1 en 2 randvoorwaardelijk voor succesvolle implementatie van pakketten 3 en 4. (zie ook bijlage 1)1:
Pakket 1: Basis op orde: optimalisatie huidig stelsel met zes maatregelen; Pakket 2: Aanpak verouderde voorraad: stappenplan voor financiële impuls;
Pakket 3: Budgetten stroomlijnen: oormerken en eenduidige verantwoordelijkheden;
Pakket 4: Centrale bouwcatalogus: verstevigen kwaliteitsborging en versnellen bouw.
Hoewel de wijze waarop de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland tot stand komt op dit moment afwijkt van de situatie in Europees Nederland, zal dit op termijn op vergelijkbare wijze worden vormgegeven. Daarmee zijn de knelpunten en aanbevelingen uit dit rapport ook voor Caribisch Nederland van belang.2
II. Structurele verbetering van het stelsel: eerste noodzakelijke stappen
De uitkomsten van het IBO Onderwijshuisvesting laten verder zien dat het, in het belang van onderwijskwaliteit, gelijke kansen, inclusiviteit en duurzaamheid noodzakelijk is om het stelsel van onderwijshuisvesting structureel te verbeteren. Deze regering zet daarom nu al eerste stappen om deze verbetering te realiseren.
-
1.Wetsvoorstel Onderwijshuisvesting
De PO-Raad, VO-raad en VNG hebben in gezamenlijkheid voorstellen gedaan voor het aanpassen van de governance-relatie voor onderwijshuisvesting. Daar ben ik blij mee, want het betekent dat schoolbesturen en gemeenten, net als ik, de urgentie voelen om het systeem van onderwijshuisvesting aan te pakken. In het wetsvoorstel, dat in voorbereiding is, worden deze voorstellen uitgewerkt. Ik heb uw Kamer over dit voorgenomen wetsvoorstel al eerder geïnformeerd.3
Het wetsvoorstel zal bestaan uit drie onderdelen. Allereerst zullen gemeenten worden verplicht om een integraal huisvestingsplan (IHP) voor een periode van vier jaar vast te stellen en zullen schoolbesturen worden verplicht een meerjarig onderhoudsplan (MJOP) te maken. Daarnaast zal het begrip renovatie in de wet worden toegevoegd aan de voorzieningen in de huisvesting waar de gemeente voor verantwoordelijk is. De optie om een schoolgebouw te renoveren wordt als volwaardig alternatief voor nieuwbouw aangemerkt. Het gaat daarom niet om een nieuwe taak voor gemeenten. Tenslotte zal het investeringsverbod voor schoolbesturen in het primair onderwijs in beginsel worden opgeheven. De openstelling voor internetconsultatie van het wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste maanden van 2022 kunnen plaatsvinden.
Door opheffing van het investeringsverbod kan mogelijk handelingsverle-genheid, bij schoolbesturen ontstaan. Om deze weg te nemen zal, samen met de raden en VNG, een handreiking worden ontwikkeld die beschikbaar zal zijn als bovengenoemde wetgeving in werking treedt. De handreiking zal besturen helpen inzicht te krijgen in de financiële ruimte die zij hebben om verantwoord te investeren in huisvesting.
-
2.Verbeteren van informatievoorziening en ondersteuning
De werkgroep concludeert dat er een gebrek is aan kennis en expertise bij een aantal besturen en gemeenten. Daarom beveelt de werkgroep de versterking van de kennisfunctie aan en het verbeteren van de ondersteuning van gemeenten en besturen.
In dit kader werk ik samen met de PO-Raad, VO-raad, VNG en Ruimte-OK aan een programma toekomstbestendige onderwijshuisvesting funderend onderwijs. Daarin wordt de (staat van de) huidige gebouwvoorraad integraal inzichtelijk gemaakt zodat alle betrokkenen hiermee hun voordeel kunnen doen, bijvoorbeeld bij het realiseren van de klimaatdoel-stellingen en door het onderling vergelijken van de kwaliteit van de gebouwen, de onderhoudskosten en het energieverbruik.
Ook wordt, het komende jaar, voor besturen en gemeenten beter inzichtelijk gemaakt welke wet- en regelgeving van toepassing is op onderwijshuisvesting en aan welke eisen schoolgebouwen moeten voldoen nu en in de voorzienbare toekomst. De uitkomsten van de nog uit te voeren evaluatie van de Wet overheveling buitenonderhoud po zullen hierin worden meegenomen.
Door de sectororganisaties en de VNG is daarnaast het Kwaliteitskader onderwijshuisvesting funderend onderwijs ontwikkeld. Dit instrument is in beheer bij Kenniscentrum Ruimte-OK en kan worden gebruikt als hulpmiddel voor gesprekken, sturingsinstrument voor beleid en checklist voor gebouwenscans.
Ik ga daarnaast verkennen welke mogelijkheden er zijn om de aansluiting van de DUO gegevens met het BAG en andere gegevens zoals het energielabel en het energiegebruik te verbeteren, te actualiseren en te onderhouden, zodat beter kan worden voorzien in de informatiebehoefte van scholen, gemeenten en rijksoverheid.
In het aangekondigde wetsvoorstel is voor gemeenten de verplichting voor een IHP opgenomen. Een vervolg op de hiervoor genoemde verkenning is het vastleggen van gegevens/data in het IHP, die zouden kunnen worden gebruikt voor het maken van een overzicht op landelijk niveau van de gehele voorraad van onderwijshuisvesting. Daarbij wil ik samen met de PO-Raad, VO-raad en de VNG komen tot een verantwoordelijkheidsverdeling van het vastleggen van data in de IHP's en welke data op welke wijze kunnen worden verwerkt in een landelijk overzicht. Met overzicht en inzicht door up-to-date informatiehuishouding zijn betrokkenen beter in staat de kwaliteit van schoolgebouwen te monitoren en tijdig in te grijpen waar nodig.
-
3.Aanpak ventilatie schoolgebouwen
Naar aanleiding van de behandeling van de begroting over 2022(|Hande-lingen II 2020/22, nr. 24, Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is een motie aangenomen van de heer Bisschop (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 60) waarin de regering wordt verzocht te verkennen hoe een deel van het resterende budget voor de ventilatie van schoolgebouwen versneld benut kan worden om meer gemeenten en scholen extra te stimuleren om te voorzien in goede ventilatie, met name in gemeenten die te maken hebben met een bovengemiddeld aandeel vo-leerlingen.
Met de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen is al € 200 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten om de ventilatie in schoolgebouwen aan te pakken. Niet alle gemeenten maken daar gebruik van. Er is al een verkenning van start gegaan naar de ervaren knelpunten in de regeling. Op basis van de verkenning wordt bepaald hoe de resterende middelen zo goed mogelijk kunnen worden ingezet om de ventilatiepro-blemen op te lossen.
Naar aanleiding van de inhoud van de motie nog het volgende. Gemeenten met een bovengemiddeld aantal vo-leerlingen krijgen via het gemeentefonds ook jaarlijks meer geld. Anders dan in het po, is in het vo het aantal leerlingen dat in de gemeente een vo-school bezoekt bepalend voor de toewijzing van de onderwijshuisvestingsmiddelen via het gemeentefonds. Dat is ook het geval als die leerlingen in een andere gemeente wonen. Ook de schoolbesturen krijgen de huisvestingsbekos-tiging op basis van het aantal leerlingen dat de school bezoekt. Er is dus geen reden om iets extra's te doen voor de gemeenten die te maken hebben met een bovengemiddeld aandeel vo-leerlingen.
III. Structurele verbetering van het stelsel: vervolgstappen
Met het wetsvoorstel, de aanpak van de verouderde voorraad en het programma toekomstbestendige onderwijshuisvesting en verbetering van informatievoorziening zetten we stappen binnen het huidige systeem om te komen tot verbeterde onderwijshuisvesting, in aansluiting op de aanbevelingen van de IBO werkgroep. De IBO werkgroep concludeert echter dat er de komende jaren meer moet gebeuren. Dit met name op het gebied van budgetten, verantwoordelijkheden en standaardisering.
Vooropgesteld staat daarbij dat gemeenten met de juiste (bestuurlijke en financiële) randvoorwaarden en instrumenten zijn toegerust op de taak die decentraal bij hen belegd is. In dat kader kan worden verkend of de voorgestelde beleidspakketten uit het IBO voor verdere standaardisatie en het oormerken van budgetten voor huisvesting bij gemeenten wenselijk zijn voor de realisatie van de onderwijshuisvestingsopgave.
De voorstellen voor de lange termijn-maatregelen zoals hieronder beschreven zullen de komende tijd verder worden uitgewerkt. Gezien het demissionaire karakter van de deze regering is het aan een volgend kabinet deze uitwerkingen op zich te nemen.
-
1.Aanpak verouderde voorraad
De IBO werkgroep stelt vast dat voor het goed laten functioneren van het stelsel in de toekomst, het aanpakken van de verouderde voorraad van schoolgebouwen een onvermijdelijke en noodzakelijke eerste stap is. Met een verouderd gebouw wordt daarbij niet per definitie een oud gebouw bedoeld in de zin van het bouwjaar, maar een gebouw dat kwalitatief onder de maat is. Met de aanpak van de verouderde voorraad schoolgebouwen kunnen in één keer verschillende doelen worden gerealiseerd: betere leerprestaties, gelijke kansen, inclusiviteit en een veilige en gezonde leer- en werkomgeving en de verbetering van klimaatprestaties.
Gezien het gebrek aan inzicht in de kwaliteit van de huidige totale voorraad schoolgebouwen wordt een stappenplan voorgesteld hoe tot een gedegen tijdelijke aanpak te komen. Dit plan start met het in kaart brengen van de huidige gebouwenvoorraad, om vervolgens tot verschillende aanpakken te komen voor vervangende nieuwbouw, renovatie of grootschalig onderhoud.
-
2.Budgetten stroomlijnen: oormerken en eenduidige verantwoordelijkheden
Om het total-cost-of-ownership nog verder te versterken stelt de werkgroep voor te verkennen of de verantwoordelijkheden en middelen voor onderwijshuisvesting, met een verstevigde wettelijk verankerde zorgplicht, gebundeld en geoormerkt naar gemeenten kunnen worden overgedragen.
De IBO werkgroep stelt voor om hierbij aan gemeenten de verantwoordelijkheden en budgetten voor onderwijshuisvesting toe te wijzen. De gemeente en een schoolbestuur (of een collectief van schoolbesturen van voldoende omvang) kunnen vervolgens zelf kiezen voor (gedeeltelijke) doordecentralisatie, als de verwachting is dat dat betere resultaten oplevert. De gemeenten krijgen de budgetten en de verantwoordelijkheden voor de bouw, verbouw, uitbreiding en het onderhoud van schoolgebouwen. De zorgplicht voor onderwijshuisvesting van de gemeenten wordt hiermee versterkt.
De werkgroep stelt voor budgetten hiervoor uit het gemeentefonds en de lumpsumbekostiging worden gehaald en geoormerkt beschikbaar gesteld aan gemeenten. Hieraan worden heldere eisen gekoppeld over de kwaliteit van onderwijshuisvesting die verwacht wordt. Dit budget wordt naar analogie van de rijksgebouwenportefeuille op basis van geografische locatie met drie verschillende normbedragen per vierkante meter vastgesteld door het Rijk.
Gemeenten en schoolbesturen kunnen vervolgens in het IHP samen afspraken maken over realisatie en onderhoud van de schoolgebouwen.
Ze richten zich in het IHP op een levensduur van 40 jaar voor een schoolgebouw. Na die 40 jaar is een levensduur verlengende maatregel als renovatie nodig, dan wel nieuwbouw. Op basis van deze afspraken kan de gemeente middelen beschikbaar stellen aan het schoolbestuur voor de uitvoering van deze afspraken. Dit gaat bijvoorbeeld om het beschikbaar stellen van een jaarlijks budget aan het schoolbestuur voor (klein) onderhoud, zodat niet voor iedere lekkende kraan een gesprek met de gemeente nodig is. Afspraken over kindvoorzieningen zijn onderdeel van het IHP.
Het IHP kent een wettelijke status en verplicht de gemeente om de afspraken uit te voeren. Schoolbesturen zijn aanspreekbaar voor de uitvoering van de afspraken uit het IHP, waar zij budget en verantwoordelijkheid voor hebben gekregen van de gemeente.
Gelet op de afhankelijkheid van het schoolbestuur ten opzichte van de gemeente is het van belang dat het schoolbestuur en de gemeente ergens terecht kunnen om een mogelijk geschil neer te leggen of in appèl te gaan.
-
3.Centrale bouwcatalogus: verstevigen kwaliteitsborging en versnellen bouw
Met het ontwikkelen van een centrale bouwcatalogus kan de snelheid en efficiëntie van vervanging van ondeugdelijke gebouwen toenemen door een hogere mate van standaardisatie van onderwijshuisvesting. De IBO werkgroep stelt daarom voor een bouwcatalogus te laten ontwikkelen door een commissie van experts vanuit de bouwwereld, schoolbesturen en gemeenten. Op basis van verschillende archetypes van schoolgebouwen kan deze commissie standaarden voor het bouwproces en technische aspecten van de gebouwen ontwikkelen. Schoolgebouwen kunnen vervolgens ontworpen worden op basis van deze catalogus. Het betreft zowel nieuwbouw als levensduur verlengende renovatie.
Bouwen of renoveren op basis van deze catalogus levert gebouwen op die voldoen aan de wettelijke eisen, waaronder de klimaatdoelstellingen. Wat betreft het proces moet gedacht worden aan de aanbesteding van nieuwbouw, renovatie en groot onderhoud en standaarden voor passende contractvormen. Het is van belang dat een dergelijke catalogus voldoende vrijheid biedt aan schoolbesturen en gemeenten om lokaal maatwerk te realiseren op basis van de lokale onderwijsvisie.
De gestandaardiseerde processen en contractvormen in de catalogus kunnen centraal beschikbaar worden gesteld. Zo kunnen zowel marktpartijen als gemeenten en schoolbesturen hiervan gebruikmaken en neemt de expertise op schoolgebouwen toe.
IV. Klimaatdoelen behalen met onderwijshuisvesting: extra investering noodzakelijk
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat al het maatschappelijk vastgoed, waaronder schoolgebouwen, een bijdrage moet leveren om de doelstellingen voor CO2-reductie te halen. In 2030 gaat het om een reductie van 49% ten opzichte van 1990. Voor 2050 is afgesproken dat de reductie 95% moet zijn. De sectoren hebben zelf een sectorale routekaart verduur-zaming onderwijshuisvesting geschreven hoe hieraan te kunnen voldoen. Inmiddels is in de Europese Klimaatwet de doelstelling voor 2030 verhoogd tot 55% en heeft de Europese Commissie een pakket aan voorstellen gepresenteerd hoe dat verhoogde doel te behalen (Fit-for-55 pakket). Die voorstellen gaan ook het funderend onderwijs raken.
Ondanks al de inspanningen vanuit het veld constateert de werkgroep echter dat op dit moment vervanging, vernieuwing en verduurzaming in een te laag tempo - 1,55% per jaar - tot stand komt en dat in het huidige tempo de klimaatdoelstellingen voor onderwijshuisvesting niet worden behaald. Ook de PO-Raad, VO-raad en VNG komen tot deze conclusie.
Verduurzaming van alle schoolgebouwen: extra investering noodzakelijk
Om de klimaatambities te realiseren moet naar verwachting het leeuwendeel van de schoolgebouwen worden aangepakt. Voor een groot deel van de gebouwen betreft dit reguliere investeringen, waarvoor schoolbesturen en gemeenten middelen ontvangen via de lumpsum bekostiging en het Gemeentefonds. Voor een niet gering aanvullend deel betreft het meerkosten voor de hogere duurzaamheidsambities. Dit wordt veroorzaakt doordat schoolgebouwen eerder moeten worden aangepakt dan oorspronkelijke gepland en door de klimaatmaatregelen.
In hun routekaart stellen PO-Raad, VO-raad en VNG dat er aanvullend op de reguliere uitgaven voor huisvesting door gemeenten en schoolbesturen in ieder geval € 21 mld. extra nodig is.4 Om zo in de periode tot en met 2050 de gehele voorraad te vervangen of naar het gewenste energie neutrale niveau te renoveren.
Dit betreft een investeringsraming die geen rekening houdt met rentekosten of de kosten voor tijdelijke huisvesting tijdens de uitvoering van een bouwproject. De raming is bovendien gebaseerd op prijspeil 2019, inmiddels zijn de bouwkosten flink gestegen. Schoolbesturen en gemeenten geven aan geen mogelijkheid te zien om binnen de huidige bekostiging (respectievelijk de «lumpsum» en het gemeentefonds) aan deze investering te kunnen voldoen.
Aanpak verouderde voorraad: voorwaardelijke eerste stap
In het IBO Onderwijshuisvesting concludeert de werkgroep dat het huidige stelsel niet tot optimale resultaten leidt. Door middel van een basispakket aan maatregelen kan het stelsel worden geoptimaliseerd. De werkgroep benoemt echter ook dat een beter functionerend stelsel geen directe oplossing biedt voor de verouderde voorraad. Hoewel het beeld van deze voorraad niet compleet is voldoet een niet gering deel van de huidige voorraad aan schoolgebouwen niet aan de wettelijke eisen en maatschappelijke verwachtingen. De werkgroep acht een vanuit het Rijk gecoördineerde tijdelijke extra inzet voor de aanpak van deze voorraad daarom verstandig.
Met de aanpak van de verouderde voorraad wordt in één keer gewerkt aan het verbeteren van leerprestaties, kansengelijkheid, inclusiviteit en een gezonde en veilige leer- en werkomgeving én wordt een grote bijdrage geleverd aan de klimaatopgave in de onderwijssector
De werkgroep doet hiervoor in het IBO een voorstel in de vorm van een stappenplan, waarbij de invullingen van stappen 2 en 3 afhankelijk zijn van de inzichten uit stap 1. Om toch een beeld te geven van hoe stappen 2 en 3 eruit kunnen zien baseert de werkgroep zich op de doorrekening van de sectorale routekaart van HEVO uit 2020. Zo kan een fors deel van de verouderde voorraad worden aangepakt en wordt het vervangingstempo opgeschroefd naar het niveau waarmee volgens HEVO de klimaatdoelstel-lingen kunnen worden gehaald.
Op basis van de vierkante meterprijs, waarmee een schoolgebouw op het niveau van de klimaatdoelstellingen kan worden gebouwd, is jaarlijks tot en met 2025 circa € 730 mln. extra nodig.5 Wanneer een dergelijke impuls voor bovengenoemde periode van vier jaar beschikbaar wordt gesteld, kan voor een bedrag van circa € 2,9 mld. een totaal van circa 7% van het gebouwenbestand - dat zijn ca. 660 gebouwen - worden vervangen of gerenoveerd.
De invulling van de benodigde financiële impuls kan op verschillende manieren vormgegeven worden. Zo kan bijvoorbeeld de mogelijkheid van cofinanciering door de gemeenten worden verkend. Omdat gemeenten vermoedelijk niet allemaal met hetzelfde budget of dezelfde aanpak geholpen zijn, doet het IBO hierover geen uitspraken en raadt het aan ook deze verkenning onderdeel te laten zijn van stap 1. Ook benadrukt de werkgroep dat deze financiële impuls bij kan dragen aan een doelmatigere invulling van het reguliere onderwijshuisvestingsbeleid. Zo kunnen bewezen effectieve en kwaliteitsverbeterende methoden van bouw landelijk worden uitgerold.
Met het IBO Onderwijshuisvesting is een grondig onderzoek afgeleverd dat relevante inzichten en aanbevelingen biedt voor zowel het heden als de toekomst.
De urgentie die het rapport uitstraalt om alle leerlingen, ongeacht de ondersteuning die zij nodig hebben, de huisvesting te bieden die noodzakelijk is voor goed onderwijs, onderschrijf ik volledig. Net als de werkgroep zie ik de noodzaak van spoedeisende verbetering van (het stelsel van) onderwijshuisvesting. Door te werken aan betere onderwijshuisvesting dragen we bij aan betere leerprestaties, kansengelijkheid, meer inclusiviteit en betere klimaatprestaties. Daarmee is het betere onderwijshuisvesting in het belang van de hele samenleving.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
-
A.Slob
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35 925 VIII, nr. 144 9
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
In Caribisch Nederland zetten we al reeds forse stappen met de verbetering van onderwijshuisvesting. Sinds 2010 wordt vanuit het onderwijshuisvestingsprogramma BES gewerkt aan de renovatie en vervanging van de bekostigde PO en VO-scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Sinds de start van het programma is een 10-tal scholen opgeleverd. De afronding van het totale programma is voorzien in 2024.
Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 210
Dit bedrag vloeit voort uit scenario 5 uit de sectorale routekaart van HEVO van 10 januari 2020, die tevens benoemd wordt in het IBO. In dit scenario 5 worden de noodzakelijke totale kosten berekend voor de periode 2020-2050 om alle schoolgebouwen te laten voldoen aan regelgeving (EPC 0.7, ENG en Frissescholen B). Het daartoe benodigde vervangingstempo van schoolgebouwen wordt in dit scenario opgeschroefd naar 2.50% vervanging en 0.83% duurzame renovatie (gezamenlijk 3,33%). Dit leidt in 2050 in totaal tot 75% vervanging in 25% renovatie.
Deze impuls wordt benoemd op p. 48 van het IBO. Hierbij is een andere rekenwijze gehanteerd dan in de sectorale routekaart van de sectorraden en de VNG. In de sectorale routekaart is de totale benodigde investering berekend voor het opschroeven van de vervangingsgraad naar 3,33% voor de volledige periode van 2020-2050. Bij de impuls van € 2,9 mld. euro uit het IBO is tevens gerekend met het opschroeven naar 3,33% vervanging, maar slechts voor de periode van 4 jaar. Verder is bij de vervangingsgraad gerekend met de kosten voor 100% vervanging (geen renovatie). Het gehanteerde prijspeil per m2 in deze berekening is van 2021 (het gehanteerde prijspeil in de sectorale routekaart is van 2019). Tot slot is voor de impuls van € 2,9 mld. uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 40 jaar van schoolgebouwen en is voor de kapitaallasten gerekend met een vaste rekenrente van 2%.