Verslag - Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)

Dit verslag is onder nr. 5 toegevoegd aan wetsvoorstel 35531 - Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte); Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader); Verslag
Document­datum 02-10-2020
Publicatie­datum 02-10-2020
Nummer KST355315
Kenmerk 35531, nr. 5
Commissie(s) Economische Zaken en Klimaat (EZK)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2020-

2021

35 531

Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)

Nr. 5

VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 2020

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

1.1.    Eerste ervaringen    3

1.2.    Beleidsbrief geothermie    4

1.3.    Verantwoording gemaakte keuze    vergunningensystema-

tiek    4

2.1.    Toewijzing zoekgebied    5

2.1.1.    Exclusief recht    5

2.1.2.    Criteria/beoordelingsgronden    5

2.1.3.    Adviezen    5

2.1.4.    Verplichte deelname EBN    6

2.2.    Startvergunning aardwarmte    7

2.2.1.    Karakter vergunning    7

2.2.2.    Bodembeweging en risico's    7

2.2.3.    Putintegriteit en nadelige gevolgen voor het milieu    8

2.2.4.    Adviezen    8

2.3.    Vervolgvergunning aardwarmte    8

2.3.1.    Financiële competenties    8

3.1.    Verhouding Mijnbouwwet, Wet    algemene bepalingen

omgevingsrecht en de Omgevingswet    9

4.1.    Algemeen    9

4.2.    ATR advies    9

II.    ARTIKELSGEWIJS    10

kst-35531-5 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020

  • I. 
    ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie zijn blij met deze aanpassing van de Mijnbouwwet. Deze leden achten deze ontwikkeling nodig om de energietransitie een volgende impuls te geven. Daarbij vinden deze leden het wel belangrijk dat alle veiligheidsvoorschriften worden nageleefd.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden onderkennen het belang van het in de wet beschreven vergunningstelsel specifiek voor het opsporen en winnen van aardwarmte. Het opsporen en benutten van aardwarmte zal een belangrijke rol spelen in de warmtetransitie, specifieke wetgeving is daarmee op zijn plaats. Bij deze specifieke wetgeving voor de opsporing en winning van aardwarmte is het voor deze leden van groot belang dat er voldoende aandacht is voor de veiligheid en de betrokkenheid van omwonenden.

De leden van de D66-fractie zien aardwarmte als een schone techniek waarmee we in de toekomst onze huizen kunnen verwarmen. Deze leden zijn blij met de stappen die de regering heeft overgenomen om de ontwikkeling van aardwarmtewinning in Nederland te versnellen. Deze leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding van de wijziging van de Mijnbouwwet.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hechten veel belang aan een veilige uitrol van aardwarmteprojecten. Aardwarmte kan een belangrijke schakel worden in de warmtevoorziening. Deze leden staan achter het doel van deze wet om de praktijk van vergunningsver-lening van aardwarmteprojecten aan te laten sluiten bij de wetgeving rondom de vergunningsverlening. Deze leden hebben een aantal vragen over dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Mijnbouwwet. Door de gaswinning in Groningen en door de manier waarop de regering daarna met de gevolgen is omgegaan, is een ramp ontstaan. De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) stelde in het rapport «Aardbevingsrisico's in Groningen» (Den Haag, februari 2015):

«De oorzaak hiervan is dat alle betrokken partijen de aardbevingen vooralsnog zagen als een oorzaak van schade die vergoed moest worden. Ze werden niet als veiligheidsprobleem voor Groningers opgevat», en:

«(...) de veiligheid van Groningers niet van invloed is geweest op de besluitvorming over de exploitatie van het Groningerveld» en dat «De betrokken partijen niet zorgvuldig zijn omgegaan met de veiligheid van de Groningers in de relatie tot de door gaswinning veroorzaakte aardbevingen.» De oorzaak was volgens de OVV «het optimistische geloof in studies die toename van kracht in bevingen beperkt noemden» en «de voor gaswinning verantwoordelijke partijen die uitsloten dat de aardbevingen tot persoonlijke ongelukken zouden kunnen leiden.»

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat uit de ramp aangericht in Groningen lessen moeten worden getrokken voor nieuwe mijnbouwactiviteiten. Deze leden vragen dan ook hoe de regering de adviezen van de OVV heeft toegepast in deze wijziging van de Mijnbouwwet. In hoeverre is de veiligheid van omwonenden meegewogen in dit voorstel? Levert het betrekken van gemeente en provincie voldoende op voor omwonenden? Worden zij voldoende geïnformeerd? Worden onzekerheden ook gedeeld met omwonenden? Hebben zij iets te zeggen of in te brengen? Wie doet precies welk onderzoek naar de risico's? Is dit onafhankelijk onderzoek of zijn het de geothermiebedrijven die de onderzoeken betalen en dus bepalen?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging van de Mijnbouwwet dat tot aanpassing strekt van het vergunningstelsel voor de opsporing en winning van aardwarmte en het bevorderen van de veiligheid van de opsporing en winning alsmede van de ontwikkeling van aardwarmte in Nederland. Deze leden beseffen dat de warmtetransitie de grootste opgave en uitdaging is als onderdeel van de gehele energietransitie en dat aardwarmte daar een relevante rol bij kan vervullen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Aardwarmte is in de ogen van deze leden een belangrijke aanvulling voor de Nederlandse energiemix. Onderzoek van Energie Beheer Nederland heeft laten zien dat de potentie groot is. Het is van belang de winning van aardwarmte te faciliteren en met goede waarborgen te omgeven. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.

  • 1. 
    Doel

1.1. Eerste ervaringen

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enige zorgen over het slagen van de eerste projecten. Dit is belangrijk, wil aardwarmte een succesvolle en geaccepteerde warmtebron worden in de gebouwde omgeving. De complexiteit van de vergunningprocedures is groot en de doorlooptijden zijn te lang. Is de regering het hiermee eens? Hoe staat de regering bijvoorbeeld tegenover het idee om meerdere doubletten op te nemen in één aanvraag? Wordt het beoordelingskader voor vergunningen met deze wet robuust genoeg?

Vervolgens is er de afhankelijkheid van subsidies en dan zijn er nog tal van praktische obstakels die moeten worden overwonnen. Dat laat de ervaring met bijvoorbeeld de Haagse Aardwarmte Leyweg (HAL) wel zien, zo menen deze leden. Tijdens de vorige crisis, in 2013, ging deze geothermiecentrale failliet, doordat woningbouwproductie wegviel. En nu, in 2020, is deze aardwarmtebron nog steeds niet actief, al doet de Haagse Aardwarmte B.V. er alles aan om deze bron eind dit jaar alsnog operationeel te krijgen. Daarnaast bleek genoemde aardwarmtebron, naast warm water, bijvangstgas te leveren (één kubieke meter gas op één kubieke meter aardwater). Dat wordt gescheiden en nuttig aangewend, maar is natuurlijk geen vorm van duurzame warmte. Onzeker is nog hoe lang dat gas samen met het water omhoog zal komen. Deze leden vragen hoe de regering tegen de moeizame start van dit aardwarmteproject aankijkt en wat we daarvan kunnen en moeten leren. Deze leden hebben dezelfde vragen met betrekking tot het bijvangstgas. Hoe lang is het wat betreft de regering acceptabel dat er gas meekomt bij het oppompen van aardwater? Met andere woorden, vanaf wanneer moet aardwarmte echt duurzaam zijn? Kan dit fenomeen van bijvangstgas betekenen dat op enig moment gestopt moet worden met de betreffende aardwarmtebron? Zijn daar nadere regels voor nodig?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat, bijvoorbeeld in Den Haag, daarnaast het fenomeen speelt dat een aardwarmtebron moet concurreren met hoge temperatuurwarmte uit de zogenoemde Leiding door het Midden, die met een forse rijkssubsidie wordt aangelegd door de Gasunie. Hierdoor zijn er zorgen over een gelijk speelveld voor de verschillende soorten warmte: restwarmte uit de Rotterdamse haven, aardwarmte uit de Haagse bodem en burgerinitiatieven in wijken. Dit voorbeeld is aan te vullen met voorbeelden elders uit het land. Nu beseffen deze leden dat niet elk pand geschikt is voor lage en midden-temperatuurwarmte en dat er voorlopig een rol is weggelegd voor hoge temperatuurwarmte, maar de toekomst waar deze leden naartoe willen is zo veel mogelijk lage(re) temperatuursystemen in combinatie met excellente isolatie. Deelt de regering dit toekomstbeeld? Kan de regering de zorgen van deze leden onderbouwd wegnemen met betrekking tot het gelijk speelveld voor duurzame warmte?

1.2.    Beleidsbrief geothermie

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uiteen te zetten op welke wijze er in het wetsvoorstel specifiek rekening wordt gehouden met het opsporen en winnen van aardwarmte in zogeheten «witte vlekken gebieden».

De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer er een nieuw rapport van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitkomt over de staat van de geothermie. Deze leden vinden, juist omdat deze sector nog in ontwikkeling is, dat een regelmatige informatievoorziening en aanpassingen wanneer de veiligheid op het spel staat, nuttig zou zijn.

1.3.    Verantwoording gemaakte keuze vergunningensystematiek

De leden van de CDA-fractie constateren dat de evaluatie van deze wetswijziging vijf jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel is voorzien, maar dat er desondanks geen concrete evaluatiebepaling in het wetsvoorstel is opgenomen. Deze leden vragen de regering waarom ervoor gekozen is om geen evaluatiebepaling op te nemen hoewel er wel een evaluatie is voorzien. Is de regering voornemens om alsnog een evaluatiebepaling in het wetsvoorstel op te nemen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of een «play-based» benadering overwogen is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en hoe de regering naar deze benadering kijkt, gezien het feit dat de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Energie Beheer Nederland (EBN) hebben geconcludeerd dat het een veilige, verantwoorde en kosteneffectieve versnelling van aardwarmte kan betekenen.

De leden van de SP-fractie vragen op welke voorwaarden een langdurige concessie van een groter gebied wordt verleend. Wat wordt er precies bedoeld met een groter gebied? Hoe groot is een gebied en hoe groot is een groter gebied? Hoe wordt hier rekening gehouden met gemeente- en provinciegrenzen? Deze leden vinden ook dat een evaluatie na vijf jaar te laat is. Wanneer een wetswijziging ingaat, zou een eerste evaluatie al na twee of drie jaar moeten plaatsvinden om tijdig bij te kunnen sturen.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een reactie op het rapport van TNO en EBN over de zes voordelen en de potentie van de «play-based» portfoliobenadering1. Kan de regering in het licht van dit rapport nader duiden waarom zij de nadelen van de «play-based» portfoliobenadering zwaarder heeft laten wegen? Tussen een startvergunning voor één doublet, waar de regering nu voor kiest, en een startvergunning voor twintig doubletten zitten verschillende varianten. Waarom is niet gekozen voor een startvergunning voor bijvoorbeeld enkele doubletten, zo vragen deze leden.

  • 2. 
    Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het voorliggende wetsvoorstel wel voldoende scherp is op een aantal punten, met name op het gebied van veiligheid en meer specifiek op het gebied van drinkwaterwinning. Is de betrokkenheid van drinkwaterbedrijven bij de advisering over vergunningaanvragen door provincies goed geborgd? Is het punt van de doorwerking van de door het Rijk en provincies vastgelegde uitsluiting van mijnbouw in drinkwatergebieden in de afwijzingsgronden voor vergunningaanvragen goed geregeld? Deze leden hebben dezelfde vraag in verband met de rolverdeling van partijen en de doorwerking van provinciale regels in de eisen aan het putontwerp, bijvoorbeeld inzake dubbelwandige verbuizing van boorputten en monitoring van het diepe grondwater om lekkages te voorkomen en op te sporen. Deze leden zijn tevens benieuwd hoe de regering aankijkt tegen het creëren van financiële waarborgen voor het herstel van eventuele schade aan het grondwater.

2.1.    Toewijzing zoekgebied

De leden van de SP-fractie vragen hoe en door wie een business case wordt beoordeeld. Zou een gemeente of provincie ook een business case in kunnen dienen? Zo ja, geldt hier dan dezelfde procedure als voor andere aanvragers? Zo nee, waarom niet? Is de regering dan eventueel bereid naar deze mogelijkheid te kijken?

2.1.1.    Exclusief recht

De leden van de SGP-fractie ontvingen het signaal vanuit het bedrijfsleven dat de termijn van twee maanden voor overleg tussen concurrerende aanvragers voor eenzelfde zoekgebied vrij kort is, omdat het gaat om complexe materie en er mogelijk sprake is van wijziging van aanvragen. Is de regering bereid in overleg met het bedrijfsleven te bezien van wat een adequate overlegtermijn is?

2.1.2.    Criteria/beoordelingsgronden

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de voorwaarde bij het toewijzen van een zoekgebied of het verlengen van een toewijzing dat de voorgenomen afzet van de te winnen warmte duidelijk moet zijn en dat hierover afspraken zijn gemaakt met de afnemers. Deze leden willen erop wijzen dat er veel in beweging is, omdat gemeenten de komende jaren met warmteplannen komen. Op welke wijze kan rekening gehouden worden met de toekomstige warmtevraag?

2.1.3.    Adviezen

De leden van de VVD-fractie lezen dat het in de fase van het toewijzen van het zoekgebied volgens de regering niet nodig is om het SodM in deze fase om advies te vragen. Is overwogen om SodM gezien haar expertise in deze fase op een andere manier te betrekken? Hoe staat het SodM hiertegenover?

De leden van de D66-fractie zien meerwaarde in het wettelijk opnemen van een beoordelingskader voor de beoordeling van vergunningen voor aardwarmte. Deze leden constateren dat met een duidelijk beoordelingskader de adviesorganen een betere handreiking hebben op welke aspecten getoetst dient te worden en op welke wijze toetsing moet plaatsvinden. Dit verbetert tevens de betrouwbaarheid en controleerbaarheid van de adviezen. Deze leden vragen de regering of zij bereid is een beoordelingskader voor vergunningsaanvragen op te nemen in het wetsvoorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat in het kader van het Klimaatakkoord medeoverheden een grote verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot het slagen van de energietransitie. Gemeenten moeten de komende jaren plannen hiervoor maken en uitvoeren. Geothermie zal een significante rol spelen bij de energietransitie en deze leden vinden het dan ook van groot belang dat medeoverheden zelf een grote regierol hebben. Aangezien gemeenten zelf aan de slag moeten om de doelen op het gebied van klimaat en energie te halen, moeten zij ook de instrumenten hebben om hier zorg voor te dragen. Voorkomen moet worden dat medeoverheden met betrekking tot geothermie totaal afhankelijk zijn van de markt of het Rijk. Dit betekent onder andere dat een gemeente niet eeuwig vast moet zitten aan een vergunninghouder. Ook moeten aardwarmtevergunningen geen handelswaar worden waarop gespeculeerd kan worden. Uitgangspunt moet volgens deze leden zijn dat aardwarmteprojecten er zijn voor het invullen van de warmtebehoefte van een gemeente en/of regio en niet in de eerste plaats een economische activiteit. Is de regering het hiermee eens? Is in het huidige wetsvoorstel die regierol gewaarborgd? Krijgen medeoverheden dankzij dit wetsvoorstel meer grip op aardwarmtewinning? Is er ruimte voor verbetering?

De leden van de SP-fractie lezen dat een advies van SodM nog niet nodig is omdat er nog geen mijnbouwactiviteiten plaatsvinden. Zijn er locaties bekend waar eventueel bodembeweging wordt verwacht? Zo ja, wie maakt daar dan een risicoanalyse? Zou SodM hier geen rol in kunnen spelen? Op een aantal locaties vinden al wel andere mijnbouwactiviteiten plaats, zoals gas- en zoutwinning. De risico's van gestapelde mijnbouw pas bij de startvergunning beoordelen, is wat deze leden betreft te laat. Hier zou juist een rol voor SodM weggelegd zijn, zo vinden deze leden. Voorkomen is beter dan genezen is niet voor niets een cliché.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de fase van toewijzing van een zoekgebied nog relatief weinig bekend is over de ondergrond en de mogelijkheden voor aardwarmtewinning en dat goede advisering door gemeenten, provincies en waterschappen derhalve lastig is. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze advisering zich richt op de voor deze fase relevante aspecten? Gaat het in deze fase van advisering vooral om het meegeven van aandachtspunten aan de initiatiefnemer?

2.1.4. Verplichte deelname EBN

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (Kamerstuk 35 531, nr. 4) aangeeft dat het uitgangspunt een deelname van minstens 20% voor EBN is. Deze leden vragen de regering of, in welke gevallen en op welke termijn dit belang van EBN naar verloop van tijd zou kunnen worden afgebouwd., Indien dit mogelijk is, tot welk percentage het belang van EBN kan worden afgebouwd?

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen het signaal van de geothermie-sector dat er grote behoefte is aan duidelijkheid over de rol van EBN. Deze leden lezen dat dat de samenwerking en de deelneming van EBN nog verder vorm dient te krijgen in lagere regelgeving. Hoe en binnen welk termijn wil de regering dit oppakken?

De leden van de SP-fractie zijn het ermee eens dat EBN verplicht deelneemt in geothermieprojecten. Een publieke en overkoepelende rol is prima volgens deze leden, omdat daarmee kennis en expertise gewaarborgd wordt. Wel stellen deze leden vragen bij de financiële en risicodragende rol van EBN. Deze leden zien graag in een overzicht hoe investeringen en opbrengsten van de verschillende partijen, ook EBN, eruit gaat zien, maar ook in welke mate de risico's worden gedragen door deze partijen. Kan de regering dit in een schema uiteen zetten?

2.2. Startvergunning aardwarmte

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de fase van de startvergunning wordt gekeken of de voorgenomen activiteiten op de beoogde locatie veilig kunnen plaatsvinden. Hoe is deze controle geborgd?

2.2.1.    Karakter vergunning

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het betrekken van inwoners van groot belang is en dat dit zo vroeg mogelijk dient te gebeuren. Deze leden merken op dat redelijkerwijs te verwachten valt dat inwoners al bij de toewijzing van een zoekgebied op de hoogte zullen zijn van het feit dat er in hun omgeving wordt gezocht naar aardwarmte. Indien zij in deze fase van het traject niet worden betrokken, zou dat tot onrust, vragen en onzekerheid kunnen leiden, zo menen deze leden. Zij vragen de regering daarom om duidelijk te maken op welk moment en op welke wijze inwoners zullen worden betrokken bij mogelijke plannen voor de ontwikkeling van aardwarmte. Is dat zoals in de memorie van toelichting pas op het moment dat een startvergunning wordt aangevraagd of dienen inwoners al eerder in het traject worden betrokken? Welke minimumcriteria zullen gelden voor het betrekken van inwoners, zowel qua moment als de wijze van betrokkenheid?

De leden van de SP-fractie zien dat bij de aanvraagprocedure voor de startvergunning naast de vergunninghouder en uitvoerder er ook iemand is die instemt met de aanwijzing van de uitvoerder. Wie dient daar mee in te stemmen? Waarom gebeurt dat in dit stadium? Welke vergunningen zijn er naast de omgevingsvergunning ook nog nodig? Welke instanties zijn daar bij betrokken? Deze leden zouden graag zien dat de regering hier toch inzet op verplichte coördinatie zodat het overzichtelijk blijft voor alle betrokkenen, niet in het minst omwonenden. Deze leden vragen ook hoe omwonenden worden betrokken bij het gehele proces. Is er een actieve informatievoorziening en zo ja, hoe ziet dat eruit? Kunnen omwonenden meeprofiteren van gewonnen warmte wanneer zij bijvoorbeeld deelnemen aan een energiecoöperatie? Zijn hier al voorbeelden van? Zo ja, welke? Wat zijn de ervaringen?

2.2.2.    Bodembeweging en risico's

De leden van de VVD-fractie lezen dat de risico's voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken beschreven moeten worden, afhankelijk van de verwachte bodembeweging en de kans op bodembeweging. Wat zijn de vereisten voor zo'n beschrijving? In hoeverre dient dit gestoeld te zijn op seismische berekeningen? Welke experts moeten hierbij worden ingeschakeld? Waarom is er gekozen voor beschrijven in plaats van aantonen?

De leden van de CDA-fractie vinden dat veiligheid altijd voorop dient te staan bij elke vorm van mijnbouw. Ook bij de opsporing en winning van aardwarmte is dat van groot belang. Deze leden vragen de regering te preciseren hoe in onderhavig wetsvoorstel mogelijke problemen als gevolg van mijnbouw, zoals die in Groningen zijn ontstaan als gevolg van gaswinning, worden ondervangen. Deze leden merken op dat het bevorderen van winning van aardwarmte en de veilige winning verschillende belangen met zich mee kan brengen. Deze mogelijke tegenstelling van belangen wordt ook door de Afdeling advisering van de Raad van State geconstateerd. De regering lijkt deze tegenstelling niet te onderkennen en schrijft in haar reactie op het advies van de Afdeling dat veiligheid noodzakelijkerwijs is gekoppeld aan het bevorderen van winning. Deze leden vragen de regering te verduidelijken hoe en waarom veiligheid is gekoppeld aan het bevorderen van winning en hoe de veiligheid te allen tijde zal worden gewaarborgd. Op welke wijze is in het wetsvoorstel een evenwicht gevonden tussen beide belangen en hoe ziet dit evenwicht er exact uit, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vinden het goed dat de vergunninghouder een lokale seismische risicoanalyse moet opstellen waarin te verwachten gevolgen worden opgenomen en maatregelen die risico's verkleinen. Toch stelt dit deze leden niet gerust. De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zei ook dat er geen risico's waren in het Groningerveld bij de gaswinning en pas na lange tijd werd dit erkend. De desastreuze gevolgen zijn bekend. Daarom pleiten deze leden nogmaals voor inmenging van de SodM zo vroeg mogelijk in de procedure van vergunningen.

2.2.3.    Putintegriteit en nadelige gevolgen voor het milieu

De leden van de SP-fractie vinden het net als de regering belangrijk dat er voldoende voorzorgsmaatregelen worden getroffen om schade aan het milieu en/of vervuiling van het grondwater te voorkomen. Deze leden zouden zelfs grondwatergebieden willen uitsluiten voor vergunningen voor geothermie. De gevolgen zijn lastig te overzien, wanneer er iets mis gaat. Deze leden vragen of het mogelijk is om alle buizensystemen dubbelzijdig te plaatsen of van een materiaal te maken dat niet gevoelig is voor corrosie? Kan het antwoord toegelicht worden? Verder lezen deze leden hier dat bovengrondse risico's voor boring of winningsinstallatie niet worden meegenomen in de beoordeling van de start- en vervolgver-gunning. Wat bedoelt de regering daar precies mee? Wie beoordeelt dit in de omgevingsvergunning? Zijn er landelijk of provinciaal gemeenschappelijke eisen te stellen aan het verkleinen van die bovengrondse risico's? En hoe is het geregeld met het afsluiten van de putten aan het eind van een winningsperiode? Wie gaat de putten opruimen? Geldt daar een verplichting?

2.2.4.    Adviezen

De leden van de CDA-fractie merken op dat TNO en SodM op zullen treden als adviseur bij het beoordelen van aanvragen voor een startver-gunning en vervolgvergunning. Deze leden vragen de regering te verduidelijken of en op welke wijze het optreden van TNO en SodM als adviseurs en de taken die zij daarbij moeten vervullen in het wetsvoorstel zijn vastgelegd.

2.3. Vervolgvergunning aardwarmte

2.3.1. Financiële competenties

De leden van de SP-fractie hebben ook wat vragen over de beoordeling of vergunning aanvrager «voldoende middelen kan vrijmaken bij om eventuele schadeclaims te dragen». Wat is «voldoende middelen»? Om hoeveel gaat dat dan? Worden deze middelen gereserveerd in een fonds? Deze leden zouden graag zien dat er een fonds wordt opgezet. Komt er een fonds? Wie gaat dat fonds vullen? Wie gaat dat fonds beheren? Aan welke schades gaat dat fonds uitgekeerd worden? Gaat het dan om bovengrondse schades en/of om ondergrondse schades? Hoe worden omwonenden hierover geïnformeerd? Via welke weg kunnen zij hun eventuele schade vergoed krijgen? Kunnen drinkwaterbedrijven hier zo nodig ook terecht? Gaat de regering ook hier het bewijsvermoeden regelen? Kan het antwoord toegelicht worden?

  • 3. 
    Verhouding met andere rechtsgebieden

3.1.    Verhouding Mijnbouwwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Omgevingswet

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze wordt geborgd dat er duidelijke communicatie is over het naast elkaar bestaan van de twee aanvullende vergunningsstelsels.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe de Omgevingswet en de Mijnbouwwet zich tot elkaar verhouden met betrekking tot participatie en het betrekken van omwonenden. Draagvlak en vertrouwen zijn vanzelfsprekend zeer belangrijk. Het is te hopen dat door de ervaringen met de aardgaswinning en «carbon capture and storage» (CCS) overheden en initiatiefnemers leergeld hebben betaald over hoe om te gaan met projecten in de ondergrond die grote impact kunnen hebben op het veilig leven boven de grond. Deze leden krijgen graag een reflectie van de regering hierop en op de rol van participatie hierbij.

  • 4. 
    Regeldruk en andere bedrijfseffecten

4.1.    Algemeen

De leden van de VVD-fractie zijn enthousiast over het vereenvoudigen van het vergunningsproces waardoor eerder gestart kan worden met het winnen. Tegelijkertijd moet de veiligheid gewaarborgd blijven, en dus vragen deze leden op welke wijze dat gegarandeerd is.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de administratieve lasten van de verplichte deelname door EBN kunnen oplopen tot € 100.000 -€ 150.000 per aardwarmteproject. Deze leden vragen wat de reden is voor de hoge kosten en hoe deze kosten precies zijn opgebouwd. Welke mogelijkheden ziet de regering om de administratieve lasten van de verplichte deelname door EBN omlaag te brengen?

De leden van de CDA-fractie lezen tevens dat het in sommige gevallen nodig zal zijn om een apart bedrijf (special purpose vehicle (SPV)) op te richten en dat de kosten hiervan snel € 100.000 of meer bedragen. Deze leden vragen de regering inzichtelijk te maken in welke gevallen het nodig is om een SPV op te richten. Hoe vaak zal een dergelijk geval zich voordoen? Hoe zijn de kosten die dit met zich meebrengt opgebouwd?

4.2.    ATR advies

De leden van de VVD-fractie lezen dat er na vijf jaar een evaluatie zal plaatsvinden. Deze leden vragen of deze evaluatie gedeeld zal worden met de Kamer. Deze leden vragen de regering te reageren op het punt van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) over de toegevoegde waarde van EBN in dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat ATR aanraadt om een midden-en kleinbedrijf (mkb)-toets in te zetten voor de concrete invulling, door middel van de algemene maatregel van bestuur, van de verplichte deelname door EBN bij geothermie. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten of en op welke wijze de mkb-toets zal worden ingezet bij de concrete invulling van de verplichte deelname door EBN.

  • 5. 
    Consultatie

Verhouding vergunninghouder en uitvoerder

De leden van de CDA-fractie constateren dat er door diverse partijen in de consultatie aandacht wordt gevraagd voor de verhouding tussen de vergunninghouder en de uitvoerder. De regering schrijft in haar reactie dat de aanvrager moet aangeven hoe hij invulling geeft aan de financiële verplichtingen die voort kunnen vloeien uit aansprakelijkheid en dat de mogelijkheid is opgenomen een vergunning af te wijzen als een aanvrager niet kan voldoen aan deze financiële verplichtingen. Deze leden vragen de regering of het met deze eisen aan financiële capaciteiten ook voor kleinere partijen mogelijk blijft een startvergunning aan te vragen. Hoe beoogt de regering het evenwicht te vinden tussen het voor kleinere partijen mogelijk te maken om een startvergunning aan te vragen en het waarborgen van voldoende financiële capaciteiten in het geval van financiële verplichtingen bij aansprakelijkheid?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens om te verduidelijken waar de financiële risico's en verantwoordelijkheden liggen als het gaat om mogelijke opruimverplichting en aansprakelijkheid. Liggen deze bij de vergunninghouder, bij de uitvoerder, of zelfs bij beiden indien een startvergunning mede aan de uitvoerder wordt toegekend?

Verplichte deelname EBN

De leden van de SP-fractie vinden, zoals eerder aangegeven, een rol voor EBN wenselijk. Sterker, zij zien een rol voor de overheid weggelegd in de energiesector. Een publiek energiebedrijf is volgende deze leden de manier om opbrengsten opnieuw in de samenleving te kunnen laten stromen en om energiearmoede tegen te gaan. Daarmee staat de ook veiligheid voor omwonenden voorop. Deze leden vragen welke partijen twijfelen over de verplichte deelname van EBN en bang zijn voor waardeverlaging van hun aandeel daardoor? Deze leden zien dat op deze manier bedrijfsbelangen duidelijk boven de belangen van omwonenden staan. De situatie in Groningen heeft geleerd dat dat vreselijke gevolgen voor veel mensen kan hebben, zo constateren deze leden.

II. ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel M

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er in dit wetsvoorstel voldoende aandacht is voor het milieu. Deze leden zien de potentie van aardwarmte, maar veiligheid en het milieu staan voorop. Deze leden missen een uitgebreide reactie op de zorgen van Milieudefensie2 over het gebrek aan waarborgen met betrekking tot het milieu. Zo hoeft er bij de aanvraag voor toewijzing van een zoekgebied geen toelichting gegeven te worden over hoe de aanvrager het voorkomen van milieu en bodem-schade en verontreiniging van (drink)water denkt te borgen. Kan de regering uitgebreid ingaan op de kritiek van Milieudefensie? Is de regering bereid het wetsvoorstel met betrekking tot de eisen rondom milieu aan te scherpen?

Artikel 24g

De leden van de CDA-fractie merken op dat een termijn van acht weken voor het indienen van een concurrerende aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte erg kort lijkt. Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom er is gekozen voor deze termijn en of deze volgens haar lang genoeg is om concurrerende aanvragers de kans te geven ook daadwerkelijk een aanvraag te doen.

De voorzitter van de commissie,

Renkema

Adjunct-griffier van de commissie,

Witzke

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 531, nr. 5 11

1

TNO en EBN, 30 mei 2018 «Play-based portfoliobenadering, eerste inzicht in zes voordelen voor veilig en verantwoord, kosteneffectief versnellen van geothermie»

2

Internetconsultatie Wetsvoorstel aanpassing vergunning aardwarmte, reactie Milieudefensie, 18 juli 2019 (https://www.internetconsultatie.nl/aardwarmte/reactie/c09ede3a-f597-4a25-a121-ff83a6aeb2bf)


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.