Verslag - Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 - Hoofdinhoud
Dit verslag is onder nr. 5 toegevoegd aan wetsvoorstel 35242 - Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 naar aanleiding van het referendum over deze wet i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017; Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader); Verslag |
---|---|
Documentdatum | 30-09-2019 |
Publicatiedatum | 30-09-2019 |
Nummer | KST352425 |
Kenmerk | 35242, nr. 5 |
Commissie(s) | Binnenlandse Zaken (BIZA) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019-
2020
Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 30 september 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I ALGEMEEN 1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017). Zij onderschrijven het belang van het verduidelijken van de waarbor-gen die de Wiv 2017 kent, maar benadrukken daarbij dat wat hen betreft ook de werkbaarheid van de wet voor de diensten voorop moet staan. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie willen graag nog het volgende punt aan de orde stellen. De regering heeft, bij monde van de Minister van Justitie en Veiligheid, te kennen gegeven de inlichtingendiensten in te willen zetten bij de bestrijding van drugscriminaliteit. Hoe kijkt de regering in het licht van die oproep en in het licht van de recente ontwikkelingen en beloftes rondom de aanpak van georganiseerde misdaad, aan tegen onderhavig
kst-35242-5 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2019
wetsvoorstel? Als de regering de rol van de diensten wil verstevigen, onder meer door de informatie-uitwisseling tussen diensten te verbeteren, zouden wijzigingen daartoe dan niet in onderhavig wetsvoorstel meegenomen moeten worden? En staan de nu voorgestelde wijzigingen in onderhavig wetsvoorstel niet juist haaks op de beloftes van de regering ten aanzien van het versterken van de aanpak van georganiseerde misdaad en de rol van de inlichtingendiensten daarin?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. Deze leden onderschrijven de inzet van de regering om de waarborgen van de wet op onderdelen te verduidelijken en de ruimte die de wet in de uitvoeringspraktijk biedt, zo nodig in te perken. Deze leden vragen wat de ervaringen in de uitvoeringspraktijk zijn met de beleidsregels die op 1 mei 2018 in werking zijn getreden. Deze leden vragen dit met name in verband met de opmerking dat ook in ogenschouw is genomen dat de maatregelen werkbaar blijven voor de diensten.
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven de voorgestelde wijzigingen van deze wet, die komen tegemoet aan de zorgen die verschillende belangenorganisaties heb geuit tijdens het maatschappelijke debat over de invoering van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgeno-men van de Wijzigingswet van de Wet op de inlichtingen- en veiligheids-diensten. Deze leden hebben ten aanzien van dit wetsvoorstel een aantal opmerkingen die zij graag aan de regering willen voorleggen alsmede een aantal vragen waar zij graag een antwoord op zouden willen ontvangen.
Allereerst willen de leden van de fractie van GroenLinks aangeven dat zij blij zijn dat de regering na het referendum waarin een meerderheid van de opkomende kiesgerechtigden tegen de Wiv 2017 heeft gestemd met wijzigingsvoorstellen is gekomen. Een deel van deze voorstellen wordt in het voorliggende wetsvoorstel vastgelegd. De leden van de fractie van GroenLinks vinden het van groot belang dat de verregaande bevoegdheden die de diensten hebben in een wet in formele zin zijn vastgelegd. Het gaat immers om bevoegdheden die ernstig kunnen ingrijpen in de burgerlijke vrijheden van burgers. In het verlengde hiervan willen deze leden graag van de regering een helder overzicht ontvangen over hoe alle voorstellen tot wijziging die de regering in de brief van 6 april 2018 heeft gedaan nu precies in het voorliggende wetsvoorstel worden vastgelegd. Kan de regering dit per voorstel uit de brief aangeven? En kan de regering ook aangeven welke in de brief van 6 april 2018 voorgestelde maatregelen niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen en hoe deze wijzigingen dan wel gematerialiseerd zijn of nog worden?
In aanloop naar het referendum over de Wiv 2017 hebben de leden van de fractie van GroenLinks een drietal suggesties aangedragen waarop wat hen betreft de Wiv 2017 aangepast zou moeten worden. Dit waren 1) de wet ontdoen van het sleepnet; 2) het uit de wet schrappen van de mogelijkheid om ongelezen informatie met buitenlandse diensten te delen; 3) de journalistieke bronbescherming en het medisch beroepsgeheim beter in de wet te verankeren.
In de voorliggende Wijzigingswet lezen de leden van de fractie van GroenLinks niets over het verbeteren van de waarborgen voor wat betreft de journalistieke bronbescherming en de bescherming van het medisch beroepsgeheim. Betekent dit, zo vragen deze leden, dat er voor wat betreft deze twee specifieke punten sinds de invoering van de Wiv 2017 geen redenen zijn om de bescherming van deze punten te verstevigen? Heeft de regering tijdens het opstellen van de voorliggende Wijzigingswet overleg gepleegd met de NVJ ten aanzien van de journalistieke bronbescherming en met de vakverenigingen voor medici en met patiëntenorganisaties ten aanzien van het medisch beroepsgeheim? Zo ja, wat is hier uitgekomen? En zo neen, waarom niet?
De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Allereerst zijn de leden van de fractie van de SP benieuwd waarom het zo lang heeft geduurd voordat deze wetswijziging bij de Kamer is ingediend, terwijl de toezeggingen voor deze aanpassingen kort na het referendum, waarin de Nederlandse bevolking zich heeft uitgesproken tegen de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zijn gedaan. Waarom is deze wet destijds alsnog ingevoerd zonder eerst deze wijzigingen te hebben doorgevoerd? Hoe garandeert de regering dat de kritiek op de wet, die heeft geleid tot een «nee» van de bevolking, met deze wijzigingen wordt ondervangen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdienst 2017. Blijkens de memorie van toelichting is deze voor-genomen wijziging het gevolg van de heroverweging die naar aanleiding van het resultaat van het raadgevend referendum tot stand kwam. Met deze wijziging wordt beoogd waarborgen te verduidelijken en de ruimte die de wet biedt waar nodig in te perken. De voorgenomen wijziging van de Wiv 2017 behelst ten eerste de opname van twee bestaande beleidsregels in de Wiv 2017, namelijk regels inzake de gerichtheid van de inzet van bevoegdheden en versnelde weging van samenwerking met buitenlandse diensten. Ook wordt middels de voorgenomen wijziging de samenloopregeling met de Wet open overheid aangepast en worden ook verschillende redactionele onvolkomenheden in de Wiv 2017 gecorrigeerd. In algemene zin vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aan de regering of zij in haar optiek afdoende recht doet aan de bezwaren vanuit de samenleving die toentertijd bestonden ten aanzien van de Wiv 2017.
Voor de Partij voor de Dieren is privacy geen luxe maar een fundamenteel recht. Privacy geldt niet alleen wanneer het uitkomt maar moet juist ook verdedigd worden wanneer het niet uitkomt.
De Partij voor de Dieren maakt zich daarom zorgen om de toenemende mate waarin het digitale verkeer wordt uitgeluisterd en privacy in beleidsbesluiten door deze regering terzijde geschoven wordt.
Privacy biedt veiligheid en is een expliciet afweerrecht ter bescherming van burgers tegen de staat en anderen. Wanneer we onze privacy opgeven, geven we een belangrijk deel van onze veiligheid op. Karin Spaink omschreef het afgelopen week treffend in haar column: «het recht op privacy heeft juist ten doel de overheid op veilige afstand te houden. Dan kan diezelfde overheid die belemmeringen vervolgens niet als problematisch oormerken. Dat is zoiets als zeggen: «Ik kan je niet dwingen, maar als je nee zegt, luister ik niet»». Inperking van de rechten van burgers mag wat betreft de Partij voor de Dieren dan ook alleen in uiterste gevallen.
De aanpassing van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2017) in 2017 kon vanwege dat standpunt niet op steun van de Partij voor de Dieren rekenen. De massale bespieding door de overheid, het ongericht aftappen, het (ongezien) delen van gegevens met buitenlandse diensten en het schenden van het medisch beroepsgeheim en de journalistieke vrijheid waren niet alleen voor de Partij voor de Dieren maar ook voor veel van de deelnemers aan het referendum reden om in meerderheid tegen het wetsvoorstel te stemmen.
Dat de regering ondanks deze tegenstem bij het referendum toch besloot de wet in te voeren vind de Partij voor de Dieren kwalijk. Daarmee wordt het inhoudelijke maatschappelijke debat dat plaatsgevonden heeft en de afkeuring die uitgesproken is door de bevolking genegeerd. Dat vervolgens bij de invoering van de wet, die zo uitvoerig behandeld en bekritiseerd is, de beloofde waarborgen en uitvoeringswijze niet gerespecteerd worden en dat ook zonder consequenties blijft maakt de gang van zaken des te kwalijker.
Die gang van zaken maakt ook dat de leden van de Partij voor de Dieren, voordat zij vragen stellen over het voorliggende wetsvoorstel, nog vragen hebben over de huidige navolging van de bestaande wetgeving.
De TIB geeft in zijn jaarverslag aan dat het voornemens was het aantal verzoeken gesplitst per inlichtingendienst op te nemen maar dat deze informatie door de regering als geheim is geclassificeerd. Kan de regering aangeven waarom het uitsplitsen van het aantal verzoeken per dienst een onverantwoord veel groter inzicht geeft in de modus operandi dan het vrijgeven van het gezamenlijk aantal verzoeken van de beide diensten? Zo nee, waarom niet?
Vindt de regering het acceptabel dat respectievelijk 4,5% en 5,8% van de verzoeken die de inlichtingendiensten indienen door het TIB als onrechtmatig beoordeeld worden? Zo nee, welke consequenties worden er verbonden aan het niet naar wens opereren van de diensten? Heeft de regering mogelijkheden om de werkwijze van de diensten sneller binnen de wettelijke kaders te brengen? Wat voor actie onderneemt de regering als de diensten blijven proberen onrechtmatige verzoeken goedgekeurd te krijgen?
Is de regering het verder met de Partij voor de Dieren eens dat met het indienen van verzoeken die onrechtmatig zijn (vooral op het vlak van proportionaliteit en subsidiariteit) de inlichtingendiensten blijk geven nog altijd de grenzen van de bevoegdheden op te willen zoeken en pogen deze te overschrijden? Zo nee, hoe verklaart de regering deze fouten dan?
Kan de regering toelichten waarom het TIB geclausuleerde goedkeuring verleend heeft en waarom de voorwaarden daarvan geheim verklaard zijn? Op welke manier heeft de verantwoordelijk Minister nog zicht op dit proces als er na haar goedkeuring aanpassingen gedaan worden? Wie houdt er toezicht op de naleving van dit soort voorwaarden?
Op basis van welke wetgeving is besloten te werken met geclausuleerde goedkeuring? Kan de regering bevestigen dat in Artikel 36 lid 2 van de Wiv 2017 is vastgelegd dat uitoefening van de bevoegdheid niet eerder aanvangt dan nadat de toetsingscommissie ter zake haar oordeel heeft uitgebracht dat deze rechtmatig is verleend? Kan de regering bevestigen dat daar geen uitzondering op bestaat die toestemming onder (geheime) voorwaarden toelaat? Is zij daarom met de Partij voor de Dieren van mening dat geclausuleerde goedkeuring onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering verder ingaan op de kritiek van het TIB over de verzameling van grote gegevenssets doormiddel van hacken of informanten? Is de regering met de leden van de Partij voor de Dieren van menig dat bij het verkrijgen van datasets met gegevens van duizenden of zelfs miljoenen mensen haast geen sprake kan zijn van een zo gericht mogelijke vergaring van gegevens? Is zij bereid hierop dezelfde, of strengere, waarborgen van toepassing te verklaren als op de onderzoeksopdracht gerichte interceptie? Kan zij aangeven waarom deze werkwijze op dit moment geen bijzondere bevoegdheid is? Waarop baseert de regering haar oordeel dat informaten volledig vrijwillig de data afstaan? Kunnen aspecten als een financiële vergoeding of druk vanuit de inlichtingendiensten geen rol spelen? En op welke wijze heeft een informant de toestemming van alle betrokkenen verkregen voor het delen van die data? En mocht die informant die toestemming niet hebben ontvangen, wat het meest waarschijnlijk is, op basis van welk principe is het dan gerechtvaardigd dat de informant deze informatie deelt?
Heeft de regering verder kennis genomen van het onderzoek van bureau Jansen en Janssen naar de werkzaamheden van Fox IT in het MiddenOosten, en de oproep van Bits of Freedom aan huidig TIB-lid Ronald Prins om opheldering te geven over zijn rol destijds binnen dit bedrijf omtrent het exporteren van kennis en techniek naar landen met autoritaire regimes? Deelt de regering de visie van de Partij voor de Dieren en Bits of Freedom dat de TIB een waarborg is die haar functie alleen kan vervullen als de geloofwaardigheid van haar leden op geen enkele wijze te betwijfelen valt? Zo nee, waarom niet? En is de geloofwaardigheid van het lid Prins op het vlak van rechtmatige toepassing van afluistercapaciteit naar mening van de regering in het geding? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering aangeven hoeveel rapporten de CTIVD geschreven heeft over de Wiv 2017? En kan zij aangeven hoeveel van die rapporten kritisch zijn op het functioneren van de inlichtingendiensten en hoeveel niet? Kan de regering een opsomming geven van alle aspecten waarvan de toezichthouder momenteel oordeelt dat deze een hoog of gemiddeld risico vormen? En kan de regering verder een opsomming geven van alle aspecten waarop de diensten op dit moment nog niet naar wens of wet functioneren?
Voor de Partij voor de Dieren is het onbestaanbaar dat verzamelde gegevens ongezien gedeeld worden met derden. Zonder kennis over wat je deelt is het ook onmogelijk om in te schatten hoe groot de risico's zijn. De Partij voor de Dieren vraagt de regering daarom expliciet het delen van ongeëvalueerde gegevens niet toe te staan. Als zij daar niet toe bereid is verzoeken de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren haar uitgebreid te motiveren waarom naar haar mening deze bevoegdheid noodzakelijk is.
Kan de regering aangeven waarom zij besloten heeft voor de gegevensuitwisseling met buitenlandse diensten van ongeëvalueerde gegevens een meldplicht in te stellen bij de CTIVD en niet een toestemmingsbe-voegdheid te beleggen bij het TIB? Zodat niet achteraf, wanneer het kwaad reeds geschied is, maar vooraf een rechtmatigheidstoets plaatsvind.
Kan de regering verder bevestigen dat met het voorliggende wetsvoorstel het nog altijd mogelijk is om gegevens te delen met buitenlandse diensten waarvan is vast komen te staan dat deze, volgens de opgestelde wegingsnotitie, niet geschikt zijn om gegevens mee uit te wisselen?
Betreft dat ook ongecontroleerde gegevens? Is de regering bereid om wettelijk vast te leggen dat er geen gegevens worden uitgewisseld met buitenlandse diensten waarvan is vast komen te staan dat de uitwisseling van gegevens ermee onwenselijk is? En zo nee, is de regering bereid een vorm van parlementaire controle en instemming op zulke uitwisseling in te voeren?
Uit de memorie van toelichting blijkt dat het principe van de gericht-heidseis afhankelijk is van vele andere aspecten uit het betreffende onderzoek. Kan de regering aangeven of het ook tot de mogelijkheden behoort dat de randvoorwaarden de onderzoeksopdracht dermate vaag maken dat het onderzoek en de datavergaring te generiek zouden worden en daarom wordt besloten af te zien van het onderzoek? Of is het besluit dat het onderzoek doorgang moet vinden op dat moment al genomen? Zo ja, acht de regering dat wenselijk?
Kan de regering aangeven wat de maximale beslistermijn is op een aanvraag tot kennisneming aangezien de bewaartermijn met onderliggend wetsvoorstel wordt opgerekt tot het moment dat over zo een aanvraag besloten is? Is het hiermee mogelijk om gegevens langer dan de gestelde termijn van drie jaar te bewaren?
Tegen de achtergrond van de discussie die bij de invoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is gevoerd begrijpen de leden van de SGP-fractie de achtergrond van dit voorliggende wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij hebben de indruk dat de voorgestelde wijzigingen in het algemeen een precisering en verduidelijking zijn van zaken die impliciet al in de wet stonden. Graag stellen zij nog een aantal vragen over dit voorstel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering met het gerichtheids-criterium en met het uitbreiden van de meldplicht aan de CTIVD, tegemoet wordt gekomen aan de zorgen die in de samenleving bestaan. Zij vragen of ook gekeken is in hoeverre de zorgen die in de samenleving bestaan ook daadwerkelijk stroken met de praktijk. Kon niet ook aan deze zorgen tegemoet worden gekomen door te laten zien dat de bevoegdheden die de Wiv 2017 kent, in de praktijk niet de gevolgen hebben waar in de samenleving zorgen over bestaan?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe precies in ogenschouw is genomen dat de maatregelen werkbaar blijven voor de diensten. Kan de regering toelichten hoe de werkbaarheid concreet is geborgd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat naar aanleiding van kritiek van onder meer de CTIVD, de meldplicht aan de CTIVD is aangepast. Dit wekt bij deze leden de indruk dat de CTIVD steeds meer macht naar zichzelf toetrekt. Kan de regering toelichten waarom deze aangepaste meldplicht nog steeds proportioneel is?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voorstelt het gerichtheids-criterium in de wet te verankeren dat bepaalt dat de inzet van bevoegdheden in het kader van het verzamelen van gegevens zo gericht mogelijk dient te zijn. De CTIVD rapporteert hierover dat de inlichtingendiensten al belangrijke stappen hebben gezet om ook alleen de relevante data te intercepteren, al blijft hier nog veel winst te boeken. Zo bericht de CTIVD dat het bestaande beleid om technische kenmerken van journalisten en advocaten te verwijderen dusver gebrekkig blijft. Kan de regering nog eens uiteen zetten hoe het gerichtheidscriterium zich verhoudt tot de potentiële ongeëvalueerde gegevensuitwisseling met buitenlandse inlichtingendiensten waarmee al dan niet een samenwerkingsverband bestaat en dan in het bijzonder met betrekking tot gegevens van journalisten, advocaten en mensenrechten-activisten? Hoe garandeert zij zo goed als redelijk mogelijk dat niet relevante en gevoelige technische kenmerken van journalisten, advocaten of mensenrechtenactivisten niet in de praktische oncontroleerbare handen komen van buitenlandse actoren? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat met oog op het referendum en de sterke uitbreiding van de bevoegdheden van de inlichtingendiensten een vervroegde evaluatie voor mei 2020 van de Wiv 2017 gewenst is. Ondertussen bericht de CTIVD in hun 62e voortgangsrapportage dat in het gunstigste geval pas in november 2019 een nulmeting uitgevoerd kan worden op kabel-gebonden onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (OOG-interceptie). Deze opsporingstechniek is tot dusver immers nog niet operationeel. Wat verwacht de regering van deze vervroegde evaluatie nu de OOG-interceptie op de kabel nog niet is toegepast? Op welke manier is zij van plan de kabel-gebonden OOG-interceptie dan te evalueren?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het verzwaarde toestemmingsregime van artikel 30 omwille van bronbescherming uitsluitend toepast bij de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten en advocaten. Voor algemene bevoegdheden, waaronder ook het raadplegen van informanten, zou de artikel 29 procedure volstaan. Wanneer een informant gegevens over een bron verstrekt vindt de schending van het recht op bronbescherming immers niet door de dienst maar door de informant plaats, aldus de regering. Kan de regering nog een keer toelichten waarom het verzwaarde toestemmingsregime van artikel 30 niet van toepassing is op informanten terwijl in de praktijk het risico voor journalisten en advocaten niet wezenlijk anders lijkt?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de regering voor ogen heeft de meldplicht aan de CTIVD op eenduidige wijze te regelen. Met de wetswijziging wordt de meldplicht aan de CTIVD inzake de uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens met buitenlandse diensten in alle gevallen verplicht, ongeacht de ingezette bevoegdheid. Alhoewel de leden van de D66-fractie deze ontwikkeling verwelkomen, is gekozen een onafhankelijke ex-ante TIB-autorisatie niet toe te passen op de uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens. Zeker met het oog op de bestaande kinderziektes omtrent de huidige filters kan gevoelige, niet-relevante data in handen komen van buitenlandse actoren. Kan de regering uiteenzetten waarom zij gekozen heeft de TIB in deze gevallen geen rechtmatigheidstoets uit te laten voeren?
Tijdens de campagne over het referendum bleek dat veel burgers bezorgd waren over het ongeëvalueerd delen van informatie met buitenlandse diensten. De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen graag een nadere toelichting op hoe met de aanpassingen van artikel 64 en 88 Wiv 2017 tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar van veel burgers, burgerrechtenorganisaties en fracties in de Tweede Kamer dat ongeëvalueerde informatie met buitenlandse diensten kunnen worden gedeeld? En graag vernemen deze leden ook van de regering hoe het staat met het internationaal toezicht op het delen van informatie met buitenlandse diensten? Deelt de regering de mening dat het goed zou zijn als hier verdere stappen in worden gezet?
Ook vernemen de leden van de fractie van GroenLinks graag een reactie van de regering op de suggestie om aan artikel 60 van de Wiv 2017 een extra lid toe te voegen waarin geregeld wordt dat artikel 50 Wiv 2017 van overeenkomstige toepassing is op geautomatiseerde data-analyse van gegevens die met een hoge mate van waarschijnlijkheid gegevens bevatten van individuen die niet in onderzoek zijn van de diensten. Op deze manier zou artikel 60 Wiv 2017 meer in lijn gebracht kunnen worden met de juridische waarborgen. Hoe kijkt de regering naar deze suggestie? Het Human Rights Committee in Genève heeft op 25 Juli 2019 haar Concluding observations on the fifth periodic report of the Netherlands uitgebracht. Hierin schrijft het Commitee: «should review the Act with a view to bringing its definitions and the powers and limits on their exercise in line with the Convenant (Bupo verdrag; Red) and strenghthen the independence and effectiveness of CTIVD and the TIB that has been established by the act.» Graag ontvangen de leden van de fractie van GroenLinks een reactie op deze aanbeveling van het Human Rights Committee.
Tot slot hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog een specifieke vraag over de inzage in de archieven van de diensten door historici voor historisch onderzoek. Het is logisch, zo menen de aan het woord zijnde leden, dat de archieven van de diensten niet zomaar voor iedereen op ieder gewenst moment toegankelijk zijn, dat past immers niet bij de aard van het werk van de diensten. Het is in het licht van publieke verantwoording en historisch onderzoek evenwel van belang dat historici op enig moment toegang zouden moeten kunnen krijgen tot (delen) van de archieven van de diensten. De leden van de fractie van GroenLinks hebben signalen ontvangen dat door de diensten soms nog bijzonder terughoudend wordt omgegaan met toestemming om historisch onderzoek te kunnen doen in de archieven. Specifiek verwijzen deze leden daarbij ook naar een ingezonden brief van emeritus hoogleraar Nederlandse Geschiedenis en oud-directeur van het NIOD, Hans Blom, in de Volkskrant van 28 maart 2018. Graag ontvangen deze leden hier een reactie op van de regering. Kan de regering in deze reactie specifiek ingaan op de suggesties die door dhr. Blom worden gedaan en ook aangeven hoe het staat met de overdracht van oude archieven aan het Nationaal Archief? Worden bij de beslissing welke archieven worden overgedragen ook historici betrokken, zodat het belang van historisch onderzoek ook nadrukkelijk wordt meegewogen? En op welke wijze wordt het belang van historisch onderzoek meegewogen bij inzageverzoeken die de diensten ontvangen?
De leden van de fractie van de SP lezen dat de regering de mogelijkheid wil blijven houden grote hoeveelheden on-geëvalueerde bulkdata te delen met buitenlandse diensten. Graag ontvangen deze leden een casus waarin dit voortaan wel een casus waarin dit voortaan niet meer is toegestaan. Verder lezen de leden van de fractie van de SP dat beperkingen in de techniek relevant zijn voor het zo gericht mogelijk verzamelen van data. Deze leden ontvangen graag een nadere uiteenzetting over welke beperkingen hier onder vallen. Als een techniek wel bestaat maar simpelweg niet aanwezig is, of te kostbaar wordt bevonden, valt dit dan ook onder deze uitzonderingsgrond?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat de Raad van State oordeelde dat de regering niet of niet afdoende was ingegaan op de ingediende consultatiereacties en adviseerde deze tekortkoming te corrigeren. De regering geeft aan dit advies opgevolgd te hebben maar tegelijk stelt een organisatie zoals Bits of Freedom dat de inhoudelijke reactie op hun inbreng nog altijd «echt ondermaats» is. Kan de regering daarop reflecteren? En is zij bereid in overleg te gaan met partijen die hun inbreng als onvoldoende beantwoord achten en alsnog volledig in te gaan op de uitgebrachte adviezen? Kan zij het verslag daarvan aan de Kamer zenden voor de plenaire behandeling van voorliggend wetsvoorstel?
Onderdeel A
De leden van de SGP-fractie begrijpen het geconstateerde misverstand bij het vijfde lid van artikel 20. Zij vragen zich alleen wel af of de voorgestelde correctie een echte verduidelijking is. Zij hebben de indruk dat juist de indeling in twee onderdelen de tekst nodeloos ingewikkeld maakt. Zou het niet de voorkeur verdienen om het hele lid als een doorlopende tekst te noteren, zonder dat er twee onderdelen zijn of om in ieder geval achter onderdeel a nog het woord «of» op te nemen?
Onderdeel B en C
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de eis van gerichte inzet een zelfstandige eis wordt die bovenop de wettelijke eis van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit komt, terwijl de motie-Recourt alleen vraagt om de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit zo te interpreteren dat zij zullen leiden tot een zo gericht mogelijke inzet van bevoegdheden.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er voor gekozen is de gerichtheidseis ook van toepassing te laten zijn op het verzamelen van gegevens uit openbare bronnen?
Het effect van het gerichtheidscriterium zal ook worden meegenomen in de wetsevaluatie, die per 1 mei 2020 zal beginnen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe reëel dit is. Is deze periode niet te kort om het effect van deze bepaling te evalueren?
In het wetsvoorstel wordt, zo lezen de leden van de CDA-fractie, conform de motie-Recourt vastgelegd dat de inzet van bevoegdheden in het kader van het verzamelen van gegevens door de diensten zo gericht mogelijk dient te zijn. Dit criterium heeft zelfstandige betekenis en komt derhalve bovenop de in artikel 26 neergelegde wettelijke eis dat de uitoefening van een bevoegdheid noodzakelijk, proportioneel en subsidiair dient te zijn. De gerichtheidseis ziet zowel op de uitoefening van algemene als van bijzondere bevoegdheden tot gegevensverzameling. De leden van de CDA-fractie vragen wat dit criterium precies behelst voor het stelselmatig verzamelen van gegevens uit open bronnen (artikel 38).
De leden van de CDA-fractie constateren dat met de voorgestelde bepaling niet wordt beoogd om het gerichtheidscriterium van toepassing te verklaren op alle vormen van gegevensverwerking. «Eisen dat aan al deze handelingen het vereiste van gerichtheid wordt gesteld en dat dit steeds bij iedere handeling wordt gemotiveerd, wordt problematisch geacht, deels vanwege het gebrek aan toegevoegde waarde bij een aantal van de hierboven genoemde handelingen, deels vanwege de beperking van de slagkracht van de diensten en de disproportionele bureaucratisering van het werk van de diensten». Op welke wijze wordt met het voorliggende wetsvoorstel de slagkracht van de diensten bevorderd en de disproportionele bureaucratisering van het werk van de diensten tegengegaan, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij dat de motie-Recourt in het wetsvoorstel wordt gecodificeerd. Zij vragen de regering om een nadere toelichting op de materiele betekenis van deze codificering. Wat is na codificering van het gerichtheidscriterium in de praktijk de betekenis van deze toevoeging? En hoe wordt dit criterium in de praktijk getoetst?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben voorts ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel op een aantal specifieke punten nog zorgen. Allereerst ten aanzien van de geautomatiseerde data analyse (GDA) waarborgen voor big dataverwerking van alle gegevens. Het is wat deze leden betreft een stap in de goede richting dat het gerichtheidsvereiste met de Wijzigingswet van toepassing is op alle bevoegdheden die worden ingezet voor de verzameling van gegevens, zowel de algemene als de bijzondere bevoegdheden. Echter, de regering geeft aan dat de verdere verwerking van gegevens niet is onderworpen aan dit vereiste. De regering legt uit dat zij tot deze keuze is gekomen omdat gerichtheid in bepaalde gevallen niet van meerwaarde wordt geacht, de effectiviteit hindert, en de administratieve last ondraaglijk maakt. De leden van de fractie van GroenLinks kunnen hier voor een gedeelte in meekomen. Echter op een belangrijk punt hebben zij hier moeite mee. De Wiv 2017 moet waarborgen bevatten voor big data analyse c.q. (GDA) van datasets die met ene hoge mate van waarschijnlijkheid gegevens bevatten van individuen die niet in onderzoek zijn van de diensten. De inbreuk op de mensenrechten die ontstaat door verzameling van gegevens is anders dan de inbreuk die ontstaat door GDA. Voor beide momenten moeten passende waarborgen genomen worden. Uit de rapporten van de TIB, de CTIVD en uit de memorie van toelichting van de Wijzigingswet Wiv 2017 blijkt dat - ondanks het gerichtheidsvereiste - ook bij de toepassing van andere bevoegdheden, dan de OOG-interceptie bevoegdheid, gegevens in bulk worden verzameld. Die bulk gegevens bevatten gegevens van individuen die niet in onderzoek zijn van de diensten. De Wiv 2017 kent een waarborgensysteem voor GDA, maar dit is op dit moment alleen van toepassing op gegevensets die met de OOG-interceptiebevoegdheid zijn verkregen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom deze waarborgen niet in bindende bepalingen zijn gegoten voor GDA verwerking van alle verzamelde data, of deze data nu uit een open bron zijn verkregen, via een zogenoemde bulk-hack zijn binnen gehaald, met de OOG-interceptie bevoegdheid zijn afgevangen of van een andere dienst zijn ontvangen? De leden weten dat burgerrechtenorganisaties deze zorgen ook hebben.
In het verlengde hiervan hebben deze leden nog een specifieke vraag: De PATRIOT-act staat de Amerikaanse inlichtingendiensten toe om wereldwijd bij bedrijven en organisaties informatie op te vragen. Wat is er bij de Nederlandse overheid bekend over het opvragen van Nederlandse data door Amerikaanse inlichtingendiensten? En worden de Nederlandse diensten daarover door de Amerikaanse autoriteiten geïnformeerd, en maakt het zelf ook van deze informatie gebruik?
De leden van de fractie van de SP maken zich nog altijd zorgen over de geautomatiseerde data-analyse die plaatsvindt bij grote hoeveelheden data, een zorg die in aanloop naar het referendum ook bleek te leven bij een grote meerderheid van de bevolking en een zorg die ook mede heeft geleid tot het «nee» in het referendum. Hoe waarborgt de regering de belangen van mensen die geen onderdeel zijn van het onderzoek? Waarom worden hiervoor in deze Wijzigingswet geen aanvullende regels gesteld?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn voorstander van de codificatie van het zo genoemde gerichtheidscriterium, aangezien de rechtszekerheid en rechtsbescherming gediend is bij een duidelijke beschrijving en inperking van ongebreidelde gegevensverzameling. Wel stellen zij vragen bij enkele door de TIB in de MvT naar voren gebrachte beperkingen van dit criterium. Zo lezen zij dat financiële aspecten een rol zullen spelen bij de werking van het gerichtheidsaspect. De diensten moeten immers het beschikbare geld op een verantwoorde manier besteden en hierbij zou het zo maar kunnen dat de aanschaf van apparatuur die breder ingezet kan worden zal prevaleren boven de wellicht duurdere aanschaf van apparatuur die gerichter ingezet wordt. Is de regering het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat een beperking vanwege dergelijke financiële en materiële beperkingen onwense-lijk is? Zou de regering kunnen toelichten hoe dergelijke beperking van het gerichtheidscriterium vermeden zou kunnen worden? Ook heeft de TIB aangegeven dat inzake acute dreiging het tijdselement aanleiding kan geven voor het breder inzetten van een bevoegdheid. Dit zou verantwoord moeten worden in het verzoek om toestemming. Zou de regering willen toelichten in hoeverre in dergelijke acute situaties de privacy van burgers afdoende gewaarborgd blijft?
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het bij de toevoeging van de bepaling dat de uitoefening zo gericht mogelijk moet zijn nog overwogen is om ook in de wettekst te spreken over «in elke fase», om daarmee ook de verschillende mogelijkheden in verschillende fases van een onderzoek ook uitdrukkelijk tot hun recht te laten komen.
Onderdeel D
De leden van de CDA-fractie vinden de mogelijkheid om plaatsvervangende leden in de Toetsingscommissie inzet bevoegdheden (TIB) te benoemen van groot belang voor de continuïteit van het werk van de diensten. Deze leden constateren dat de regering hiermee de toezegging gestand doet, die zij onder meer deed in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Molen (Aanh. Hand. II 2018/19, nr. 857). Wel vragen deze leden op welke wijze invulling wordt gegeven aan de uitspraak van de Minister van BZK in het debat over de uitslag van het referendum over de Wiv 2017 «dat het goed is om ernaar te kijken als in de tussentijd blijkt dat de huidige bezetting krap is».
Het is een goede zaak dat er een mogelijkheid wordt geboden voor het aanstellen van plaatsvervangende leden voor de TIB. De leden van de SGP-fractie vragen of dit betekent dat er maximaal drie plaatsvervangende leden kunnen worden benoemd of dat dit er ook meer kunnen zijn.
Onderdeel F
Een ander punt van zorg voor de leden van de fractie van GroenLinks is de directe toegang tot de database informanten. Ook in de voorliggende Wijzigingswet Wiv 2017 houden de diensten nog steeds de mogelijkheid om directe toegang tot de databanken van informanten te verkrijgen zonder voorafgaande toestemming van een onafhankelijke rechter of commissie. Waarom, zo vragen deze leden, is hier niet gekozen voor een extra waarborg? Toestemming van een systeembeheerder om aan te sluiten op een databank is immers geen juridische waarborg. Is de regering bereid om van de bevoegdheid in artikel 39 lid 3 Wiv 2017een bijzondere bevoegdheid te maken waar artikel 27 tot en met 32 Wiv 2017 op van toepassing is? Zo neen, waarom niet? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een uitgebreide reactie van de regering op dit punt van zorg.
Onderdeel K en M
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de meldplicht tot elke verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een buitenlandse dienst, voor de werkbaarheid voor de diensten.
Waarom is gekozen voor een uitbreiding van de waarborg die in artikel 89, tweede lid, van de wet is opgenomen? Wat maakt deze uitbreiding noodza-kelijk? En hoe werkbaar is deze uitbreiding nog voor de diensten?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat artikel 64 wordt herzien om de bevoegdheid van diensten tot het uitwisselen van gegevens met het buiten-land en de meldplicht over deze uitwisseling uit te breiden. Zij lezen dat de regering het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State niet volgt. De Afdeling is namelijk van mening dat het de voorkeur verdient om naar artikel 2 van de beleidsregels ook in situaties in het kader van artikel 64 uitwisseling niet toe te staan indien er geen wegingsnotitie is opgesteld. Deze conclusie trekt de Afdeling naar aanleiding van het feit dat artikel 2 van de beleidsregels en artikel 64 van de Wiv 2017 in tegenspraak lijken en de genoemde uitleg naar de mening van de Afdeling de voorkeur verdient. In de MvT wordt uiteengezet dat het toepassen van artikel 64 uitzonderingssituaties betreft, er daarnaast dringende en gewichtige redenen voor de gegevensverstrekking dienen te zijn, dat in alle gevallen toestemming van de Minister nodig is en de CTIVD in het kader van de meldplicht wordt ingelicht. Mede vanwege deze waarborgen zouden ook zonder wegingsnotitie de ongeëvalueerde gegevens uitgewisseld mogen worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af in hoeverre de privacy van burgers daadwerkelijk gewaarborgd is wanneer voor noodsituaties een wettelijke vrijbrief wordt gegeven ongeëvalueerde gegevens uit te wisselen met landen waar nog niet eens een wegingsnotitie van bestaat. Zou de regering een voorbeeld van een dergelijke uitzonderingssituatie kunnen geven? En ziet de regering de spanning tussen de veiligheid enerzijds en de privacy van burgers anderzijds in een genoemde uitzonderingssituatie?
De leden van de CDA-fractie lezen, dat het de bedoeling was de wet voor 1 januari 2019 in werking te doen treden. Waardoor is de vertraging in het wetgevingstraject veroorzaakt?
De voorzitter van de commissie,
Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 242, nr. 5 12