Nota van wijziging - Voorstel van wet van het lid Raemakers tot wijziging van de Wet kinderopvang teneinde te bevorderen dat ouders kunnen kiezen tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma - Hoofdinhoud
Deze nota van wijziging is onder nr. 8 toegevoegd aan wetsvoorstel 35049 - Initiatiefvoorstel voor keuzevrijheid kindercentra bij het wel of niet toelaten van kinderen die niet meedoen met het vaccinatieprogramma i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van wet van het lid Raemakers tot wijziging van de Wet kinderopvang teneinde te bevorderen dat ouders kunnen kiezen tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma; Nota van wijziging; Nota van wijziging |
---|---|
Documentdatum | 13-06-2019 |
Publicatiedatum | 13-06-2019 |
Nummer | KST350498 |
Kenmerk | 35049, nr. 8 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018-2019
35 049 |
Voorstel van wet van het lid Raemakers tot wijziging van de Wet kinderopvang teneinde te bevorderen dat ouders kunnen kiezen tussen kindercentra die wel of niet kinderen toelaten die niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma |
Nr. 8 |
NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 13 juni 2019 In het voorstel van wet wordt in artikel I het voorgestelde artikel 1.49a als volgt gewijzigd:
Toelichting 1. Met deze wijziging wordt beoogd om duidelijk te maken dat het hier gaat om een ruimere kring van personen dan alleen zij die een arbeidsovereenkomst met het kindercentrum hebben. Onder de omschrijving van personeel dat in enigerlei vorm in dienst is - die ontleend is aan artikel 1 van de Wet kinderopvang - kunnen ook stagiaires, zzp'ers en uitzendkrachten vallen. 2. De toevoeging van dit lid beoogt buiten twijfel te stellen dat het in het eerste lid bedoelde toelatingsbeleid, voor zover dat indirect onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging met zich mee brengt, gerechtvaardigd is in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. Dat impliceert dat de wetgever ervan uit gaat dat sprake is van een legitiem doel en van een middel voor het bereiken daarvan dat passend en noodzakelijk is. Raemakers |
kst-35049-8 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2019 |
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 35 049, nr. 8 |