Verslag van een schriftelijk overleg over uitkomst GLB-triloog-onderhandelingen (Kamerstuk 28625-291) - Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 292 toegevoegd aan dossier 28625 - Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over uitkomst GLB-triloog-onderhandelingen (Kamerstuk 28625-291) |
---|---|
Documentdatum | 05-07-2021 |
Publicatiedatum | 05-07-2021 |
Nummer | KST28625292 |
Kenmerk | 28625, nr. 292 |
Commissie(s) | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020-
2021
28 625
Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 juli 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Visserij heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij over de brief van 27 juni 2021 inzake het akkoord over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Kamerstuk 28 625, nr. 291).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 juni 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij voorgelegd. Bij brief van 5 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie,
Goorden
kst-28625-292 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het gesloten akkoord over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het GLB vormt de komende jaren meer dan ooit een belangrijk instrument om de landbouwsector in alle Europese lidstaten klaar te maken voor de toekomst. Tegelijkertijd blijft voedselbeschikbaarheid voor deze leden ook nog altijd een prominent doel van het GLB-beleid. Op twee punten vragen zij een reactie van de Minister. Zij zien dat middelen van pijler 1 naar pijler 2 worden verschoven. Is de Minister het met hen eens dat de pijler 1-middelen eenvoudigweg inkomen betekent voor de boer en begrijpt de Minister de zorgen die hierover bestaan voor de inkomenszekerheid voor de boer? Boeren laten zien dat ze graag bereid zijn stappen te zetten om te komen tot maatregelen die ten doel gesteld zijn in het kader van pijler 2, maar voorkomt de Minister dat van de boer met deze stap gevraagd wordt dat hij moet voldoen aan onwerkbare eisen?
Ik ben tevreden met de flexibiliteit die het politieke GLB-akkoord biedt om middelen over te hevelen. Ik begrijp de zorgen die bestaan over inkomenszekerheid en zoek bij de nationale keuze over de overheveling naar de juiste balans tussen inkomenszekerheid en ambitie. Ik vind het daarbij van belang significante stappen te zetten maar hecht er ook aan dat er geen onwerkbare eisen voor bepaalde boeren worden gesteld.
Kan de Minister aangeven hoe een Nationaal Strategisch Plan (NSP) wordt ontwikkeld waar de boer zich in herkent en dat werkbaar is in de stallen en op de akkers? Verder vragen deze leden aandacht voor een gelijk speelveld op de Europese markt. De Nederlandse eisen aan voedselkwaliteit zijn al de hoogste van de Europese Unie. Hoe gaat de Minister het gelijke speelveld voor de Nederlandse boer borgen en heeft de Minister er zicht op hoe andere lidstaten dit gaan borgen? Is de Minister bereid om zich hier in de opstelling van het NSP hard voor te maken? Bestaat er bijvoorbeeld de mogelijkheid om kennis te nemen van andere NSP'en en kan daarop inbreng geleverd worden?
Het is belangrijk dat de instrumenten die worden ingezet voor transitie naar een toekomstbestendige kringlooplandbouw passen bij de praktijk op het boerenerf. Zo is de invulling van de grondgebonden ecoregeling gebaseerd op een zestal GLB-pilots. Hierin worden de eco-activiteiten samen met de boeren ingevuld en in de praktijk getoetst. Rond de zomer wordt gestart met praktijkproeven, waarbij de aanpak van de eco-regeling en de invulling van de conditionaliteiten wordt besproken aan de keukentafel van andere boeren. Dit komt boven op de reguliere overleggen met stakeholders in de maatschappelijke begeleidingsgroep.
Met de vaststelling van dit besluit op hoofdlijnen zijn de Europese kaders en daarmee de spelregels voor het speelveld bekend. Daarmee is het gelijke speelveld geborgd. Maar ik vind het wel belangrijk om te benadrukken dat iedere lidstaat vanuit zijn eigen nationale en regionale opgaven invulling moet geven aan zijn Strategische Plan. De Europese Commissie heeft eerder al aangegeven een samenvatting van de plannen van de lidstaten en een beoordeling ervan te zullen publiceren. Hiermee wordt inzicht gekregen in de inhoud van de ingediende plannen. Het is aan Commissie om de plannen te toetsen, hier is geen rol voor Nederland weggelegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het politieke akkoord gesloten tussen het Portugese voorzitterschap, de rapporteurs van het Europees Parlement en de Europese Commissie in de zogenoemde triloog over de voorstellen voor het GLB voor de periode 2023-2027 en hebben hier nog enkele zorgen en vragen over. Deze leden lezen dat de Minister voornemens is om in te stemmen met het bereikte politieke akkoord. Zij zijn in een aantal facetten van het voorstel zeer teleurgesteld. Met de voorliggende voorstellen gaat het GLB niet voldoende vergroenen en daarom zijn zij van mening dat de Minister niet moet instemmen met het voorliggende politieke voorstel.
Hoe kijkt de Minister naar de kritiek van de Europese Rekenkamer en is het bereikte politieke akkoord ambitieus genoeg om het GLB de broodnodige vergroening te geven? Worden de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer overgenomen, zoals het stellen van veel duidelijkere klimaatdoelen waaraan lidstaten moeten voldoen wanneer GLB-gelden ingezet mogen en moeten worden om dit klimaatbeleid te ondersteunen? De leden van de D66-fractie vinden het behalen van de klimaatdoelen het criterium waar het vernieuwde GLB aan moet voldoen. Wanneer dit onvoldoende gebeurt, vinden deze leden dat niet ingestemd moet worden met dit GLB, want dan worden de volgende jaren weer een opeenstapeling van teleurstelling waarbij vergroening uitblijft in de Europese lidstaten.
Ik heb kennisgenomen van het rapport van de Europese Rekenkamer dat ingaat op de bijdrage van het huidige GLB aan klimaatadaptatie en -mitigatie. De ERK constateert dat de emissies van broeikasgassen door dieren, mest en de aantallen gehouden dieren in de EU in 2010-2018 ongeveer gelijk zijn gebleven. Hierbij plaatst de ERK de kanttekening dat lidstaten in het huidige GLB niet verplicht zijn om klimaatdoelen te formuleren en er over te rapporteren. Het is belangrijk dat dit in het toekomstige GLB wel het geval zal zijn. De Europese Raad heeft in 2020 ten aanzien van het Meerjarig Financieel Kader geconcludeerd dat het GLB een verwachte bijdrage aan klimaat zal hebben van 40%. Zo staat het ook in de overweging van de Strategischplanverordening van het toekomstig GLB. Ondermeer het nieuwe instrument van de ecoregelingen en ook de ANLB-maatregelen in de tweede pijler gericht op klimaat en leefomgeving zullen hieraan gaan bijdragen.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de verschillende deadlines om te voldoen aan afspraken die worden gemaakt in dit politieke akkoord, zoals dat in de jaren 2023 en 2024 nog niet 25% van het pijler 1-budget (na eventuele overheveling tussen de pijlers) ingezet moet worden voor de ecoregelingen. Deze leden maken zich zorgen dat lidstaten ervoor kiezen om uit te stellen in plaats van nu actie te ondernemen. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Veel lidstaten hebben gewacht op een Europees akkoord, alvorens de ecoregelingen definitief te gaan vormgeven. Ik deel uw opvatting dat uitstel niet wenselijk is.
Daarnaast zijn zij teleurgesteld dat dierenwelzijn niet als standaard wegingsfactor wordt meegenomen bij alle uitgaven van het GLB. Zij lezen dat interventies uit het pijler 2-budget die specifiek worden ingezet voor dierenwelzijn een wegingsfactor hebben voor dierenwelzijn. Klopt dit? Worden alle pijler 2-uitgaven getoetst aan dierenwelzijn? Zo nee, daarom niet?
Het betreft hier een specifieke wegingsfactor om te bepalen of lidstaten voldoende middelen c.q. 35% van het budget in de tweede pijler inzetten voor klimaat en leefomgeving. Deze wegingsfactor is voor betalingen voor gebieden met natuurlijke beperkingen op 50% gesteld. Maar juist gelet op het belang van dierenwelzijn is de wegingsfactor voor dit doel op 100% gesteld, dus tellen interventies gericht op dierenwelzijn volledig mee voor het te behalen minimale percentage van 35%.
Ook is niet voldaan aan de eis om de directe betalingen (gekoppelde inkomenssteun) verder af te bouwen naar 10%, wat volgens de leden van de D66-fractie nog steeds hoog is. Het voorstel is nu om de inkomenssteun op 13% te houden. Dit is onacceptabel en zal naar de mening van deze leden vergroening in de weg staan. Daarnaast komt er een vrijwillige plafonnering voor inkomenssteun per hectare, waarbij Nederland heeft ingezet wel een plafonnering in te stellen. Hoe komt het dat deze verplichte plafonnering er niet komt? Is de Minister van mening dat Europa te allen tijde moet voorkomen dat geld van de Europeanen bij de grootste agrarische bedrijven van Europa terechtkomt en dat publiek geld besteed moet worden om publieke doelen te behalen? Is de Minister het eens met deze leden dat het onacceptabel is dat de plafonnering vrijwillig blijft?
Dat er geen verplichte plafonnering komt was al besloten door de regeringsleiders bij het vaststellen van het Meerjarig Financieel Kader. Er is desondanks met dit GLB-akkoord een grote stap gezet door een verplichte herverdeling van 10% van de directe betalingen van grote bedrijven naar kleine en middelgrote bedrijven. Ten aanzien van waarborgen voor een eerlijke verdeling van directe betalingen vind ik dit compromis acceptabel. Ik ben het met de D66-fractie eens dat publiek geld moet besteed worden aan publieke doelen, waarbij ik de productie van gezond en duurzaam voedsel ook een belangrijk publiek doel vind.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitkomst van de GLB-triloogonderhandelingen. Deze leden zijn tevreden dat er in ieder geval over de belangrijkste punten van het toekomstig GLB overeenstemming is bereikt, waarmee de landbouwsector de nodige zekerheid krijgt over het perspectief richting de toekomst. Wel hebben zij nog enkele vragen voor de Minister, met name daar waar het gaat over de uiteindelijke invulling en uitvoering van het akkoord.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er enige ruimte lijkt te zijn in de regels omtrent de bufferstroken waarin geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen worden gebruikt. Lidstaten kunnen, zo lezen deze leden, in gebieden met aanzienlijke ontwaterings- en irrigatiegreppels, indien goed gemotiveerd, de minimale breedte aanpassen naar de specifieke lokale omstandigheden. Zij vragen de Minister in te gaan op welke wijze en in hoeverre deze regels daadwerkelijk voldoende ruimte bieden voor de Nederlandse situatie, met name in slootrijke gebieden.
Wat kan de genoemde «goede motivering» inhouden en waaraan moet deze voldoen? Kan de Minister tevens aangeven hoe zij gebruik zal gaan maken van de vrijstellingen die dit akkoord mogelijk maakt, niet alleen met betrekking tot bufferzones langs sloten, maar bijvoorbeeld ook die op het gebied van vruchtwisselingseisen?
De Goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) 4, die voorwaarden stelt voor het aanhouden van bufferstroken en GLMC 8, die betrekking heeft gewasrotatie, bevatten beiden uitzonderingsmogelijkheden. Indien gebruik wordt gemaakt van een uitzonderingsmogelijkheid, behoort te worden aangetoond dat de invulling die Nederland kiest geen onevenredig afbreuk doet aan het doel van de GLMC. De precieze voorwaarden van gebruik van de uitzonderingsmogelijkheden zijn nog niet duidelijk. Hiervoor is afstemming nodig met de Europese Commissie.
Tevens constateren de leden van de CDA-fractie dat er in het akkoord wordt ingezet op een minimum van 25% voor ecoregelingen, te beginnen met een minimum van 20% in 2023 en 2024. De inzet van de Minister was echter 30% voor de ecoregelingen. Deze leden vragen de Minister op basis van welk percentage zij in het NSP zal gaan werken. Kiest de Minister daarbij voor de in het akkoord overeengekomen 25% of voor 30%? Ook vragen zij de Minister hoe zij aankijkt tegen de flexibiliteit voor de ecoregelingen die in de jaren 2023 en 2024 wordt geboden. Op welke wijze is zij voornemens daar invulling aan te geven?
Het akkoord geeft de ruimte om invulling te geven aan de inzet van het kabinet. De inzet van middelen voor de ecoregelingen is echter onderdeel van de totale financiële afweging voor het NSP. Dit is onderwerp van bespreking met onder andere provincies, waterschappen en uw Kamer.
Het akkoord geeft duidelijkheid welke keuzes mogelijk zijn. Dit najaar, wanneer uw Kamer het NSP wordt voorgelegd, zal u ook de budgetverdeling over de interventies worden voorgelegd.
De ecoregeling wordt ontwikkeld in nauwe afstemming met boeren en andere belanghebbenden. Op dit moment vinden er bijvoorbeeld keukentafelgesprekken plaats. Dat geeft ons inzicht in de toepasbaarheid van de interventie op boerenbedrijven. De doelstelling is om medio volgend jaar te starten met de implementatie ervan, zodat boeren ruim voor de start van het GLB, in 2023, weten wat de ecoregeling van hen vraagt, en ze er tijdig in hun bouwplan rekening mee kunnen houden. Op dit moment zie ik geen aanleiding om 2023 en 2024 te gebruiken als «leerperiode».
De leden van de CDA-fractie hebben er reeds eerder op gewezen dat moet worden voorkomen dat boeren niet meer aan de conditionaliteit kunnen of willen voldoen, omdat het hen te veel inkomen kost. Deze leden vragen de Minister wat er gebeurt indien dit toch het geval is. Kunnen deze boeren dan nog wel meedoen aan de ecoregelingen en het agrarisch natuurbeheer? Welke stappen gaat de Minister zetten om te voorkomen dat dit gaat spelen?
Boeren die niet voldoen aan de conditionaliteit kunnen in principe niet meedoen aan ecoregelingen en het agrarisch natuurbeheer. Om dat te voorkomen streef ik naar de juiste invulling van de conditionaliteit zodat zoveel mogelijk boeren kunnen deelnemen aan eco-regelingen en het agrarisch natuurbeheer.
Voorts vragen zij de Minister te verduidelijken wat er gebeurt als landschapselementen subsidiabel worden. Hoeveel areaal aan subsidiabele landbouwgrond komt er dan bij en met welk percentage worden de betalingen per hectare in dat geval verdund?
Landschapselementen die nu niet op subsidiabele landbouwgrond liggen, zijn houtopstanden, oevers en sloten. Bij de uitwerking van de ambities en doelen van de landelijke Bossenstrategie en de Beleidsagenda 2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 202) is het huidige aandeel houtige elementen in het boerenlandschap ingeschat op ca 1,5%, ca 22.500 ha. Deze zijn niet allemaal in beheer bij de boer. RVO is momenteel bezig met het ontwikkelen van een kaart die inzichtelijk maakt welke elementen op en aanpalend aan landbouwgrond aanwezig zijn, en in beheer zijn bij de boer. Op het moment dat deze kaart in een vergevorderd stadium is, is een betere inschatting te maken van het aandeel niet-productieve elementen op subsidiabele landbouwgrond.
De leden van de CDA-fractie lezen dat over de meeste belangrijke politieke onderwerpen overeenstemming is bereikt, maar dat niet op alle punten duidelijkheid kon worden gegeven. De Minister geeft aan dat er de komende weken verdere onderhandelingen nodig zijn op met name meer technische onderdelen. Kan zij aangeven om welke onderdelen het hierbij gaat en wat haar verwachtingen zijn van deze onderhandelingen?
Waar ik in mijn brief erop heb gewezen dat niet op alle punten duidelijkheid kan worden verschaft wordt met name gedoeld op het ontbreken van juridische teksten over de punten waarover politieke overeenstemming is bereikt. Een voorbeeld is hoe in art 86, met daarin de financiële allocatie van de GLB-middelen, de politieke overeenstemming wordt vastgelegd over de 10%-herverdeling van middelen in de eerste pijler of de oormerking van de midden voor klimaat en leefomgeving in de 2e pijler. Een ander voorbeeld is de juridische formulering om natte teelten subsidiabel te maken. Het Portugese voorzitterschap heeft het inkomende Sloveense voorzitterschap gevraagd deze technische uitwerking ter hand te nemen. Over de wijze waarop en het tijdpad is aan de lidstaten nog geen informatie verschaft.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie zal beoordelen of de NSP'en consistent zijn met en bijdragen aan de «doelen van de Unie» voor 2030 zoals geformuleerd in de Van boer tot bord-strategie en de Europese Biodiversiteitsstrategie. De Minister noemt dat veel lidstaten daar niet gelukkig mee zijn, omdat deze doelen slechts de status van een Commissiemededeling hebben. Deze leden vragen de Minister hoe zij hiermee om zal gaan bij het opstellen van het Nederlandse NSP. Betekent dit feitelijk niet dat er zal worden getoetst op doelen die niet de status van wettelijke bindende voorschriften hebben?
Ik onderschrijf de doelen van de «Van boer tot bord»- en Europese Biodiversiteitsstrategie. Met het NSP wil ik daarom bijdragen aan deze doelen. In het politieke GLB-akkoord is overeengekomen dat, doelend op de Green Deal doelen, de strategische plannen getoetst worden aan juridisch bindende voorschriften. Feitelijk kan de Commissie daarmee alleen toetsen aan juridisch bindende doelen. In verband met de stabiliteit van het GLB en zekerheid voor boeren vind ik dit belangrijk. Daarnaast is opgenomen dat in het nationaal strategisch plan duidelijk gemaakt moet worden hoe het GLB bijdraagt aan vigerende regelgeving op het gebied van klimaat en milieu (als opgenomen in bijlage XI van de Verordening).
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met betrekking tot de uitkomst van de
GLB-triloogonderhandelingen en de appreciatie van het voorlopig akkoord over het GLB. Hoewel deze leden van mening zijn dat het toekomstig GLB naar het zich laat aanzien een verbetering is ten opzichte van het huidige GLB en begrijpen dat het een compromisvoorstel is waarin niet aan alle Nederlandse eisen tegemoetgekomen kan worden, zien zij het akkoord toch als een gemiste kans. Het zwaartepunt van het GLB blijft bij de inkomensondersteuning van boeren terwijl de vergroeningsagenda zoals in de Van boer tot bord- en Biodiversiteitsstrategie naar hun mening onvoldoende in het GLB terug te vinden is. Deelt de Minister deze mening en wat gaat zij doen om in Nederland deze doelen wel te halen? Wat gaat zij aanvullend doen om de nijpende natuur- en stikstofcrisis op te lossen? Het land zit immers op slot.
Het had van het Nederlandse kabinet weliswaar nog ambitieuzer gemogen maar om minimaal 25% van de directe betalingen in te zetten voor verdere vergroening is een stap vooruit. Ik beschouw het GLB als een belangrijk instrument, maar zeker niet het enige instrument, om bij te dragen aan de uitdagingen op het gebied van natuur en stikstof.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat op het punt van het in lijn brengen van de NSP'en met de Green Deal afgesproken is dat enerzijds de goedkeuring van de plannen gebaseerd moet zijn op wettelijke bindende voorschriften en anderzijds wordt in een overweging in de Strategisch Plan-verordening gesteld «dat de Commissie beoordeelt of de Nationaal Strategische plannen consistent zijn met » de Van boer tot bord- en Europese Biodiversiteitsstrategie. Naar de mening van deze leden mag een dergelijke beoordeling van het NSP in het licht van de doelen van de Green Deal niet vrijblijvend zijn. Deelt de Minister hun mening dat in ieder geval in de uitwerking van het nieuwe GLB de doelen van de Green Deal concreet en een op een terug te vinden moeten zijn? Deelt zij de mening dat het NSP als doel moet hebben om de natuur- en stikstofcrisis op te lossen? Zo nee, waarom niet? Deelt zij de mening dat daarvoor niet moet worden gewacht tot dat de Van boer tot bord- en biodiversiteitstrategie middels EU-regelgeving juridisch verplicht zijn geworden, maar dat bij het vaststellen van het GLB daarop al geanticipeerd moet worden? Zo nee, waarom deelt zij die mening niet?
Ik onderschrijf de doelen van de «Van boer tot bord»- en Europese Biodiversiteitsstrategie, daarom wil ik via het NSP bijdragen aan deze doelen. Het GLB moet ook een bijdrage leveren aan de natuur en stikstofcrisis. In het politieke GLB-akkoord is overeengekomen dat, doelend op de Green Deal doelen, de strategische plannen getoetst worden aan juridisch bindende voorschriften. Feitelijk kan de Commissie daarmee alleen toetsen aan juridisch bindende doelen. In verband met de stabiliteit van het GLB en zekerheid voor boeren vind ik dit belangrijk. Daarnaast is opgenomen dat in het nationaal strategisch plan duidelijk gemaakt moet worden hoe het GLB bijdraagt aan vigerende regelgeving op het gebied van klimaat en milieu (als opgenomen in bijlage XI van de Verordening).
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat «de nadruk van het Nationaal Strategisch Plan zal liggen op doelgerichte betalingen voor bijdragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw, zowel via ecoregelingen in de eerste pijler, als via tweedepijler-interventies, in aanvulling op de basispremie». Toch constateren deze leden dat het voorlopig GLB-akkoord op enkele hoofdpunten niet aansluit bij de inzet van de Minister. Zo begrijpen zij dat de ecoregelingen slechts 25% van het totaal van de directe inkomensondersteuning gaan uitmaken. Deelt de
Minister de mening dat dit teleurstellend is en welke mogelijkheden ziet zij voor de Nederlandse situatie om ervoor te zorgen dat de inkomenssteun voor Nederlandse boeren in hogere mate gaat bijdragen aan een duurzamere landbouw?
Het GLB-akkoord geeft de ruimte om invulling te geven aan de inzet van middelen voor de ecoregeling, met een minimum percentage van 25%, na eventuele overheveling van middelen naar de 2e pijler van het GLB. Dit percentage had van Nederland hoger mogen zijn. De inzet op ecorege-lingen is onderdeel van de totale afweging voor het NSP Dit najaar, wanneer uw Kamer het NSP wordt voorgelegd, zal u ook de budgetverdeling over interventies worden voorgelegd.
Omdat Nederland dichtbevolkt is en omdat Nederland naar verhouding heel veel vee houdt, zijn de natuur- en stikstofproblemen in Nederland veel groter dan in de rest van de EU. Nederland zal om die reden veel meer moeten doen om de landbouwsector natuurinclusief te maken met een goed verdienvermogen voor boeren dan andere lidstaten. Welke stukken van het nieuwe GLB staan Nederland in de weg om te zorgen voor natuurinclusieve landbouw met een redelijk inkomen voor de boeren? Wat gaat de Minister doen om maximale ruimte voor Nederland te bedingen, zodat de overheid op rechtvaardige wijze kan helpen om de landbouwsector natuurinclusief te maken?
De Nederlandse inzet voor het toekomstig GLB is dat dit toekomstbe-stendig boeren sterker gaat belonen. Met subsidies gericht op agrariërs die zich inspannen om de omslag te maken naar een duurzame bedrijfsvoering. Het voorgestelde akkoord biedt voldoende ruimte om het GLB daarvoor in te zetten. Daarnaast kunnen eventuele aanvullend middelen meer snelheid in de transitie brengen.
Met betrekking tot de sociale conditionaliteit lezen de leden van de PvdA-fractie dat onder het GLB het borgen en naleven van goede arbeidsomstandigheden een voorwaarde wordt voor het ontvangen van subsidie. Echter, de sociale dimensie wordt niet aan de doelen van de GLB-subsidies toegevoegd. Waarom is dat niet het geval? Waarom wordt er wel de mogelijkheid gelaten «om via de sectorale interventies in de groenten-, fruit- en de wijnsector subsidie te verlenen voor acties die bijdragen aan goede en veilige werkomstandigheden»? Betekent dit de facto niet dat goede arbeidsvoorwaarden geen voorwaarde vormen om subsidie te kunnen krijgen, maar eerder dat er juist subsidie wordt verstrekt aan bedrijfstakken waar nog geen sprake is van goede arbeidsvoorwaarden?
Het is een wettelijke plicht van werkgevers, ook in de landbouwsector, om voor goede en veilige arbeidsomstandigheden te zorgen conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Een structurele financiële ondersteuning vanuit het GLB om de sector te stimuleren verplichtingen op grond van de sociale en arbeidswetgeving na te leven zou niet passend zijn geweest. Ik heb mij daar ook duidelijk tegen uitgesproken. Het GLB kan wel bijdragen aan het bestrijden van misstanden in de sector op het gebied van arbeidsomstandigheden door de directe inkomenssteun afhankelijk te maken van naleving van de verplichtingen op grond van de sociale en arbeidswetgeving. Niet-naleving leidt dan tot een korting op de directe inkomenssteun. Daarmee is een groot deel van de landbouwsector afgedekt.
Echter, voor een aantal sectoren geldt dat er weinig gebruik wordt gemaakt van de basisinkomenssteun als gevolg waarvan de sociale conditionaliteit weinig tot geen effect heeft. Het betreft de sectoren groenten en fruit en wijn. Omdat er toch behoefte werd gevoeld om ook in die sectoren te sturen op verbetering van de arbeidsomstandigheden is uiteindelijk besloten om de lidstaat de mogelijkheid te bieden steun te verlenen voor acties die leiden tot verbetering van de arbeidsomstandigheden, gezondheid en veiligheid op het werk in overeenstemming met de relevante EU-regelgeving. Ook kan steun worden verleend voor adviesdiensten. Omwille van het compromis op het totale GLB-pakket ben ik hiermee akkoord gegaan, maar bij de invulling van het NSP zal ik hier terughoudend mee omgaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met grote teleurstelling en ernstige zorgen kennisgenomen van het akkoord dat is bereikt over het GLB. Het nieuwe GLB laat het huidige industriële landbouwsysteem grotendeels ongemoeid. Er wordt een groen laagje overheen geverfd, maar dat laagje is wel erg doorzichtig, constateren deze leden. De melkveehouderij en de intensieve akkerbouw, beide verantwoordelijk voor grootschalig biodiversiteitsverlies op ons continent, zullen gesubsidieerd blijven worden met ons belastinggeld. Deze leden vinden het onverteerbaar dat er 400 miljard euro, een derde van het totale Europese budget, zal blijven gaan naar sectoren die de klimaatcrisis aanjagen. Dit geld had volgens hen volledig besteed moeten worden aan de grote transitie waar de landbouw voor staat: naar een natuurinclusieve landbouw waar nutriëntenkringlopen op zo klein mogelijke schaal gesloten worden, naar weerbare teeltsystemen waarbij binnen enkele jaren geen landbouwgif meer gebruikt zal worden, naar de drastische vermindering van het aantal dieren dat wordt gefokt, gebruikt en gedood en naar de noodzakelijke versnelling van de eiwittransitie, naar een landbouwsysteem waarin boeren eerlijk beloond worden vanuit de markt, en waar na 2027 geen structurele inkomenssubsidie meer nodig zou zijn.
In plaats daarvan gaat het GLB grotendeels door op de oude voet, waarvan hoogstens enkele scherpe kantjes zijn afgehaald. Het voorgestelde akkoord voor het GLB bevat geen concrete, bindende doelstellingen voor de bescherming van klimaat en biodiversiteit en is niet in lijn met de doelstellingen uit het Klimaatakkoord van Parijs en met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dat is onacceptabel. Deze leden roepen de Minister dan ook op om tijdens de Landbouw- en Visserijraad tegen het voorgestelde akkoord te stemmen.
Zoals ook in aanloop naar de besluitvorming over het toekomstige GLB tijdens het Commissiedebat op 26 juni is gewisseld, variëren de appreciaties over het bereikte akkoord. Ik meen dat met het politieke akkoord in de triloog dat door de Raad afgelopen maandag bekrachtigd is een betekenisvolle stap wordt gezet naar een GLB dat zal bijdragen aan de bescherming van klimaat en biodiversiteit. Om die reden heb ik afgelopen maandag het bereikte politieke akkoord gesteund.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het nieuws over het bereiken van een politiek landbouwakkoord in Europa. Gezien het feit dat de landbouwsector in Europa voor enorme uitdagingen staat, zien deze leden het als positief dat er een nieuw politiek akkoord bereikt is. Zij willen de Minister in aanloop naar de stemming hedenmiddag nog enkele punten meegeven. Ook hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het compromis dat is bereikt over het GLB 7% van het bouwland braak moet liggen, waarvan 3% gevuld wordt met niet-productieve elementen en 4% met (bemestte) vanggewassen, eiwitteelten of een invulling via een ecoregeling. De Europese Commissie heeft in haar Van boer tot bord-strategie ingezet op het percentage van 10%. Ook had Nederland graag een grotere inzet van de ecoregelingen gezien. Welk effect heeft het uiteindelijke akkoord op het halen van de doelen van de Green Deal, aangezien de Van boer tot bord-strategie een minder ambitieuze inzet heeft?
Met dit GLB-akkoord kan het GLB een grotere bijdrage leveren aan de vergroening dan het huidige GLB en zal daarmee ook een bijdrage leveren aan de Green Deal. Het is echter te vroeg om de precieze effecten te voorspellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat sommige doelstellingen in bepaalde gedeelten van Europa haalbaarder zijn dan andere; in Nederland zorgt de hoge grondprijs voor veel problemen bij de voedselproductie. Maakt Europa voldoende gebruik van de diversiteit die de Europese landbouwsector biedt? Welke mogelijkheden ziet de Minister zelf binnen het voorgestelde GLB om de hoge grondprijs in Nederland het hoofd te bieden? Zijn er maatregelen denkbaar op het gebied van grondbanken, erfpacht of het tegengaan van speculatie? Zo ja, welke? Of kan nationaal beleid gericht op een betere ruimtelijke ordening of bescherming van de agrarische bestemming plaatsvinden? Deze leden maken zich zorgen over het feit dat er steeds meer grondclaims komen, terwijl de bevolking groeit. Voedsel, natuur, biodiversiteit, wonen, energie en mobiliteit vragen steeds meer ruimte. Hoe gaat de Minister deze enorme uitdaging het hoofd bieden en welke ruimte biedt het voorgestelde GLB hiervoor?
Nederland staat voor grote en complexe opgaven in het fysieke domein die integraal en in samenhang aangepakt moeten worden. In het kader van de NOVI heeft het kabinet het voornemen kenbaar gemaakt om een actievere rol te gaan spelen en richting te geven als het gaat om de uitvoering van nationale opgaven. Hier lopen verschillende trajecten, waarover uw Kamer recent is (of wordt) geïnformeerd. Denk bijvoorbeeld aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied, de Pilot grondfonds stikstofaanpak of de Verkenning actief grondbeleid. Recent zijn ook het advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting landelijk gebied en het IBO ruimtelijke ordening uitgebracht.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zeer tevreden over de afspraak dat boeren straks een bonus ontvangen boven op de gemaakte kosten voor hun inzet voor natuur en landschap via de ecoregelingen; zo wordt natuurinclusief boeren hopelijk een verdienmodel in plaats van een manier van boeren met onkostenvergoeding. Ook zijn ze blij met de voorgenomen verplichtte gewaswisseling en de hogere hectarepremie voor het beschermen van de veengebieden. Deze leden vragen zich af welke mogelijkheden het akkoord biedt bij de ecoregelingen voor het laten rusten van de grond en maar toch verwaarden van de grond, zoals het tijdelijk opwekken van ecologisch verantwoorde zonne-energie? Zij willen de Minister oproepen om deze mogelijkheden open te houden wanneer dit nog niet eerder gebeurd is.
De ecoregeling wordt ontwikkeld in nauwe afstemming met boeren en andere belanghebbenden. Op dit moment vinden er bijvoorbeeld keukentafelgesprekken plaats. Dat geeft ons inzicht in de toepasbaarheid van de interventie op boerenbedrijven. Dit najaar zal ik u de invulling van de ecoregeling, waar we in 2023 mee willen starten, doen toekomen. Bij het ontwikkelen van de ecoregeling wordt rekening gehouden met mogelijke ketensamenwerking, het verwaarden van activiteiten, niet alleen via subsidie, maar ook met private middelen. De ecoregeling vergoedt inkomensderving, daadwerkelijke kosten en transactiekosten.
Daarnaast vinden de leden van de ChristenUnie-fractie het een goed besluit om gebieden rijk aan water uit te sluiten van de vereiste bufferzone van drie meter, maar deze leden vragen de Minister wel of zij voornemens is om nationaal in te blijven zetten op het onderzoek naar en het voorkomen van uitspoeling van mest en bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater. Zij vragen zich af hoe het staat bij het eerder aangekon-digde onderzoek naar uitspoeling van mineralen op de oude zeeklei.
Het voorkomen van uitspoeling van mest en bestrijdingsmiddelen naar oppervlaktewater zal mijn aandacht blijven houden. In mijn brief van afgelopen vrijdag over het proces over het 7e actieprogramma Nitraat-richtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 397) heb ik aangegeven dat ik het ontwerp actieprogramma aan het einde van het zomerreces aan uw Kamer zal toesturen met mijn voorgenomen beleid op dit punt.
Met uw vraag over onderzoek naar uitspoeling van mineralen op oude zeeklei neem ik aan dat u doelt op de invoering van de gecombineerde fosfaatindicator per 1 januari jl. en de gevolgen hiervan voor individuele ondernemers. In mijn brief van 24 december 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 381) heb ik aangegeven dat de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) een advies heeft uitgebracht over de grotere verschillen die als gevolg hiervan optreden1. Dit doet zich met name voor in de akkerbouw in Zeeland. Het meerekenen van de fosfaatbodemvoorraad op zeeklei leidt tot een lagere fosfaatgebruiksnorm. Jonge zeeklei is van nature rijk aan fosfaat. Uit het CDM-advies komt naar voren dat de gecombineerde indicator rekening houdt met de bodemvoorraad, waardoor er meer beschikbaar fosfaat naar voren komt dan de oude indicator. Om te voorzien in een meer geleidelijke transitie naar deze systematiek heb ik in 2021 voorzien in een bredere overgangsregeling. Met het eerdergenoemde CDM-advies heb ik laten onderzoeken welke effecten op zeeklei optreden. Ik voorzie op dit moment geen aanvullend onderzoek naar uitspoeling van mineralen op oude zeeklei. Zoals in voornoemde brief is aangegeven ben ik over dit onderwerp in gesprek met de sector. Ik monitor, zoals destijds aangegeven, de effecten van de invoering van de gecombineerde indicator en deze zullen mede als input dienen voor het ontwerp zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 heeft de ambitie «nagenoeg geen emissie naar het milieu». Om deze ambitie te realiseren is onder andere het «pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten» opgesteld. Hierin staan acties om de oppervlakkige afspoeling en uitspoeling via drainage van gewasbeschermingsmiddelen van percelen terug te dringen. Dit heeft bijvoorbeeld al geleid tot de ontwikkeling van de perceelsemissiescan, waarmee
1 https://www.wur.nl/upload_mm/6/b/d/b50e56c6-6306-404e-bb0d-4e09c2ec7a38_ 1933414_CDM%20advies%20Verzoek%20om%20advies%20invulling%20gecombineerde% 20indicator%20fosfaattoestanden%20bodem.pdf agrarische ondernemers eenvoudig het risico op emissie van gewasbeschermingsmiddelen vanaf hun perceel in kaart kunnen brengen. Daarnaast biedt deze scan de agrarische ondernemer concrete handvatten voor maatregelen om de oppervlakkige afspoeling van percelen te verminderen.
Tot slot hebben de leden van de ChristenUnie-fractie een fundamentelere vraag. 70% van het budget voor het voorgestelde GLB blijft inkomenssteun voor de boeren. Deze leden zijn echter van mening dat het zowel voor boer als consument beter is wanneer de boer een eerlijke prijs uit de markt kan halen in plaats van via overheidssteun. Zij willen hierbij opmerken dat als het sturen met quota en minimumprijzen niet gestopt was, de toeslagen uit pijler 1 onnodig waren geweest. De Minister heelt hier ook op ingezet in Europa. Zou de Minister bereid zijn om een breed nationaal landbouwoverleg- en akkoord te organiseren, met alle actoren en belanghebbenden in de voedselketen, met als doel het vormgeven van verduurzaming in de landbouw, inclusief een eerlijke prijs voor de boer voor zijn of haar producten? Zijn er met dit akkoord voldoende mogelijkheden om boeren echt te belonen voor geleverde prestaties of wordt dit in de toekomst nog steeds geblokkeerd door de staatssteunregels van de Europese Unie? Ter afsluiting wensen zij de Minister veel wijsheid en succes bij het sluiten van dit akkoord.
Naar aanleiding van een motie van het lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 43) heb ik de SER gevraagd een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De verkenning van de SER heb ik onlangs aan uw Kamer aangeboden.
Dit GLB-akkoord bevat zeker ruime mogelijkheden om boeren te belonen voor prestaties in de vorm van maatschappelijke diensten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Verdeling van de subsidies
Is de Minister van mening dat de landbouwsubsidies in Europa in dit nieuwe GBL eerlijk verdeeld worden? Het lijkt erop dat 25% van de subsidies aan de boeren zal worden omgezet van landgebonden subsidies (per hectare) naar subsidies waar een groene prestatie tegenover staat. Wat voor boerenbedrijven moeten in deze nieuwe regelgeving gaan inleveren en welke prestaties staan er tegenover die veranderde subsidie? Welk soort boeren zal in de verwachtingen van de Minister gebruik gaan maken van deze grotere subsidiestroom in pijler 2? Het is zo dat 80% van het geld naar 20% van de boeren gaat, omdat er gesubsidieerd wordt naar hectare land. Boeren zonder land (voornamelijk varkens- en kippenboeren) krijgen niks. Voor hen verandert er niet heel veel met ecorege-lingen, die tenslotte ook gefocust op land zijn. Nu staat in het akkoord dat tot 25% van het geld kan worden ingezet voor ecologische boeren. Hoe garandeert de Minister dat die 25% ook echt naar ecologische, kleine boeren gaat in Nederland?
Ik ben van mening dat het nieuwe GLB beter geëquipeerd is om de landbouwsubsidies eerlijker te verdelen dan het huidige GLB. Het nieuwe GLB-instrument ecoregeling is bedoeld voor alle boeren die prestaties leveren op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptie, duurzame energie, water, bodem en lucht, habitats en landschap en dierenwelzijn.
Afgesproken is dat iedere lidstaat minimaal 25% van het budget van de eerste pijler hieraan besteedt. Ecoregelingen kunnen ook gericht worden op boeren zonder land, bijvoorbeeld als het gaat om het doel dierenwelzijn. Ten aanzien van het gegeven dat 80% van de directe betalingen in Europa naar de 20% grootste bedrijven gaat wijs ik de Volt-fractie erop dat dit niet het geval is in Nederland, waar er relatief weinig variatie is in bedrijfsomvang. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vraag van de D66-fractie over mijn inzet voor een goede verdeling van de directe betalingen.
Halen van de doelen
Nederland heeft hoger ingezet rondom het ««groene deel»» van de subsidie om het halen van de klimaatdoelen onderdeel te maken van het GLB (40% in plaats van de verwachte 25%). Is de Minister van mening dat deze 25% genoeg is voor de Nederlandse strategie om de klimaatdoelen te halen? Zo nee, wat is er dan volgens de Minister extra nodig om die wel te halen?
Het GLB-budget is uiteraard onvoldoende om de klimaatdoelen te halen. Daarvoor zijn aanvullende middelen en instrumenten nodig.
Ecoregelingen
De ecoregelingen bestaan al in de transitional CAP 2020-2022. Hier zijn in Nederland het afgelopen jaar pilots over gedaan via de agrarische collectieven. Deze zijn opgezet voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). De pilots zijn uitgevoerd met boeren die over het algemeen al bezig zijn met verduurzamen, en bijna per definitie werden boeren buiten de collectieven buitengesloten. De uitkomsten van deze pilots zijn leidend in het ontwerp van het NSP, waarin wordt beschreven hoe Nederland om zal gaan met deze 25% van de eerste pijler. Ook valt te betwisten hoeveel akkerbouwers en tuinders zijn betrokken in de pilots. Is de Minister van mening dat de pilots goed aansluiten bij de werkelijkheid? Zo nee, hoe gaat de Minister er voor zorgen dat deze ecoregelingen en het NSP zullen aansluiten op de werkelijkheid? Is de Minister van plan de collectieven uit te spreiden over heel Nederland en de subsidies via de collectieven uit te geven? Zo zou het voor boeren makkelijker gemaakt kunnen worden, en wordt er naast subsidie ook gewerkt aan draagvlak.
Het is niet juist dat de ecoregelingen nu al bestaan. Ik heb niet de indruk dat de GLB-pilots boeren buiten de collectieven hebben buitengesloten. Het is juist andersom. In meerdere pilots is het uitgangspunt geweest om primair boeren te betrekken die niet deelnamen aan het Agrarisch natuur-en landschapsbeheer. Bij de GLB-pilot akkerbelt waren 9 akkerbouwcollec-tieven betrokken, van Oost Groningen naar Zeeland. Daarnaast heeft Natuurrijk Limburg in samenwerking met LTO Nederland een pilot uitgevoerd, genaamd sectorale bouwstenen, waar alle landbouwsectoren zijn bevraagd hoe zij bij kunnen dragen aan het verduurzamen van de landbouw. Deze Pilots hebben een grote bijdrage geleverd aan het ontwikkelen van de ecoregeling. Hier stopt niet het samen ontwikkelen.
Op dit moment wordt een praktijktoets uitgevoerd met erfbetreders die 100 boeren interviewen over de werking van de ecoregeling, en daarnaast heb ik eerder dit jaar een Regeling opengesteld voor nieuwe GLB-pilots.
De besluitvorming daarvoor is bijna afgerond. De doelstelling is om samen met boeren een toepasbare ecoregeling te ontwikkelen die toekomstbestendig boeren ondersteunt, en kan rekenen om draagvlak. De collectieven zijn landsdekkend opgezet, het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer is wel beperkt tot voor de doelen meer kansrijke gebieden. Ik ben niet voornemens de ecoregeling via collectieven uit te betalen. Wel is het de intentie om het mogelijk te maken dat groepen van boeren een aanvraag indienen voor de ecoregeling.
Boven Europees minimum zitten
Hoe groot schat de Minister de kans in dat we niet de biodiversiteits-doelen halen door een mismatch tussen het GLB en de ambities in de biodiversiteitsstrategie en de Van boer tot bord-strategie? Welke middelen zou de demissionaire Minister haar opvolger aanraden? Is zij bereid om de ecoregelingen nationaal ambitieuzer in te steken dan het Europees minimum, omdat Nederland ook pleitte voor een hoger minimum?
Jaarlijks is er ongeveer 800 miljoen Europees landbouwgeld beschikbaar voor Nederland. Het GLB-akkoord geeft de ruimte om invulling te geven aan de inzet van middelen voor de ecoregeling, met een minimum percentage van 25%, na eventuele overheveling van middelen naar de tweede pijler van het GLB. De inzet op ecoregelingen is onderdeel van de totale financiële afweging voor het NSP In mijn beeld geeft het akkoord veel ruimte om in te zetten op het ondersteunen van maatschappelijke diensten ter versterking van de duurzaamheid van de Nederlandse landbouw. Daarmee kan een grote stap gemaakt worden met het realiseren van doelstellingen in de Europese biodiversiteitsstrategie en Farm2Fork. Hoewel de landbouw een belangrijke bijdrage moet leveren aan herstel van biodiversiteit, moeten ook andere bronnen en sectoren een bijdrage leveren. Deze laatste bijdrage kan ik niet realiseren via het GLB. Ook verwacht ik dat de inzet van GLB middelen voor de landbouw-bijdrage niet voldoende zal zijn. Daarvoor is de opgave te groot. Aanvullende nationale middelen zijn nodig.
Werken naar langetermijnvisie voor volgende GLB
Is de Minister van mening dat we in Europa op de lange duur moeten stoppen met pijler 1 voor inkomenssteun en dat boeren via een eerlijke marktprijs een leefbaar inkomen hebben en dat zij slechts publiek geld ontvangen ter vergoeding van hun groene en sociale diensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke landen vindt zij hierin bondgenoten?
In principe sta ik sympathiek tegenover dat ideaalbeeld voor de lange termijn. Ik heb de huidige regeerperiode invulling gegeven aan de in het Regeerakkoord neergelegde opdracht om met het GLB een omslag te maken naar meer doelgerichte betalingen voor publieke diensten. Die inzet heeft er bijvoorbeeld mede aan bijdragen dat in het toekomstig GLB minimaal 25% van het eerstepijlerbudget geoormerkt wordt voor ecoregelingen. Met het nieuwe GLB worden zo stappen gezet om boeren te vergoeden voor geleverde publieke diensten. Deze doelgerichte betalingen ontvangt een boer aanvullend op de hectarebetalingen waaraan ook voorwaarden met betrekking tot klimaat en leefomgeving zijn verbonden.
Subsidiëren we ook de nieuwe voedselmakers?
Met de opkomst van insectenteelt, plantaardige eiwitten en kweekvlees die veel efficiënter omgaan met grondstoffen. Hoeveel profiteren deze nieuwe werkvelden van het nieuwe wijzigingen in het GLB? Hoe zorgt de Minister dat niet alleen conventionele voedselproductie monetair wordt ondersteund?
Eén van de 9 specifieke doelen van het nieuwe GLB is: I. Beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, voedselverspilling en dierenwelzijn. Dit is een relatief nieuw doel en naar verwachting een gevolg van het groeiend besef dat het streven naar een duurzamere landbouw niet los gezien kan worden van de hele voedselketen en de maatschappelijke discussie hierover. Daarbij hoort een systematiek die gericht is op een voedselsysteem waar investeringen, van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt (en samenleving). In het opstellen van het NSP wordt er daarom gekeken naar het interventietype samenwerking Innovatie EIP Duurzamere Voedselsystemen, omdat hiermee in ketenverband (en nog breder) innovaties doorontwikkeld en gecommuniceerd kunnen worden. Verder biedt het nieuwe GLB mogelijkheden en kansen door in te zetten op een combinatie van verschillende maatregelen, zoals ecoregelingen voor eiwitgewassen, en een integrale benadering op mee-koppeldoelen gericht op verduurzaming te prioriteren. Daardoor zal het GLB stimulerend kunnen werken, ook voor nieuwe werkvelden.
Benutten van digitale transitie
De toekomst van Europa is niet alleen groen en sociaal, zoals de twee conditionaliteiten in het nieuwe GLB. De toekomst van Europa is ook digitaal en circulair. Hoe voorziet de Minister dat de GLB-middelen ook effectief benut worden om digitale innovaties in de landbouw te versnellen als ook om kringlooplandbouw de komende cyclus verder te realiseren? Hoe worden ecologische prestaties ook meer zichtbaar gemaakt?
Met het GLB en het daarbij behorende Nationaal Strategisch plan (NSP) zal worden ingezet op het verduurzamen van de landbouw, met een versterkte inzet op de doelen voor klimaat en leefomgeving. De implementatie van de LNV-visie over Kringlooplandbouw is hierbij een belangrijk uitgangspunt, bijvoorbeeld bij het vormgeven van de ecore-geling. Daarnaast is er aandacht voor nieuwe technologieën, zoals precisielandbouw en het mechanisch wieden van onkruid met robots.
Over de inzet van digitale technologie en de relatie met bijvoorbeeld de doelen van kringlooplandbouw, zal een aparte paragraaf in het NSP-GLB worden opgenomen. Ook is er in het NSP ruimte voor ondersteuning van boeren om te vernieuwen, zodat zij zich kunnen aanpassen voor de toekomst.
Deze ontwikkelingen worden ondersteund door het bevorderen van samenwerking, kennis en innovatie en het versterken van het Agrarische Natuur- en Landschapsbeheer. Monitoren kan hierbij een onderdeel zijn. Niet alleen de overheid heeft baat bij het versterken van monitoren, om in te kunnen schatten of doelen worden gehaald, maar het monitoren van resultaten van activiteiten op een boerenbedrijf geeft de boer kennis over o.a. het ecologisch effect van zijn inzet, en de mogelijkheid om zijn inzet te optimaliseren. Daarnaast worden de bijdragen aan de doelen van het GLB gemonitord met de voorgeschreven output- en resultaatsindicatoren en maken deel uit van de reguliere prestatieverslagen aan de Commissie.
Visie van GLB in de situatie van kringlooplandbouw
Waarom subsidiëren we direct en indirect vleesproductie als biotechno-logen en levensmiddelentechnologen ook celkweekvlees of vleesalterna-tieven kunnen maken waarbij minder emissies plaatsvinden? Hoe zou de Minister het ideale GLB willen zien als dieren niet meer gezien worden vanuit de productie economie, maar als met een rol in de kringloopeco-nomie? Denk hierbij aan de principes van de kringlooplandbouw die mede opgesteld zijn door professoren De Boer en Van Zantem van de Wageningen Universiteit.
Alternatieven voor vleesproductie worden door mij ondersteund, zowel in onderzoek als in het GLB. Eén van de 9 specifieke doelen van het nieuwe GLB is: I. Beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, voedselverspilling en dierenwelzijn. Dit is een relatief nieuw doel en naar verwachting een gevolg van het groeiend besef dat het streven naar een duurzamere landbouw niet los gezien kan worden van de hele voedselketen en de maatschappelijke discussie hierover. Daarbij hoort een systematiek die gericht is op een voedselsysteem waar investeringen, van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt (en samenleving). In het opstellen van het NSP wordt er daarom gekeken naar het interventietype samenwerking Innovatie EIP Duurzamere Voedselsystemen, omdat hiermee in keten-verband (en nog breder) innovaties doorontwikkeld en gecommuniceerd kunnen worden. Verder biedt het nieuwe GLB mogelijkheden en kansen door in te zetten op een combinatie van verschillende maatregelen, zoals ecoregelingen voor eiwitgewassen, en een integrale benadering op mee-koppeldoelen gericht op verduurzaming te prioriteren. Daardoor zal het GLB stimulerend kunnen werken, ook voor nieuwe werkvelden.
Ecologie herstel is ook productiviteitsverbetering
Momenteel wordt voorgeschreven dat 3% bestemd is voor niet-produc-tieve elementen. Waarom vindt de Minister het herstellen van biodiversiteit niet productief, als zo veel economische en sociale waarde hiervan direct en indirect afhangt?
Met niet-productieve elementen wordt hier bedoeld dat deze elementen de boer niet direct een geldelijke opbrengst leveren. Dat wil niet zeggen dat zij de opbrengst van de boer niet zouden kunnen ondersteunen. Randen kunnen bijvoorbeeld de functionele agrobiodiversiteit ondersteunen waardoor een boer minder gewasbeschermingsmiddelen nodig heeft. Juist bij het herstellen van biodiversiteit speelt dat dit een grote maatschappelijke waarde heeft, en vaak op termijn ook belangrijk is voor de landbouwproductie, denk bijvoorbeeld aan bestuivers.
Versterken natuurelementen rondom natuurgebieden
In Nederland zijn er veel voorstanders voor gebiedsaanpak met circulaire intensieve gebieden, als ook extensieve natuurinclusieve gebieden. Is het niet veel slimmer met het oogpunt op biodiversiteitsherstel om rondom natuurgebieden de natuurelementen te verhogen tot 10%?
De opgaven voor klimaat, bodem, water, lucht, biodiversiteit en landschap zijn niet in heel Nederland gelijk, vandaar ook dat het GLB zowel een component kent dat boeren in algemene zin helpt te verduurzamen als een meer gebiedsgerichte component. Deze laatste component, waar bijvoorbeeld het agrarisch natuur- en landschapsbeheer al onderdeel van is wil ik verder ontwikkelen, bijvoorbeeld door te gaan experimenteren met effectieve activiteiten rond natuurgebieden.
Boeren ontzorgen
Boeren verzuchten vaak dat er veel van hen wordt gevraagd en dat sommigen zich liever richten op productie in plaats van ecologie, omdat ze het al te druk hebben om überhaupt rond te komen. Wat zou u tegen deze boeren willen zeggen? Ziet de Minister mogelijkheden hoe deze groene diensten uitbesteed kunnen worden aan ecologische werkers van loonwerkbedrijven?
Een toekomstbestendige landbouw kan alleen worden vormgegeven door ondernemende boeren met sterke bedrijven, gewaardeerd door zijn omgeving. Met een duurzaam verdienvermogen, beloning voor maatschappelijke diensten en met aandacht voor zijn positie in de keten. Geen enkel bedrijf is daarbij hetzelfde, en de landbouw van de toekomst is anders dan de landbouw van nu. Ik vind het belangrijk dat de boer ruimte heeft voor duurzaam ondernemerschap, en ruimte om zelf te bepalen hoe hij de verduurzaming van zijn bedrijf wil vormgeven, inclusief de inzet van bijvoorbeeld loonwerkbedrijven.
Niet eindeloos groen subsidiëren
Ecoregelingen helpen niet alleen om biodiversiteit te vergroten, maar zijn ook nodig voor klimaatadaptatie en het vastleggen van koolstof. Echter, het vastleggen van koolstof vergt actief beheer en de bodem lijkt op den duur verzadigd. Hoe voorziet de Minister dat carbon farming wel gestimuleerd wordt, maar niet een financiële put kan worden?
Het klopt dat er een grens is aan de potentiële extra koolstofvastlegging in minerale landbouwbodems in Nederland. In het onderzoeksprogramma Slim Landgebruik wordt de effectiviteit van koolstof-vastleggende maatregelen in minerale landbouwbodems nader onderzocht, op basis waarvan de inschatting van de totale potentiële extra koolstofvastlegging zal worden bepaald. De daadwerkelijke extra koolstofvastlegging in minerale landbouwbodems is in de praktijk afhankelijk van de implementatie van diverse maatregelen door boeren.
Naast de ecoregelingen van het GLB kan «carbon farming» ook gestimuleerd worden door «carbon credits» en/of hogere productprijzen. Aan het stimuleren van «carbon farming» middels «carbon credits» in Nederland zitten echter beperkingen. De huidige (internationale) marktprijzen voor «carbon credits» zijn over het algemeen niet toereikend voor de alternatieve kosten die Nederlandse boeren maken om extra koolstof vast te leggen. De verwachting is echter dat regionale koolstofprojecten boeren mogelijk een hogere prijs kunnen bieden voor hun «carbon credits», vergeleken met de huidige internationale marktprijs. Het is dus voor groot deel afhankelijk van de markt in welke mate er geïnvesteerd zal worden in «carbon farming» in Nederland.
Carbon farming en bomenplanten opschalen naar een Carbon Removal Strategie, parallel aan Emissie Reductie Strategie (Klimaatakkoord)
Met het klimaatakkoord heeft Nederland een grote integrale strategie om de emissies te verlagen tot 2030. Naast het planten van bomen wordt het dus mogelijk om met carbon farming ook CO2-kredieten te ontvangen.
Hoe kijkt de Minister naar het vormen van een integraal koolstofverwijde-ringsstrategie om zo snel mogelijk het moment draw down te bereiken, ofwel netto nul emissies?
Koolstofvastlegging/-behoud in minerale landbouwbodems, veenbodems en bomen, bossen en natuur maakt onderdeel uit van de taakstellende klimaatopgave voor landbouw en landgebruik voor 2030 zoals opgenomen in het Klimaatakkoord. De ambitie van de sector landbouw en landgebruik is de onvermijdelijke uitstoot van broeikasgassen aan de ene kant en vastlegging van broeikasgassen en productie van hernieuwbare energie én biomassa aan de andere kant, in 2050 met elkaar in balans te brengen. De komende jaren wordt nagegaan hoe de sector deze balans kan bereiken.
Multifunctionaliteit van landbouwproducten
Naast de eiwittransitie gaan we ook een grondstoftransitie meemaken van fossiele naar hernieuwbare koolstof uit circulaire reststromen, CO2 en groene grondstoffen. Een diverser akkerbouwpalet versterkt ook de biodiversiteit. Hoe zou de Minister willen zorgen dat middels de GLB teelten diverser worden en de landbouw via bioraffinage zowel ons voedsel als dagelijkse materialen kan verzorgen in Europa?
De belangrijkste dienst die boeren ons leveren, is ons dagelijks voedsel. Doordat de boer ook aandacht besteedt aan bodem, water, lucht, natuur en het klimaat hoeft dit niet ten koste te gaan van een divers landschap en gezonde leefomgeving. Een divers bouwplan, met bijvoorbeeld regelmatig rustgewassen of groene braak, werk positief door op de biodiversiteit, en ook op andere doelen zoals bodem- en waterkwaliteit. In het GLB zijn op meerdere plekken interventies opgenomen die een divers bouwplan ondersteunen, met name in conditionaliteiten voor de basisbetaling en de ecoregeling. Indien de boer er vanuit zijn ondernemerschap voor kiest om ook in te zetten op teelten van dagelijkse materialen zal dit wellicht een divers bouwplan ondersteunen.
Versterken internationale landbouw relaties
Met 26 andere lidstaten, kan Nederland alleen weinig bereiken in de Europese Raad. Wat vond de Nederlandse permanente vertegenwoordiging de grootste diplomatieke lessen van het gehele onderhandelingsproces en welke relaties zou de Minister met andere landen willen verbeteren de komende jaren voor de strategische doelen van Europa en daarmee ook Nederland?
Voor Nederland was de grootste uitdaging in dit onderhandelingsproces om met de vernieuwing van het GLB daadwerkelijk een transitie te bewerkstelligen naar een meer duurzame landbouw. Dat heeft niet alleen actieve diplomatieke inzet gericht op andere lidstaten gevergd, maar ook gericht op de Europese Commissie en het Europees Parlement, zowel vanuit de Permanente Vertegenwoordiging maar ook vanuit Den Haag op politiek en ambtelijk niveau en mede gebruikmakend van het uitgebreide Landbouwraden Netwerk dat het ministerie heeft binnen het Europese postennetwerk van Buitenlandse Zaken. De invulling van de groene architectuur in het GLB-akkoord met verplichte ringfencing van middelen voor ecoregelingen is mede te danken aan de voornoemde Nederlandse inzet en heeft dus vruchten afgeworpen. Het VK werd gemist als natuurlijke bondgenoot in de discussies over de transitie naar een meer duurzame landbouw. Met de Brexit nam de Frans-Duitse as verder toe aan belang in de onderhandelingen, alsook het vaak minder gelijkgestemde Visegrad 4 partnerschap van Polen, Hongarije, Slowakije en Tsjechië. Goede contacten met de (toekomstige) voorzittende Lidstaten zijn ook van groot belang geweest, daar zij de agenda bepalen, compromissen voorstellen en vooral in de triloogonderhandelingen een cruciale rol vervullen.
Welke relaties de komende jaren belangrijk zijn voor de strategische doelstellingen van Europa op het gebied van landbouw is afhankelijk van het (deel)onderwerp en moet gebaseerd worden op een krachtenveldanalyse. Aansluiting zal vanzelfsprekend bij gelijkgezinde lidstaten worden gezocht, maar investeren in relaties met niet-gelijkgezinde lidstaten is minstens zo belangrijk om begrip en mogelijk steun te verwerven en eventuele uitruilmogelijkheden te identificeren voor de voor Nederland belangrijke strategische doelen. Aansluiting houden op beleidsontwikkelingen in belangrijke (groepen) lidstaten zoals hierboven benoemd zal uiteraard van essentieel belang blijven.
Verbeteren van implementatie bij uitvoeringsorganisaties
Samen werken in Europa is een lerend proces. Als de Minister terugkijkt op haar ministerschap in het hele onderhandelingstraject van het GLB, wat zou zij de Landbouw-commissie in Europa en de Tweede Kamer willen meegeven hoe we goede implementatie praktijken uitdelen in Europa.
In de implementatiefase die straks aanbreekt is het van belang dat in de onderlinge contacten tussen lidstaten, zowel in het Brusselse circuit als bilateraal praktijken worden gedeeld en uitgewisseld. Temeer omdat in het toekomstige GLB ruimte voor lidstaten bestaat om de interventies toe te spitsen op regionale omstandigheden.
Jonge boeren
Het lijkt erop dat 3% van de subsidiestroom gereserveerd zal worden voor jonge boeren. Hoe gaat er met dit plan voor worden gezorgd dat jonge boeren de komende GLB-periode hun bedrijf of bedrijven die ze starten of overnemen zo vorm kunnen geven via investeringen dat zij op de lange termijn de doelen zullen halen rondom dierenwelzijn, milieu en klimaat? Nederland is een van de vier landen, naast Ierland, Denemarken en Zweden, die de meest intensieve veeteelt heeft van de Europese Unie. Deze intensieve veeteelt en landbouw in het algemeen zorgt in Nederland voor ruim 25% van de CO2-uitstoot en 61% van de stikstof. De Europese Rekenkamer heeft al geconcludeerd dat we hier grote hervormingen moeten doorvoeren om de klimaatdoelen te halen. Zeker onder de jonge boeren in de zuivelindustrie is er veel animo voor vergroening, maar de appreciatie en subsidiering van de landbouwgrond dragen ertoe bij dat het niet rendabel is om te vergroenen. Hoe verklaart de Minister dan dat er maar 3% van het budget naar jonge boeren gaat in plaats van de 4% die voorgesteld is door het Europees Parlement en de Europese Commissie? Wat zal de Minister doen in het NSP om dit recht te trekken?
In het GLB-akkoord is afgesproken dat een bedrag ter grootte van minimaal 3% van het eerste pijler budget, in Nederland ruim 21,5 miljoen euro per jaar, specifiek naar jonge boeren moet. Ik heb ervoor gepleit dat deze ondersteuning van jonge boeren niet alleen extra inkomenssteun in de vorm van hogere hectarepremies voor jonge boeren of vestigingssteun betreft, maar dat ook het ondersteunen van jonge boeren die duurzaam investeren in hun bedrijf gericht op de toekomst, milieu, klimaat en dierenwelzijn hier onder vallen. Deze vorm van duurzame investeringssteun gericht op jonge boeren telt voor 50% mee. In het op te stellen NSP wordt de precieze nationale uitwerking van de steun voor jonge boeren vorm gegeven. Juist om de transitie naar een toekomstbestendige landbouw door jonge energieke boeren te stimuleren is dit een speerpunt voor mij. Ik wijs er overigens op dat die 21,5 miljoen euro per jaar een minimum is en dat eventuele nationale cofinanciering daar nog bovenop komt.
Juridische kaders
Hoe kijkt de Minister naar nieuwe juridische kaders voor grondgebruik? Moeten we niet nieuwe juridisch grondgebruik kaders vormen voor gronden die zowel sterke ecologische als landbouw doeleinden moeten hebben? Hoe sluit deze gedachte aan bij de instrumenten in het GLB? Het voorstel van Eurocommissaris Timmermans hiertoe was: stoppen van speculatie met landbouwgrond, die dan een andere bestemming krijgt. Hij pleit voor het invoeren van grondfondsen voor landbouwgrond. Dit is niet in strijd met Europese regels. Ze doen dit al in Frankrijk. Hierdoor kan lucht aan de boeren worden gegeven. De leden van de Volt-fractie ontvangen graag een reactie van de Minister op dit idee in de Nederlandse context.
Zoals eerder gemeld, staat Nederland voor grote en complexe opgaven in het fysieke domein die integraal en in samenhang aangepakt moeten worden. In het kader van de NOVI heeft het kabinet het voornemen kenbaar gemaakt om een actievere rol te gaan spelen en richting te geven als het gaat om de uitvoering van nationale opgaven. Hier lopen verschillende trajecten voor, waarover uw Kamer recent is (of wordt) geïnformeerd. Denk bijvoorbeeld aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied, de Pilot grondfonds stikstofaanpak of de Verkenning actief grondbeleid. Recent zijn ook het advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting landelijk gebied en het IBO ruimtelijke ordening uitgebracht.
NSP
Eurocommissaris Timmermans zei bij Buitenhof: «De goedkeuring van het NSP wordt gedaan op basis van juridisch bindende verplichtingen. Wel wordt er in een overweging bij de verordening verwezen naar de Green Deal doelstellingen. Het NSP kan daar echter niet op worden goedgekeurd of afgekeurd.» De lidstaten blijven nu verantwoordelijk voor de goedkeuring en het mandaat ligt niet bij de Europese Commissie. Hoe gaat de Minister garanderen dat er alsnog voldaan wordt aan de Green Deal en de klimaatregelingen onder Fit for 55, aangezien we weten dat deze overeenkomst de doelen niet haalt?
De Green Deal en onderliggende strategieën stellen een breed scala aan instrumenten voor die er voor moeten zorgen dat de doelstellingen worden gehaald. Het GLB is een belangrijk instrument, maar slechts één van de vele en op zichzelf uiteraard ontoereikend. Zoals u weet, onderschrijf ik de doelen zoals geformuleerd in de «Van boer tot bord»- en Europese Biodiversiteitsstrategie en het is dan ook mijn inzet om ook die andere instrumenten te benutten om maximaal bij te kunnen dragen aan het halen van de doelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitkomst van de trilogen over het GLB. Het akkoord lijkt over het algemeen werkbaar voor Nederlandse boeren en tuinders, terwijl ook stappen gezet worden om boeren te ondersteunen bij verduurzaming en innovatie. Er zijn echter ook enkele potentiële knelpunten en open einden. Deze leden hebben enkele vragen hierover.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een eerste inschatting van de financiële gevolgen van het voorliggende akkoord voor de gemiddelde Nederlandse akkerbouwer.
Uw Kamer heeft op 17 februari 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1227) kennis kunnen nemen van een doorrekening van een aantal mogelijke scenario's. Eén scenario is conform de motie van het lid Bisschop van 22 mei 2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 272). Hiermee wordt inzicht gekregen in de eerste-ordegevolgen voor de Nederlandse akkerbouwer. De scenario's zijn bedoeld voor discussie. Ik wil benadrukken dat er nog geen besluit genomen is over de verdeling van de middelen in Nederland. Dit komt pas na de zomer. Uiteraard worden de gevolgen voor de sector in beeld gebracht en de rapporten aan de Kamer gestuurd.
De leden van de SGP-fractie lezen dat bij GLMC 4 een onderbouwde uitzondering mogelijk is in gebieden met veel sloten. Is het de inschatting van de Minister dat deze uitzonderingsmogelijkheid voor heel Nederland dan wel een groot deel van Nederland toegepast kan worden, zo vragen deze leden. Of is sprake van dermate beperkende voorwaarden dat dit lastig wordt?
Mijn inschatting is dat de uitzondering om af te wijken van de 3 meter brede bufferstroken voor bepaalde gebieden, bepaalde gewassen en/of bepaalde percelen in Nederland mogelijk is. Ik zoek daarbij aansluiting bij de maatregelen die getroffen worden in het kader van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Ik kan nog geen inschatting maken van hoe beperkend de voorwaarden zijn. Hierover ga ik in gesprek met de Europese Commissie.
De leden van de SGP-fractie lezen dat minimaal 4% van het bouwland uit productie genomen moet worden, dan wel 3% als daarnaast 4% ingevuld wordt via vanggewassen dan wel stikstofbindende gewassen of via ecoregelingen. Dit kan voor Nederlandse boeren potentieel grote impact hebben. Is de veronderstelling juist dat het in verschillende gebieden in Nederland lastig is om deze 3-4% te halen via sloten, bomen en andere al aanwezige landschapselementen, zo vragen deze leden. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de gevolgen van deze voorwaarde beperkt blijven?
Het halen van het percentage niet-productieve elementen op bouwland zal niet overal hetzelfde uitpakken. Ik wil proberen dit in beeld te brengen en zal uw Kamer dan daarover informeren. Door het meetellen van bestaande houtige landschapselementen, oevers en sloten zullen boeren niet daadwerkelijk het aangegeven percentage bouwland uit productie hoeven te nemen. Ik teken daarbij wel aan dat het doel van deze maatregel een zekere mate van vergroening is. Dat zal merkbaar zijn voor boeren.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het minimale percentage van 25% van het pijler 1-budget voor de ecoregelingen berekend moet worden over het budget nadat eventuele overheveling tussen pijler 1 en 2 heeft plaatsgevonden. Als tot 42% van het budget voor pijler 1 overgeheveld mag worden, kan het betekenen dat er voor de basissteun weinig overblijft. Hoe waardeert de Minister dit, zo vragen deze leden. Gaat zij ervoor zorgen dat voor Nederlandse boeren de terugval in basissteun niet te groot wordt?
Er zal een goede balans gevonden moet worden in de verdeling van middelen over de basissteun, de ecoregeling en inzet op de groene doelen, innoveren en investeren in de tweede pijler. Uw Kamer wordt daarover na de zomer geïnformeerd.
De leden van de SGP-fractie horen graag in hoeverre bij de ecoregelingen naast de vergoeding voor de gederfde inkomsten ook sprake kan zijn van een extra vergoeding voor de inzet.
Bij de ecoregeling wordt gewerkt met een vergoeding per hectare, berekend volgens de systematiek van gederfde inkomsten, gemaakte kosten en 20% transactiekosten. Dit laatste komt dus boven op de vergoeding voor het verlies aan opbrengst in verhouding tot het telen van een gemiddeld productief gewas.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat activiteiten gericht op hogere duurzaamheidsstandaarden worden vrijgesteld van mededingingsregels. Deze leden hebben hier eerder voor gepleit. Kan de Minister deze vrijstelling nader duiden, zo vragen zij. Biedt dit perspectief voor de Nederlandse situatie?
In de GMO-verordening is opgenomen dat ketenafspraken die beogen bovenwettelijke duurzaamheidsstandaarden toe te passen op de productie en/of handel in landbouwproducten van het kartelverbod worden uitgezonderd. Voorwaarde is wel dat die afspraken niet verder gaan dan strikt noodzakelijk voor het behalen van die standaarden. Het blijft aan de nationale mededingingsautoriteiten om te beoordelen of de afspraken niet leiden tot uitsluiting van mededinging. Echter, mocht dat onverhoopt toch het geval zijn dan geldt een eventueel verbod op of verplichte aanpassing van de afspraken niet met terugwerkende kracht en volgt er geen boete.
Ik denk dat deze uitzondering zeker mogelijkheden voor duurzaamheidsaf-spraken biedt, omdat samenwerking niet langer meer bij voorbaat als een (te) groot financieel risico hoeft te worden gezien waardoor ruimte ontstaat voor experimenten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie constateert dat de meeste agrariërs minder geld uit het GLB gaan ontvangen, maar de voorwaarden worden strenger. Hoe wil de Minister regelen dat de agrariërs niet in inkomen achteruit gaan? Wat gaat de markt doen om dit te compenseren?
Boeren komen in aanmerking voor GLB-subsidies als aan de voorwaarden van het GLB wordt voldaan. Deelname aan het GLB is vrijwillig, maar tegelijk is het GLB een belangrijk instrument voor boeren om hun inkomen aan te vullen. Een garantie geven dat boeren er in inkomen niet achteruitgaan, kan ik niet. Wat ik wel kan is mij inzetten om het GLB-instrumentarium zo in te richten dat boeren, aanvullend op de betalingen uit de markt, via met name hectarebetalingen, ecoregelingen en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer worden vergoed voor hun activiteiten en geleverde publiek diensten.
Is de Minister bereid om terreinbeherende organisaties (TBO's) uit te sluiten van het GLB, en hen dus op de reeds bestaande negatief-lijst te plaatsen?
Alleen aanvragers die voldoen aan de criteria van actieve landbouwer kunnen een hectarepremie krijgen. TBO's vragen meestal niet zelf de hectarepremie aan voor landbouwgrond die in hun bezit is. Deze wordt aangevraagd door boeren die landbouwgrond van deze organisaties pachten. Deze boeren maken daarbij een afweging hoe deze pachtgronden passen in hun bedrijfsvoering. Voor landbouwgrond bestaat wel een soort van negatief-lijst met daarop zaken als «onverharde landingsbanen voor luchtsport en kinderboederijen». De nationale uitwerking in het NSP is op dit onderdeel nog niet duidelijk.
Boeren zeggen dat sommige verpachters (dit zijn vaak TBO's) de pacht ophogen met de GLB-ontvangsten van de pachter. Daardoor komt het GLB-geld niet bij de actieve agrariërs. Hoe wil de Minister dat gaan voorkomen?
De hectarepremies in het GLB gaan altijd naar de gebruiker van het perceel. Dat is ingeval van verpachte grond de pachter. Dat zal ook in het nieuwe GLB het geval zijn. Het is me bekend dat boeren ervaren dat het subsidie-opbrengend vermogen van de grond wordt verdisconteerd in de pacht. Tevens zijn er gevallen bekend waarbij in de overeenkomst om de grond in gebruik te geven afgesproken wordt dat een gedeelte van de GLB-bijdrage moet worden afgedragen. Het is echter aan betrokken partijen om binnen de grenzen van de pachtwetgeving de overeenkomst vast te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021,28 625, nr. 292 23