Brief regering; Reactie op verzoek commissie over de brief van het Centraal Bureau Bouwbegeleiding (CBB) naar aanleiding van het rondetafelgesprek Veiligheid betonvloeren - Bouwregelgeving - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 176 toegevoegd aan dossier 28325 - Bouwregelgeving.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Bouwregelgeving; Brief regering; Reactie op verzoek commissie over de brief van het Centraal Bureau Bouwbegeleiding (CBB) naar aanleiding van het rondetafelgesprek Veiligheid betonvloeren |
---|---|
Documentdatum | 27-08-2018 |
Publicatiedatum | 28-08-2018 |
Nummer | KST28325176 |
Kenmerk | 28325, nr. 176 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2017-2018
28 325
Nr. 176 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 27 augustus 2018
In uw brief van 10 juli 2018 verzoekt u om mijn reactie op de brief van het Centraal Bureau Bouwbegeleiding (CBB) te Arnhem d.d. 28 juni 2018 naar aanleiding van het rondetafelgesprek Veiligheid betonvloeren d.d. 31 mei 2018. De brief van het CBB gaat in op de volgende onderwerpen: (1) het waarborgen van de constructieve veiligheid en (2) de veiligheid van betonvloeren.
Het waarborgen van de constructieve veiligheid
In de brief pleit het CBB om op korte termijn binnen de huidige bouwregelgeving, dus los van de voorgenomen Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb), een waarborg te realiseren dat aannemers op specifieke uitvoeringsmomenten (zogenaamde stopmomenten) aantoonbaar maken dat voldaan wordt aan de eisen voor constructieve veiligheid en ook brandveiligheid.
Binnen de huidige bouwregelgeving is de vergunninghouder (veelal de opdrachtgever) primair verantwoordelijk dat voldaan wordt aan de eisen en is het is aan de gemeente (bouwtoezicht) om hierop toe te zien. De huidige bouwregelgeving staat niet in de weg dat de vergunninghouder privaatrechtelijk met de aannemer stopmomenten afspreekt waarbij de kwaliteit wordt aangetoond alvorens verder te gaan met bouwen. De huidige (publiekrechtelijke) bouwregelgeving geeft daarnaast aan de gemeente ruimte om afspraken te maken met de vergunninghouder dat de gemeente wordt geïnformeerd bij bepaalde uitvoeringsmomenten zodat zij toezicht kan houden alvorens verder wordt gebouwd.
Ik constateer dat de stopmomenten waarvoor het CCB pleit al gerealiseerd kunnen worden, maar dat het aan de vergunninghouder en gemeente is om hieraan invulling te geven. Van belang hierbij is ook dat veel gemeenten beleidsmatig de prioriteit hebben gelegd bij het toezicht op de constructieve veiligheid en brandveiligheid. Mogelijke intensivering van de kwaliteitsborging binnen de huidige kaders is vooruitlopend op de Wkb kst-28325-176 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018
natuurlijk altijd toe te juichen, maar ik zie dit nu vooral als aangelegenheid van opdrachtgevers en gemeenten. Ook een privaat bouwtoezichtbedrijf als het CCB zou richting opdrachtgevers de meerwaarde van goed bouwtoezicht onder de aandacht kunnen brengen.
De veiligheid van betonvloeren
In de brief vraagt het CBB om herbezinning van de landelijke aanpak van de onderzoeken bij bestaande gebouwen naar aanleiding van het instorten van de parkeergarage Eindhoven Airport.
Over deze landelijk aanpak heb ik uw Kamer meest recent geïnformeerd in mijn brief van 31 mei 2018 (Kamerstuk 28 325, nr. 173). In deze brief heb ik u geïnformeerd dat bij de landelijke aanpak een brede klankbordgroep1 is betrokken. De aanpak heeft daarmee een groot draagvlak.
Volgens het CBB zijn er twee zaken die een herbezinning gepast maken, ten eerste de resultaten van uitgevoerde proefbelastingen en ten tweede de invloed van een mogelijk gebrekkige uitvoering bij de bouw van de parkeergarage Eindhoven Airport.
Voor wat betreft het eerste punt heeft het CBB gelijk dat (voor zover bekend) alle proefbelastingen die zijn uitgevoerd een positief resultaat hebben opgeleverd. De keuze om een proefbelasting uit te voeren is een facultatief onderdeel van de landelijke aanpak. Het uitvoeren van een proefbelasting vindt in de praktijk vooral plaats bij gebouwen waarbij is geconstateerd dat er rekenkundig niet wordt voldaan, maar waarbij er ter plaatse geen waarnemingen zijn dat een vloer al tekenen geeft van beginnend bezwijken. Het is in die gevallen gunstig als met een proefbelasting alsnog kan worden aangetoond dat deze constructies veilig zijn. De positieve proefbelastingen vormen echter onvoldoende bewijs dat de gekozen landelijke aanpak niet juist is. Ieder gebouw is uniek en dat tot nu alle proefbelastingen positief zijn geweest, geeft geen garantie dat dit steeds zo zal zijn. Belangrijk is verder dat er ook gebouwen zijn die rekenkundig niet voldoen en waarbij wel tekenen van beginnend bezwijken zijn aangetroffen. Bij die gebouwen is niet gekozen voor een proefbelasting omdat deze naar verwachting zou leiden tot daadwerkelijk bezwijken en grote (gevolg-)schade aan de gebouwen. Bij deze gebouwen is gekozen voor verstevigingsmaatregelen of gebruiksbeperkingen.
Voor wat betreft het tweede punt. De landelijke aanpak is gebaseerd op de onderzoeken van TNO en Hageman naar de oorzaak van het instorten van de parkeergarage bij Eindhoven Airport. Bij het rondetafelgesprek waren de betreffende onderzoekers aanwezig en hebben daarbij aangeven, ook met de kennis over de problemen gedurende de uitvoering, nog steeds achter hun conclusies te staan. Ik wacht het onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over het instorten van de parkeergarage af.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
1 TNO, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, Bouwend Nederland, VN-constructeurs, Bond Federatie van Betonfabrikanten, Vereniging Institutionele Beleggers Vastgoed Nederland, TU-Delft, Aedes, het Rijksvastgoedbedrijf en Adviesbureau Hageman.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 28 325, nr. 176 2