Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake regelingen voor zeer extreme noodsituaties waarin politieke ambtsdragers voor onbepaalde tijd niet langer kunnen functioneren (Kamerstukken 34775-III-I-9) - Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2018

1.

Kerngegevens

Officiële titel Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake regelingen voor zeer extreme noodsituaties waarin politieke ambtsdragers voor onbepaalde tijd niet langer kunnen functioneren (Kamerstukken 34775-III-I-9)
Document­datum 27-09-2018
Publicatie­datum 27-09-2018
Externe link origineel bericht

2.

Tekst

34 775 III Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2018

34 775 I Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2018

Nr. INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de Minister- president, minister van Algemene Zaken dd. 17 september 2018 inzake regelingen voor zeer extreme noodsituaties waarin politieke ambtsdragers voor onbepaalde tijd niet langer kunnen functioneren (Kamerstukken 34 775 III en I, nr. 9). Deze vragen, alsmede de daarop op ….… gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ziengs

De waarnemend griffier van de commissie,

Hendrickx

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake regelingen voor zeer extreme noodsituaties waarin politieke ambtsdragers voor onbepaalde tijd niet langer kunnen functioneren. Zij willen hierover graag een paar vragen stellen.

Aan het slot van de brief stelt de Minister-president dat het wenselijk kan zijn dat niet de voltallige regering aanwezig is bij een bepaalde bijeenkomst of gebeurtenis waarbij eveneens de Raad van State en het parlement (bijna) geheel aanwezig zijn. De leden van de VVD-fractie vragen of in dergelijke situaties de niet voltallige aanwezigheid van de regering de norm zal zijn. Of is het slechts een optie en wordt er per keer een afweging gemaakt? Hoe zijn de regelingen voor extreme noodsituaties in andere EU-landen? Beschikt de regering over die informatie? In hoeverre zouden onderdelen van die regelingen ook in Nederland toepasbaar zijn? Graag krijgen leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de analyse van de minister-president van de noodzaak van een regeling voor zeer extreme noodsituaties waarin politieke ambtsdragers voor onbepaalde tijd niet langer kunnen functioneren. Zij danken hem voor de bereidheid om hier voor het kabinet iets voor te regelen. Hoewel zij hopen dat zich nooit een situatie voortdoet waarin het nodig is hiervoor een regeling te hebben en de kans hierop bijzonder klein is, is het juist dan van belang de constitutionele continuïteit en democratische legitimatie van de macht goed geregeld te hebben. Zij hebben nog enige vragen over de voorgestelde regeling en daaraan ten grondslag liggende overwegingen.

Ten aanzien van het parlement merken de leden van de D66-fractie het volgende op.

Zij lezen meermaals in de brief de term ‘ongeschreven staatsnoodrecht’. Zo ook ten aanzien van de situatie waarin er geen of onvoldoende leden zouden zijn om het grondwettelijk vereiste onderzoek van de geloofsbrieven uit te voeren, waarover gesteld wordt dat er dan niets anders rest dan zoveel mogelijk in de geest van de Grondwet te handelen volgens ongeschreven staatsnoodrecht. Zij zien hier ook in het huidige Reglement van Orde geen waarborg voor. De leden van de fractie van D66 waarderen de woorden van de premier ten aanzien van de constitutionele verhoudingen en delen de mening dat dit primair een vraag is die beantwoord moet worden door het parlement zelf. Het lijkt de leden van deze fractie derhalve raadzaam als het Presidium van de Tweede Kamer zich hier verder over buigt. Desalniettemin vragen zij de regering om haar lezing van de staatsrechtelijke regeling zoals die thans geldt. Voor bovengenoemde situatie vragen de aan het woord zijnde leden de regering een nadere toelichting te geven op de geldende precedenten dan wel gewoonten die de invulling van dat ongeschreven staatsnoodrecht zouden normeren. Ligt het volgens de Minister-president dan in de lijn der verwachting leden uit de meest recente voorgaande samenstellingen van de geloofsbrievencommissie te vragen deze taak op zich te nemen, of is een andere handelwijze aangewezen? Mogen zij althans de analyse van de premier zo lezen dat deze zich zou kunnen voorstellen dat het parlement daadwerkelijk een praktische voorzorgsmaatregel treft om bovengeschetste situatie te voorkomen?

Ten aanzien van de regering merken de aan het woord zijnde leden het volgende op.

Voor een volwaardige borging van het gezag zou in een zeer extreme noodsituatie waarin politieke ambtsdragers voor onbepaalde tijd niet langer kunnen functioneren, het koninklijk gezag moeten worden uitgeoefend en een lid van het kabinet in functie moeten zijn. Artikel 38 GW dicht daarbij een belangrijke rol toe aan de Raad van State in zeer extreme situaties. Immers, in de uitzonderlijke situatie dat er geen Koning is die het koninklijk gezag uitoefent, geen (meerderjarige) grondwettelijke erfopvolger en geen (opvolgend) regent die het koninklijk gezag uitoefent, neemt de Raad van State tijdelijk het koninklijk gezag waar totdat bij wet een regent is benoemd. De leden van de D66-fractie merken op dat in de brief slechts beperkt op de rol van de Raad van State ingegaan wordt. De Minister-president benoemt wel dat de Raad de grondwettelijke waarborg is voor het voortduren van het uitoefenen van het Koninklijk gezag, maar niet hoe gewaarborgd is dat de Raad van State - juist wanneer het onverhoopt nodig is - deze rol kan vervullen. Deelt de Minister-president deze analyse? De aan het woord zijnde leden zijn daarom benieuwd of met de Raad van State gesproken is in voorbereiding van de voorliggende brief, en in het bijzonder of de Raad van State een richtlijn hanteert waarbij op zijn minst één grondwettelijk lid niet bij Prinsjesdag aanwezig is. Indien dit laatste niet het geval is, vragen zij de Minister-president of deze bereid is de Raad van State alsnog te verzoeken een dergelijke regeling te ontwerpen? Of ziet hij daarvoor een andere aangewezen route?

De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat ter voorkoming van onduidelijkheid over de vraag welke politieke ambtsdragers rechtmatig gezag kunnen uitoefenen, conform de daarvoor bestaande structuren en afspraken, direct maatregelen zullen worden genomen ter ondersteuning van het herstel van volksvertegenwoordiging en bestuur en ter leniging van de acute nood. Zij lazen ook een verwijzing naar de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, waarin het uitroepen van de noodtoestand slechts kan op voordracht van onze Minister-president. Dit lijkt een contradictio in terminis. Kan de Minister-president dit nader toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brief van de Minister-president van 17 september 2018 op een voorziening voor extreme noodsituaties. Uiteraard hopen deze leden dat het niet nodig is, maar als er dan toch een extreme noodsituatie is, dan is het van belang dat er een regeling is om democratisch landsbestuur te waarborgen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding van deze brief nog een aantal vragen aan de regering. De regering schrijft dat zodra sprake is van situatie waarin de Grondwet en andere bestaande wet- en regelgeving geen grondslag bieden voor oplossingen, er gehandeld wordt op basis van ongeschreven staatsnoodrecht. Kan de regering voorbeelden uit het (recente) verleden noemen waarbij sprake was van zo’n situatie waarbij ongeschreven staatsnoodrecht aan de orde was?

De regering schrijft in de brief dat bij het ontbreken van een erfopvolger het koninklijk gezag niet wordt uitgeoefend en dat het koninklijk gezag dan door de Raad van State wordt uitgeoefend. In het zeer hypothetische geval dat er ook geen leden van de Raad van State zijn, welke functionaris of welk orgaan zou volgens ongeschreven staatsnoodrecht dan concreet het meest logische zijn om het koninklijk gezag uit te oefenen?

De regering schrijft dat het wenselijk kan zijn dat de regering voltallig aanwezig is bij bepaalde gebeurtenissen. Ook schrijft de regering dat het parlement zou moeten nadenken over de vraag of er ook parlementariërs bij bepaalde bijeenkomsten afwezig zouden moeten zijn. De fractie van GroenLinks zou graag aan de regering willen vragen hoe dit in andere Europese landen geregeld is?

Tot slot nog een vraag over de andere landen in het Koninkrijk. De brief van de regering gaat over de Grondwet en over de landsorganen van het land Nederland. Het parlement, de regering en de Raad van State zijn echter bij koninkrijkaangelegenheden ook Koninkrijksorganen. Kan de regering in het kader van extreme noodsituaties nader ingaan op de relatie tussen de Grondwet en het Statuut en de Koninkrijksorganen?


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.