Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over de maatregelen voor de regeling weigerende observandi in de Wet forensische zorg - Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. V toegevoegd aan wetsvoorstel 32398 - Wet forensische zorg i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg); Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over de maatregelen voor de regeling weigerende observandi in de Wet forensische zorg |
---|---|
Documentdatum | 17-12-2020 |
Publicatiedatum | 17-12-2020 |
Nummer | KST32398V |
Kenmerk | 32398, nr. V |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
2021
Vergaderjaar 2020-
32 398
Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)
VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 december 2020
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 28 april 20202, waarbij hij een reactie geeft op een vraag over de evaluatie van de Wet forensische zorg3 (hierna: Wfz) met betrekking tot de uitwerking van alternatieve of aanpalende maatregelen voor de regeling weigerende observandi in de Wfz. Naar aanleiding hiervan zijn op 24 juni 2020 nadere vragen gesteld aan de Minister.
De Minister heeft op 16 december 2020 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Van Dooren
1 Samenstelling:
Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Van Pareren (Fractie-Van Pareren), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Van Pareren)
2 Kamerstukken I 2019/20, 32 398, U.
3 Kamerstukken 32 398
kst-32398-V ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Minister voor Rechtsbescherming Den Haag, 24 juni 2020
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben kennisgenomen van uw brief, d.d. 28 april 20201, waarbij u een reactie geeft op een vraag over de evaluatie van de Wet forensische zorg2 (hierna: Wfz) met betrekking tot de uitwerking van alternatieve of aanpalende maatregelen voor de regeling weigerende observandi in de Wfz. Naar aanleiding hiervan hebben voornoemde leden nog nadere vragen aan u.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid merken op dat u eerder tijdens het plenaire debat over de drie wetsvoorstellen Wfz, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg3 (Wvggz) en Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten4 (Wzd) heeft toegezegd5 om het gebruik en de effectiviteit van de regeling voor weigerende observandi, inclusief de jurisprudentie daaromtrent en de behandeling door de penitentiaire kamer, te evalueren. Daarbij heeft u aangegeven dat in de aanloop naar de evaluatie van de Wfz een of twee veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen zullen worden uitgewerkt, zodat bij de wetsevaluatie een integrale discussie kan worden gevoerd.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid constateren dat in de vraag naar de uitvoering van deze toezegging, verwezen wordt naar het onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam6, waarin diverse alternatieven niet haalbaar worden geacht. Daarnaast noemt u het - inmiddels bestendige - weigerbeleid van het Pieter Baan Centrum (PBC) en de wijziging van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, welke op 1 januari 2020 in werking is getreden. Deze laatste wijziging is het effect van het aangenomen wetsvoorstel Wfz.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid vragen daarom aan u om toe te lichten hoe u invulling geeft aan uw toezegging om in de aanloop naar de evaluatie van de Wfz een of twee veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen uit te werken, zodat bij de wetsevaluatie een integrale discussie kan worden gevoerd.
Zij geven daarbij in overweging dat de toezegging destijds zag op de zorg van de Eerste Kamer ten aanzien van de doelmatigheid en/of rechtmatigheid van de in de Wfz gekozen regeling van doorbreking van het beroepsgeheim bij weigerende observandi. Daarbij speelde voor de Eerste Kamer enerzijds het risico van zorgmijding en anderzijds de vraag of deze uitvoerige procedure de verwachtingen waar kon maken. In dat licht is gevraagd en toegezegd om veelbelovende alternatieven of aanpalende maatregelen uit te werken. De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid vragen u daarom nogmaals de bevestiging, zoals ook is gevraagd in hun brief van 28 januari 20207, dat deze toezegging wordt uitgevoerd en op welke wijze dit gebeurt, opdat veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen betrokken kunnen worden bij de bespreking van de evaluatie.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie - bij voorkeur voor 3 juli 2020 - met belangstelling tegemoet.
Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
M.M. de Boer
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 december 2020
Naar aanleiding van mijn brief aan uw Kamer van 28 april 2020 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid bij brief van 19 juni 2020 nadere vragen gesteld over de uitwerking van alternatieve of aanpalende maatregelen voor de regeling weigerende observandi in de Wet forensische zorg (Wfz). Met deze brief reageer ik op de gestelde vragen.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid vragen om een nadere toelichting op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan mijn toezegging om in de aanloop naar de evaluatie van de Wfz een of twee veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen uit te werken.8 Naar aanleiding van mijn toezegging zijn begin 2018 door mijn ministerie expertsessies georganiseerd met vertegenwoordigers van onder meer de rechterlijke macht, advocatuur, wetenschap en forensische psychiatrie. Er zijn door deelnemers aan die expertsessies, door betrokken instanties en door leden van de Tweede en Eerste Kamer suggesties voor alternatieve maatregelen aangedragen. Zoals ik in mijn brief van 28 april 2020 aangaf, heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) de voorgestelde maatregelen beoordeeld op de (veronderstelde) werkzaamheid en op juridische implicaties. De EUR concludeerde dat de invoering van de voorgestelde alternatieve maatregelen op serieuze juridische complicaties zou stuiten en dat de maatregelen in de praktijk mogelijk ongewenste neveneffecten zouden hebben.9
Naar aanleiding van de conclusies van de EUR heb ik besloten om de voorgestelde alternatieve maatregelen niet verder uit te werken. Wel heb ik aanpalende maatregelen uitgewerkt. Dit betrof allereerst een verduidelijking van de eisen voor het opleggen van de tbs-maatregel door wijziging van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Deze wijziging was opgenomen in de Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, welk voorstel door uw Kamer op 17 december 2019 als hamerstuk is afgedaan en op 1 januari 2020 in werking is getreden.10 Ten tweede ben ik in gesprek gegaan met de rechtspraak en het openbaar ministerie over het vergroten van kennis en expertise over de tbs-maatregel en over weigerende observandi. Naar aanleiding daarvan zijn handreikingen door de rechtspraak ontwikkeld en heeft de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (het opleidingsinstituut van de rechtspraak en het openbaar ministerie) een opleiding ontwikkeld over de tbs-maatregel. Zoals ik ook in mijn brief van 28 april 2020 aangaf, worden deze aanpalende maatregelen betrokken bij de evaluatie van de Wfz.
Ik vertrouw erop u hiermee meer duidelijkheid te hebben gegeven.
De Minister voor Rechtsbescherming,
-
S.Dekker
Eerste Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 32 398, V 4
Kamerstukken I 2019/20, 32 398, U.
Kamerstukken 32 398
Kamerstukken 32 399.
Kamerstukken 31 996.
Toezegging T02559.
Kamerstukken I 2018/19, 32 398, P, bijlage Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging.
Kamerstukken
Toezegging T02558 en T02559.
Kamerstukken I 2018/19, 32 398, P, bijlage Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging.
Stb. 2019, 504.