Brief regering; Brede aanpak synthetische drugs - Drugbeleid - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 427 toegevoegd aan dossier 24077 - Drugbeleid en dossier 29911 - Bestrijding georganiseerde criminaliteit.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Drugbeleid; Brief regering; Brede aanpak synthetische drugs |
---|---|
Documentdatum | 09-07-2019 |
Publicatiedatum | 11-07-2019 |
Nummer | KST24077427 |
Kenmerk | 24077; 29911, nr. 427 |
Commissie(s) | Justitie en Veiligheid (J&V) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2019
Vergaderjaar 2018-
24 077 29 911
Nr. 427
Bestrijding georganiseerde criminaliteit
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 9 juli 2019
Tijdens het algemeen overleg Georganiseerde Criminaliteit van 14 november 2018 (Kamerstuk 29 911, nr. 214) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de handhaving op harddrugs bij evenementen, zowel in Amsterdam als daarbuiten. Vervolgens heb ik bij de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid voor 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 27, item 7) toegezegd om in dezelfde brief ook op het gebruik van synthetische drugs in te gaan. Met deze brief, die ik u mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zend, doe ik deze toezeggingen gestand. Eveneens kom ik hiermee twee toezeggingen na die ik heb gedaan tijdens het algemeen overleg Georganiseerde Criminaliteit / Ondermijning d.d. 14 maart 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 236). Deze zien op het informeren van uw Kamer over de wijze waarop ik de aanpak van drugsprecursoren ga versterken als alternatief voor de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Nispen Kamerstuk 34 763, nr. 11), en op het informeren over de uitkomst van het gesprek met het Openbaar Ministerie over de uitvoering van het vervolgingsbeleid voor het bezit van harddrugs tijdens evenementen.
In mijn brief van 15 februari jl. heb ik uw Kamer geschetst langs welke actielijnen het offensief tegen ondermijnende criminaliteit gestalte zal krijgen.1 Voordat ik nader inga op de voortgang die sindsdien is gemaakt met de aanpak van de synthetische drugsindustrie schenk ik eerst aandacht aan de problematiek rondom het gebruik en de mentaliteitsverandering ten aanzien van synthetische drugs die in Nederland nodig is.
Het recent verschenen European Drug Report 2019 laat zien dat in Nederland in bepaalde leeftijdsgroepen relatief veel synthetische drugs worden gebruikt in vergelijking met andere Europese landen. Het betreft met name de varianten amfetamine en MDMA, beter bekend onder de
1 Kamerstuk 29 911, nr. 218.
kst-24077-427 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2019
populaire benaming ecstasy1. Hoewel voor het relatief hoge gebruik verschillende oorzaken kunnen worden aangewezen is aannemelijk dat dit met de volgende factoren samenhangt. Enerzijds is dat de grote beschikbaarheid van dergelijke drugs. Anderzijds is dat onderschatting van de gezondheids- en maatschappelijke risico's en de daarmee samenhangende, relatief hoge mate van tolerantie ten aanzien van drugs en drugsgebruik.
De grote beschikbaarheid van drugs hangt samen met de industrie zoals die in de afgelopen halve eeuw in ons land heeft kunnen groeien. Nederland is een van de grootste producenten van bijvoorbeeld MDMA en amfetamines ter wereld. In de internationale context is dat een blamage; andere landen hebben veel last van onze drugsindustrie. Maar ook in eigen land veroorzaken de productie van drugs en de handel daarin veel maatschappelijke problemen. Zowel vanuit nationaal als internationaal perspectief dringt zich dus de noodzaak op om een kentering teweeg te brengen.
Dat is een stevige opgave. Binnen Nederland brengen synthetische drugs onaanvaardbare risico's voor de veiligheid in de meest brede zin met zich mee. Illegale drugslabs in wijken vormen een bedreiging voor bewoners en dumping van drugsafval brengt op grote schaal schade toe aan het milieu. De illegaal verdiende enorme winsten ondergraven het veiligheids- en rechtvaardigheidsgevoel van burgers. Daarnaast zijn er de witwaspraktijken, de stelselmatige intimidatie van gewone burgers in woonwijken, de bedreigingen van bestuurders en het niets en niemand ontziende geweld: het maakt allemaal deel uit van het business model achter synthetische drugs. Deze praktijken hebben een ontwrichtende werking op de samenleving en vormen een bedreiging voor onze rechtsstaat. Om die rechtsstaat te beschermen is een veel krachtiger aanpak nodig.
Ook de gevaren van het gebruik van synthetische drugs worden nog steeds onderschat. Van sommige synthetische drugs zoals methamfe-tamine is het verwoestende effect op de gezondheid in gebruikerskringen wel overwegend bekend. Maar over de risico's van andere varianten zoals ecstasy wordt door gebruikers meestal nog te makkelijk gedacht. Dat is een gevaarlijke onderschatting. Het Trimbos-instituut schat dat één op de 250 gebruikers van ecstasy een (ernstig) gezondheidsprobleem ervaart.2 Er zijn ten gevolge van ecstasygebruik ook dodelijke slachtoffers te betreuren. Het risico op een gezondheidsprobleem of overlijden wordt groter als de gebruiker naast ecstasy ook andere middelen, zoals alcohol, tot zich heeft genomen.3 Ook leidt het gebruik van ecstasy volgens het Trimbos-instituut vermoedelijk tot een (langdurige) verstoring van hersenfuncties, met name het geheugen, het concentratievermogen en de stemming bij zowel gebruikers als ex-gebruikers van ecstasy.4 Over de lange termijneffecten bestaan nog veel onduidelijkheden. Deze ernstige gezondheidsrisico's wegen des te zwaarder daar onder gebruikers van synthetische drugs veel jongvolwassenen zijn. Het is niet voor niets dat de Staatssecretaris van VWS fors inzet op preventie van harddruggebruik en op het voorkomen van gezondheidsgevolgen van gebruik. Als Minister van Justitie en Veiligheid voel ik een grote verantwoordelijkheid om deze groep jongvolwassenen te helpen beschermen.
Een deel van de samenleving negeert deze gevaren en bedreigingen of is zich daarvan onvoldoende bewust. Door deze drugs soms zelf te gebruiken dragen mensen bij aan de lucratieve criminele industrie en alle eerdergenoemde misstanden die dat met zich meebrengt. Als deze gebruikers zich al van de negatieve consequenties bewust zijn voelen zij zich er niet voor verantwoordelijk. Daarmee dragen ze bij aan een - om alle voornoemde redenen - uiterst onwenselijke «normalisering» van drugs en drugsgebruik.
Het succes van het offensief tegen ondermijnende criminaliteit hangt mede af van het bewerkstelligen van een mentaliteitsverandering bij burgers die gebruiken en dat deel van de samenleving dat er min of meer onverschillig tegenover staat. De gevaren van synthetische drugs voor mens, milieu en samenleving moeten onder ogen worden gezien. Het is daarom belangrijk om te investeren in bewustwording bij de burgers die gebruiken hetgeen ook kan bijdragen aan het tegengaan van normalisering van drugsgebruik. De strijd tegen de drugsindustrie moet verder worden geïntensiveerd langs de lijnen die inmiddels zijn ingezet.
Waar het gaat om een van die synthetische drugs - ecstasy - herhaal ik wat ik uw Kamer in mijn brief van 15 februari jl. (Kamerstuk 24 077, nr. 425) schreef: legalisering van ecstasy is niet aan de orde. Nederland is vastbesloten om zijn internationale verplichtingen ten aanzien van de bestrijding van drugs, zoals vastgelegd in meerdere VN-verdragen, na te komen.
Ten overvloede wijs ik in dat verband op het volgende. MDMA, de werkzame stof van ecstasy, is in de hele wereld een verboden harddrug. Daar, op die afzetmarkt in de rest van de wereld, maken Nederlandse drugsproducenten het overgrote deel van hun winst. Een Nederlandse Alleingang bij legalisering van MDMA zou - los van alle al eerder genoemde veel zwaarwegender bezwaren - niets veranderen aan het probleem van de productie en alles wat daarmee samenhangt. De belangrijkste afzetmarkt - de rest van de wereld - blijft illegaal. Zo ook blijft de productie voor die markt illegaal. Zo ook blijft de noodzaak voor producenten om zich illegaal van afval te ontdoen, met alle vervuiling die daarbij hoort. Legalisering van ecstasy is kortom geen oplossing voor het probleem van de ondermijnende criminaliteit, maar zou wel betekenen dat Nederland zich internationaal diskwalificeert en nog grotendeels onbekende gezondheidsrisico's aanvaardt. Dit scenario is voor mij onacceptabel.
Mentaliteitsverandering: een verantwoordelijkheid van zowel overheid als burger
In mijn brief van 15 februari jl. schreef ik uw Kamer dat ik keihard inzet op de aanpak van de productie van synthetische drugs en de neveneffecten hiervan voor de Nederlandse samenleving, zoals de dumpingen van drugsafval. Deze harde aanpak geldt ook de doorvoer en handel. Met de aanpak van producenten en handelaren alleen komen we er echter niet. Er moet een mentaliteitsverandering plaatsvinden. In de eerste plaats is een effectief preventiebeleid nodig zodat (potentiële) gebruikers zich bewust zijn van de risico's van synthetische drugs voor zowel henzelf als hun leefomgeving. Daarnaast dienen de strafrechtelijke normen ten aanzien van het bezit van en de handel in harddrugs op een consistente en zichtbare wijze te worden gehandhaafd. Het tegengaan van de greep die drugs op onze samenleving hebben is niet een exclusieve verantwoordelijkheid van de strafrechtsketen, maar van de overheid als geheel. Daarom is nodig dat de overheid als geheel eenduidig en samenhangend optreedt. Ik ga hier nu nader op in.
Preventie en gebruikers aanspreken op hun verantwoordelijkheid
De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn brief van 25 april jl.5 het drugspreventiebeleid uiteengezet. De Staatssecretaris maakt zich hard voor het voorkomen van het gebruik van drugs en het voorkomen van gezondheidsschade als gevolg van drugsgebruik. In zijn brief geeft de Staatssecretaris aan dat er al veel gebeurt op dit terrein, maar dat er extra inspanningen nodig zijn om met name de normalisering van harddrugsgebruik bij bepaalde groepen terug te dringen. Om dit doel te bereiken introduceert hij in zijn brief een vijftal extra maatregelen, zoals het ontwikkelen van innovatieve interventies waarmee wordt voorkomen dat jongeren beginnen met drugsgebruik en specifieke maatregelen gericht op het tegengaan van het gebruik van een aantal middelen.
Aansluitend op het beleid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt onderzocht hoe gebruikers van harddrugs het meest effectief op hun verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. In opdracht van de voorzitter van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) heeft het Trimbos-instituut opdracht gekregen hiervoor een pilotaanpak te ontwikkelen. Deze pilot zal medio 2020 worden uitgevoerd.
Vervolgingsbeleid harddrugs
Het bezit van drugs is verboden, ongeacht of het om harddrugs (lijst I van de Opiumwet) of softdrugs (lijst II van de Opiumwet) gaat. In de Aanwijzing Opiumwet (verder: de Aanwijzing) is het uitgangspunt opgenomen dat het bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van een middel vermeld op lijst 1 in beginsel niet tot gerichte opsporing leidt. Onder die geringe hoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid/ dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Bij ecstasy is de gebruikershoeveelheid vastgesteld op één pil. De hoogte van de straf die het Openbaar Ministerie voor overtreding van dit verbod vordert ten aanzien van harddrugs, zoals ecstasy, is genormeerd door de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs (verder: de Richtlijn). De Richtlijn geeft aan dat in alle gevallen de in beslaggenomen drugs moeten worden onttrokken aan het verkeer, en dat er bij meer dan één pil een straf wordt geëist. Dat gebruikers die met één pil worden betrapt wel die pil kwijt raken, maar niet voor strafvervolging hoeven te vrezen, is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. Door gebruikers van harddrugs niet te criminaliseren wordt voorkomen dat zij uit angst voor strafvervolging noodzakelijke medische zorg mijden. Dit beleid draagt daarom bij aan het voorkomen van gezondheidsschade. Hoewel iedere pil er één te veel is zijn er dus goede gronden om het bezit van een gebruikershoeveelheid voor wat betreft het instellen van strafvervolging ongemoeid te laten. Bij bezit van meer dan één pil is echter niet aannemelijk dat de harddrugs voor eigen gebruik bestemd zijn en is strafvervolging op zijn plaats om de handel in harddrugs effectief te kunnen bestrijden.
In 2015 heeft mijn ambtsvoorganger in antwoord op vragen van het lid Oskam uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop in Amsterdam tijdens het Amsterdam Dance Event aan de aanwijzing en de Richtlijn uitvoering is gegeven.6 Tijdens het algemeen overleg van 14 maart jl. is gebleken dat in uw Kamer nog altijd zorgen leven over de mate waarin in de praktijk naar de letter én de geest van de Aanwijzing en de Richtlijn wordt gehandeld (kamerstuk 29 911, nr. 236).
De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in een gesprek met mij benadrukt dat het beleid zoals opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet en de Richtlijn landelijk geldt, en dat hieraan door alle arrondissementen uitvoering dient te worden gegeven. Wel biedt de Aanwijzing voor de Opsporing het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om keuzes te maken in de opsporing. Bij evenementen worden deze keuzes voor handhaving gemaakt in de (lokale) driehoek. Deze keuzes kunnen bijvoorbeeld gebaseerd zijn op de beschikbare capaciteit van de politie en het Openbaar Ministerie, de lokale prioriteiten en het veiligheidsbeleid.
Ik onderken dat in concrete gevallen keuzes moeten kunnen worden gemaakt in de opsporing, gelet op een zorgvuldige verdeling en inzet van de handhavingscapaciteit zoals beschreven in de aanwijzing voor de Opsporing. Een dergelijke keuze mag echter geen structureel karakter hebben. We moeten ervoor waken dat wettelijke normen eroderen en voor de burger onherkenbaar worden. Dit kan normalisering van harddrugsgebruik bij groepen in de samenleving in de hand werken. Het belang van een heldere strafrechtelijke norm wordt door de voorzitter van het College erkend. De voorzitter heeft daarnaast aangegeven dat een brede benadering van het probleem van belang is, waarbij naast strafrechtelijke instrumenten gebruik wordt gemaakt van bestuurs- en privaatrechtelijke maatregelen, bijvoorbeeld in ontmoedigings- en vergunningenbeleid. Hierop ga ik nu verder in.
Een eenduidige overheid met een samenhangend beleid
Het Openbaar Ministerie staat niet alleen in de opgave om zichtbaar de norm te bevestigen dat in onze samenleving geen plaats is voor harddrugs. Ik zie het als een opgave aan de overheid in brede zin om in haar beleid uit te dragen dat het gebruik van harddrugs gezondheidsrisico's met zich meebrengt en bijdraagt aan het in stand houden van een ondermijnende criminele industrie.
Ook lokale overheden spelen een rol bij het tegengaan van harddrugsgebruik. Om een beter zicht te krijgen op de verschillende handhavingsin-strumenten die worden gehanteerd heeft mijn ministerie dit voorjaar een tweetal deskundigenbijeenkomsten georganiseerd met vertegenwoordigers van enkele gemeenten, OM, politie, het Ministerie van VWS en het Trimbos-instituut. In deze bijeenkomsten is in het bijzonder stilgestaan bij het bestuurlijke instrumentarium, waaronder de verlening van evenementenvergunningen.
De bijeenkomsten hebben een goed beeld opgeleverd van de manier waarop op verschillende plaatsen in Nederland gemeenten het drugsbeleid rond evenementen vormgeven, en de rol van de lokale driehoek daarbij. Wat opvalt is dat tussen gemeenten, arrondissementen en basisteams sprake is van zowel overeenkomsten als verschillen in hun aanpak. Zo wordt door de driehoeken stevig ingezet op de bestrijding van de handel in harddrugs. Voor wat betreft het tegengaan van bezit ligt het primaat doorgaans bij de gemeenten, die in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de openbare orde en de volksgezondheid rond evenementen eisen stellen aan de organisatoren. De gemeenten die aan de bijeenkomsten deelnamen streven naar drugsvrije evenementen en leggen daartoe aan organisatoren een inspanningsverplichting op. Bezoekers moeten voorafgaand aan het betreden van het evenemententerrein worden gecontroleerd op drugsbezit. Ook moet meestal in de huisregels van de organisatie worden opgenomen dat wie op het bezit van harddrugs wordt betrapt - ook al betreft het één pil - hiervan afstand moet doen en het festivalterrein moet verlaten, zonder de mogelijkheid van terugkeer. Hoewel geen sanctie in strafrechtelijke zin, hebben de deelnemers aan de deskundigenbijeenkomsten er op gewezen dat een dergelijke maatregel door de betrokkenen als een stevige straf wordt ervaren. Zij zijn hun entreegeld en hun pil(len) kwijt, worden van hun vrienden gescheiden en kunnen niet meer naar het evenement.
Organisatoren moeten verder altijd adequate voorzieningen treffen voor eerste hulp en voorlichting. Die voorlichting gaat dan over de gezondheidsrisico's van drugsgebruik en draagt de norm uit dat bezit van drugs en de handel erin niet zijn toegestaan. Organisatoren van evenementen nemen ook uit eigen beweging maatregelen die helpen om het bezit van harddrugs tegen te gaan en het risico op gezondheidsincidenten te verkleinen. Sommige organisatoren leggen bezoekers die met harddrugs zijn betrapt een tijdelijk verbod op om ook andere door hun georganiseerde evenementen te bezoeken.
Vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde en het beperken van gezondheidsrisico's worden met genoemde beleidsmaatregelen en interventies zeker successen geboekt. Daarbij passen drie kanttekeningen. Een: het gebruik van harddrugs tijdens dance-evenementen blijft hoog. Uit de Nationale Drugmonitor 2018 blijkt dat het «laatste maand»-gebruik van ecstasy in clubs en tijdens party's en festivals in 2016 gemiddeld 22% bedroeg. In Amsterdam lag het «laatste maand» gebruik onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen in 2017 op 48%.7 Twee: het besef van urgentie over deze problematiek is zeker niet bij alle bestuurlijke partners even hoog. Drie: het beleid om deze problemen aan te pakken vertoont van regio tot regio, en zelfs van gemeente tot gemeente, grote verschillen. Tijdens de deskundigenbijeenkomsten is door meerdere deelnemers de wens geuit om te streven naar meer samenhang in het beleid en - waar mogelijk en wenselijk - tot meer uniformiteit in de regio's. Ik deel die wens.
De komende periode ga ik de mogelijkheden tot concrete stappen verkennen. Daartoe zal ik samen met de Staatssecretaris van VWS het gesprek met deskundigen vanuit het openbaar bestuur, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Openbaar Ministerie, de politie, organisatoren en derde partijen zoals het Trimbos-instituut en instellingen voor jongvolwassenen voortzetten. Het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) organiseert in oktober een minisymposium dat de gelegenheid biedt om met een groot aantal gemeenten van gedachten te wisselen over best practices om harddrugsgebruik tegen te gaan. Zulke voorbeelden bieden gemeenten een handvat om bij de vormgeving van hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV), de verlening van een evenementenvergunning, het toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden en het maken van afspraken met organisatoren beleid te voeren dat bewezen effectief is. Bij de verkenning van die mogelijkheden blijft voor mij het uitgangspunt dat harddrugsgebruik als zodanig niet wordt gecriminaliseerd, zodat gebruikers die medische zorg behoeven zich veilig weten om daar gebruik van te maken.
De bestrijding van de synthetische drugsindustrie
Zoals gezegd kent de effectieve bestrijding van de synthetische drugsindustrie verschillende aspecten. We moeten vooral voldoende inzicht, kennis en slagkracht organiseren om de netwerken die synthetische drugs produceren of verhandelen op te sporen en te ontmantelen. Inzet is een integrale aanpak waar opsporen en vervolgen een onderdeel van zijn. In mijn brief van 15 februari jl. (Kamerstuk 24 077, nr. 389) heb ik aange-kondigd dat het cluster synthetische drugs van de Landelijke Eenheid wordt uitgebreid op zowel opsporing als intelligence. Door experts op het gebied van intelligence en opsporing aan elkaar te koppelen, kunnen we essentiële informatie beter en sneller delen. Zo voorkomen we dat belangrijke informatie en signalen verloren gaan. Bovendien komt dit de centrale registratie van cijfers (van bijvoorbeeld inbeslagnames en aangetroffen productielocaties) ten goede. Daarmee zullen we tegelijk beter kunnen voldoen aan onze internationale (registratie)verplichtingen én krijgen we beter overzicht van de internationale situatie op dit vlak.
Er is tevens aandacht voor een betere samenwerking met andere overheidsdiensten (zoals FIOD en Douane) en internationale samenwerking. Ook wordt ingezet op financieel rechercheren, gericht op het blootleggen van criminele geldstromen en het ontnemen van crimineel vermogen. Naast het versterken van de centrale intelligence-functie is van belang dat de regionale eenheden beter in staat worden gesteld om te kunnen handelen, onder meer door snel synthetische drugs te herkennen. Binnen de politie lopen hiervoor diverse initiatieven, waaronder de ontwikkeling van een (informeel) landelijk netwerk van drugsspecialisten en de invoering van landelijke werkinstructies voor de aanpak van drugs. De landelijke drugsmodule voor politieagenten wordt verder ontwikkeld, waarbij gebruik wordt gemaakt van on-the-job-training. Ook vinden in meerdere eenheden pilots plaats met mobiele apparatuur waarmee stoffen bij drugsdumpingen kunnen worden herkend. Tenslotte vinden diverse bewustwordingsinitiatieven plaats, gericht op burgers, gemeenten en onderwijsinstellingen. Het Openbaar Ministerie heeft, om ook bij burgers onder de aandacht te brengen hoe zij een mogelijk drugslab kunnen herkennen, een XTC-parfum ontwikkeld dat ook internationaal de aandacht heeft getrokken. Dit parfum is door een promotieteam op verschillende plekken in het land verspreid. Naar aanleiding hiervan is inmiddels een locatie gemeld bij Meld Misdaad Anoniem met een specifieke verwijzing naar de geur van het parfum.
Aanpak van precursoren en nieuwe psychoactieve stoffen (NPS)
In mijn brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 389) heb ik uw Kamer gemeld op grond van rechtsstatelijke overwegingen geen uitvoering te kunnen geven aan de motie van het lid Van Nispen, waarin de regering werd verzocht een vangnetbepaling ten aanzien van precursoren in te voeren naar analogie met de Wet Wapens en Munitie. Dat neemt niet weg dat ik doordrongen ben van de noodzaak betere juridische instrumenten te ontwikkelen om de invoer van drugsprecursoren effectiever te kunnen bedwingen. In genoemde brief heb ik twee actielijnen geschetst om de aanpak van precursoren te kunnen versterken. Ten eerste wil ik in Europees verband komen tot een optimaal gebruik van de EU-verordeningen die de handel in stoffen reguleren die voor de productie van drugs kunnen worden gebruikt.8 De Europese Commissie heeft hierin recent een belangrijke stap gezet door te aanvaarden dat ook stoffen die voor de productie van drugs worden gebruikt en geen legale toepassing hebben, aan regulering op grond van de EU-verordeningen kunnen worden onderworpen. Daarmee is nog geen sprake van een sluitend systeem, omdat voortdurend (designer)precursoren op de Europese markt verschijnen waarop nog geen regulering van toepassing is. Momenteel evalueert de Europese Commissie de genoemde verordeningen. De gesprekken tussen de Europese Commissie en de lidstaten over mogelijkheden om het effectiever op te treden tegen niet-geregistreerde drugsprecursoren zullen plaatsvinden aan de hand van het evaluatierapport, dat in het najaar van 2019 zal verschijnen.
De tweede actielijn die ik heb genoemd is invoering van een nationale lijst van verboden precursoren. Dit houdt in dat het invoeren of voorhanden hebben van een stof die voor de productie van drugs wordt gebruikt en geen bekende legale toepassing heeft, wordt verboden. Om dit mogelijk te maken wordt de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) aangepast. Met deze wijziging kan in afwachting van een Europees besluit over registratie van de stof in het kader van de EU-verordeningen effectief tegen de invoer en handel in die stof worden opgetreden. Het besluit tot verbieden van een stof wordt genomen na advies van deskundigen, waaronder vertegenwoordigers van ondernemingen in de chemie-branche. Overtreding van het verbod wordt bestraft op grond van de Wet op de economische delicten (WED). Het voorstel tot aanpassing van de Wvmc vormt onderdeel van het conceptwetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit, waarop ik hieronder nader inga.
Tijdens het Vragenuur van de Tweede Kamer van 2 juli 2019 heb ik, bij de beantwoording van mondelinge vragen van de fractie van het CDA over de aanpak van de Brabantse drugsindustrie, toegezegd om Uw Kamer nog vóór het reces te informeren over het conceptwetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit. Hierboven is de strafbaarstelling met betrekking tot precursoren aan de orde gekomen, als onderdeel van dit wetsvoorstel. In dit conceptwetsvoorstel is tevens opgenomen de maatregel kostenverhaal. Deze maatregel is mogelijk bij strafbare feiten op grond van de WED, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, waarbij stoffen worden aangetroffen die een groot risico vormen voor de leefomgeving, zoals drugs en vuurwerk. Deze maatregel biedt de mogelijkheid om de kosten die ten laste komen van de staat in verband met het vernietigen van inbeslaggenomen drugs of drugsafval te verhalen op de veroordeelde. Het conceptwetsvoorstel voorziet tevens in de strafbaarstelling van »criminele binnendringers» die opereren in een haven of luchthaven, waarover uw Kamer is ingelicht in de brief van 11 maart 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 220). Voorts is in dit conceptwetsvoorstel opgenomen het voorstel tot verhoging van de strafmaat voor bedreiging, van twee tot drie jaar gevangenisstraf, waarbij een extra strafverhoging wordt voorgesteld voor de bedreiging van burgemeesters en andere bestuurders, tot vier jaar gevangenisstraf. Dit ter uitvoering van het in de brief van 26 april 2019 beschreven voorstel het strafmaximum voor bedreiging te verhogen (Kamerstuk 28 684, nr. 560). Tenslotte wordt voorzien in verruiming van het strafrechtelijk executie onderzoek (SEO), zodat dit ook kan worden ingezet ingeval een veroordeelde niet tot betaling overgaat na een veroordeling tot een aanzienlijke geldboete, schadevergoedingsmaatregel en verbeurdverklaring. Het conceptwetsvoorstel wordt op zeer korte termijn in consultatie gegeven.
In eerdergenoemde brief van 25 april jl. (Kamerstuk 24 077, nr. 426) heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer laten weten dat hij werkt aan een wetsvoorstel om te komen tot een verbod op bepaalde groepen nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), ook wel designerdrugs genoemd. Het betreft stofgroepen NPS die in onze buurlanden recentelijk bij wet verboden zijn en die verwant zijn met middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Door stofgroepen NPS te verbieden wordt de volksgezondheid beschermd en de productie en handel in NPS belemmerd. Bovendien kan Nederland op grond van een strafrechtelijk verbod op NPS, gevolg geven aan rechtshulpverzoeken uit het buitenland. Daarmee draagt het wetsvoorstel bij aan een effectieve internationale aanpak van NPS.
In het algemeen overleg van 14 maart 2019 is daarnaast gesproken over (de kosten van) het opruimen van drugsafval (Kamerstuk 29 911,nr. 236).
Over een structurele cofinancieringsregeling voor de opruimkosten van de drugsdumpingen wordt u één dezer dagen per brief geïnformeerd.
Tot slot heeft uw Kamer in de regeling van werkzaamheden d.d. 20 juni 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 96, Regeling van werkzaamheden) verzocht een brief te ontvangen over het bericht «Drugskartels willen Europa aan de crystal meth krijgen»9. Hierover wordt u per separate brief geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 24 077, nr. 427 9
European Drug Report 2019, p. 50 (MDMA) en p. 53 (amfetamine).
https://www.trimbos.nl/actueel/blogs/blog/kanttekeningen-bij-legaliseren-xtc.
Nationale Drug Monitor 2018, p. 206.
Nationale Drug Monitor 2018, p. 204.
Kamerstuk 24 077, nr. 426.
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015-2016, nr. 702.
Nationale Drug Monitor 2018, p. 193. Bijlage bij Kamerstuk 24 077, nr. 425.
Verordeningen (EG) nr. 273/2004 i en nr. 111/2005 i.
AD.nl, 4 juni 2019.