Verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris van SZW over de rapportage aangaande het realiseren van de toegezegde kwantitatieve reductie van armoede onder kinderen - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 35925 IV - Vaststelling begroting Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2022 i en wetsvoorstel 35925 XV - Vaststelling begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022; Verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris van SZW over de rapportage aangaande het realiseren van de toegezegde kwantitatieve reductie van armoede onder kinderen
Document­datum 16-12-2021
Publicatie­datum 16-12-2021
Nummer KST1010066
Kenmerk 35925 XV; 35925 IV, nr. E
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2021 - 2022

35 925 XV    Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

35 925 IV    Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES

fonds (H) voor het jaar 2022

E1    VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 december 2021

De leden van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 en voor Koninkrijksrelaties3 van de Eerste Kamer hebben op 9 november 2021 gesproken over de antwoorden van de staatssecretaris van SZW op de door alle fracties m.u.v. de PVV-fractie gestelde vragen aangaande de toegezegde4 rapportage inzake de kwantitatieve reductiedoelstelling kinderarmoede.5 Die vragen waren het gevolg van de brief van de minister van SZW d.d. 8 juli 2021 over de rapportage van de periodieke peiling van de ambities kinderarmoede.6 De leden van de CDA-fractie, van de SP-fractie en PvdA-fractie gezamenlijk en van de ChristenUnie-fractie wensten naar aanleiding van deze stukken nog vervolgvragen te stellen, die binnen beide commissies breed gedragen werden.

Naar aanleiding hiervan is op 15 november 2021 een brief gestuurd aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De staatssecretaris heeft op 14 december 2021 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag,

Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE COMMISSIES VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR KONINKRIJKSRELATIES

Aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 15 november 2021

De leden van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Koninkrijksrelaties van de Eerste Kamer hebben gesproken over uw antwoorden op de door alle fracties m.u.v. de PVV-fractie gestelde vragen aangaande de toegezegde7 rapportage inzake de kwantitatieve reductiedoelstelling kinderarmoede.8 Die vragen waren het gevolg van uw brief d.d. 8 juli 2021 waarin de minister van SZW inging op de rapportage van de periodieke peiling van de ambities kinderarmoede.9 De leden van de CDA-fractie, van de SP-fractie en PvdA-fractie gezamenlijk en van de ChristenUnie-fractie wensen naar aanleiding van deze stukken nog de volgende vragen te stellen.

De hiernavolgende vragen worden binnen beide commissies breed gedragen. Zo sluiten de leden van de PvdD-fractie, de 50PLUS-fractie, de SGP-fractie en het lid van de OSF zich aan bij alle gestelde vragen, sluiten de leden van de VVD-fractie zich aan bij de vragen van de CDA-fractie, sluiten de leden van de GroenLinks-fractie zich aan bij de vragen van de SP-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk, en sluiten de leden van de D66-fractie zich aan bij de vragen van de ChristenUnie-fractie. Het lid van de OSF heeft daarenboven naar aanleiding van de vragen van de ChristenUnie-fractie nog een aanvullende eigen vraag.

Vragen van de leden van de CDA-fractie:

Het probleem van kinderarmoede is dermate ontwrichtend voor de toekomst van kinderen dat de leden van de CDA-fractie een intensieve en gecoördineerde aanpak zoals voorgestaan door de regering van harte ondersteunen. Deze leden zien ook dat de oplossing van het armoedeprobleem meer is dan een statistisch onderzoek en percentages over hetgeen al dan niet is bereikt. De bestrijding van kinderarmoede vraagt een effectief beleid op lokaal niveau en een intensieve samenwerking met organisaties uit het maatschappelijk middenveld die daarvoor gestimuleerd worden met bijdragen van het Rijk, maar ook door de gemeenten.

Aan middelen om kinderen te ondersteunen mag het niet ontbreken. De vraag is echter of een gebrek aan middelen de oorzaak is van het nog steeds voortbestaan van het armoedeprobleem. Moet, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af, er niet een nieuw momentum komen om in elke gemeente de kinderarmoede en het bijstaan en oplossingen bieden weer op de kaart te zetten?

Met betrekking tot de kinderarmoede in het Caribisch deel van ons Koninkrijk erkennen de leden van de CDA-fractie dat de verhoging van het minimumloon, de kindertoeslag en ook de kinderopvang een positief effect hebben. Deze leden vragen zich echter af of er - ook in relatie tot de impact van de coronacrisis in dit deel van het Koninkrijk - niet meer gedaan zou kunnen en moeten worden.

Vragen van de leden van de SP-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk:

Een groot aantal kinderen in ons land groeit op in armoede. Dat belemmert hun ontwikkeling en laat hun talenten onvoldoende benut. Om dat maatschappelijk onrecht aan te pakken, formuleerde het kabinet in 2019, op aandringen van beide Kamers, enkele kwalitatieve ambities inzake kinderarmoede.

Deelt u de conclusie van de leden van de SP-fractie en de PvdA-fractie dat de eerste rapportage duidelijk maakt dat die ambities tot dusverre niet worden waargemaakt?

Waarom is de ambitie 'het bereiken van 100% van kinderen in armoede in 2021' (nog) niet gelukt maar is tot op heden slechts 81% bereikt? Waarom worden met name kinderen van zogenoemde ’werkende armen' onvoldoende bereikt?

Waarom is de ambitie om te komen tot 'een kwalitatief inzicht in de brede kansarmoede onder kinderen' (nog) niet gerealiseerd?

Waarom is de ambitie om een overzicht te maken van 'goede voorbeelden en initiatieven richt op het voorkomen van kinderen onder armoede en de negatieve gevolgen daarvan voor kinderen' er (nog) niet?

Op aandringen van beide Kamers werd in 2020 ook een kwantitatieve reductie van de kinderarmoede als ambitie toegevoegd. Een op de dertien kinderen in Nederland groeide op dat moment op in armoede, omgerekend 7,8%. De toenmalige staatssecretaris SZW zei aan de Kamer toe tijdens een interpellatiedebat over de (aangehouden) motie-Kox dat de kinderarmoede in 2030 gereduceerd diende te zijn tot 4.6% en, onderweg daarnaartoe, aan het einde van deze kabinetsperiode tot tenminste 7.2%. Op basis van die toezegging werd de motie ingetrokken. Uit de brief van 12 oktober 2021 die u op verzoek van de Kamer in aanvulling op de brief van de minister van SZW van 8 juli 2021 stuurde, blijkt echter niet dat deze ambitie inzake de kwantitatieve doelstelling is gehaald. Hoe is de stand van zaken ten aanzien van de tussentijdse doelstelling voor 2021 en de doelstelling voor 2030?

In de brief van 8 juli 2021 zegt de minister dat hij op 14 juni de Tweede Kamer geïnformeerd heeft over de stand van zaken van de reductiedoelstelling van kinderarmoede voor Caribisch Nederland. Kunt u aangeven waar die informatie dan staat, omdat het begrip 'kinderarmoede' in die brief niet voorkomt? En kunt u dan alsnog aangeven hoe en wanneer de reductie van kinderarmoede in Caribisch Nederland gerealiseerd zal worden?

Als onze waarneming klopt dat de gestelde ambities (nog) niet gerealiseerd zijn, zal dat dan moeten leiden tot aanvullend beleid teneinde de gestelde doelen alsnog te verwerkelijken? Zo ja, wanneer mag dat aanvullend beleid worden verwacht?

Indien er aanvullend beleid komt, worden de vele aanbevelingen zoals die al in het begin van dit jaar gedaan zijn in de onderzoeken van I&O ('Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede') en De Beleidsonderzoekers ('Kansrijk armoedebeleid voor kinderen') daarin dan meegenomen? En in hoeverre zullen aanbevelingen uit het SER-rapport 'Werk en armoede' uit september 2021 worden meegenomen, die onder meer verhoging van minimumloon, uitkeringen en kinderbijslag behelzen?

Deelt u de waarneming dat er meer centrale regie nodig is om de uitvoering van het armoedebeleid door de gemeenten succesvoller te maken en meer in lijn met de gestelde ambities te brengen?

Heeft er inmiddels al nadere afstemming plaatsgevonden met de VNG, zoals aangekondigd in de brief van de minister van 8 juli 2021? En wordt er inmiddels uitvoering gegeven aan de toegezegde ondersteuning van het concrete actieplan van de Alliantie Kinderarmoede (die een reductie tot nul in 2030 als doelstelling heeft)?

Bent u met ons van mening dat aanvullend beleid spoedeisend is, gezien het belang van het halen van de gestelde ambities? Deelt u onze opvatting dat aanvullend beleid niet doorgeschoven hoort te worden naar een nieuw kabinet omdat het hier om de realisatie gaat van al door beide Kamers geaccordeerd beleid?

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie:

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse en zorg kennisgenomen van de aangeboden rapportages die inzicht bieden in de kinderarmoede in Nederland en zijdelings via de reactie van de minister in Caribisch Nederland.

In de begeleidende brief van 8 juli jl. zijn de vier hoofdambities met betrekking tot het terugdringen van de kinderarmoede in Nederland herhaald. In welke mate gelden deze ambities ook voor Caribisch Nederland? Wat de Nederlandse situatie betreft voelen de leden van de ChristenUnie-fractie zich pijnlijk geraakt door het feit dat 1 op de 13 kinderen in ons land getroffen wordt door armoede. De verdere uitvoering van structureel beleid laat de minister over aan een volgend kabinet. Wel komt hij met een aantal tussentijdse maatregelen. Deze maatregelen laten een wat fletse indruk achter, die weinig in overeenstemming zijn met een gevoel van urgentie die de beide rapportages uitstralen. De bevindingen tonen dat kinderarmoede een brede impact heeft op kinderen (en hun ouders): stress, zorgen, werkloosheid, leven in de bijstand, schuldenproblematiek, eenoudergezinnen, beperkt sociaal netwerk, slechte huisvesting in vaak onveilige buurten, leerproblemen, geen geld voorvrijetijdsbesteding, slechte voeding, hechtings- en gedragsproblemen etc. De minister gaat de bestaande bestuurlijke afspraken aanscherpen en komt met een aantal subsidievoorstellen. Dat zijn in de ogen van deze leden belangrijke stappen, maar onvoldoende om het verschil te maken. Is het niet meer voor de hand liggend om het minimumloon en de bijstand in Nederland te verhogen? Daar zou een positief signaal van uitgaan richting de ouders en hun kinderen. Kunt u nader en gedetailleerd argumenteren waarom niet voor deze maatregelen is gekozen?

Wat het beleid voor Caribisch Nederland betreft, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom niet klip en klaar gekozen is voor een kwantitatieve doelstelling voor armoedereductie op de eilanden. Dat zou de beoordeling van beleid ook zeer ten goede komen. De afgelopen jaren zijn de minimumlonen, de onderstand en de kinderbijslag verhoogd. Bent u van oordeel dat deze verhoging een substantieel effect heeft gehad op terugdringing van de kinderarmoede? Het trekken van beleidsconsequenties uit de laatste rapportages - die een problematisch beeld schetsen van de kinderarmoede op de eilanden - is op zijn best pover te noemen. In de genoemde brief van 8 juli jl. valt de term ’kinderarmoede' zelfs geen enkele keer. De leden verzoeken om een meer uitgebreide analyse van beoogde maatregelen om het beleid voor deze kwetsbare groep aan te scherpen. Wat zijn hier de voornemens voor periodiek onderzoek op de eilanden? De leden hebben behoefte aan longitudinaal kwantitatief en kwalitatief onderzoek om de omvang van het kinderarmoedeprobleem en de effectiviteit van beleid te kunnen beoordelen. Uit eerdere debatten in de Eerste Kamer is gebleken dat deze behoefte breed gedeeld wordt. Het apart aandacht besteden aan kinderarmoede in de bestaande voorgangsrapportages rond bestaanszekerheid voor de eilanden biedt hiertoe een goede mogelijkheid. Graag een reactie.

De leden vragen naar wat de recente stand van zaken is met betrekking tot het ijkpunt bestaanszekerheid (sociaal minimum) op de eilanden is, met name in het licht van aanscherping van het Nederlandse beleid en de impact van de coronacrisis. Ziet u in algemene zin een positief effect van het kabinetsbeleid op de kinderarmoede op Saba, Sint Eustatius en Bonaire?

Dan hebben de leden nog een aantal vragen over de beide rapportages zelf.

  • 1. 
    Kansrijk armoedebeleid voor kinderen: Portretten van kinderen en kansen en knelpunten voor een integraal beleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit onderzoek. Naast literatuuronderzoek, focusgroepen en expertinterviews is nadere studie verricht onder zes kinderen die in armoede leven. Deze portretten bieden vaak onthutsend inzicht, maar het aantal geïnterviewde kinderen is wel erg klein en maakt een willekeurige indruk. Hoe beoordeelt u dit gegeven? Is er aangedrongen op het houden van meer interviews met kinderen die in armoede leven?

De onderzoekers komen met een drietal knelpunten in het beleid: verkokerde oplossingen, nadruk op voorzieningen in plaats van ondersteuning thuis en integraliteit wordt vooral 'geframed' binnen de optiek van tijdelijk beleid. Deelt u deze knelpunten en hoe beoordeelt u de oplossingen die de onderzoekers aandragen?

De leden lezen dat de onderzoekers komen met twee opties voor nader periodiek onderzoek. Een longitudinale variant en een vergelijkende variant. Welke optie heeft uw voorkeur? Deze leden dringen aan op een aanzienlijke ophoging van het aantal te interviewen kinderen die in armoede leven. Het gaat wederom om primair kwalitatief onderzoek. Dat leidt tot belangrijke bevindingen. Voor beleid ter reductie van armoede onder kinderen is gedegen kwantitatief onderzoek echter cruciaal. Ook om de effecten van beleid empirisch te kunnen beoordelen. Wat zijn uw voornemens rond kwantitatief onderzoek?

  • 2. 
    Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse de conclusies van dit onderzoek gelezen. Zij zijn met name ingenomen door het feit dat gemeenten meer structurele aandacht zijn gaan geven aan structureel beleid om kinderarmoede te bestrijden. Wel moet het de leden van het hart dat het vooral gaat om gerapporteerd en niet om werkelijk gedrag. Uitzondering hierop vormt een gering aantal cases-studies die bovendien beperkt van opzet zijn. Uit de literatuur weten we dat dit leidt tot uitvergroting van successen. Hoe beoordeelt u deze vaststelling? Ook de nonresponse (42%) is zorgwekkend, zeker in het geval deze selectief is. Bijvoorbeeld doordat gemeenten die weten dat zij minder presteren van deelname aan het onderzoek afzagen. Zijn hier nadere gegevens over?

Het bereik onder de doelgroep is vergroot en dat is goed nieuws. Minder goed nieuws is dat dit niet geldt voor de categorie werkende armen. Bent u van plan hier aanvullend beleid te formuleren?

De samenwerking tussen partijen op gemeentelijk niveau om armoede onder kinderen te bestrijden, gaat steeds beter zo blijkt uit het onderzoek. Toch zijn er witte plekken. Zo is er sprake van een zekere versnippering. Ziet u hier een eigen rol om de regie te intensiveren? Ook het delen van elementaire gegevens tussen organisaties verloopt niet optimaal. Welke steun kan het ministerie hier bieden? De financiële middelen waarmee gemeenten moeten werken om kinderarmoede te bestrijken worden met regelmaat incidenteel en niet structureel ingezet en zijn bovendien onderwerp van discussie binnen gemeenten over bezuinigingen. Hoe beoordeelt u deze conclusies en wat wilt u hier betekenen?

Tot slot verzoeken de leden van de ChristenUnie-fractie om een reactie op de knelpunten en succesfactoren die de onderzoekers hebben vastgesteld. Geeft dat aanleiding tot bijstelling van uw beleid?

Aanvullende vraag van het lid van de OSF:

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie over het beleid voor Caribisch Nederland, vraagt het lid van de OSF zich af of met een substantiële verhoging (bijvoorbeeld een verdrievoudiging) van de kinderbijslag per kind de problemen adequater kunnen worden opgelost via een eenvoudige uniforme regeling zonder uitvoeringskosten. Bovendien kunnen ouders dan zelf kiezen voor maatwerk. Hoe beoordeelt u deze zienswijze?

De leden van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Koninkrijksrelaties zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Mei Li Vos

Voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Paul Rosenmöller

Voorzitter van de commissie voor

Koninkrijksrelaties

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 december 2021

Hierbij zend ik u de antwoorden op de nadere Kamervragen van de commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Koninkrijksrelaties over de eerste rapportage ambities kinderarmoede.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Vragen van de commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Koninkrijksrelaties over de eerste rapportage ambities kinderarmoede.

Vragen van de leden van de CDA-fractie Vraag 1

Aan middelen om kinderen te ondersteunen mag het niet ontbreken. De vraag is echter of een gebrek aan middelen de oorzaak is van het nog steeds voortbestaan van het armoedeprobleem. Moet, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af, er niet een nieuw momentum komen om in elke gemeente de kinderarmoede en het bijstaan en oplossingen bieden weer op de kaart te zetten?

Antwoord 1

Ik onderschrijf dat het belangrijk is om de aanpak van kinderarmoede in gemeenten op de agenda te krijgen en te houden. Divosa ondersteunt, mede op mijn verzoek, gemeenten bij de aanpak van kinderarmoede. Dit gebeurt onder andere via de verhalenreeks ’gemeentelijke aanpak kinderarmoede', handreikingen kinderarmoede voor professionals en sessies met gemeenten over voorbeelden van concreet beleid en samenwerking in de regio.10 Ook de Alliantie Kinderarmoede zet in op het agenderen van kinderarmoede. Ik ben, zoals aangekondigd in de brief Eerste rapportage ambities kinderarmoede, voornemens de Alliantie te ondersteunen.11 Naar aanleiding van de eerste rapportage Ambities kinderarmoede ga ik in gesprek met de VNG over een vervolg op en verdere invulling van de bestuurlijke afspraken. Dit zie ik eveneens als goed moment om het onderwerp kinderarmoede binnen gemeenten opnieuw onder de aandacht te brengen, ook met het oog op de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen.

Vraag 2

Met betrekking tot de kinderarmoede in het Caribisch deel van ons Koninkrijk erkennen de leden van de CDA-fractie dat de verhoging van het minimumloon, de kindertoeslag en ook de kinderopvang een positief effect hebben. Deze leden vragen zich echter af of er - ook in relatie tot de impact van de coronacrisis in dit deel van het Koninkrijk - niet meer gedaan zou kunnen en moeten worden.

Antwoord 2

De doelstelling van het kabinet is om armoede in Caribisch Nederland te bestrijden en de leefomstandigheden te verbeteren. Juist in onzekere tijden, zoals nu met de coronapandemie, wordt het belang van bestaanszekerheid extra onderstreept. De afgelopen jaren zijn stappen gezet om de inkomens van inwoners van Caribisch Nederland te verhogen en de kosten van levensonderhoud te verlagen. Onlangs is door de Tweede Kamer de motie Wuite c.s. aangenomen om per 1 januari 2022 het wettelijk minimumloon en de uitkeringen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te verhogen.12 Tegelijkertijd is en blijft de opgave groot, zowel als het gaat om het verhogen van de inkomens als om het verlagen van de kosten van levensonderhoud. Vanwege de demissionaire status van het huidige kabinet is het aan een volgend kabinet om de beleidsinzet voor de komende kabinetsperiode te bepalen.

Vragen van de leden van de SP-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk:

Vraag 3

Deelt u de conclusie van de leden van de SP-fractie en de PvdA-fractie dat de eerste rapportage duidelijk maakt dat die ambities tot dusverre niet worden waargemaakt?

Antwoord 3

De eerste rapportage maakt duidelijk dat er een stijgende lijn te zien is in het bereik en een licht dalende lijn in het aantal huishoudens met kinderen onder de lage-inkomensgrens. Er is onverminderde inzet nodig om de ambities te behalen.

In lijn met de eerste ambitie kinderarmoede moeten gemeenten in 2021 100 procent van de kinderen met ouders in de bijstand bereiken met voorzieningen en 70 procent van de kinderen van werkende gezinnen met een laag inkomen. In 2020 is naar schatting 81 procent van de Nederlandse kinderen behorende tot de doelgroep bereikt. Dit is een forse stijging ten opzichte van eerdere jaren (43 procent in 2017 en 67 procent 2019), maar nog niet ieder kind wordt bereikt. Gemeenten geven aan meer kinderen uit bijstandsgezinnen te bereiken dan kinderen van werkende ouders met een laag inkomen, maar kunnen dit niet met cijfers inzichtelijk maken.

Ambitie 2 is erop gericht het aantal huishoudens met kinderen dat te maken heeft met een laag inkomen te laten dalen. In percentages gaat het om verlaging van het aantal kinderen in armoede van 9,2 procent in 2015 naar 4,6 procent in 2030. Omgerekend naar een stabiele dalende trend over de jaren zouden we eind 2021 op 7,2 procent moeten uitkomen om het doel in 2030 te behalen. In 2019 maakten 251.000 minderjarige kinderen (7,8 procent) deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 7.000 minder dan in het jaar ervoor (7,9 procent). Op 8 december heeft het CBS armoedecijfers over 2020 gepubliceerd. Uit deze cijfers blijkt dat de daling verder is doorgezet. In 2020 maakten 221.000 kinderen tot 18 jaar deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens (6,9 procent). Begin 2022 zal ik uw Kamer, zoals toegezegd, per brief een nadere duiding van deze cijfers geven.

Vraag 4

Waarom is de ambitie 'het bereiken van 100 procent van kinderen in armoede in 2021' (nog) niet gelukt maar is tot op heden slechts 81 procent bereikt? Waarom worden met name kinderen van zogenoemde ’werkende armen' onvoldoende bereikt?

Antwoord 4

Uit het onderzoek van I&O research, maar ook uit de recente verkenning van de SER 'Werken zonder armoede' komt naar voren dat gemeenten met name moeite hebben gezinnen met een laag inkomen uit werk te bereiken. Gemeenten hebben niet van alle inwoners inkomensgegevens, waardoor het minder eenvoudig is om deze doelgroep te vinden. Daarnaast weet de doelgroep niet altijd de weg naar de gemeente te vinden, door schaamte, wantrouwen of onbekendheid met de beschikbare ondersteuning.

Vraag 5

Waarom is de ambitie om te komen tot 'een kwalitatief inzicht in de brede kansarmoede onder kinderen' (nog) niet gerealiseerd?

Antwoord 5

Met het onderzoek "Kansrijk armoedebeleid voor kinderen" 13 is kwalitatief in beeld gebracht wat het betekent voor kinderen om in armoede op te groeien. Hiermee zijn de brede gevolgen van armoede voor kinderen inzichtelijk gemaakt en is invulling gegeven aan ambitie drie. Aan de onderzoekers is ook gevraagd hoe de brede kansarmoede periodiek gemonitord kan worden. De uitkomsten hiervan wil het ministerie van SZW gebruiken om de toekomstige tweejaarlijkse monitoring vorm te gaan geven.

Vraag 6

Waarom is de ambitie om een overzicht te maken van ’goede voorbeelden en initiatieven richt op het voorkomen van kinderen onder armoede en de negatieve gevolgen daarvan voor kinderen' er (nog) niet?

Antwoord 6

Er zijn diverse acties ondernomen om goede voorbeelden te verzamelen. Zo worden in het rapport "Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede"14 zes gemeentelijke voorbeelden beschreven. Daarnaast heeft Divosa, met vele maatschappelijke partners, diverse handreikingen gemaakt, mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het ministerie van SZW. In deze handreikingen worden professionals uit het onderwijs15, de jeugdgezondheidszorg16 en het sociaal domein17 geëquipeerd om armoede vroegtijdig te signaleren en hierop te handelen. Ik ben voornemens deze verschillende inzichten zo overzichtelijk mogelijk te bundelen en mee te sturen bij de, voor begin 2022 toegezegde brief over de nieuwe armoedecijfers van het CBS.

Vraag 7

Uit de brief van 12 oktober 2021 die u op verzoek van de Kamer in aanvulling op de brief van de minister van SZW van 8 juli 2021 stuurde, blijkt echter niet dat deze ambitie inzake de kwantitatieve doelstelling is gehaald. Hoe is de stand van zaken ten aanzien van de tussentijdse doelstelling voor 2021 en de doelstelling voor 2030?

Antwoord 7

Zoals ik in mijn reactie op vraag 3 heb aangegeven, is er een lichte daling zichtbaar in de cijfers, maar er is voor het behalen van de streefcijfers verdergaande inzet nodig.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie:

Vraag 8

In de brief van 8 juli 2021 zegt de minister dat hij op 14 juni de Tweede Kamer geïnformeerd heeft over de stand van zaken van de reductiedoelstelling van kinderarmoede voor Caribisch Nederland. Kunt u aangeven waar die informatie dan staat, omdat het begrip 'kinderarmoede' in die brief niet voorkomt? En kunt u dan alsnog aangeven hoe en wanneer de reductie van kinderarmoede in Caribisch Nederland gerealiseerd zal worden?

Antwoord 8

Op pagina 5 van de bijlage bij de Voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland van 14 juni 2021 is een passage opgenomen over de reductiedoelstelling van kinderarmoede voor Caribisch Nederland.18 Net als voor Europees Nederland heeft de Eerste Kamer voor Caribisch Nederland gevraagd naar een reductiedoestelling om kinderarmoede in Caribisch Nederland terug te brengen. Daarbij is aangemerkt dat voor Caribisch Nederland onvoldoende harde data beschikbaar waren over het aantal kinderen dat opgroeit in armoede.19 Met de statistieken over hoe het inkomen van huishoudens zich verhoudt tot het ijkpunt voor het sociaal minimum voor het betreffende huishouden is hier meer inzicht in verkregen.20 De volgende stap is om met de openbare lichamen, als verantwoordelijken voor het eilandelijk armoedebeleid, in gesprek te gaan over een indicatieve streefwaarde voor kinderarmoede in Caribisch Nederland.

Over de verdere invulling van de reductiedoestelling ben ik dan ook met de openbare lichamen in gesprek. Over de stand van zaken zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid 2022 informeren.

Vraag 9

Als onze waarneming klopt dat de gestelde ambities (nog) niet gerealiseerd zijn, zal dat dan moeten leiden tot aanvullend beleid teneinde de gestelde doelen alsnog te verwerkelijken? Zo ja, wanneer mag dat aanvullend beleid worden verwacht?

Antwoord 9

In aanvulling op bestaand beleid zijn de volgende zaken in gang gezet om kwetsbare kinderen te bereiken en ondersteunen:

  • 1. 
    De subsidie aan armoedepartijen Sam& verlengen tot en met eind 2022.
  • 2. 
    Voortzetting en uitbreiding van de inzet van ervaringsdeskundigen met Sterk uit Armoede.
  • 3. 
    Verdere aansluiting zoeken met relevante programma's en trajecten, zoals de Gelijke Kansen Alliantie vanuit SZW.
  • 4. 
    In samenwerking met de ministeries van OCW en VWS de publiek-private samenwerking Alliantie Kinderarmoede ondersteunen met als inzet om te komen tot een concreet actieplan.
  • 5. 
    Meer aandacht voor de preventie van geldzorgen.

Het is aan een nieuw kabinet om het kinderarmoedebeleid de komende jaren verder vorm te geven en het maatschappelijke en politieke debat te voeren over de hoogte van het minimumloon, de toereikendheid van het sociaal minimum en het toeslagensysteem. Het kabinet heeft in reactie op de motie van het lid Omtzigt c.s21 reeds toegezegd om een commissie in te stellen die onderzoek doet naar de hoogte van het sociaal minimum. Deze commissie gaat ook in op de systematiek van het sociaal minimum en alternatieven hiervoor.22

Vraag 10

Indien er aanvullend beleid komt, worden de vele aanbevelingen zoals die al in het begin van dit jaar gedaan zijn in de onderzoeken van I&O ('Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede') en De Beleidsonderzoekers (’Kansrijk armoedebeleid voor kinderen') daarin dan meegenomen? En in hoeverre zullen aanbevelingen uit het SER-rapport 'Werk en armoede' uit september 2021 worden meegenomen, die onder meer verhoging van minimumloon, uitkeringen en kinderbijslag behelzen?

Antwoord 10

Bij de vormgeving van aanvullend kinderarmoede beleid worden inzichten uit recente studies, waaronder die van I&O, De Beleidsonderzoekers en de SER, betrokken.

Vraag 11

Deelt u de waarneming dat er meer centrale regie nodig is om de uitvoering van het armoedebeleid door de gemeenten succesvoller te maken en meer in lijn met de gestelde ambities te brengen?

Antwoord 11

Ik deel die waarneming ten dele. Het kabinet heeft in samenwerking met gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties in de afgelopen kabinetsperiode stappen gezet naar een succesvoller en integraler armoedebeleid. We werken, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, samen aan de aanpak van armoede, met specifieke aandacht voor kinderen. Het kabinet heeft ingezet op meer eenduidigheid door bestuurlijke afspraken te maken met de VNG rondom de inzet van de kinderarmoedemiddelen (€85 miljoen). Gemeenten wenden de extra middelen, in samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties, hoofdzakelijk aan voor voorzieningen in natura voor kinderen in armoede. Daarnaast kan een beperkt deel van de extra middelen (15% tot 20%) breder worden ingezet voor een integrale en structurele aanpak van oorzaken en gevolgen van armoede onder kinderen. Verder maken periodieke evaluaties over de het kinderarmoedebeleid deel uit van de bestuurlijke afspraken. Evaluaties zijn hierbij primair bedoeld voor een lerend-effect voor gemeenten. Zoals aangekondigd in de brief ’Eerste rapportage ambities kinderarmoede', spreek ik met de VNG over de bestuurlijke afspraken en mogelijke aanvullende wensen. Divosa ondersteunt gemeenten bij de uitvoering van het gemeentelijke kinderarmoedebeleid. Afgelopen jaren is er ook ingezet op versterking van de samenwerking tussen maatschappelijke partijen, zoals de partijen verenigd onder Sam&. De implementatie van de Europese kindergarantie biedt ten slotte kansen om te komen tot meer regie bij het realiseren van een integrale aanpak kinderarmoede. Het kabinet werkt thans aan een nationaal actieplan voor de implementatie. Dit wordt voor de zomer voorzien.

Vraag 12

Heeft er inmiddels al nadere afstemming plaatsgevonden met de VNG, zoals aangekondigd in de brief van de minister van 8 juli 2021? En wordt er inmiddels uitvoering gegeven aan de toegezegde ondersteuning van het concrete actieplan van de Alliantie Kinderarmoede (die een reductie tot nul in 2030 als doelstelling heeft)?

Antwoord

Er heeft ambtelijke afstemming plaatsgevonden met de VNG over de bevindingen in de eerste rapportage ambities kinderarmoede en de bestuurlijke afspraken kinderarmoede. De verdere invulling van de bestuurlijke afspraken kan worden opgepakt door het nieuwe kabinet.

Samen met VWS en de Gelijke Kansenalliantie van OCW heb ik met de Alliantie Kinderarmoede gesprekken gevoerd over ondersteuningsmogelijkheden. Begin 2022 zal hier meer duidelijkheid over zijn.

Vraag 13

Bent u met ons van mening dat aanvullend beleid spoedeisend is, gezien het belang van het halen van de gestelde ambities? Deelt u onze opvatting dat aanvullend beleid niet doorgeschoven hoort te worden naar een nieuw kabinet omdat het hier om de realisatie gaat van al door beide Kamers geaccordeerd beleid?

Antwoord 13

Precies om deze reden heb ik reeds maatregelen aangekondigd, maar ik vind fundamentele keuzes rond bestaanszekerheid aan een nieuw kabinet. Zie ook mijn reactie op vraag 9.

Vraag 14

In de begeleidende brief van 8 juli jl. zijn de vier hoofdambities met betrekking tot het terugdringen van de kinderarmoede in Nederland herhaald. In welke mate gelden deze ambities ook voor Caribisch Nederland?

Antwoord 14

Zoals ook benoemd in het antwoord op de gezamenlijke vragen van de SP-fractie en de PvdA-fractie, waren tot voor kort onvoldoende harde data beschikbaar waren over het aantal kinderen dat opgroeit in armoede. Nu deze data beschikbaar is, is de volgende stap is om met de openbare lichamen, als verantwoordelijke voor het eilandelijk armoedebeleid, in gesprek te gaan over een indicatieve streefwaarde voor kinderarmoede in Caribisch Nederland.

Uitgangspunt van het kabinet is om de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland over de volle breedte te verbeteren. Dat geldt ook voor kinderen. Ongeacht de indicatieve streefwaarde, wil het kabinet samen met de openbare lichamen op verschillende manieren de armoede binnen gezinnen terugdringen in Caribisch Nederland. Zo zijn het wettelijk minimumloon, de uitkeringen en de kinderbijslag de afgelopen jaren verhoogd. Ter illustratie: ten opzichte van de situatie in 2018 heeft het kabinet het bedrag van de kinderbijslag verdubbeld. Een ander waardevol instrument in de bestrijding van armoede is de kinderopvang. Goede kinderopvang biedt kinderen een perspectiefvolle start en stelt werkende ouders in staat om hun kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang te brengen. Omdat het merendeel van de kinderen leeft in omstandigheden waarbij het risico op een ontwikkel- en onderwijsachterstand realistisch is, vindt het kabinet het belangrijk dat alle kinderen gebruik kunnen maken van deze voorzieningen en vooral kinderen die opgroeien in armoede. Om die reden zijn de openbare lichamen en het Rijk samen met het programma BES(t) 4 kids gestart. Het doel van het programma is een stelsel voor kwalitatief goede, veilige en betaalbare kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen. Voor kinderen die opgroeien in armoede is relevant dat de openbare lichamen, als verantwoordelijke voor het eilandelijke armoedebeleid, de ruimte hebben om in bijzondere omstandigheden te bepalen of zij voor bepaalde ouders de ouderbijdrage volledig willen compenseren en dus in feite de kinderopvang gratis willen maken.

Vraag 15

Is het niet meer voor de hand liggend om het minimumloon en de bijstand in Nederland te verhogen? Daar zou een positief signaal van uitgaan richting de ouders en hun kinderen. Kunt u nader en gedetailleerd argumenteren waarom niet voor deze maatregelen is gekozen?

Antwoord 15

Het verhogen van het wettelijk minimumloon (WML) en de daaraan gekoppelde uitkeringen is een beleidsoptie die kan bijdragen aan het reduceren van armoede. Het verhogen van het WML heeft als keerzijde dat werkgelegenheid verloren gaat vanwege substitutie van arbeid door stijgende loonkosten voor werkgevers. Het CPB23 heeft deze werkgelegenheidseffecten in 2020 onderzocht op basis van nieuwe inzichten uit het economisch onderzoek. Hieruit bleek dat deze effecten kleiner zijn dan voorheen werd aangenomen en dat deze keerzijde dus minder groot is dan voorheen werd aangenomen.

Volgens het CPB24 is het ex-ante budgettair effect van een verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) met 10 procent met behoud van koppeling aan de sociale zekerheid structureel 6,3 miljard euro. Daarbij heeft het verhogen van het WML verstrekkende gevolgen vanwege de koppeling van het WML in het socialezekerheidsstelsel. Dit is een fundamentele keuze die ik overlaat aan een nieuw kabinet.

Vraag 16

Wat het beleid voor Caribisch Nederland betreft, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom niet klip en klaar gekozen is voor een kwantitatieve doelstelling voor armoedereductie op de eilanden. Dat zou de beoordeling van beleid ook zeer ten goede komen. De afgelopen jaren zijn de minimumlonen, de onderstand en de kinderbijslag verhoogd. Bent u van oordeel dat deze verhoging een substantieel effect heeft gehad op terugdringing van de kinderarmoede? Het trekken van beleidsconsequenties uit de laatste rapportages - die een problematisch beeld schetsen van de kinderarmoede op de eilanden - is op zijn best pover te noemen. In de genoemde brief van 8 juli jl. valt de term ’kinderarmoede' zelfs geen enkele keer. De leden verzoeken om een meer uitgebreide analyse van beoogde maatregelen om het beleid voor deze kwetsbare groep aan te scherpen. Wat zijn hier de voornemens voor periodiek onderzoek op de eilanden? De leden hebben behoefte aan longitudinaal kwantitatief en kwalitatief onderzoek om de omvang van het kinderarmoedeprobleem en de effectiviteit van beleid te kunnen beoordelen. Uit eerdere debatten in de Eerste Kamer is gebleken dat deze behoefte breed gedeeld wordt. Het apart aandacht besteden aan kinderarmoede in de bestaande voorgangsrapportages rond bestaanszekerheid voor de eilanden biedt hiertoe een goede mogelijkheid. Graag een reactie.

Antwoord 16

De reden waarom destijds niet is gekozen voor een kwantitatieve doelstelling voor het reduceren van armoede onder kinderen in Caribisch Nederland is dat onvoldoende harde data beschikbaar waren over het aantal kinderen dat opgroeit in armoede. Het CBS heeft daarvoor eind 2020 statistieken in kaart gebracht. De volgende stap is om met de openbare lichamen, als verantwoordelijke voor het eilandelijk armoedebeleid, in gesprek te gaan over een indicatieve streefwaarde voor kinderarmoede in Caribisch Nederland. Ik begrijp de behoefte van de Eerst Kamer aan longitudinaal kwantitatief en kwalitatief onderzoek om de omvang van het kinderarmoedeprobleem en de effectiviteit van beleid te kunnen beoordelen. De beperkte verzameling en beschikbaarheid van gegevens speelt een rol bij het opzetten van een dergelijk onderzoek. Een onderzoek moet daarnaast aanvullend zijn op wat er al is aan onderzoek. De afgelopen jaren hebben diverse partijen onderzoek gedaan naar de situatie van kinderen in Caribisch Nederland waardoor steeds een beter beeld van de situatie ontstaat. Bijvoorbeeld de 'Situation Analysis kinderrechten Caribisch Nederland' van UNICEF en het onderzoek 'Als je het ons vraagt - onderzoek kinderen op de BES' van de Kinderombudsman. Ik zal daarom verkennen of, en zo ja, in welke vorm longitudinaal en kwantitatief onderzoek wenselijk en mogelijk is. Over de uitkomst zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid 2022 informeren.

Het is te vroeg om uitspraken te doen over het effect van de verhogingen van het wettelijk minimumloon, de uitkeringen en de kinderbijslag op het reduceren van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede, Vooralsnog is alleen de ontwikkeling tussen 2018 en 2019 zichtbaar, omdat in 2021 inkomensgegevens voor 2019 pas definitief vastgesteld worden door het CBS. De reden hiervoor is dat belastingen pas na twee jaar definitief vastgesteld worden en de inkomensdata in de tussenliggende periode dus nog kunnen wijzigen. Ook na 2019 heeft het kabinet maatregelen genomen om de situatie te verbeteren. Daarbij moet worden aangemerkt dat om ervoor te zorgen dat inwoners van Caribisch Nederland kunnen rondkomen, zowel het verhogen van het inkomens als het verlagen van de kosten van levensonderhoud van belang is.

Vraag 17

De leden vragen naar wat de recente stand van zaken is met betrekking tot het ijkpunt bestaanszekerheid (sociaal minimum) op de eilanden, met name in het licht van aanscherping van het Nederlandse beleid en de impact van de coronacrisis. Ziet u in algemene zin een positief effect van het kabinetsbeleid op de kinderarmoede op Saba, Sint-Eustatius en Bonaire?

Antwoord 17

Met de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland van 14 juni 2021 zijn beide Kamers geïnformeerd over de stand van zaken van het ijkpunt sociaal minimum25. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) brengt sinds vorig jaar in beeld hoe het besteedbaar inkomen per huishouden zich verhoudt tot het vastgestelde ijkpunt voor het sociaal minimum per huishouden. In de voortgangsrapportage van dit jaar, is met de gepubliceerde inkomensgegevens over het jaar 2019, een eerste ontwikkeling zichtbaar ten opzichte van de nulmeting in 2018. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de mediane koopkracht in 2019 is gestegen. Inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba gingen er in 2019 respectievelijk 3,9 procent, 4,9 procent en 4,9 procent op vooruit ten opzichte van 2018. Het gaat om een verbetering van de koopkracht bij alle huishoudenstypen en alle inkomensgroepen. Mensen die een uitkering ontvangen en alleenstaande ouders profiteerden het meest. Op Bonaire en Sint-Eustatius verbeterde de doorsnee koopkracht het meest bij personen in huishoudens in de laagste inkomensgroep, respectievelijk met 7,0 procent en 5,4 procent. De koopkracht verbeterde met name door de verhoging van de lonen, de kinderbijslag, het wettelijk minimumloon en uitkeringen, aldus het CBS. Ik ben blij met deze positieve ontwikkeling als gevolg van de maatregelen die het kabinet per 1 januari 2019 heeft genomen.

Tegelijkertijd komt uit de statistieken met de verhouding tussen het besteedbaar inkomen per huishouden en het vastgestelde ijkpunt voor het sociaal minimum per huishouden in 2018 en 2019 een ander beeld naar voren. Uit de cijfers blijkt dat 28 procent van de huishoudens in Caribisch Nederland in 2019 een besteedbaar inkomen had dat lager is dan het ijkpunt sociaal minimum voor het betreffende huishouden. In 2018 was dit percentage conform de nulmeting 27 procent. Voor huishoudens met kinderen was dit percentage in 2018 en 2019 respectievelijk 29 procent en 31 procent. Als naar dezelfde mensen wordt gekeken (zonder in- en uitstroom in de bevolking) blijkt dat in zowel 2018 als 2019 28 procent van de kinderen opgroeide in een huishouden met een besteedbaar inkomen dat lager is dan het ijkpunt sociaal minimum voor het betreffende huishouden.26 Daarbij moet worden aangemerkt dat het gaat om cijfers over 2018 en 2019 en dat het kabinet ook daarna maatregelen heeft genomen om de situatie te verbeteren.

De cijfers bevestigen de noodzaak en urgentie van de inzet van het kabinet om bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland over de volle breedte te verbeteren. Het doel is en blijft dat de kosten worden teruggebracht tot een redelijk niveau, zodat een situatie ontstaat waarin alle inwoners van Caribisch Nederland in de minimale kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.

Het is daarom belangrijk dat de komende jaren in samenspraak met de openbare lichamen en de Centraal Dialogen gewerkt wordt aan het verbeteren van de levensstandaard. Vanwege de demissionaire status van het huidige kabinet is het aan een volgend kabinet om de beleidsinzet voor de komende kabinetsperiode te bepalen.

Vraag 18

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit onderzoek. Naast literatuuronderzoek, focusgroepen en expertinterviews is nadere studie verricht onder zes kinderen die in armoede leven. Deze portretten bieden vaak onthutsend inzicht, maar het aantal geïnterviewde kinderen is wel erg klein en maakt een willekeurige indruk. Hoe beoordeelt u dit gegeven? Is er aangedrongen op het houden van meer interviews met kinderen die in armoede leven?

Antwoord 18

Het ministerie van SZW heeft in de opdrachtverlening aan de Beleidsonderzoekers ingestemd met het schetsen van acht portretten. De onderzoekers gaven gegronde redenen voor dit aantal. Bij portretten van acht verschillende kinderen uit vier verschillende gemeenten ontstaat naar verwachting voldoende beeld van de diversiteit van de problematiek. Daarnaast kan er zo, binnen de randvoorwaarden van het onderzoek, meer diepgang in de portetten geboden worden. Ik vertrouw hierbij op de expertise van de onderzoekers.

Helaas zorgden maatregelen rondom het coronavirus ervoor dat de onderzoekers hun voorgenomen wervingsmethode in één van de vier geselecteerde gemeenten niet konden uitvoeren. Dit leidde ertoe dat er helaas zes in plaats van acht portretten geschetst konden worden. Desondanks bieden de portretten een indrukwekkend beeld over wat opgroeien in een gezin met armoede inhoudt.

Vraag 19

De onderzoekers komen met een drietal knelpunten in het beleid: verkokerde oplossingen, nadruk op voorzieningen in plaats van ondersteuning thuis en integraliteit wordt vooral 'geframed' binnen de optiek van tijdelijk beleid. Deelt u deze knelpunten en hoe beoordeelt u de oplossingen die de onderzoekers aandragen? De leden lezen dat de onderzoekers komen met twee opties voor nader periodiek onderzoek. Een longitudinale variant en een vergelijkende variant. Welke optie heeft uw voorkeur? Deze leden dringen aan op een aanzienlijke ophoging van het aantal te interviewen kinderen die in armoede leven. Het gaat wederom om primair kwalitatief onderzoek. Dat leidt tot belangrijke bevindingen. Voor beleid ter reductie van armoede onder kinderen is gedegen kwantitatief onderzoek echter cruciaal. Ook om de effecten van beleid empirisch te kunnen beoordelen. Wat zijn uw voornemens rond kwantitatief onderzoek?

Antwoord 19

Deze portretten, aangevuld met de diverse interviews die de onderzoekers hebben gehouden en het onderzoek van I&O Research bieden relevante aangrijpingspunten voor beleid. Zie vraag 9 voor de maatregelen die ik reeds heb aangekondigd.

Bij de vormgeving van vervolgonderzoek zal ik de aanbevelingen van de beleidsonderzoekers betrekken. Om tot een voorkeursvariant te komen, wil ik eerst graag over de varianten in gesprek met relevante partijen zoals de Kinderombudsman en de VNG.

Vraag 20

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse de conclusies van dit onderzoek gelezen. Zij zijn met name ingenomen door het feit dat gemeenten meer structurele aandacht zijn gaan geven aan structureel beleid om kinderarmoede te bestrijden. Wel moet het de leden van het hart dat het vooral gaat om gerapporteerd en niet om werkelijk gedrag. Uitzondering hierop vormt een gering aantal cases-studies die bovendien beperkt van opzet zijn. Uit de literatuur weten we dat dit leidt tot uitvergroting van successen. Hoe beoordeelt u deze vaststelling? Ook de nonresponse (42 procent) is zorgwekkend, zeker in het geval deze selectief is. Bijvoorbeeld doordat gemeenten die weten dat zij minder presteren van deelname aan het onderzoek afzagen. Zijn hier nadere gegevens over?

Antwoord 20

Het klopt dat er gebruik is gemaakt van gerapporteerd gedrag, maar deze gegevens zijn steekproefsgewijs gestaafd aan beleidsstukken en er is daarnaast ook gekeken naar besteding van het budget. Niet alle aangeschreven gemeenten hebben gereageerd. De respons is volgens de onderzoekers echter voldoende om een betrouwbaar en representatief beeld te vormen van het beleid, de activiteiten en samenwerking van gemeenten op het gebied van kinderarmoede. De redenen die genoemd zijn om niet mee te werken waren vooral drukte in verband met de coronacrisis en ziekte.

Vraag 21

Het bereik onder de doelgroep is vergroot en dat is goed nieuws. Minder goed nieuws is dat dit niet geldt voor de categorie werkende armen. Bent u van plan hier aanvullend beleid te formuleren?

Antwoord 21

Om kinderen van ouders met een laag inkomen uit werk beter te bereiken zet ik, zoals gemeld in de eerste rapportage ambities kinderarmoede, in op verschillende sporen. In overleg met de VNG en Divosa kijk ik of en welke aanvullende activiteiten mogelijk zijn om het bereik verder te verbeteren. Er zijn bijvoorbeeld in 2020 en 2021 met subsidie van SZW diverse handreikingen ontwikkeld die professionals ondersteunen in het signaleren van en omgaan met armoede op scholen, in het sociaal domein en in de jeugdgezondheidszorg.27 Divosa en andere partners werken op dit moment aan de implementatie van de handreikingen. Het CBS biedt ondersteuning in de vorm van het in februari jl. gelanceerde dashboard armoede thuiswonende kinderen.28 Dit dashboard geeft informatie over aan armoede gerelateerde kenmerken van kinderen en de huishoudens waarin zij opgroeien. Dat inzicht is behulpzaam bij het (beter) in beeld krijgen en bereiken van de doelgroep binnen gemeenten. Tevens heb ik via het Gemeentenieuws SZW van november jl. gemeenten nogmaals gewezen op de toolkit ’hoe bereik je werkende ouders met geldzorgen?' van Sam&.29 De toolkit geeft gemeenten, professionals en werkgevers concrete handvatten om de uitvoeringspraktijk te verbeteren.

Vraag 22

De samenwerking tussen partijen op gemeentelijk niveau om armoede onder kinderen te bestrijden, gaat steeds beter zo blijkt uit het onderzoek. Toch zijn er witte plekken. Zo is er sprake van een zekere versnippering. Ziet u hier een eigen rol om de regie te intensiveren? Ook het delen van elementaire gegevens tussen organisaties verloopt niet optimaal. Welke steun kan het ministerie hier bieden? De financiële middelen waarmee gemeenten moeten werken om kinderarmoede te bestrijken worden met regelmaat incidenteel en niet structureel ingezet en zijn bovendien onderwerp van discussie binnen gemeenten over bezuinigingen. Hoe beoordeelt u deze conclusies en wat wilt u hier betekenen?

Antwoord 22

Ik verwijs naar vraag 11 voor mijn reactie op de vraag over regie.

Enkele gemeenten hebben aangekaart dat scholen, (sport)verenigingen en andere maatschappelijke organisaties terughoudend zijn in het delen van gegevens van gezinnen met de gemeente, omdat ze bang zijn de regels van de Wet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te overtreden. Vaak hebben zij ook onvoldoende kennis over wat er al dan niet mogelijk is op dit vlak. Er vinden op dit moment ambtelijke gesprekken met VNG, Divosa, het UWV en de SVB plaats om te kijken of er stappen gezet kunnen worden om belemmeringen weg te nemen.

Ik wil benadrukken dat de Decentralisatie Uitkering kinderarmoede die gemeenten jaarlijks krijgen (85 miljoen euro) structureel van aard is. Ik vind het van belang dat gemeenten het onderwerp kinderarmoede op de agenda hebben staan en hier ook beleid op maken. Zie vraag 1 voor de acties die ik hierop neem.

Vraag 23

Tot slot verzoeken de leden van de ChristenUnie-fractie om een reactie op de knelpunten en succesfactoren die de onderzoekers hebben vastgesteld. Geeft dat aanleiding tot bijstelling van uw beleid?

Antwoord 23

In het rapport van I&O research worden knel- en aandachtspunten en mogelijkheden tot verbetering genoemd op verschillende onderwerpen. Hieronder ga ik kort in op elk punt.

Beoordeling van bereik

Gemeenten hebben niet altijd cijfers over de omvang van de totale populatie paraat en weten derhalve niet altijd wat hun bereik is en/of hebben moeite met het beoordelen van hun kwantitatieve resultaten op het gebied van bereik. Om gemeenten te ondersteunen bij het in beeld krijgen van de populatie heeft het CBS op verzoek van SZW het dashboard armoede thuiswonende kinderen ontwikkeld (zie vraag 21). Om het bereik te kunnen beoordelen is het van belang dat gemeenten in contact staan met de doelgroep en weten welke behoeften zij hebben. Met een subsidie van het ministerie van SZW aan Sterk uit Armoede wordt ingezet op samenwerking met ervaringsdeskundigen bij gemeenten, zodat het gemeentelijke beleid beter kan aansluiten bij de mensen voor wie het bedoeld is en daardoor het bereik kan toenemen.

Weinig sturing op resultaten fondsen door gemeenten

Gemeenten kennen een behoorlijke mate van vrijheid in hun armoede- en schuldenbeleid. Zij zijn derhalve dan ook vrij hoe zij samenwerken met en sturen op de lokale armoedepartijen.

Gemeenten leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. De periodieke evaluatie van de bestuurlijke afspraken kinderarmoede brengt op landelijk niveau de ontwikkeling van het bereik onder kinderen in armoede in kaart.

Bereik van werkende armen Zie het antwoord op vraag 21.

Het betrekken van kinderen en jongeren

Veel gemeenten zien de meerwaarde van het betrekken van jongeren bij beleid op het vlak van kinderarmoede, maar hebben moeite om dit te realiseren. Het kabinet onderschrijft het belang van het betrekken van jongeren bij vorming en uitvoering van beleid. Het ministerie van SZW heeft middels de subsidieregeling Armoede- en Schulden verschillende projecten gericht op kinderen- en jongerenparticipatie bij gemeenten ondersteund. De pilot ALL-IN van Speaking Minds die SZW op dit moment subsidieert, richt zich op het op gang brengen van een gesprek tussen jongeren en professionals. Tijdens een ALL-IN traject krijgen beleidsmedewerkers en professionalshandvatten mee hoe zij jongeren ook na het ALL-IN traject duurzaam kunnen betrekken bij beslissingen en beleid dat jongeren aangaat. Tevens heeft het Nederlands Jeugd Instituut recent een handreiking geschreven met daarin aanbevelingen voor gemeenten over hoe zij gesprekken met jongeren kunnen organiseren, welke vragen ze wel en niet aan jongeren kunnen stellen en hoe ze aan de slag kunnen met de resultaten.30

Aandachtspunten bij inkomenstoetsen

Gemeenten hanteren bij het minimabeleid veelal een inkomenstoets die kan variëren van 110% tot 130% van de bijstandsnorm.

Volgens het onderzoek realiseren steeds meer gemeenten zich dat ze bij het hanteren van deze inkomenstoets meer aandacht moeten hebben voor het besteedbaar inkomen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Tevens kijken verschillende gemeenten hoe ze de inkomenstoetsen die diverse partijen in de gemeente uitvoeren, kunnen standaardiseren, zodat gezinnen niet voor iedere minimaregeling een nieuwe toets hoeven te doen.

Delen van gegevens

Zie het antwoord op vraag 22

Oormerken van budget voor kinderarmoede.

Ik vind dat het oormerken van budget niet past bij de beleidsvrijheid van gemeenten en het decentrale stelsel. Gemeenten moeten in staat worden gesteld om maatwerk te bieden en in te kunnen spelen op de lokale situatie. Gemeenten leggen verantwoording over de besteding van middelen af aan de gemeenteraad. In de vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede, die op 8 juli 2021 als bijlage bij de eerste rapportage ambities kinderarmoede aan uw Kamer is aangeboden, is onderzocht hoe gemeenten invulling gegeven aan de bestuurlijke afspraken. Hierin is ook de vraag meegenomen hoe gemeenten de middelen voor kinderarmoede inzetten. Hieruit blijkt dat zo goed als alle gemeenten (99 procent) beleid gericht op kinderen in armoede hebben.

78 procent van de gemeenten kan inzicht bieden in de wijze waarop de middelen kinderarmoede zijn besteed. 22 procent van de gemeenten kan dit inzicht dus niet geven.

Aanvullende vraag van het lid van de OSF:

Vraag 24

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie over het beleid voor Caribisch Nederland, vraagt het lid van de OSF zich af of met een substantiële verhoging (bijvoorbeeld een verdrievoudiging) van de kinderbijslag per kind de problemen adequater kunnen worden opgelost via een eenvoudige uniforme regeling zonder uitvoeringskosten. Bovendien kunnen ouders dan zelf kiezen voor maatwerk. Hoe beoordeelt u deze zienswijze?

Antwoord 24

De kinderbijslag is een instrument om de inkomens van ouders met kinderen te verhogen. De afgelopen jaren is het niveau van de kinderbijslag verdubbeld. Zoals ook vermeld in de brief van 8 juli 2021 aan uw Kamer zet het kabinet zich samen met de openbare lichamen met de aanpak ijkpunt sociaal minimum op verschillende manieren in op het verbeteren van bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland. Voor kinderen en hun ouders uit dit zich onder andere in de investering in het verbeteren van de kwaliteit en financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en naschoolse opvang. Om die reden zijn de openbare lichamen en het rijk samen met het programma BES(t) 4 kids gestart. Het doel van het programma is een stelsel voor kwalitatief goede, veilige en betaalbare kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen.

Vanwege de demissionaire status van het huidige kabinet is het aan een volgend kabinet om de beleidsinzet voor de komende kabinetsperiode te bepalen. Ook als het gaat om het niveau van de kinderbijslag.

20

1

   De letter E heeft alleen betrekking op 35925 XV

2

   Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en Soeharno (CDA).

3

   Samenstelling:

Ester (CU), Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), Beukering (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Bezaan (PVV), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Dittrich (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Recourt (PvdA), Rosenmöller (GL) (voorzitter),Veldhoen (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD) en Raven (OSF), Fiers (PvdA)

4

   T02973.

5

   Kamerstukken I 2021/2022, 35925 XV / 35925 IV, A.

6

   Kamerstukken I 2020/2021, 35570 XV / 35570 IV, I.

7

   T02973.

8

   Kamerstukken I 2021/2022, 35925 XV / 35925 IV, A.

9

   Kamerstukken I 2020/2021, 35570 XV / 35570 IV, I.

10

   https://www.divosa.nl/onderwerpen/kinderarmoede

11

   Kamerstukken II, 2020-2021, 24515, nr. 608

12

   Kamerstukken II, vergaderjaar 2021-2022, 35 925 IV, nr. 26

13

   Bijlage bij Kamerstukken II 2020/2021, 24515, nr. 608

14

   Bijlage bij Kamerstukken II 2020/2021, 24515, nr. 608

15

   https://www.riiksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/02/12/handreikina-omaaan-met-armoede-op-

scholen

16

   https://assets.ncj.nl/docs/15d3df3a-22c6-4251-bed6-57a1af266d31.pdf

17

https://www.divosa.nl/sites/default/files/onderwerp bestanden/digitale handreiking omgaan met kinderarm

oede sociaal domein juni2021.pdf

18

   Bijlage bij Kamerstukken II, vergaderjaar 2020-2021, 35 570 IV, nr. 45, p 5

19

   Kamerstukken I, 2019/20, 35300-IV, nr. G

20

   Kamerstukken II, 2020/21, 35570-IV, nr. 19

21

   Kamerstuk II 2020/2021, 35 845, nr. 17

22

   toegezegd tijdens het debat over het wetsvoorstel niet-indexeren van de kinderbijslag op 13 oktober jl

23

Bron: CPB, Kansrijk arbeidsmarktbeleid update minimumloonbeleid, april 2020.

24

Bron: CPB, Kansrijk arbeidsmarktbeleid update minimumloonbeleid, april 2020.

25

   Bijlage bij Kamerstukken II, vergaderjaar 2020-2021, 35 570 IV, nr. 45, p.

26

   https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/40/caribisch-nederland-inkomen-tot-iikpunt-sociaal-minimum

27

   https://www.divosa.nl/onderwerpen/kinderarmoede

28

   https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/08/dashboard-armoede-thuiswonende-kinderen-2015-2018

29

   Toolkit: Hoe bereik je werkende ouders met geldzorgen? - samenvoorallekinderen.nl

30

https://www.nii.nl/nl/Kennis/Publicaties/NJi-Publicaties/Handreiking-duurzame-iongerenparticipatie


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.