Brief regering; Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), Maatregel Gerichte Opkoop (MGO) en grondfonds - Problematiek rondom stikstof en PFAS - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 164 toegevoegd aan dossier 35334 - Problematiek rondom stikstof en PFAS.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Problematiek rondom stikstof en PFAS; Brief regering; Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), Maatregel Gerichte Opkoop (MGO) en grondfonds |
---|---|
Documentdatum | 31-08-2021 |
Publicatiedatum | 02-09-2021 |
Nummer | KST35334164 |
Kenmerk | 35334, nr. 164 |
Commissie(s) | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020-
2021
Problematiek rondom stikstof en PFAS
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 31 augustus 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voorbereiding van twee maatregelen uit het pakket maatregelen van de structurele aanpak stikstof, namelijk de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijen (Lbv) en de tweede tranche van de Maatregel Gerichte Opkoop (MGO).
De Lbv is een generieke landelijke subsidieregeling, waarbij bedrijven vrijwillig tegen een vaste vergoeding een of meerdere bedrijfslocaties kunnen sluiten. De regeling is gericht op met rechten gereguleerde veehouderijbedrijven: melkvee, pluimvee en varkens. De MGO is een regeling gericht op het opkopen van de bedrijven die de grootste stikstofbelasting geven (piekbelasters). Voor de MGO komen naast melkvee, varkens- en pluimveebedrijven ook kalveren- en geitenhoude-rijen in aanmerking. Het Rijk verstrekt hiervoor een specifieke uitkering aan de provincies die hiermee gericht veehouderijbedrijven aan kunnen kopen tegen een marktconforme vergoeding. Het doel van beide regelingen is om de kwaliteit van natuurgebieden te vergroten door de stikstofuitstoot van veehouderijen terug te dringen en daarmee de stikstofdepositie op stikstofgevoelige en overbelaste Natura2000-gebieden blijvend te verminderen. De regelingen bieden perspectief zowel voor natuurherstel en ontwikkelruimte als ook aan veehouders die om welke reden dan ook hun bedrijf wensen te beëindigen. In de brief geef ik ook aan hoe ik invulling geef aan de pilot grondfonds stikstofaanpak (motie van het lid Dik-Faber (CU) c.s., Kamerstuk 35 600, nr. 47) waarmee gronden kunnen worden aangekocht van veehouders die met de Lbv hun bedrijf(slocatie) beëindigen.
Het kabinet heeft de Lbv en MGO aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 7 februari 2020 over de aanpak en voortgang van de stikstof-problematiek (Kamerstuk 35 334, nr. L en 44) en in de brief van 24 april
kst-35334-164 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021
2020 (Kamerstuk 35 334, P en 82)1. Het kabinet heeft voor deze aanpak in de periode tot aan 2030 € 5 miljard beschikbaar gesteld, waarvan ruim € 2 miljard voor het nemen van bronmaatregelen en circa € 3 miljard voor natuurmaatregelen om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen en de natuur te herstellen. Vanuit het budget voor de bronmaatregelen is € 970 miljoen gereserveerd voor de Lbv en € 30 miljoen voor het grondfonds. Recent heb ik besloten om het budget van de eerst tranche van de MGO op te hogen met € 133 miljoen uit de middelen die beschikbaar zijn gekomen uit de vrijval van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv, Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 244). In totaal is daarmee nu € 483 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van de MGO. Naast de maatregelen gericht op het stimuleren van de omslag naar kringlooplandbouw of emissiearme landbouw vormen de beëindigingsregelingen daarmee voor de landbouw een zeer belangrijk onderdeel van het pakket bron- en natuurmaatregelen.
De Lbv en MGO zijn beide primair gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting op stikstofge-voelige en overbelaste Natura2000-gebieden om natuurbehoud te verzekeren en natuurherstel en natuurverbetering mogelijk te maken. In aanvulling hierop kunnen met de MGO ook nevendoelen worden gerealiseerd zoals het klimaatbestendiger maken van (verdrogingsge-voelige) gebieden en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving in bredere zin. Met het realiseren van het hoofddoel kan er ook ruimte ontstaan voor economisch en maatschappelijk relevante activiteiten. Bij de behandeling van de wet stikstofreductie en natuurverbetering in december 2020 is in uw Kamer daarnaast ook per amendement in de wet opgenomen dat binnen drie jaar een programma met maatregelen wordt afgerond, gericht op het mitigeren en compenseren van de in het kader van de Programmatische aanpak Stikstof gemelde en meldingsvrije activiteiten (Kamerstuk 35 600, nr. 19). Ook daaraan gaan beide regelingen bijdragen.
De Lbv richt zich op een zo efficiënt mogelijke vermindering van stikstof-neerslag waarbij de aanvragen worden gerangschikt op kosteneffectiviteit: er wordt allereerst subsidie toegekend aan de aanvragen met de hoogste reductie in stikstofdepositie per euro subsidie. Aanvragen met relatief hoge kosten per te reduceren mol stikstofdepositie komen onderaan de ranglijst en zullen bij overtekening van de regeling afvallen.
Ook de MGO richt zich op een efficiënte vermindering van de stikstof-neerslag. Om de doelmatigheid van de provinciale aankopen te borgen zijn in de regeling kosteneffectiviteitsplafonds voor vermindering van de stikstofdepositie opgenomen waaraan de aankopen per provincie moeten voldoen. Bij de tweede en derde tranche van de MGO wordt de provincies gevraagd heel gericht die piekbelasters uit te kopen die naast natuurbehoud, -herstel en -verbetering ook maximaal bijdragen aan het scheppen van ruimte voor woningbouw en MIRT-trajecten en het legaliseren van de gemelde en meldingsvrije activiteiten.
Veel veehouders denken na over hun toekomst. Dit blijkt uit gesprekken die hierover zijn gevoerd met agrarische adviseurs, berichten in de media hierover en de reacties op vragen die zijn gesteld aan veehouders die deel uitmaken van de LNV Community. Daarnaast zijn melkveehouders geïnterviewd om inzicht te krijgen in beweegredenen en drempels om te stoppen met hun bedrijf. Eerder zijn dit soort interviews afgenomen bij varkenshouders in het kader van de Srv. Op dit moment vinden interviews met pluimveehouders plaats. Een andere indicator voor de deelnamebe-reidheid vormt het aantal subsidieaanvragen dat op grond van de Srv is ingediend (502) en de belangstelling onder ondernemers om deel te nemen aan de eerste tranche van de MGO. Eén van de beelden die naar voren komt, is dat een groep veehouders denkt aan stoppen, maar dit financieel niet rond krijgt. De gangbare weg bij een bedrijfsbeëindiging is dat veehouders hun bedrijf verkopen aan een andere veehouder. Dat is niet voor elke locatie een reële optie. Met de Lbv en MGO bied ik een alternatief voor veehouders die willen stoppen, stikstofdepositie veroorzaken op een overbelast Natura 2000-gebied en zonder subsidie daartoe geen mogelijkheid hebben.
De ervaring met de Srv leert dat een deel van de veehouders een subsidieaanvraag indient, zonder al een definitieve keuze te hebben gemaakt om te stoppen. De (hoogte van de) subsidie hoeft daarbij niet doorslaggevend te zijn. De afweging om te stoppen is niet uitsluitend van financiële aard. Voor veel varkenshouders is het borgen van een toekomstperspectief op de betreffende locatie, zowel economisch als privé (woonfunctie), een belangrijke afweging gebleken. In veel gevallen heeft deze afweging meer tijd gekost dan bij de totstandkoming van de Srv was ingeschat. Circa 35% van de verstrekte subsidiebeschikkingen heeft uiteindelijk niet geresulteerd in de beëindiging van een varkenshou-derijlocatie en is daarom ingetrokken.
Om veehouders meer tijd te bieden om een goede afweging te maken, wordt bij de Lbv een langere termijn geboden waarbinnen veehouders tot een definitief besluit kunnen komen. Deze termijn kan bijvoorbeeld gebruikt worden om met de gemeente te verkennen welke economische activiteiten mogelijk zijn op de betreffende locatie na beëindiging van de veehouderijactiviteiten. Desondanks verwacht ik ook dat bij de Lbv een deel van de subsidieaanvragen later alsnog ingetrokken zal worden door de aanvragers. Ik houd hier rekening mee, ook omdat bedrijfsbeëindigingen in de melkveesector door hun grote grondcomponent gemiddeld naar verwachting complexer zijn dan in de varkenssector. Een tweede overweging hierbij is dat in 2022 de Omgevingswet van kracht wordt, waardoor gemeenten te maken krijgen met nieuwe procedures, vereisten en werkprocessen bij het beoordelen van aanvragen van veehouders tot intrekking of wijziging van hun omgevingsvergunning en tot wijziging van de bestemming van hun productielocatie.
De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
Voor deelname komen in aanmerking melkveehouders, varkenshouders en pluimveehouders met een veehouderijlocatie die ten minste een zeker niveau van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Hiervoor wordt een entree-eis in de vorm van een nog vast te stellen drempelwaarde gehanteerd. Dit draagt bij aan een kosteneffectieve regeling.
Gronden aankopen
Uw Kamer heeft de regering bij motie van de leden Harbers en Geurts (Kamerstuk 35 600, nr. 38) verzocht om bij de Europese Commissie te bepleiten de verkoop van landbouwgrond niet als vereiste in de Lbv op te nemen. Op basis van ambtelijke contacten hierover met de Europese Commissie is de verwachting dat er bij de toepassing van de staatssteun-regels ruimte is voor een aanpak waarbij landbouwgrond van stoppende bedrijven niet hoeft te worden opgekocht of anderszins uit roulatie hoeft te worden genomen, mede omdat die keuze kan worden onderbouwd vanuit de doelstellingen van de regeling.
Samen met provincies ben ik wel aan het onderzoeken of de overheid een recht op «eerste onderhandeling» kan krijgen voor die gronden die een veehouder wil verkopen en die belangrijk zijn voor de realisatie van natuur- of landbouwdoeleinden. Dit kan een impuls geven aan de gebiedsprocessen, extensivering van de veeteelt en het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Beslisruimte openlaten
De regeling wordt opengesteld in twee tranches: een eerste tranche van € 720 miljoen in het tweede kwartaal van 2022 en een tweede tranche van € 250 miljoen in de eerste helft van 2025. Bij de tweede tranche kunnen we lessen uit de eerste tranche meenemen en kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen.
Mocht de eerste tranche overtekend worden, dan is het mogelijk het budget voor de eerste tranche te verhogen met de middelen van de tweede tranche (€ 250 miljoen). Daarover beslis ik te zijner tijd als er zicht is op de inschrijvingen en de kosteneffectiviteit van de regeling. Het doel hiervan is om te voorkomen dat een deel van de subsidiegelden uiteindelijk onbenut blijft zoals bij de Srv doordat een deel van de aanvragers later besluit om de subsidiebeschikking niet te accepteren. Ik houd de mogelijkheid open om bij een tegenvallend aantal subsidieaanvragen een deel van de gelden aan te wenden voor een andere kostenefficiënte bronmaatregel.
Stikstofruimte
In mijn brief aan uw Kamer van 24 april 20202 meldde ik dat ik op basis van de PBL-berekeningen verwachtte dat de Lbv bij een budget van € 1 miljard (excl. uitvoeringskosten) circa 31,7 mol/ha/jaar aan de reductie van stikstofdepositie zou gaan bijdragen. Op basis van een nadere studie van het RIVM3 (zie de bijlage)4 verwacht ik nu dat de Lbv kan resulteren in een reductie van de gemiddelde stikstofdepositie op daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden van minimaal 16 tot maximaal 35 mol/ha/jr (inclusief een correctie op de uitvoeringskosten). De range is groot, omdat van tevoren niet voorspelbaar is welke bedrijven een aanvraag in gaan dienen en welke bedrijven in aanmerking komen voor een subsidiebeschikking.
Inrichting van de regeling
Doordat de Lbv gericht wordt op de drie met productierechten gereguleerde sectoren, melkvee, varkens en pluimvee en door bij bedrijfsbeëin-diging via de Lbv het productierecht (grotendeels) in te nemen en door te halen, wordt geborgd dat de veestapel blijvend krimpt en dat de reductie in ammoniakemissie en in stikstofdepositie blijvend is.
Bij overtekening op de regeling krijgen bedrijfslocaties voorrang die relatief de meeste stikstofdepositie veroorzaken, afgezet tegen het subsidiebedrag. Dit leidt ertoe dat het belastinggeld zo kostenefficiënt mogelijk wordt ingezet en de regeling, binnen de grenzen van het beschikbare budget, leidt tot een zo hoog mogelijke reductie van stikstofdepositie. Per sector (varkens, pluimvee, melkvee) wordt een initieel subsidieplafond gehanteerd. Daarmee wordt spreiding tussen de sectoren bevorderd. Het is de inzet dat het budget voor de eerste tranche zodanig wordt verdeeld over de sectoren dat elke sector een reële bijdrage levert aan de beoogde stikstofreductie. Als er budget overblijft binnen het subsidieplafond, komt dit beschikbaar voor andere sectoren als daar sprake is van grotere interesse.
Zoals reeds hiervoor is vermeld, was een belangrijke ervaring bij de Srv, dat veel varkenshouders aan wie een subsidie was toegekend, nadien nog moesten besluiten of ze daadwerkelijk wilden stoppen. Overleg met de gemeente over toekomstig gebruik van de locatie (vergunning en bestemming) was één van de redenen waarom het vaak lang duurde voordat de knoop werd doorgehakt. In de Lbv wordt hiermee rekening gehouden, onder meer door de veehouder hiervoor niet 8 weken, maar 6 maanden de tijd te geven om tot een besluit te komen. Daarmee sluiten we aan bij de uitvoeringspraktijk van de Srv waarbij veel veehouders extra tijd nodig bleken te hebben en uitstel hebben gekregen. Daarnaast ben ik in gesprek met sectororganisaties, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over hoe individuele veehouders begeleid kunnen worden in het veelal complexe beëindigings-proces van hun veehouderijen. Samen met de VNG zal een handreiking worden opgesteld voor gemeenten over hun rol bij de Lbv, worden good practices uit de uitvoering van de Srv van gemeenten opgehaald en gedeeld en wordt een communicatieplan opgesteld voor het informeren van veehouders en agrarische bedrijfsadviseurs over de Lbv.
Planning en opbrengst
Ik beoog de regeling in september vrij te geven voor een brede consultatie via internet. Bij een voortvarend vervolg, onder meer bij tijdige goedkeuring door de Europese Commissie, zal de regeling in maart 2022 kunnen worden gepubliceerd en kort daarop kunnen worden opengesteld. Nadat alle aanvragen binnen zijn (rond de zomer) zullen deze worden beoordeeld en zo nodig gerangschikt. In het eerste kwartaal van 2023 kunnen de subsidiebeschikkingen dan worden verstrekt, waarop veehouders een start kunnen maken met de beëindiging van hun veehouderijactiviteiten.
De MGO wordt uitgevoerd met een totaal budget van € 350 miljoen, via drie achtereenvolgende tranches. De eerste tranche van de regeling heeft als hoofddoel het verminderen van de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden via de opkoop van piekbelasters: veehouderijen die een depositie veroorzaken van gemiddeld minimaal 2 mol N/ha/jr op alle hectares stikstofgevoelige natuur gelegen binnen een afstand van 10 kilometer. Bedrijfsvestigingen die aan deze drempelwaarde met bijbehorende toetsingswijze als toelatingscriterium voldoen, komen in beginsel voor opkoop in aanmerking. Provincies voeren de regeling uit en selecteren de bedrijven. Naast het hoofddoel kunnen ook gebiedsgerichte nevendoelen waar opkopen aan bijdragen voor provincies het argument zijn om bepaalde bedrijven of bedrijfsvestigingen met prioriteit op te kopen.
De Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden heeft betrekking op de eerste tranche en is op 3 november 2020 via publicatie in de Staatscourant opengesteld voor provincies voor het indienen van aanvragen om een specifieke uitkering. De regeling is op 4 maart 2021 gesloten. Op basis van provinciale aanvragen is het beschikbare budget van € 95 miljoen voor de eerste tranche verdeeld over alle provincies, met uitzondering van de provincie Flevoland, waar geen vestigingen van piekbelasters liggen die aan het toelatingscriterium voldoen.
Op dit moment zijn alle provincies bezig met de selectie van bedrijven en het voeren van gesprekken om tot aankopen te komen waarbij de aankoopovereenkomsten uiterlijk 4 mei 2022 moeten zijn gerealiseerd. In de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Friesland en Zeeland is het aantal bedrijven dat zich voor opkoop heeft aangemeld groter dan het voor die provincies beschikbaar gestelde budget. Zoals hiervoor aangegeven heb ik besloten € 133,4 miljoen (netto € 132,8 miljoen) extra budget beschikbaar te stellen voor de opkoop van veehouderijen ten behoeve van de eerste tranche MGO. De regeling wordt hier binnenkort op aangepast, waarbij de termijn in de regeling waarbinnen de aankopen moeten worden gerealiseerd verlengd wordt naar 4 juli 2022. Hiermee geeft ik provincies twee maanden extra tijd om tot aankoopovereenkomsten te komen.
De komende maanden laat ik een tussentijdse evaluatie uitvoeren van de uitvoering van de eerste tranche MGO. Dit om tijdig informatie op tafel te krijgen die ik kan meenemen bij de invulling van de regeling voor de tweede tranche. Met de voorbereiding daarvan ben ik reeds gestart, met de intentie om deze regeling eind 2021 open te kunnen stellen. Daarbij kijk ik hoe ik invulling kan geven aan de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot (D66) en Van Otterloo (50Plus) (Kamerstuk 35 600, nr. 45) waarmee de regering wordt verzocht om de grootste belasters te benaderen voor opkoop, de stoppersverklaring in te trekken en zodoende in combinatie met een beëindigingsregeling ook het verplaatsen van een bedrijf mogelijk te maken onder de voorwaarde dat een bestaand bedrijf met dierrechten wordt overgenomen en ook daar substantiële emissiereductie wordt gerealiseerd.
Het is daarbij mijn voornemen om de regeling voor de tweede en derde tranche MGO te blijven richten op de reductie van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, enerzijds om daarmee een bijdrage te leveren aan het op termijn bereiken van de kritische depositiewaarde (omgevings-waarde) van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en anderzijds om gericht stikstofruimte vrij te maken voor woningbouw en MIRT-trajecten en het legaliseren van de gemelde en meldingsvrije activiteiten. Daarbij wil ik, net als bij de eerste tranche MGO, ook provincies enige ruimte blijven bieden om het kunnen realiseren van gebiedsgerichte nevendoelen mee te laten wegen bij de keuze welke bedrijven op te kopen. Om deze doelen te realiseren, onderzoek ik of met de aankopen die in het kader van de eerste tranche worden gerealiseerd de voorwaarden van de tweede tranche MGO moeten worden aangepast om de opbrengsten voor de tweede tranche (verder) te maximaliseren. Ook bekijk ik welke verdeelsleutel voor de tweede tranche MGO moet worden gehanteerd om tot een verdeling van de middelen over provincies te komen die het beste aansluit bij de hierboven genoemde doelen en verdeling daarvan over provincies. Uitgangspunt blijft daarbij dat opkopen van piekbelasters doelmatig en kosteneffectief moeten zijn én dat de stikstofopbrengsten van de opkopen via beëindigingen en verplaatsingen zodanig kunnen worden geborgd dat deze aan het Stikstofregistratiesysteem kunnen worden toegevoegd.
Op verzoek van uw Kamer werk ik aan het uitvoeringsgereed maken van de pilot grondfonds stikstofaanpak (motie van het lid Dik-Faber (CU) c.s., Kamerstuk 35 600, nr. 47). Deze motie verzoekt de regering, een «pilot grondfonds stikstofaanpak» te starten waarbij vanuit Bureau Beheer Landbouwgronden een leenfaciliteit van € 100 miljoen wordt ingezet om gronden, die vrijkomen bij het vrijwillig opkopen van agrarische ondernemingen, te verwerven en voor hernieuwde inzet gericht te verkopen.
De pilot grondfonds zal worden betrokken bij het in samenhang realiseren van de verschillende grote beleidsopgaven in het landelijk gebied en is bedoeld om de realisatie te bespoedigen.
De pilot grondfonds stikstofaanpak richt zich vooralsnog op aankoop van gronden van agrariërs die meedoen aan de Lbv en die in aanvulling hierop (een deel van hun) landbouwgrond willen verkopen. Uiteraard weten we niet op voorhand om welke gronden het gaat en waar deze gronden zijn gelegen. Daarom hecht ik er zeer aan om met de medeoverheden goede afspraken te maken over het aankopen van deze gronden en de wijze waarop deze worden betrokken bij het gebiedsgericht realiseren van de verschillende actuele doelen. Ook wil ik met hen duidelijke uitvoeringsafspraken maken.
Zo is het mijn voornemen dat het Rijk zich met de pilot grondfonds richt op daar waar de medeoverheden niet zelf het voortouw willen nemen in de aankoop. Vooraf moet het voor de agrariër helder zijn met welke overheid de gesprekken over verkoop worden gevoerd. Op deze manier streef ik naar een grondfonds dat op transparante wijze aanvullend werkt op bestaande inzet en instrumentarium van de medeoverheden.
De nieuwe bestemming van de gronden zal in nauwe samenwerking met de medeoverheden worden bepaald op basis van de integrale gebiedsge-biedsgerichte aanpak.
Het is goed denkbaar dat er door de Lbv ook landbouwgronden vrij komen die zijn gelegen binnen een zone rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor het benutten van kansen voor natuur en extensi-veren van landbouwgronden, zal met betrekking tot deze gronden een zogenaamd «recht van eerste onderhandeling» worden opgenomen in de Lbv, waarbij ik in eerste instantie uit ga van een zone van 500 meter. Ik zal dit samen met provincies nader uitwerken. Met dit «recht van eerste onderhandeling» wordt beoogd dat agrariërs die meedoen aan de Lbv en overwegen om hun landbouwgrond te verkopen, zijn gehouden om hun landbouwgronden, voor zover die binnen deze zone liggen, eerst aan te bieden aan de overheid.
Conform de wens van uw Kamer wordt met de pilot grondfonds stikstofaanpak vanuit Bureau Beheer Landbouwgronden een leenfaciliteit van € 100 miljoen ingezet. Daarnaast stel ik uit de beschikbare middelen voor de Lbv een budget van € 30 miljoen beschikbaar voor risico's en eventuele financiële afwaardering van landbouwgrond voor het geval de grond met gebruiksbeperkende voorwaarden ten behoeve van een extensief landbouwkundig gebruik weer wordt verkocht door het grondfonds. Ik heb het Rijksvastgoedbedrijf gevraagd om de operationele organisatie voor deze pilot nader uit te werken en om deze zo spoedig mogelijk onder regie van het Bureau Beheer Landbouwgronden uit te voeren.
Tenslotte wil ik uw Kamer informeren over de wijze waarop ik werk aan de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Bisschop (SGP) en Van Otterloo (50Plus) met betrekking tot de rood-voor-roodwerkwijze (Kamerstuk 35 600, nr. 44). Deze motie verwijst naar het betrekken van de Rood-voor-Rood werkwijze bij het hernieuwd bestemmen van gronden die vrijkomen bij de vrijwillige opkoop van agrarische bedrijven. Samen met de medeoverheden verkennen wij de rood-voor-roodwerkwijze in het licht van de (interbestuurlijke) gebiedsgerichte aanpak voor de grote opgaven die in het landelijk gebied samen komen. Dit biedt ons de gelegenheid om, naast het ontsluiten van opgaven, kaders, kennis en inzet van instrumenten, ook te verkennen of, en zo ja hoe, het benutten van de Rood-voor-Rood werkwijze kan worden geoptimaliseerd. Dit gaan we specifiek verkennen in een concreet gebied, de regio Foodvalley.
Ook informeer ik u over de in de Eerste Kamer aangenomen motie van het lid Van Rooijen (50Plus), met betrekking tot de seniorenhuisvesting (Kamerstuk 35 600, P). In deze motie wordt verzocht om bij het hernieuwd inzetten van de grond van opgekochte boerenbedrijven samen met gemeenten en provincies het belang en de kansen van regionale initiatieven ten behoeve van passende seniorenhuisvesting op deze locaties te bezien en initiatiefnemers nadrukkelijk te betrekken. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekijk ik, in contact met gemeenten en provincies, waar partijen tegen aan lopen in voornoemd proces en bespreek ik of -en zo ja welke- verbeteringen mogelijk zijn.
Met bovenstaande passages over de pilot grondfonds en grond gerelateerde zaken geef ik tevens invulling aan mijn toezegging uit het Algemeen Overleg Landbouw, Klimaat en Voedsel van 1 oktober 2020 om uw Kamer te informeren over het grondbeleid (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 8).
In onderstaand overzicht is aangegeven hoe tranches van de twee beëindigingsregelingen en het grondfonds zich naar verwachting tot elkaar verhouden in de voorbereidings- en uitvoeringsfasen.
Omschrijving |
2021 Q1 Q2 Q3 Q4 |
2022 Q1 Q2 Q3 Q4 |
2023 Q1 Q2 Q3 Q4 |
2024 Q1 Q2 Q3 Q4 |
2025 Q1 Q2 Q3 Q4 |
2026 Q1 Q2 Q3 Q4 |
MGO tranche 1 MGO tranche 2 |
||||||
MGO tranche 3 Lbv tranche 1 |
||||||
Lbvtranche 2 |
||||||
Grondfonds |
Legenda |
|
Ontwerp en voorbereiding |
|
Uitvoering Stikstofopbrengst beschikbaar |
Het grondfonds zal operationeel zijn als de eerste tranche van de Lbv in uitvoering gaat.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 334, nr. 164 8
In het kader van de wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofre-ductie en natuurverbetering) die op 9 maart 2021 door de EK is aangenomen, zullen deze maatregelen ook onderdeel vormen van het in de Wet genoemde programma stikstofreductie en natuurverbetering (artikel 1,12B) en het programma voor het legaliseren van de projecten met een geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (artikel 22.21).
Kamerstuk 35 334, nr. 82.
Stikstof effecten van criteria ten behoeve van de Landelijke Beëindigingsregeling Veehoude-rijlocaties, RIVM-briefrapport 2020-0199, A, Bleeker, MJ. Wilmot en J. Bijsterbosch.
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl