Wet van 1 februari 2021, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Documentdatum | 10-02-2021 |
---|---|
Publicatiedatum | 10-02-2021 |
Kenmerk | Stb. 2021, 58 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Wet van 1 februari 2021, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot opneming in de Grondwet van bepalingen inzake het correctief referendum;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Er bestaat grond het hierna in artikel II omschreven voorstel tot verandering in de Grondwet in overweging te nemen.
De Grondwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 81 wordt voor de punt aan het slot ingevoegd «, behoudens de mogelijkheid van een referendum met toepassing van paragraaf 1A».
B
Na paragraaf 1 van hoofdstuk 5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
-
-
-
1.Een voorstel van wet dat door de Staten-Generaal is aangenomen, wordt aan een referendum onder de in artikel 54 bedoelde kiesgerechtigden onderworpen, indien een bij de wet te bepalen aantal kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar heeft gemaakt, een en ander volgens bij of krachtens de wet te stellen regels. De kamers kunnen een voorstel van wet terzake van het vereiste aantal kiesgerechtigden alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
-
-
-
-
2.Aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geen gevolg gegeven, indien de Koning de Staten-Generaal kennis heeft gegeven van zijn besluit waarbij aan het voorstel de bekrachtiging is onthouden.
-
Niet aan een referendum kunnen worden onderworpen:
-
-
-
a.voorstellen van wet inzake het koningschap;
-
-
-
-
b.voorstellen van wet inzake het koninklijk huis;
-
-
-
-
c.voorstellen van wet tot verandering in de Grondwet en voorstellen van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel hiertoe in overweging te nemen;
-
-
-
-
d.voorstellen van wet inzake de belastingen, bedoeld in artikel 104;
-
-
-
-
e.voorstellen van wet inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste en derde lid;
-
-
-
-
f.voorstellen van wet die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;
-
-
-
-
g.voorstellen van wet die strekken tot goedkeuring van verdragen;
-
-
-
-
h.voorstellen van rijkswet.
-
De bekrachtiging van een voorstel van wet kan eerst plaatsvinden nadat over dit voorstel een referendum is gehouden of nadat is komen vast te staan dat daarover geen referendum wordt gehouden.
-
-
-
1.Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het voorstel van wet uitspreekt en deze meerderheid ten minste gelijk is aan een meerderheid van het aantal bij de meest recente verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer uitgebrachte geldige stemmen, vervalt het voorstel van rechtswege.
-
-
-
-
2.Indien bij het referendum niet een meerderheid die ten minste gelijk is aan een meerderheid van het aantal bij de meest recente verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer uitgebrachte geldige stemmen, zich tegen het voorstel van wet uitspreekt, wordt het voorstel terstond bekrachtigd.
-
-
-
-
1.Indien de bekrachtiging van een voorstel van wet geen uitstel kan lijden, kan, mits het voorstel dit bepaalt, de bekrachtiging terstond plaatsvinden nadat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen. Het tot wet geworden voorstel kan overeenkomstig de artikelen 89a en 89b aan een referendum worden onderworpen.
-
-
-
-
2.Indien bij het referendum een meerderheid als bedoeld in artikel 89d, eerste lid, zich tegen de wet uitspreekt, vervalt de wet van rechtswege. De wet regelt de gevolgen hiervan.
-
Alles, wat verder het in deze paragraaf bedoelde referendum betreft, wordt bij de wet geregeld.
C
Na artikel 128 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
-
-
-
1.Bij provinciale onderscheidenlijk gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat besluiten van provinciale staten of de gemeenteraad aan een beslissend referendum worden onderworpen onder de in de artikelen 129 en 130 bedoelde kiesgerechtigden voor provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad, indien een bij provinciale onderscheidenlijk gemeentelijke verordening te bepalen aantal van deze kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar maakt, een en ander volgens bij provinciale onderscheidenlijk gemeentelijke verordening te stellen regels.
-
-
-
-
2.Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het besluit van provinciale staten of de gemeenteraad uitspreekt en deze meerderheid ten minste gelijk is aan een meerderheid van het aantal bij de meest recente verkiezingen van de leden van de provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad uitgebrachte geldige stemmen, vervalt het besluit van rechtswege.
-
D
Na artikel 133 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
-
-
-
1.De besturen van de waterschappen kunnen bij verordening bepalen dat besluiten van deze besturen aan een beslissend referendum worden onderworpen onder de ingezetenen, indien een bij verordening te bepalen aantal van deze ingezetenen daartoe de wens kenbaar maakt, een en ander volgens bij verordening te stellen regels.
-
-
-
-
2.Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het besluit uitspreekt en deze meerderheid een bij wet te bepalen deel omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, vervalt het besluit van rechtswege.
-
E
Er wordt een additioneel artikel toegevoegd, luidende:
De wijziging in artikel 81 alsmede de artikelen 89a tot en met 89f, 128a en 133a treden eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Deze termijn kan bij de wet voor ten hoogste vijf jaren worden verlengd. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de artikelen 89a tot en met 89f anders worden vastgesteld dan voor de artikelen 128a en 133a.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 1 februari 2021
Willem-Alexander
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Uitgegeven de tiende februari 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
XHistnoot histnoot
Kamerstuk 35 129