Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen - Voorstel van wet van de leden Bergkamp, Özütok en Van den Hul houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. G toegevoegd aan wetsvoorstel 32411 - Initiatiefvoorstel Toevoeging aan de Grondwet van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond (Grondwetswijziging, eerste lezing) i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van wet van de leden Bergkamp, Özütok en Van den Hul houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond; Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een reactie op in het nader voorlopig verslag gestelde vragen |
---|---|
Documentdatum | 07-01-2021 |
Publicatiedatum | 07-01-2021 |
Nummer | KST32411G |
Kenmerk | 32411, nr. G |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
2021
Vergaderjaar 2020-
32 411
Voorstel van wet van de leden Bergkamp, Özütok en Van den Hul houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 december 2020
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de nadere vragen die de leden van de fractie van de ChristenUnie mij hebben gesteld.
Allereerst is mij gevraagd of de klassieke interpretatie van de verticale c.q. horizontale werking van artikel 1 van de Grondwet ongewijzigd blijft bij toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als nieuwe non-discri-minatiegronden. Die vraag kan ik bevestigend beantwoorden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vervolgens vragen gesteld naar aanleiding van mijn uitspraak tijdens het debat in de Tweede Kamer over de bescherming die aan expliciet genoemde non-discrimi-natiegronden toekomt. Ik deel de conclusie van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat de Commissie rechtsgevolgen non-discrimi-natiegronden artikel 1 van de Grondwet drie soorten rechtsbescherming onderscheidt: rechtsbescherming tegen de wetgever, maatschappelijke rechtsbescherming en rechtsbescherming door de rechter en ik deel de conclusie van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat aan het expliciet benoemen van non-discriminatiegronden voor wat betreft de rechtsbescherming tegen de wetgever en de maatschappelijke rechtsbescherming in juridische zin betekenis toekomt.
Ten aanzien van de gevolgen van het expliciet benoemen van non-discriminatiegronden voor de rechtsbescherming door de rechter deel ik de conclusie dat daaruit niet per definitie volgt dat aan expliciet benoemde gronden een grotere rechtsbescherming toekomt, maar dat in individuele gevallen rechters hieraan wel enig belang kunnen toekennen. Ik onderschrijf het standpunt van de Commissie rechtsgevolgen artikel 1 van de Grondwet dat de rechter elke zaak op eigen merites beoordeelt en zich meer laat leiden door de materiële ernst van de discriminatoire kst-32411-G ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020
handeling of uiting dan de vraag of de grond in artikel 1 Grondwet staat opgenomen.
Ten slotte hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie mij gevraagd in te gaan op het gevaar dat opname van extra gronden in artikel 1 van de Grondwet een inflatoire werking zou kunnen hebben op de werking van het huidige grondwetsartikel. Voor wat betreft opname van de gronden seksuele gerichtheid en handicap zie ik dat gevaar niet. Voor het expliciet benoemen van deze gronden is sprake van «constitutionele rijpheid». Voor andere persoonskenmerken die niet expliciet zijn genoemd in artikel 1 van de Grondwet, maar wel zijn opgenomen in formele wetgeving, zoals de grond leeftijd in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid en nationaliteit in de Algemene wet gelijke behandeling, is dat niet het geval.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Eerste Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 32 411, G 2