Verslag van een schriftelijk overleg met de bijzondere gedelegeerden van de Staten van Aruba inzake de standpunten over het voorstel van Rijkswet Koninkrijksgeschillen - Voorzieningen voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen (Rijkswet Koninkrijksgeschillen) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. M toegevoegd aan wetsvoorstel 35099 (R2114) - Rijkswet Koninkrijksgeschillen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorzieningen voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen (Rijkswet Koninkrijksgeschillen); Verslag van een schriftelijk overleg met de bijzondere gedelegeerden van de Staten van Aruba inzake de standpunten over het voorstel van Rijkswet Koninkrijksgeschillen |
---|---|
Documentdatum | 09-07-2021 |
Publicatiedatum | 09-07-2021 |
Nummer | KST35099M |
Kenmerk | 35099, nr. M |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020-2021
35 099 (R2114)
Voorzieningen voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen (Rijkswet Koninkrijksgeschillen)
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 juni 2021
De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties1 hebben kennisgenomen van de tijdens een besloten informeel overleg d.d. 25 mei 2021 naar voren gebrachte standpunten van de bijzondere gedelegeerden namens de Staten van Aruba, Curagao en Sint Maarten over het voorstel van de Rijkswet Koninkrijksgeschillen (35 099 (R2114)). In vervolg hierop hebben zij de Statenvoorzitter van Aruba op 25 mei 2021 verzocht met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het plenaire debat van 1 juni 2021 haar schriftelijk in kennis te stellen van de standpunten van de bijzondere gedelegeerden van de Staten van Aruba over het voorliggende voorstel van Rijkswet.
De bijzondere gedelegeerden van de Staten van Aruba hebben op 26 mei 2021 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties,
Bergman
1 Samenstelling:
Ester (CU), Ganzevoort (GL), Sent (PvdA), Gerkens (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Baay-Timmerman (50PLUS), vac. (VVD), Adriaansens (VVD), Beukering (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Bezaan (PVV), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Dittrich (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Recourt (PvdA), Rosenmöller (GL) (voorzitter), Veldhoen (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Raven (OSF).
kst-35099-M ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Staten van Aruba,
De heer J.E. Thijsen
Den Haag, 25 mei 2021
De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties hebben kennisgenomen van de tijdens een besloten informeel overleg d.d. 25 mei 2021 naar voren gebrachte standpunten van de bijzondere gedelegeerden namens de Staten van Aruba, Curagao en Sint Maarten over het voorstel van de Rijkswet Koninkrijksgeschillen (35 099 (R2114)). In vervolg hierop verzoek ik u - namens de vaste commissie - met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het plenaire debat van 1 juni 2021 om haar schriftelijk in kennis te stellen van de standpunten van de bijzondere gedelegeerden van uw Staten over het voorliggende voorstel van Rijkswet.
De commissie ontvangt deze informatie graag uiterlijk donderdag 27 mei 2021, 17.00 uur, via de griffier van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, zodat deze kan worden ingebracht en meegewogen in de voorbereiding door de fracties in de Eerste Kamer op de genoemde plenaire beraadslagingen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties,
-
P.Rosenmöller
BRIEF VAN DE BIJZONDERE GEDELEGEERDEN VAN DE STATEN VAN ARUBA
Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties Oranjestad, 26 mei 2021
De bijzondere gedelegeerden van Aruba hebben kennisgenomen van uw verzoek inzake hun standpunten over het voorstel van Rijkswet Konink-rijksgeschillen (35 099 (R2114)) zoals zij deze tijdens een besloten informeel overleg dat op 25 mei heeft plaatsgevonden tussen hen en leden van de vaste commissie Koninkrijksrelaties van de Eerste Kamer hebben verwoord.
Tijdens voornoemd overleg hebben de bijzondere gedelegeerden van Aruba gesteld dat het huidige voorstel van rijkswet niet aan de drie onlosmakelijk aan elkaar verbonden principiële uitgangspunten, die de vier parlementen van het Koninkrijk in januari en vervolgens in mei 2015 zijn overeengekomen, nakomt, te weten:
-
1.dat de Hoge Raad of een onafhankelijk gemeenschappelijk hof voor de geschillenbeslechting of een Hoge College van Staat belast zou worden met de geschillenbeslechting van het Koninkrijk; en,
-
2.dat de geschillenbeslechting zich uitstrekt tot strikt juridische geschillen met betrekking tot statutaire bepalingen; en,
-
3.dat deze geschillenbeslechting moet plaatsvinden middels een bindende uitspraak van dat orgaan.
Op 8 oktober 2015 heeft Kamerlid van Laar in de Tweede Kamer een motie ingediend om voornoemde uitgangspunten van het IPKO mee te nemen in de verwezenlijking van een breed gedragen Geschillenregeling. Deze motie is op 13 oktober 2018 door de Tweede Kamer aanvaard met 94 stemmen voor en 56 stemmen tegen.
Van deze principiële beginselen is Aruba nooit afgeweken. Uitgaande hiervan kunnen de bijzondere gedelegeerden van Aruba zich niet vinden in het voorstel van Rijkswet Koninkrijksgeschillen zoals die er nu ligt omdat het niet aan alle drie voornoemde principiële uitgangspunten voldoet en derhalve onvolmaakt is.
Er wordt geen invulling gegeven aan de bindende uitspraak van het onafhankelijk orgaan, en de aangebrachte bezwaren tegen bindende uitspraken van een afdeling van de Raad van State inzake geschillen binnen Koninkrijksverhoudingen, is voor hen niet duidelijk. Evenals het feit dat de huidige constructie van de Geschillenregeling de overmacht van de ministerraad van het Koninkrijk ongewijzigd laat hetgeen inhoudt dat de landen, vertegenwoordigd door hun respectievelijke Gevolmachtigde Ministers, in de minderheid zullen blijven verkeren ook ten aanzien van zuiver juridische geschillen en de interpretatie ervan.
De perceptie dat het onderhavige voorstel van rijkswet op een redelijk draagvlak van alle partijen kan rekenen dient verholpen te worden. Grotendeels berust deze op het feit dat de Rijkswet met een meerderheid in de Tweede Kamer werd aangenomen en op het feit dat een amendement van de leden Thijsen, Van Dam, van Raak en Bosman (amendement van het lid Thijsen cs.) brede steun in de Tweede Kamer heeft gekregen.
Ter verduidelijking dient gesteld te worden dat het voornoemd amendement een alternatieve versie was van het oorspronkelijk amendement van het lid Thijsen. Het oorspronkelijke amendement van het lid Thijsen kon niet op politieke steun rekenen en is binnen een zeer kort tijdsbestek aangepast en vervolgens door de leden van Dam, van Raak en Bosman medeondertekend. Na kennisneming van het resultaat van de consultatie met de Raad van State d.d. 19 september 2019, is gebleken dat het oorspronkelijke amendement van het lid Thijsen in lijn liep met de zienswijze van de Raad. Herhaald dient te worden dat de Raad van State zich heel kritisch over het aanvaarde amendement en hiermee ook het gewijzigd ontwerp heeft uitgesproken en deze als «zeer ongewenst» heeft beschouwd.
De in 2015 gemaakte afspraken worden niet nagekomen en de landen kunnen geen genoegen nemen met een gebrekkig instrument. Het laatste wordt ook door enkele vaste commissieleden en de regering zelf bevestigd in het verslag en de memorie van antwoord behorend bij het voorstel van rijkswet, waarvan de werking en effectiviteit aan de loop der tijd wordt overgelaten.
De bijzondere gedelegeerden van de Staten van Aruba zijn de mening toegedaan dat het steunen van een geschillenregeling die niet voldoet aan de drie principiële beginselen, omwille van het naleven van politieke en constitutionele verantwoordelijkheden en het nakomen van gemaakte afspraken (amendement Wever/Thijsen (32 213 (R1903) en motie Yrausquin/Herdé (32 213 (R1903) niet het juiste uitgangspunt is.
Bovendien wordt de geschillenregeling zoals bepaald in dit voorstel van Rijkswet niet ondersteund door drie van de vier partijen de Rijkswet en ook niet door de Raad van State.
J.E. Thijsen R.S. Croes, LLB R.A. Arends
Eerste Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 099 (R2114), M 4