Nader voorlopig verslag - Voorstel van wet van de leden Raemakers en Van Meenen tot wijziging van de Wet kinderopvang teneinde te bevorderen dat ouders kunnen kiezen tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma

Dit nader voorlopig verslag i is onder nr. K toegevoegd aan wetsvoorstel 35049 - Initiatiefvoorstel voor keuzevrijheid kindercentra bij het wel of niet toelaten van kinderen die niet meedoen met het vaccinatieprogramma i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorstel van wet van de leden Raemakers en Van Meenen tot wijziging van de Wet kinderopvang teneinde te bevorderen dat ouders kunnen kiezen tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma; Nader voorlopig verslag
Document­datum 20-01-2021
Publicatie­datum 20-01-2021
Nummer KST35049K
Kenmerk 35049, nr. K
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2021

Vergaderjaar 2020-

35 049

Voorstel van wet van het lid Van Meenen tot wijziging van de Wet kinderopvang teneinde te bevorderen dat ouders kunnen kiezen tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma

NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1 EN VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT2

Vastgesteld 19 januari 2021

De memorie van antwoord3 van de initiatiefnemers en de brief van de regering met beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen4 geven de commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie danken de initiatiefnemers voor de uitgebreide beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen. De leden hadden daarbij geen vragen gesteld aan de regering. Naar aanleiding van de bij de beantwoording door de regering van de in het voorlopig verslag gestelde vragen meegezonden voorlichting van de Raad van State over de uitwerking van de maatregelen «Voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang»,5 hebben deze leden nu wel enkele vragen aan de regering. Ook willen de leden van de VVD-fractie de voorwaarde-

1    Samenstelling Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Geerdink (VVD), (Van Gurp (GL), Van der Linden (Fractie-Van Pareren), Moonen (D66), vac. (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Berkhout (Fractie-Van Pareren), Raven (OSF).

2    SamenstellingVolksgezondheid, Welzijn en Sport:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Adriaansens (VVD) (voorzitter), Van der Burg (VVD), Van Gurp (GL), Nicolaï (PvdD), Van Pareren (Fractie-Van Pareren) (ondervoorzitter), Prins-Modderaar (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), Hermans (Fractie-Van Pareren) Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Pouw-Verweij (Fractie-Van Pareren), Baljeu (Fractie-Otten), Raven (OSF).

3    Kamerstukken I 2020/2021,35 049, I.

4    Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J.

5    Kamerstukken I 2020/2021, 35 049, J, bijlage (voorlichting Raad van State d.d. 5 maart 2020 No. W13.19.0401/III/Vo).

kst-35049-K ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021

lijke toegang tot voorzieningen, op basis van het al dan niet gevaccineerd zijn, in een breder perspectief aan de orde stellen, dit in het licht van de COVID-pandemie.

De leden van de CDA-fractie danken de initiatiefnemers en de regering voor de beantwoording van de vragen, zoals gesteld in het voorlopig verslag. De ontvangen memorie van antwoord van de initiatiefnemers, alsook de beantwoording van de regering met daarbij de voorlichting van de Raad van State van 5 maart 2020 leiden bij deze leden tot diverse aanvullende en ook enkele nieuwe vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk danken de initiatiefnemers en de regering voor de antwoorden op de in het voorlopig verslag gestelde vragen. Deze leden spreken voorts ook dank uit aan de regering voor het toesturen van de lezenswaardige voorlichting van de Raad van State betreffende vaccinatie in de kinderopvang. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van deze fracties nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie danken de initiatiefnemers voor de memorie van antwoord en de regering voor de reactie op de het voorlopig verslag gestelde vragen. Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen aan de initiatiefnemers en aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord van de initiatiefnemers en van de brief met beantwoording door de regering. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie danken de initiatiefnemers en de regering voor de beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen. Zij hebben nog enkele additionele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van haar vragen door de initiatiefnemers, en ook van de beantwoording door de regering. Het verschil in benadering roept nog wel vervolgvragen op, evenals de situatie rond het algemene vraagstuk van verplichting tot vaccinatie.

Vragen van de leden van de VVD-fractie:

Vragen aan de regering:

De Commissie kinderopvang en vaccinatie (commissie-Vermeij)1 stelt dat de vaccinatiegraad in de kern een publieke taak betreft, namelijk de volksgezondheid en dat dit vraagt om een normstellende overheid die uitdraagt dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma de norm is en die afhankelijk van de hoogte van de vaccinatiegraad bepaalde maatregelen treft. In de brief van de regering met de beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen2 lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering dit uitgangspunt onderschrijft. Voor het «rode scenario», waarbij de vaccinatiegraad is gedaald tot onder een door de overheid vastgestelde kritieke ondergrens, adviseert de commissie-Vermeij deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma als voorwaarde te stellen voor toegang tot de kinderopvang en de wetgeving die hiervoor nodig is al in voorbereiding te nemen. Inmiddels is ook de door de regering gevraagde voorlichting van de Raad van State ontvangen. De regering geeft echter aan geen prioriteit te kunnen geven aan de verdere uitwerking van de voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang, als gevolg van onder andere de extra werkzaamheden rond COVID-19. Alhoewel de leden van de VVD-fractie hiervoor begrip willen tonen, roept dit ook de vraag op of dit verstandig is. Zo ligt de vaccinatiegraad voor BMR (2019: 93,6%), ondanks aanvullende maatregelen nog steeds onder de door de WHO gestelde ondergrens van 95%. Is er naar het oordeel van de regering niet nog steeds sprake van het rode scenario, waarvoor de regering geacht wordt maatregelen te treffen om de groepsimmuniteit te verzekeren? En - zo lezen deze leden ook in de door de regering gevraagde voorlichting van de Raad van State - een verplichting tot vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de kinderopvang van kracht moet worden?

De Raad van State stelt ook dat met het oog op de effectiviteit van de regeling zo min mogelijk uitzonderingen moeten worden gemaakt. Alleen een uitzondering op medische gronden en voor personen die de ziekte al hebben gehad en dus niet meer geïnfecteerd kunnen worden ligt voor de hand, aldus de Raad van State.3 De Raad van State kent namelijk veel waarde toe aan de bescherming van de volksgezondheid als algemeen belang en ziet hierin een rechtvaardiging voor mogelijke inbreuken op verschillende vrijheidsrechten en gelijkheidsnormen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om hierop te reflecteren met name ook op wat dit betekent voor het beroep op vrijstelling op basis van levensbeschouwelijke gronden.

Vragen in het licht van COVID-19:

De leden van de VVD-fractie vinden het vooruitschuiven van de uitwerking van voorwaardelijke toegang mede onverstandig omdat ook in het kader van COVID-19 duidelijkheid gewenst is. De regering geeft aan niet voornemens te zijn een algemene vaccinatieplicht in te voeren; niet voor het Rijksvaccinatieprogramma en ook niet voor de griepvaccinatie en de COVlD-19-vaccinatie.

De vraag is of dit standpunt in de internationale context van de pandemie houdbaar zal zijn en of in dit kader niet ten minste moet worden nagedacht over de minder vergaande maatregel van voorwaardelijke toegang, mede omdat dit bewezen de vaccinatiebereidheid vergroot. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering welke plannen worden uitgewerkt voor de situatie waarin de vereiste vaccinatiegraad om de COVID-19-pandemie te bestrijden in Nederland niet wordt gehaald.

Voor COVID-19 wordt op dit moment een vaccinatiegraad van 70% genoemd dat moet worden bereikt voor groepsimmuniteit. Maar wat nu als dit voor de veel besmettelijkere variant op bijvoorbeeld 95% ligt? Heeft de regering een scenario klaarliggen over hoe zo'n hoge vaccinatiegraad wordt bereikt, ervan uitgaande dat voorlichting alleen onvoldoende is?

Los van de vraag hoe groepsimmuniteit wordt bereikt, doen zich ook op individueel niveau vragen voor vergelijkbaar met die van de kinderopvang en de deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma.

Bijvoorbeeld: mag iemand met een kwetsbare gezondheid ter bescherming van de eigen gezondheid straks van zijn kapper een vaccinatiebewijs vragen? Mogen restaurants, hotels, festivalorganisaties, werkgevers, vliegmaatschappijen, landen etc. een vaccinatiebewijs vragen om iemand toe te laten?

Kan de regering deze vragen beantwoorden en daarbij ook de maatregelen betrekken die andere (EU-)landen voornemens zijn te nemen en die gevolgen hebben voor Nederlanders? Van een aantal van deze landen is immers bekend dat zij in het belang van de volksgezondheid voor bepaalde infectieziektes reeds een vaccinatieplicht hebben of hieraan voorwaarden verbinden.

Vragen van de leden van de CDA-fractie:

Vragen aan de initiatiefnemers:

De leden van de CDA-fractie constateren de volgende punten. De initiatiefnemers hebben aangegeven dat de dalende vaccinatiegraad aanleiding is voor zorgen voor de gezondheid van kinderen, die wel gevaccineerd zijn. Tevens geven zij aan dat ouders recht hebben op transparantie of kinderopvangorganisaties wel of niet een vaccinatiebeleid voeren waarbij men geen (of een beperkt aantal) kinderen opneemt die niet gevaccineerd zijn. Het primaire doel is - zo stellen de initiatiefnemers - transparantie voor de ouders. Uit de beantwoording door de regering blijkt dat dankzij een speciaal programma «verder met vaccineren» de vaccinatiegraad zich positief ontwikkelt: begin 2020 reeds 94% en de verwachting wordt uitgesproken dat in 2020 de vaccinatie zo goed als hersteld is.

Naar aanleiding van deze punten vragen de leden van de CDA-fractie zich af in hoeverre er in dit wetsvoorstel sprake is van proportionaliteit en subsidiariteit, nu de aanleiding tot dit wetsvoorstel, te weten een hogere vaccinatiegraad, dankzij deze minder ingrijpende maatregelen wordt gerealiseerd. Graag een reactie.

Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen de overweging dat het verhogen van de vaccinatiegraad meer doelmatig is dan onderhavig wetsvoorstel omdat een veilige vaccinatiegraad beter mogelijke infectiehaarden voorkomt dan een toegangsbeleid, waarbij in sommige regio's de groepsimmuniteit niet meer actief is omdat diverse kinderen, niet gevaccineerd en dus niet toegelaten, bij elkaar op een kinderopvang samenkomen, die deze kinderen wel wil ontvangen.

De initiatiefnemers geven aan dat in dit wetsvoorstel slechts sprake is van een «indirect onderscheid». Echter dit indirect onderscheid leidt wel tot direct onderscheid, namelijk wel of geen toegang tot de kinderopvang.

Het primaire doel van het voorliggende wetsvoorstel is transparantie. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een onderbouwing waarom het primaire doel van het wetsvoorstel « transparantie» van een zo groot belang is dat daarmee onder andere het recht op lichamelijke integriteit, godsdienst- en opvoedingsvrijheid en het recht op gelijke behandeling in deze achtergesteld worden.

Uit de diverse onderzoeken blijkt dat de vaccinatiegraad op een kinderopvang slechts een beperkte rol speelt in de bescherming van de kinderen. Ook vanuit dat perspectief hebben de leden van de CDA-fractie de vraag of het wetsvoorstel dan proportioneel en subsidiair is. Daarenboven, geeft dit ouders niet ten onrechte een gevoel van veiligheid?

In de memorie van antwoord bij dit wetsvoorstel geven de initiatiefnemers aan dat deze wet de kinderopvangcentra, die een dergelijk beleid willen voeren, juridische steun geeft.4 Het College van de Rechten van de Mens geeft aan dat ouders die bezwaar willen maken tegen dit onderscheid nog steeds een toetsing kunnen vragen op grond van artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling. Graag verzoeken de leden van de CDA-fractie om een reactie in deze.

Het voorliggende wetsvoorstel houdt ook in dat medewerkers moeten aantonen of zij wel of niet gevaccineerd zijn. Er is voor de medewerkers dan ook geen sprake van vrijwilligheid. Immers als de medewerker geen toestemming geeft, voldoet hij of zij daarmee niet aan de in het wetsvoorstel voorgestelde transparantie. De medewerker heeft immers geen echte keuze. Hoe verhoudt deze situatie zich tot de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat gebeurt er als een medewerker weigert? Welke consequenties heeft een weigering of «niet-gevaccineerd zijn» voor een medewerker die al jaren bij een kinderopvang werkt?

De implementatie van dit wetsvoorstel vergt een betrouwbare en veilige opslag van persoonlijke gegevens en dus van gevoelige informatie. Zowel als het om de kinderen gaat, immers de kinderen moeten - als zij 14 maanden oud zijn - gevaccineerd worden. Een nieuw Nationaal Register is daarbij noodzakelijk. Kunnen de initiatiefnemers inzicht geven in de daarmee gepaard gaande kosten, bemensing en administratieve regeldruk?

Vragen in het licht van COVID-19:

Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid aan private partijen, in dit geval de kinderopvang, om te vragen of een kind wel of niet gevaccineerd is, waarbij niet-gevaccineerde kinderen kunnen worden geweigerd. Momenteel is er ook gestart met de vaccinatie tegen het Covid19 virus. Een zeer besmettelijk virus met grote consequenties voor het individu en voor de volksgezondheid. De denklijn van dit wetsvoorstel doortrekkend, is het private partijen straks geoorloofd om werknemers, bezoekers e.a. te vragen hun vaccinatiebewijs te tonen? Graag een reflectie in deze.

Vraag aan de regering:

Genoemd wetsvoorstel biedt aan private partijen, in dit specifieke geval de kinderopvang-organisaties, de mogelijkheid om in het kader van transparantie de kinderopvang de mogelijkheid te bieden een beleid te voeren waarbij alleen gevaccineerde kinderen en medewerkers welkom zijn. Momenteel is er ook gestart met de vaccinatie tegen het Covid-19 virus. Een zeer besmettelijk virus met grote consequenties voor het individu en de volksgezondheid maar ook voor het psychologisch, sociaal en economisch welbevinden in en van onze samenleving. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe de regering dit wetsvoorstel beziet mocht deze wet worden aangenomen. Beschouwt de regering dit wetsvoorstel als een precedent; met andere woorden is het private partijen straks geoorloofd om werknemers, bezoekers e.a. te vragen hun vaccinatiebewijs te tonen alvorens zij toegang krijgen tot kantoor en/of een specifieke ruimte / evenement etc. Zo ja, waarom wel? Zo neen, waarom niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk:

Vragen aan de initiatiefnemers:

De Raad van State merkt in de voorlichting aan de regering op dat bescherming van de veiligheid van kinderen op de kinderopvang niet als primaire doelstelling kan worden aangedragen voor een regeling waarin deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma als voorwaarde wordt gesteld voor toegang tot de kinderopvang.5 De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie willen de initiatiefnemers nogmaals vragen waarom zij hun wetsvoorstel proportioneel vinden. In antwoord op vragen van de SP-fractie geven zij aan dat het primaire doel van het wetsvoorstel is om ouders het recht te geven een geïnformeerde keuze te maken voor een kinderdagcentrum. Dat zou pleiten voor een wetsvoorstel waarin ouders gevraagd wordt om aan te geven of kinderen gevaccineerd zijn en niet voor een wetsvoorstel met een toelatingsbeleid. De aan het woord zijnde leden verzoeken de initiatiefnemers om een reactie op dit punt.

De initiatiefnemers gaan er vanuit dat ouders die - om wat voor reden dan ook - ervoor kiezen om hun kinderen niet te laten inenten terecht kunnen in andere kinderdagcentra en/of bij gastouderopvang. Waaruit blijkt volgens de initiatiefnemers of deze voorzieningen in voldoende mate beschikbaar zijn? Onderkennen de initiatiefnemers het gevaar, waar ook de regering op wijst, van het volksgezondheidsrisico dat hiermee gepaard gaat, omdat de kans dan groter is dat op dergelijke plaatsen de vaccinatie-graad te laag is om de benodigde bescherming te bieden? En wat is hun reactie op het standpunt van de regering dat dit op andere plekken waar kinderen elkaar treffen als speeltuinen, sportactiviteiten tot een verhoogde kans op besmettingen zou kunnen leiden?

In de beantwoording op vragen die de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben gesteld geven de initiatiefnemers aan dat «de juridische onderbouwing van het voorliggende wetsvoorstel in gelijke mate toereikend is voor alle in het rijksvaccinatieprogramma opgenomen vaccinaties». Nog los van de vraag of de onderbouwing de subsidiariteit en proportionaliteit van het wetsvoorstel toereikend is, concluderen de aan het woord zijnde leden dat de initiatiefnemers van mening zijn dat private organisaties wettelijk verankerde selectiemogelijkheden moeten krijgen om mensen te weigeren die niet deelnemen aan onderdelen van het rijksvaccinatieprogramma. Hebben de aan het woord zijnde leden dit goed begrepen? Zo nee, waarom zou het dan gerechtvaardigd zijn om dit wel toe te passen op het vaccineren voor mazelen en niet voor COVID-19, een binnen de wet Publieke gezondheid als categorie A-ziekte aangemerkte besmetting, zo vragen deze leden.

Op de vraag van deze leden naar de discrepantie tussen dit voorstel en de vergaande restricties die gesteld zijn aan de Coronamelder-applicatie antwoorden de initiatiefnemers dat zij die niet zien.6 Deze leden vragen daarom een reflectie op de vergelijkingspunten in onderstaande tabel en vragen hoe de initiatiefnemers het feit beoordelen dat in de parlementaire behandeling zeer strikte regels werden geëist om misbruik en schending van de persoonlijke levenssfeer te voorkomen in het ene geval terwijl zij verwachten dat dat in het andere geval wordt nagelaten.

 

Coronamelder

Initiatiefvoorstel

Informatie over het geïnstalleerd hebben van de applicatie

Informatie over medische hoedanigheid (vaccinatie)

Applicatie heeft publieke gezondheid als primair doel

Voorstel heeft keuzevrijheid ouders als primair doel

Verbod om daarnaar te vragen

Toegestaan om daarnaar te vragen

Verbod om consequenties zoals toegang weigeren te verbinden aan niet verschaffen van de informatie

Toegestaan om consequenties zoals toegang weigeren te verbinden aan niet verschaffen van de informatie

De initiatiefnemers stellen in antwoord op vragen van deze Kamer dat het doel is dat de doelstelling van de bevordering van de volksgezondheid is toegevoegd. Op dit punt lijken de initiatiefnemers ook in de beantwoording van de vragen ambivalent te blijven en ook in het gewijzigd voorstel van wet7 8 is enkel de keuzevrijheid van ouders als doel geformuleerd. Klopt het dat inderdaad alleen die keuzevrijheid (transparantie) het primaire doel is en dat de proportionaliteitsbezwaren van de Raad van State derhalve nog overeind staan? Waaruit blijkt dat het toevoegen van de volksgezondheidsdoelstelling meer is dan een cosmetische poging om bezwaren weg te nemen? Wanneer de volksgezondheid volgens de initiatiefnemers wel een substantieel doel is, verzoeken deze leden om een analyse van de doeltreffendheid en proportionaliteit van het voorstel. Welke verbetering van de volksgezondheid wordt met dit voorstel nagestreefd en in welke mate zal dit voorstel effectief zijn?

De regering stelt dat er hard gewerkt wordt aan het verhogen van de vaccinatiegraad en dat daarin ook weer een stijgende lijn te zien is. Hoe duiden de initiatiefnemers in dat kader de noodzaak van het wetsvoorstel als volgens de regering de gewenste vaccinatiegraad al weer in zicht is?

Vragen aan de regering:

De regering schrijft dat de vaccinatiegraad voor mazelen in 2019 weer hoger was dan in 2018 en dat bijna 95% van de kinderen gevaccineerd zijn. De regering schrijft dat «de achterstand bij het vaststellen van de definitieve vaccinatiegraad 2020 zo goed als volledig is hersteld».'13 Wat bedoelt de regering met deze zin? De aan het woord zijnde leden vragen zich af of de regering nu zicht heeft op de huidige vaccinatiegraad voor wat betreft de mazelen en hoe hoog die is. Hoe wordt de vaccinatiegraad gemonitord voor wat betreft aard en frequentie? Verder schrijft de regering dat dit «uiteraard wel afhankelijk van de verdere verloop van COVID-19 dit najaar» is. Wat wordt met deze zin bedoeld? Betekent dit dat de mogelijkheden van ouders om hun kinderen te kunnen vaccineren voor mazelen door de coronapandemie onder druk is komen te staan? En wat betekent dit voor de bescherming van kinderen tegen mazelen? Verder lezen de aan het woord zijnde leden dat de regering geen prioriteit geeft aan het formuleren van wat de minimale vaccinatiegraad is. Waarom niet vragen zij zich af?

De regering schrijft klip en klaar tegen het initiatiefwetsvoorstel te zijn. Ze vindt dit wetsvoorstel niet proportioneel. De regering geeft aan erop tegen te zijn dat de maatschappelijke discussie over de vaccinatiegraad met dit voorstel verplaatst wordt van het publieke domein naar de kinderopvangorganisaties. Bovendien leidt het wetsvoorstel tot het risico op clustering van kinderen die niet gevaccineerd zijn, waardoor de infectierisico's groter kunnen worden. Mede in het licht van het belang dat de regering hecht aan keuzevrijheid op het gebied van vaccinatie zouden de aan het woord zijnde leden verwachten dat de regering juist nu alles in het werk zou stellen om de vaccinatiegraad van kinderen zo hoog te krijgen dat het initiatiefwetsvoorstel dat nu voorligt overbodig is. Graag een reactie van de regering op de aanpak die nu gekozen is.

Vragen in het licht van COVID-19:

In de NRC van 5 januari 2021 staat een artikel getiteld «Welke «coronapri-vileges» kunnen gevaccineerden krijgen?».9 De vraag die daarin opgeworpen wordt is welke ruimte private ondernemingen krijgen om niet tegen COVID-19 gevaccineerde mensen te weigeren. Advocaat Bertens wordt aangehaald die overeenkomsten ziet met het onderhavige wetsvoorstel. Zien de initiatiefnemers en de regering deze vergelijking ook? Zo ja, welke consequenties willen zij hier aan verbinden? Zo niet, waarom niet?

Vragen van de leden van de D66-fractie:

Vraag aan de initiatiefnemers:

Hebben de initiatiefnemers kennisgenomen van de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de aanbevelingen van de Commissie-Vermeij, zo vragen de leden van de D66-fractie. Welke lessen trekken de initiatiefnemers daaruit voor wat betreft het onderhavige wetsvoorstel?

Vragen aan de regering:

De regering merkt op10 dat er uit bestaande jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat artikel 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) gericht is op het recht op transparantie over het toelatingsbeleid op vaccinatiebasis van kindercentra, kennelijk simpelweg omdat die jurisprudentie niet bestaat. Is het in juridische vraagstukken altijd zo, dat alleen een interpretatie die heeft geleid tot jurisprudentie als juist kan worden beschouwd, zo vragen de leden van de D66-fractie. Kunnen ook de juridische doctrine en - in geval van verdragen als het onderhavige VN-verdrag - opinies van deskundigen van (groot) belang zijn voor de interpretatie van verdragsbepalingen? Ligt het niet in de aard van grondrechtelijke bepalingen en verdragen dat zij ruim moeten worden uitgelegd en de beperkingsmogelijkheden juist eng? Is de regering van mening dat het onjuist zou zijn om in dit geval de mening van het VN-Kinderrechtencomité te volgen, dat de overheid een zorgplicht heeft om ouders te informeren over factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van hun kind en om te bewerkstelligen dat ouders geïnformeerde keuzes kunnen maken rondom de gezondheid van hun kind? Zou een dergelijke zorgplicht ook los van artikel 24 IVRK niet een goede zaak zijn? En zou die zorg niet ook een maatregel kunnen zijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet?

De regering merkt voorts op11 dat de toelichting bij de nota van wijziging onvoldoende voorziet in de afweging tussen het belang van bescherming van de gezondheid en het hier in het geding zijnde godsdienstige of levensbeschouwelijke belang. Is het noodzakelijk dat die afweging is opgenomen in de toelichting op een nota van wijziging, wanneer die nota van wijziging beoogt iets buiten twijfel te stellen dat al in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is onderbouwd? Heeft de regering kennisgenomen van de reactie van de initiatiefnemers op de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State aan de Eerste Kamer?12 Is de regering van mening dat, gelet op wat in die reactie wordt geciteerd uit de memorie van toelichting en uit de nota naar aanleiding van het verslag en wat in die reactie en in de memorie van antwoord nog daaraan is toegevoegd, plus al hetgeen al eerder door de Afdeling advisering en in de schriftelijke en de mondelinge behandeling door de Tweede Kamer naar voren is gebracht, nu voldoende aandacht is geschonken aan alle relevante aspecten om het voor de wetgever mogelijk te maken een eindoordeel over de proportionaliteitstoets uit te spreken? Zo nee, welke aspecten mist de regering dan nog?

De regering lijkt van mening dat er na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel nog steeds ruimte blijft voor de rechter om in individuele gevallen een afweging te maken tussen de noodzaak en de in het geding zijnde belangen. Kan de regering dat nader onderbouwen? Wil de regering in het antwoord artikel 120 van de Grondwet betrekken? Is het niet zo dat de rechter een wet alleen buiten toepassing kan laten, indien toepassing daarvan niet verenigbaar is met een voor eenieder verbindende bepaling van een verdrag? Welke verdragsbepaling zou dat in dit geval kunnen zijn? Wil de regering daarbij ook de jurisprudentie betrekken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de «margin of appreciation» die aan de lidstaten pleegt te worden gelaten?

De regering beantwoordt een vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie over de proportionaliteit van het wetsvoorstel met de opmerking dat zij het onwenselijk vindt dat de maatschappelijke discussie over vaccinatiegraad wordt verplaatst van het publieke domein naar de kinderopvangorganisaties.13 Kan de regering dat nader toelichten? Impliceert dit dat de regering alleen overheidsvoorlichting een geëigend middel vindt om burgers ertoe te brengen hun kinderen te laten vaccineren? Wat bedoelt de regering in dit verband met «een verdere verharding van de discussie»? Heeft de regering aanwijzingen dat het voorliggende wetsvoorstel daar al toe heeft geleid? En voor zover al sprake is van een verharding van de discussie over vaccinaties in het algemeen, kunnen overheidsbeleid, overheidsbesluiten en overheidsvoorlichting niet net zo goed geleid hebben tot die verharding van de discussie? En ten slotte: zou een scherpere of intensievere discussie niet juist kunnen leiden tot waar het om gaat: een hogere vaccinatiegraad? Waarom zou een maatschappelijke discussie per se leiden tot een lagere vaccinatiegraad?

Vraag in het licht van COVID-19:

Is het redelijkerwijs denkbaar dat een vaccinatie tegen COVID-19 opgenomen wordt in het rijksvaccinatieprogramma voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar, zo vragen de leden van de D66-fractie. Zo ja, aan welke criteria en procedures moet daarvoor worden voldaan? Is er daarbij ook sprake van een zekere «wachttijd» voor nieuwe vaccins, waarin kan worden beoordeeld of zich geen bezwaarlijke bijwerkingen voordoen, in het bijzonder voor kinderen?

Vragen van de leden van de SP-fractie:

Vragen aan de initiatiefnemers:

In het voorlopig verslag was de initiatiefnemers onder meer gevraagd hoe zal worden omgegaan met kinderen die om medische redenen (nog) niet zijn ingeënt. Soms is er reden om de inenting in een ander tempo te laten verlopen, bijvoorbeeld door vroege ziekte of door kwetsbaarheid van de kinderen; dat is overigens niet hetzelfde als om medische redenen niet te laten vaccineren. Achten de initiatiefnemers het onmogelijk dat met deze wet in de hand het kind de toegang ontzegt kan worden tot dat het inentingsbewijs getoond kan worden, zo vragen de leden van de SP-fractie. De initiatiefnemers zeggen dat dit past binnen het wetsvoorstel omdat de weigering van kinderen die niet gevaccineerd zijn kan «voor zover medische redenen daaraan niet aantoonbaar in de weg staan».''Wat zijn dan «aantoonbare in de weg staande medische redenen» en hoe moeten deze worden «aangetoond»? Waar staat dit in het voorliggende wetsvoorstel?

Op de vraag van de leden van de SP-fractie wat de doelstelling is van het wetsvoorstel antwoordden de initiatiefnemers het volgende: «Het wetsvoorstel heeft primair als doel om invulling te geven aan het recht van ouders om geïnformeerde keuzes kunnen maken omtrent de gezondheid van hun kind, in het bijzonder bij de keuze van een kindercentrum. Dat wordt bereikt doordat erin wordt geregeld dat kindercentra een toelatingsbeleid mogen voeren waarin in beginsel alleen gevaccineerde kinderen worden opgenomen en dat uit het register kinderopvang gaat blijken welke kindercentra zo'n beleid voeren.»14 15

Betekent dit dat het omgekeerde ook waar is, zo vragen de leden van de SP-fractie, namelijk dat er invulling gegeven wordt aan het recht van ouders om geïnformeerd keuzes te maken omtrent de gezondheid van hun kind, in het bijzonder in de keuze van een kindercentrum waar niet gevaccineerd is? En creëren de initiatiefnemers daarmee niet juist nieuwe brandhaarden omdat dit nu een unique selling point kan zijn voor de kinderopvang? Hoe oordelen de initiatiefnemers over de kritiek die hierover is geuit door artsen? Ook de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) heeft aangegeven geen voorstander te zijn. Zij vrezen schijnveiligheid omdat het wetsvoorstel een groot circuit niet bedient; immers lang niet alle kinderen onder de 14 maanden gaan naar de opvang, zo geven de leden aan. Hoe oordelen de indieners over deze kritiek?

Het lijkt de initiatiefnemers alleen om te doen een regeling te maken waarin helder wordt waar wel of geen vaccinatiegraad is bereikt, daarbij overigens een bepaalde vaccinatiegrens loslatend. Dat blijkt uit het antwoord op vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie over de brandhaarden. Dat antwoord luidt: «De initiatiefnemers wijzen er allereerst op, dat overal waar veel kinderen bij elkaar zijn het risico op het ontstaan van brandhaarden van infectieziektes bestaat, niet alleen op kindercentra, maar ook op scholen. Dat zal zo blijven zo lang de vaccina-tiegraad niet in de gehele samenleving is gestegen tot het vereiste niveau van 95%. Wat het wetsvoorstel beoogt, is voor de ouders inzichtelijk te maken op welke kindercentra een relatief kleiner en een relatief groter risico bestaat. Dat onderscheid ontstaat niet door het wetsvoorstel, maar is er ook nu al, zowel op kindercentra als op scholen.»16

Is het niet zo dat dit risico alleen bestaat daar waar de vaccinatiegraad onvoldoende is, zo vragen de leden van de SP-fractie. En is de essentie niet dat we het vereiste niveau terug moeten halen? Waarom hebben de initiatiefnemers niet ingezet op het behalen van die graad, maar hun energie gestoken in het duidelijk maken waar die brandhaarden zouden kunnen ontstaan?

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie:

Vragen aan de initiatiefnemers:

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van antwoord, de voorlichting op verzoek van de regering van de Raad van State en in de brief van de regering met beantwoording van de in het voorlopig verslag gestelde vragen het volgende:

  • 1) 
    Kinderopvang Berend Botje heeft met succes hun vaccinatieplicht ingevoerd zonder dat zij de backing van een wet è la de initiatiefwet hebben.
  • 2) 
    De Raad van State geeft expliciet aan dat kinderopvangcentra private ondernemingen zijn die geen expliciete wettelijke bevoegdheid nodig hebben voor het formuleren van een toelatingsbeleid.
  • 3) 
    Het College van de Rechten van de Mens geeft expliciet aan dat het wetsvoorstel niets veranderd aan de bevoegdheid van het College om een weigering van een individueel kindercentrum om kinderen toe te laten die niet deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma, te toetsen aan artikel 7 van Algemene wet gelijke behandeling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers of zij in het licht van deze gegevens kunnen duiden wat de meerwaarde van het initiatiefwetsvoorstel is.

Daar komt het volgende bij. Het voorbeeld van Berend Botje laat zien dat een zorgvuldig proces - keukentafelgesprekken met ouders wier kinderen niet of gedeeltelijk gevaccineerd zijn - tot positieve resultaten leidt: de meeste kinderen zijn gevaccineerd en slechts in een enkel geval zijn de kinderen van de opvang gehaald. De aan het woord zijnde leden vragen de initiatiefnemers of deze benadering niet de voorkeur verdient boven wetgeving, mede gezien het onderzoek van het Nivel en Amsterdam UMC dat aangeeft dat verplichtende maatregelen minder goed werken.

Vragen aan de regering:

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering bereid is om met de koepels en/of organisaties van kinderverblijven in gesprek wil gaan om

  • a) 
    aan te geven dat een wettelijke bevoegdheid niet nodig is;
  • b) 
    een wettelijke bevoegdheid niet voorkomt dat er getoetst wordt aan de Algemene wet gelijke behandeling; en,
  • c) 
    dat een zorgvuldige dialoog met ouders - met als voorbeeld kinderopvang Berend Botje - naar verwachting het probleem geheel of grotendeels zal oplossen.

Het kabinet heeft in relatie tot het rapport van de Commissie-Vermeij nadere voorlichting van de Raad van State gevraagd. De Raad adviseert in het geval van het «rode scenario» een verplichting tot vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de kinderopvang. De Raad geeft aan dat een commissie van deskundigen de Minister moet adviseren wanneer de kritieke grens zich aandient. Tevens wordt geadviseerd dat de Minister dan via een ministeriële regeling concrete invulling aan die kritieke grens zou kunnen geven. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een appreciatie van de regering met betrekking tot deze adviezen van de Raad van State.

Vragen aan zowel de initiatiefnemers als de regering:

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen gesteld over de risico's van brandhaarden. De initiatiefnemers hebben geantwoord dat het risico van brandhaarden altijd aanwezig zal blijven zolang de vaccinatiegraad niet is gestegen tot 95%. De aan het woord zijnde leden onderschrijven deze algemene uitspraak. Ook is terecht gesteld dat er nu reeds clustering aanwezig is. Maar, zo vragen de aan het woord zijnde leden, kan de initiatiefwet niet leiden tot een ongewenste versterking van die clustering? De achtergrond van hun vraag is dat het fenomeen van «niet vaccineren» verschillende achtergronden kent: religieuze en levensbeschouwelijke overwegingen, desinformatie (anti-vaxers), opleidingsniveau en migratieachtergrond. Op nationaal niveau zijn religie en levensbeschouwing wel degelijk «geclusterd» (o.a. Biblebelt, antroposofisch onderwijs) en op lokaal niveau zijn opleidingsniveau en migratieachtergrond ook «geclusterd». Kunnen zowel de initiatiefnemers als de regering aangeven of zij verwachten dat de invoering van deze initiatiefwet al dan niet leidt tot het ongewenste neveneffect van de versterking van het effect van clustering. En welke argumentatie hebben zij om hun verwachting te onderbouwen?

Vragen van de leden van de SGP-fractie:

Vragen aan de initiatiefnemers:

De leden van de SGP-fractie vragen nogmaals aan de initiatiefnemers in te gaan op de inperking van de mogelijkheid voor burgers om zich te beroepen op de rechter en/of de Algemene wet gelijke behandeling, en derhalve op het College voor de Rechten van de Mens.

  • • 
    Om welke redenen achten de initiatiefnemers deze vergaande inperking van de grondwettelijke vrijheden van burgers legitiem, proportioneel en subsidiair?
  • • 
    Hoe reageren de initiatiefnemers op de interpretatie van de regering dat er op basis van het wetsvoorstel onvoldoende objectieve rechtvaardiging is voor afwijking van de Algemene wet gelijke behandeling, en welke conclusie verbinden zij daaraan?

Vragen aan zowel de initiatiefnemers als de regering:

Het initiatiefwetsvoorstel komt door de huidige ontwikkelingen rond de COVID-19-pandemie en de bestrijding daarvan in een ander licht te staan. Ten aanzien van het algemene vraagstuk van verplichte vaccinatie hebben de leden van de SGP-fractie de volgende vragen, zowel aan de indieners als aan de regering.

  • • 
    Hoe verhoudt het voorliggende initiatiefwetsvoorstel zich tot de huidige discussie over het al dan niet verplicht stellen van coronavacci-natie, en welke consequenties kan de invoering van dit wetsvoorstel hierop hebben?
  • • 
    Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de vraag hoe het initiatiefwetsvoorstel zich verhoudt tot een meerderheid in de Tweede Kamer die ten aanzien van vaccinatie tegen COVID-19 heeft uitgesproken dat er op geen enkele wijze sprake mag zijn van drang of dwang?17

De leden van de commissies zien de antwoorden van de initiatiefnemers en van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen drie weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Sent

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Adriaansens

De griffier voor dit verslag,

Van Dooren

Eerste Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 049, K 13

1

   Rapport Prikken voor elkaar van de Commissie Kinderopvang en vaccinatie (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 31 322/32 793, nr. 398).

2

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, p. 5

3

Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, bijlage, p. 1.

4

Kamerstukken I 2020/2021,35 049, I, p. 4.

5

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, bijlage, p. 1.

6

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, I, p. 10.

7

   Kamerstukken I 2019/2020, 35 049, A.

8

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, p. 2-3.

9

   https://www.nrc.nl/nieuws/2021/01/05/wel-met-de-trein-maar-geen-toegang-tot-het-festival.

10

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, p. 2.

11

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, p. 4.

12

   Kamerstukken I 2019/2020, 35 049, G.

13

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, J, p. 5.

14

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, I, p. 9.

15

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, I, p. 3.

16

   Kamerstukken I 2020/2021,35 049, I, p. 4.

17

Kamerstukken II 2020/2021, 25 295, nr. 676 (Motie-Azarkan).


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.