Brief regering; Reactie op toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 - Mijnbouw - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 156 toegevoegd aan dossier 32849 - Mijnbouw.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Mijnbouw; Brief regering; Reactie op toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 |
---|---|
Documentdatum | 21-12-2018 |
Publicatiedatum | 03-01-2019 |
Nummer | KST32849156 |
Kenmerk | 32849, nr. 156 |
Commissie(s) | Economische Zaken en Klimaat (EZK) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018-
2019
32 849
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 december 2018
Tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw op 11 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 152) heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Met deze brief geef ik daaraan invulling.
Ik heb toegezegd uw Kamer te informeren over:
-
1.Voortgang landelijk schadeprotocol
-
2.Evaluatie nulmetingen aan gebouwen
-
3.Schadeafhandeling voor agrarische ondernemers in Groningen
-
4.Beëindiging gebruik van dieselolie bij zoutwinning onder de Waddenzee
-
5.Bespiegeling op trend in aantal incidenten mijnbouw
-
6.Betere communicatie met decentrale overheden over mijnbouwvergunningen
-
7.Landelijke opvolging pilot zoutwinning Harlingen
-
8.Afspraken provincie Overijsel met NAM over sanering locatie Giethoorn
-
9.Vervolgtraject lekkage Farmsum
-
10.Helderheid over geothermieproject Egmond
In bijlage 1 ga ik achtereenvolgens in op elk van deze punten.
Daarmee geef ik ook invulling aan mijn toezegging, zoals gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137) om uw Kamer te informeren over de uitkomst van de evaluatie van nut en noodzaak van een nulmeting aan gebouwen als hulpmiddel bij het vaststellen van mijnbouwschade.
kst-32849-156 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018
Daarnaast meld ik u dat het overzicht van de maximale productievolumes waarmee ik heb ingestemd per klein gasveld op land, dat ik heb aange-kondigd in mijn brief van 9 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 462), binnenkort gepubliceerd zal worden op www.nlog.nl.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Bijlage 1
Gedupeerden moeten voor de beoordeling van hun schade niet afhankelijk zijn van de betreffende mijnbouwonderneming. Alle gedupeerden moeten schade als gevolg van een mijnbouwactiviteit op eenvoudige en laagdrempelige wijze kunnen verhalen. Vanuit het hele land wordt hierbij vaak een parallel met Groningen getrokken. Belangrijk is echter dat de schaal, de omvang en de risico's van mijnbouwschade door de gaswinning in Groningen van een geheel andere orde zijn dan in de rest van Nederland.
Daarom roep ik voor de rest van Nederland een passende, separate schaderegeling in het leven. Waar in Groningen de schadeafhandeling volledig plaatsvindt in het publieke domein, wordt de schadeafhandeling in de rest van Nederland onder publieke regie gerealiseerd. Dit krijgt vorm in een overzichtelijke procedure en een transparante behandeling en beoordeling van schadeclaims door een onafhankelijke en deskundige commissie, de Commissie Mijnbouwschade.
Voor het goed functioneren van de Commissie Mijnbouwschade is een objectief en transparant landelijk schadeprotocol essentieel. Dit zal de commissie een leidraad geven voor het vormen van een oordeel over een ingediende schadeclaim, over de aanspraak op vergoeding en over de omvang van de door de mijnbouwonderneming uit te keren schadevergoeding. Daarbij zet ik mij ervoor in dat schadeclaims van relatief beperkte omvang ruimhartig en snel zullen worden beoordeeld en afgehandeld. Dit wordt verder uitgewerkt in het landelijk schadeprotocol waarvan de vormgeving ook wordt afgestemd met vertegenwoordigers van gemeenten.
Ik heb de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) op 19 oktober 2018 gevraagd op korte termijn te komen tot een voorstel voor een uniform gedragen landelijk schadeprotocol voor de kleine gasvelden op land. De Tcbb heeft deze opdracht voortvarend opgepakt door het organiseren van een workshop en het voeren van gesprekken met de belangrijkste betrokkenen, waaronder de VNG en enkele bewoners-groepen. In dit proces is gebleken dat de vereiste zorgvuldigheid meer tijd kost dan was voorzien, waardoor het eerder door mij aangegeven tijdschema (vaststelling van het landelijk schadeprotocol voor einde van het jaar) helaas niet haalbaar is. Ik verwacht uw Kamer in maart 2019 te kunnen informeren over het behalen van deze belangrijke mijlpaal.
Gerelateerd aan de toepassing van het landelijk schadeprotocol zijn de nulmetingen aan gebouwen. Ik heb in mijn brief van 9 oktober 20181 toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomst van de evaluatie van nut en noodzaak van een nulmeting aan gebouwen als hulpmiddel bij het vaststellen van mijnbouwschade. Dat doe ik bij dezen.
Ter evaluatie van de nulmeting aan gebouwen zijn tijdens informatiebijeenkomsten voor gaswinningsprojecten waarbij de nulmeting aan gebouwen actueel was omwonenden gevraagd naar hun ervaringen. Daarnaast zijn de bevindingen van mijnbouwondernemingen in kaart gebracht. Kernvragen hierbij waren: draagt de representatieve nulmeting van gebouwen bij aan een eenvoudiger toerekening van gebouwschade aan de mijnbouwactiviteit? En welke praktische richtlijnen zijn er voor elk van de betrokken partijen - waaronder de burger, de gemeente en de 1 Kamerstuk 32 849, nr. 137 mijnbouwonderneming - voor de concrete vormgeving en uitvoering hiervan? Vanwege diverse vragen over de uitvoeringspraktijk van de nulmeting aan gebouwen, heb ik begin dit jaar ook de Tcbb gevraagd om advies. Dit is verschenen op 6 september 2018 en dit heb ik eveneens betrokken bij de evaluatie.
De Tcbb wijst er in haar advies van 6 september op dat het begrip «nulmeting aan gebouwen» niet eenduidig is gedefinieerd, hetgeen in de toepassing al snel kan leiden tot verwarring. Daarnaast wijst de Tcbb erop dat de vraag of de mijnbouwactiviteit de oorzaak is van de geconstateerde schade ondanks deze nulmeting onbeantwoord blijft. De Tcbb vindt een nulmeting aan gebouwen in een effectgebied dan ook maar van beperkte waarde en in het algemeen niet aan te bevelen. Wel acht de Tcbb het zinvol de effecten van mijnbouw die eventueel kunnen leiden tot schade in een gebied, uitgebreider dan nu geschiedt, te monitoren.
Om het oorzakelijk verband tussen een gebouwschade en de mijnbouwactiviteit eenvoudiger te kunnen vaststellen, is de Tcbb in het algemeen voorstander van een uitgebreidere monitoring van bodemtrillingen (door versnellingsmeters) zodat bij een aardbeving de locatie van de bodemver-snellingscontouren in het gebied nauwkeurig geografisch is te duiden. De Tcbb doet het voorstel om de wijze van monitoring te laten afhangen van de complexiteit van het gasveld en noemt daarbij twee monitorings-klassen, waarbij in het ene geval geen additionele monitoring is vereist en in het andere geval wel. De Tcbb merkt hierbij op dat deze indeling nog verder moet worden uitgewerkt en afgestemd met betrokken partijen, waaronder gemeenten. De uiteindelijke monitoring moet technisch zinvol zijn, voor burgers uitlegbaar zijn en niet tot onnodige onrust leiden.
De hoofdlijn van de reacties van omwonenden is dat zij bij een vermoede mijnbouwschade aan hun woning willen dat deze onafhankelijk en deskundig wordt beoordeeld en dat er vervolgens snel wordt vergoed. Aangezien omwonenden de nulmeting aan gebouwen zien als een hulpmiddel hierbij, wordt deze door hen vaak gezien als waardevol.
De ervaringen van mijnbouwondernemingen die de «representatieve nulmeting aan gebouwen» hebben toegepast, zijn divers. De praktische uitvoering en het tempo daarvan wordt namelijk sterk bepaald door de mate waarin het de mijnbouwonderneming en het bouwkundig adviesbureau lukt om met de gemeente en andere lokaal actieve partijen overeenstemming te bereiken over de hierbij gehanteerde uitgangspunten en de gebruikte objectinformatie.
In de verbeterde monitoringspraktijk zal ik, in lijn met het Tcbb-advies, vanwege de beperkte waarde van de nulmeting aan gebouwen voor de schadeafhandeling en de beschikbaarheid van een beter alternatief, vanaf nu vooral zal inzetten op het (bij)plaatsen van versnellingsmeters. Dit is met name van belang wanneer de mogelijke effecten van de betreffende mijnbouwactiviteit daar aanleiding toe geven en er te weinig versnellingsmeters in de regio aanwezig zijn. De mogelijkheid om in specifieke gevallen nog steeds een nulmeting aan gebouwen voor te schrijven in de instemming met een winningsplan blijft overigens bestaan. Decentrale overheden kunnen ook een nulmeting aan gebouwen adviseren in hun advies op een winningsplan. Bij de uiteindelijke afweging over een winningsplan en de monitoringspraktijk, worden deze adviezen betrokken.
Voor al verleende instemmingsbesluiten waarin de nulmeting aan gebouwen is opgenomen, zal ik bezien of in de desbetreffende regio's (bij)plaatsing van versnellingsmeters wenselijk is. Verder zet ik nadrukkelijk in op een betere afstemming en communicatie met gemeenten en inwoners over deze verbeterde monitoringspraktijk en de praktische betekenis hiervan. Dit ook vanwege de relatie met het landelijk schadepro-tocol.
De circa veertig gemeenten waarin gaswinning aan de orde is en waarbij de nulmeting aan gebouwen in een (ontwerp)instemmingsbesluit is opgenomen, informeer ik gelijktijdig met uw Kamer, uitgebreider over de uitkomst van de evaluatie en genoemd Tcbb-advies (zie bijlage 2)2.
Tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 heb ik uw Kamer toegezegd nader in te zullen gaan op de schadeafhandeling voor agrariërs in Groningen. Over dit onderwerp heb ik uw Kamer bij brief van 1 oktober 20183 laten weten dat ik een overlegtafel met agrariërs heb ingesteld onder voorzitterschap van de heer Munniksma. Deze overlegtafel streeft ernaar om voor eind 2018 aan mij, de provincie Groningen en betrokken gemeenten, vanuit het oogpunt van agrariërs, een advies op te leveren met aandachtspunten voor de schadeafhandeling en versterkings-operatie. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk na het uitkomen van dit advies hierover informeren.
De aangenomen motie4 van het lid Sienot c.s. verzoekt de regering zich in overleg met de betrokken bedrijven in te spannen voor het uitfaseren van dieselolie bij zoutwinning uiterlijk in 2021 of anders zo snel mogelijk, en te stimuleren dat alternatieven worden gevonden.
Er zijn in Nederland drie partijen die op vier verschillende locaties en op verschillende diepten zout winnen. De wijze van winnen is per locatie verschillend. Het rapport «Staat van de sector Zout»5 van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gaat hier uitvoerig op in.
Ik heb over het gebruik van dieselolie in de zoutcavernes met SodM gesproken. SodM heeft aangegeven dat alternatieven op dit moment worden geïnventariseerd en onderzocht, en dat men hierover in overleg is met de betrokken bedrijven. Het is vooralsnog de vraag of er voor elk van de vier zoutwinlocaties in Nederland een alternatief bestaat voor het gebruik van dieselolie dat geschikt is voor die specifieke locatie. SodM heeft op mijn verzoek aangegeven medio 2019 met een aanbeveling te komen.
Ik heb in mijn brief6 in reactie op de «Staat van de Sector Zout» aangegeven dat ik een aantal aanvullende maatregelen neem voor het gebruik van dieselolie in zoutcavernes. Zo zal ik in nieuwe vergunningen laten opnemen dat de bedrijven een dieselboekhouding moeten bijhouden. Ook zal het bedrijf in de aanvraag voor het winningsplan moeten aangeven waarom men voor een bepaalde mijnbouwhulpstof heeft gekozen en welke andere alternatieven men heeft overwogen. Daarnaast zal het bedrijf, indien men dieselolie wil gebruiken, moeten aangeven hoeveel dieselolie men na beëindiging van de zoutwinning zal terugwinnen.
2
3
4
5
6
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Kamerstuk 33 529, nr. 526 Kamerstuk 32 849, nr. 147
www.sodm.nl/documenten/rapporten/2018/05/31/staat-van-de-sector-zout Kamerstuk 32 849, nr. 136
Ik heb naar aanleiding van het verzoek vanuit uw Kamer naar de trend in de afgelopen jaren van het aantal mijnbouwincidenten SodM gevraagd om deze inzichtelijk te maken. Dit heeft geresulteerd in onderstaande twee figuren over de voorvallen en persoonlijke ongevallen over de jaren 2013 - 2018.
Onder lichte voorvallen worden ook bijna voorvallen gerekend zoals bijvoorbeeld voorvallen waarbij een lekkage is opgetreden, maar de gelekte vloeistof in een lekbak is opgevangen. Een ernstig voorval betreft bijvoorbeeld olielozingen in zee van meer dan 100 liter.
SodM rapporteert ongevallen en incidenten op basis van Europese en internationale definities. De huidige overzichten zijn zodanig grof dat een goede duiding van trends en een goede analyse per sector eigenlijk niet goed mogelijk is. Het totale bedrijvenbestand per sector met 14 olie- en gasoperators, 3 zoutwinningbedrijven en 16 geothermie-operators is daarvoor te klein. Eén incident zal de trend al direct beïnvloeden. SodM investeert sinds 2017 in betere data per bedrijf en per installatie. Ook wordt de data-analyse ontwikkeld die trends beter zichtbaar moet maken.
Net als uw Kamer bereiken ook mij signalen van decentrale overheden en belangengroepen dat zij niet tijdig geïnformeerd zijn over voorgenomen of in voorbereiding zijnde mijnbouwactiviteiten. Hierdoor voelen betrokkenen zich overvallen en voor het blok gezet. Dit is aanleiding tot irritatie en weerstand en leidt tot procedures met veel zienswijzen en in sommige gevallen ook tot een bestuurlijke reactie.
Ik wil graag verbetering brengen in deze situatie. Bij de mijnbouwondernemingen, bij mijn departement, bij SodM en bij de Geologische Dienst van TNO is in beginsel alle informatie over potentieel aanwezige delfstoffen en informatie over alle lopende en in voorbereiding zijnde activiteiten en vergunningaanvragen aanwezig. Deze informatie moet echter wel op een begrijpelijke wijze, in samenhang, en per regio beschikbaar worden gesteld en besproken. Daartoe zijn de volgende acties in gang gezet:
-
1.Met iedere mijnbouwonderneming die actief is op land, wordt een overzicht gemaakt van alle lopende en voorgenomen activiteiten met een duidelijke tijdlijn. Daarbij worden met iedere operator de bestaande afspraken herbevestigd over het tijdig informeren van de decentrale overheden en andere belanghebbenden.
-
2.De Geologische Dienst van TNO zal alle data over de diepe ondergrond beschikbaar stellen, waaronder de potentieel aanwezige delfstoffen. Daarnaast beraadt de Geologische Dienst zich over de wijze waarop ook decentrale overheden adviezen bij hen kunnen inwinnen.
-
3.Mijn departement zal periodiek met iedere betrokken regio overleggen over huidige en mogelijk toekomstige mijnbouwactiviteiten.
-
4.Er zijn voorbereidingen gaande om te komen tot een informatiesysteem waarmee voor iedere belangstellende direct inzicht gegeven kan worden in alle bestaande vergunningen en lopende vergunningaanvragen.
Op deze wijze kan zo goed mogelijk recht worden gedaan aan het verzoek van decentrale overheden om tijdig en zo volledig mogelijk geïnformeerd te worden. Door informatie ruim voorafgaand aan een vergunningverle-ningsproces, en ook los daarvan, te verstrekken en te bespreken, kan in een vroegtijdig stadium aandacht gegeven worden aan eventuele bezwaren, en worden bezien of, en, zo ja, hoe hieraan tegemoet gekomen kan worden. Ook kan de uitkomst van het overleg zijn dat een voorgenomen activiteit geen doorgang kan vinden, gegeven de ingebrachte bezwaren, of dat een mijnbouwonderneming aanpassingen moet doorvoeren in zijn plan. Daar staat voor de mijnbouwonderneming tegenover dat vooraf meer zekerheid wordt verkregen voor investeringsbeslissingen, in het geval eventuele bezwaren weggenomen kunnen worden, al dan niet na aanpassing van plannen.
Tijdens het rondetafelgesprek van 12 september 2018 over zoutwinning in uw Kamer, is het omgevingsproces rondom de toekomstige zoutwinning onder de Waddenzee en de mogelijke effecten daarvan op de stad Harlingen nader toegelicht. De Stichting Bescherming Historisch Harlingen bestaat sinds september 2017 en is, samen met Frisia Zout, de drijvende kracht achter de zogeheten pilot Harlingen. De basis daarvoor betreft een constructieve samenwerking tussen de lokaal betrokken partijen. Tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 is mij verzocht dit samenwerkingsmodel Harlingen te zien als een pilot en de lessen hieruit landelijk toe te gaan passen.
In reactie op uw verzoek wil ik allereerst aangeven dat ik het initiatief van de Stichting zie als waardevol. Het past in een breder zoekproces naar een constructieve interactie en verbeterde communicatie met omwonenden van een mijnbouwactiviteit en de betrokken decentrale overheden. Andere initiatieven in deze context zijn de pilot omgevingsmanagement voor de gaswinning Ternaard en het op te stellen landelijk schadeprotocol voor mijnbouwactiviteiten. Ik wil in Harlingen graag actief participeren in het proces dat is geïnitieerd vanuit de betrokken burgers. Dit met als doel om de lessen die getrokken kunnen worden uit de pilot Harlingen, ook voor mijnbouwactiviteiten elders in het land toe te (laten) passen.
Op en nabij de NAM-locatie Wanneperveen-1 is sprake van een bodemverontreiniging die niet spoedeisend is en waarbij geen onaanvaardbare risico's spelen voor mens en milieu en voor verspreiding van de verontreiniging. NAM heeft - in antwoord op de vraag naar mogelijkheden om de sanering te bespoedigen - aangegeven dat gezien de aanwezigheid van de bovengrondse infrastructuur en boorputten het volledig saneren en verlaten van de locatie nog enige tijd op zich zal laten wachten. NAM heeft ook aangegeven bereid te zijn om met de provincie Overijssel te overleggen om de verontreinigingen nabij de installatie wel alvast te saneren.
Op 20 november 2018 heeft NAM gesproken met de provincie Overijssel en afgesproken dat een deelsaneringsplan voor het opruimen van de verontreinigde grond buiten de locatie zal worden opgesteld door een adviesbureau. Aan de hand van dit plan kan de provincie als bevoegd gezag een besluit nemen, waarna NAM verdere acties zal ondernemen voor de uitvoering van de deelsanering. Ik verwacht dat het deelsaneringsplan in de eerste helft van 2019 gereed zal zijn. Vervolgens zal de provincie Overijssel een beschikking moeten afgeven op basis waarvan NAM deze deelsanering kan laten uitvoeren. Het gehele traject zal naar verwachting ruim anderhalf jaar duren.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 heeft op het NAM tankenpark bij Farmsum een lekkage plaatsgevonden van aardgascondensaat. Het incident heeft geleid tot milieuschade en onrust bij omwonenden. SodM en het Openbaar Ministerie (OM) zijn een onderzoek gestart naar deze lekkage. Vanwege het lopende onderzoek ben ik tijdens het Algemeen Overleg Mijnbouw op 11 oktober 2018 niet uitvoerig op uw vragen ingegaan. Ik heb naar aanleiding van het incident vier sets Kamervragen ontvangen en deze heb ik onlangs beantwoord. In de beantwoording ga ik in op wat er is gebeurd en welke maatregelen zijn genomen om dergelijke incidenten op het tankenpark in de toekomst te voorkomen.
De wet- en regelgeving is erop gericht dat industriële activiteiten alleen veilig en verantwoord mogen plaatsvinden. Toezicht en handhaving ziet erop toe dat de kans op een incident zo klein mogelijk is, en als een dergelijke situatie zich toch voordoet, dat er passende maatregelen met het oog op de veiligheid en het milieu worden genomen. SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld en ook aanvullende maatregelen opgelegd. Nadat de lopende onderzoeken zijn afgerond zal SodM besluiten of deze maatregelen permanent van kracht worden en of misschien nog aanvullende maatregelen nodig zijn. Het onderzoek van het OM kan leiden tot sancties als NAM in strijd met de regelgeving heeft gehandeld.
In Egmond aan Zee is door Strandpaviljoen De Schelp een vergunning aangevraagd voor een ondiep gesloten bodemwarmtesysteem. De verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening voor dit soort ondiepe systemen ligt bij de gemeente. Mijn bevoegdheid op basis van de Mijnbouwwet geldt voor aardwarmte (geothermie) voor dieptes van 500 meter en dieper. Aangezien het in Egmond gaat om een ondiepere toepassing, ben ik hiervoor niet het bevoegd gezag en verder ook niet betrokken. De zaak is wel besproken met RWS en onder de aandacht gebracht van de gemeente.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 32 849, nr. 156 9