Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken fosfaatrechten - Mestbeleid - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 288 toegevoegd aan dossier 33037 - Mestbeleid.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Mestbeleid; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken fosfaatrechten |
---|---|
Documentdatum | 30-05-2018 |
Publicatiedatum | 30-05-2018 |
Nummer | KST33037288 |
Kenmerk | 33037, nr. 288 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
33 037 Mestbeleid
Nr. 288 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 mei 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 29 maart 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de fosfaatrechten (Kamerstuk 33 037, nr. 281).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 april 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin de Minister de Kamer informeert over de voortgang van het fosfaatrechtenstelsel voor de melkveehouderij. Deze leden hebben de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de beschikkingen voor de vaststelling van de fosfaatrechten voor het overgrote deel in januari zijn afgegeven. Zijn enkel de fosfaatrechten voor de knelgevallen nog niet afgegeven of zijn er ook andere beschikkingen nog niet afgegeven? Indien dat laatste het geval is, waarom zijn nog niet alle beschikkingen afgegeven?
De beschikkingen voor de vaststelling van de fosfaatrechten zijn voor het overgrote deel in januari 2018 afgegeven. Mede naar aanleiding van deze beschikkingen hebben ondernemers aanvragen ingediend voor de knelgevallenvoorziening. Deze aanvragen konden tot 1 april worden ingediend.
De beoordeling van deze, inmiddels ruim 2400 aanvragen is nog gaande. Daarnaast resteert nog een kleine categorie vaststellingsbeschikkingen waarvoor meer onderzoek noodzakelijk is, voornamelijk vanwege overdrachtssituaties.
Tot slot is er nog een groep van enkele honderden vleesveehouders die achteraf een aanvraag voor de toekenning van fosfaatrechten hebben gedaan. RVO.nl houdt deze laatste verzoeken aan, vanwege de aangekondigde beleidsregel en de vrijstellingsregeling.
De Minister geeft aan dat bij het bepalen van de werkelijke fosfaatproductie uitgegaan wordt van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en indien er aanleiding is om te vermoeden dat de fosfaatproductie het sectorale plafond zal overschrijden zij zal ingrijpen. Op welke manier zal de Minister dan ingrijpen? Deelt zij de mening dat een generieke korting op dat moment niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Is zij bereid om bij een mogelijke overschrijding van het fosfaatplafond de opgebouwde fosfaatrechten in de fosfaatbank niet uit te geven, zodat de boeren niet nogmaals in die onzekerheid verkeren? Hoe zal de Minister handelen op het moment dat blijkt dat de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond blijft? Indien dit substantieel is, komt er dan meer ruimte voor de melkveehouders? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gehouden de sectorale fosfaatproductieplafonds te borgen. Voor het bepalen van de werkelijke fosfaatproductie ga ik inderdaad uit van de gegevens van het CBS. Bovendien stelt de Europese Commissie dat de hoeveelheid verstrekte fosfaatrechten het fosfaatproductieplafond niet mag overschrijden.
Bij een dreigende overschrijding van het fosfaatproductieplafond zal ik in overleg treden met de betrokken sectorpartijen. De mogelijkheden met betrekking tot de fosfaatbank zullen hierbij zeker worden meegenomen. Mocht dit niet leiden tot oplossingen waar ik en de Europese Commissie vertrouwen in hebben, dan is in het geval van overschrijding een extra generieke korting het instrument dat ik achter de hand heb. Het spreekt voor zich dat ik ook bij een dreigende onderschrijding van het plafond, over de te volgen koers in overleg zal treden met de betrokken sectorpartijen.
Na lange tijd van onduidelijkheid heeft de Minister een oplossing voor de positie van de vleesveehouderij. Dat waarderen de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen echter wel een nadere toelichting op de voorgestelde oplossing. Kan de Minister een uitgebreide toelichting geven op welk jongvee onder welke wettelijke definitie valt in combinatie met een uitleg over de verschillende diercategorieën die gehanteerd worden? Op welke manier gaat de Minister de vrijstellingsregeling borgen waarbij er vooraf duidelijkheid is voor de boeren? Is dit handhaafbaar?
Zo ja, op welke manier?
Voor wat betreft het fosfaatrechtenstelsel is de definitie van melkvee in de Meststoffenwet leidend. Bij de uitvoering van het fosfaatrechtenstelsel wordt gekeken naar de feitelijke situatie van het betreffende melkvee, en niet naar de diercategorie waaronder deze door een ondernemer is geregistreerd. Zoals in mijn brief van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 281) beschreven wil ik middels een beleidsregel meer scherpte creëren over de positie van jongvee onder het fosfaatrechtenstelsel. Deze beleidsregel zal er in het kort op neer komen dat verduidelijkt wordt dat voor al het jongvee in de melkveehouderij fosfaatrechten noodzakelijk zijn en dat voor al het jongvee in de vleesveehouderij fosfaatrechten noodzakelijk zijn indien dit jongvee wordt gehouden met de bedoeling een kalf te krijgen. Voor jongvee dat nooit zal afkalven en dus alleen gehouden wordt voor de productie van vlees (en niet voor het krijgen van een kalf) zijn geen fosfaatrechten nodig. Ik ben hierover in overleg met de Europese Commissie. Zoals ik al aangaf in mijn brief van 29 maart jl. moeten ondernemers rekening houden met herziening van die rechten die zijn verkregen voor jongvee dat niet bedoeld was om een kalf te rijgen.
De voorgenomen vrijstellingsregeling is in voorbereiding. Ook hierover voeren we overleg met de relevante sectorvertegenwoordigers en met de Europese Commissie. De regeling zal vooraf duidelijk moeten zijn voor de boeren en moet controleerbaar en handhaafbaar zijn. Ik heb er vertrouwen in dat dit haalbaar is. Omdat de regeling nog in ontwikkeling is vraag ik u nog enig geduld alvorens ik een uitgebreidere toelichting geef.
Kan de Minister aangeven of het stelsel van fosfaatrechten nu een sluitend stelsel is, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Kan zij de signalen ontkrachten dat een bedrijf de droge koeien onderbrengt in een bv waarmee ze onder een andere categorie vallen (waarbij er geen fosfaatrechten nodig zijn) en zodra deze gekalfd hebben weer teruggaan naar de categorie melkleverend? Heeft zij andere signalen? Zo ja, welke?
De controle op fosfaatrechten vindt plaats op basis van de werkelijke situatie. Voor droogstaande koeien zijn ook fosfaatrechten nodig. Ook droogstaande koeien vallen immers onder de definitie van melkvee in de wet. In de situatie dat droogstaande koeien in een aparte bv worden ondergebracht, zal deze bv over fosfaatrechten voor de droogstaande koeien moeten beschikken. Op dit moment heb ik geen concrete signalen dat op grote schaal droogstaande koeien elders worden ondergebracht. Gegeven het feit dat hierop zal worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door dieren te volgen in I&R waardoor zichtbaar is dat droge koeien later weer op een melkproducerend bedrijf worden ingezet, en waar nodig handhavend zal worden opgetreden, voorzie ik hier geen probleem.
Kan de Minister aangeven hoe ver de uitwerking en het overleg met de sector staat over de besteding van de plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3)-middelen voor de vleesveesector?
Ik ben in overleg met vertegenwoordigers uit de vleesveesector over de besteding van de middelen voor deze sector vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3). Ik zal uw Kamer hierover na het zomerreces informeren.
Kan de Minister een onderbouwing geven van het gegeven dat runderen van zeldzame rassen veelal minder melk en minder fosfaat produceren?
In zijn algemeenheid is het zo dat runderen van zeldzame rassen minder melk produceren dan melkrassen omdat deze niet primair ten behoeve van een hoger melkproductie zijn gefokt. De melkproductie per ras wordt door het Ministerie van LNV niet bijgehouden. Onder andere de Coöperatieve Veeverbeteringsorganisatie (CRV) publiceert hierover cijfers op haar website. In het kader van het fosfaatrechtenstelsel wordt in de excretieforfaits rekening gehouden met de omvang van de melkproductie per dier. Een lagere melkproductie betekent een lager forfait. Daarmee zijn gemiddeld dus minder fosfaatrechten nodig voor het houden van melkvee van zeldzame rassen, dan voor melkvee van reguliere rassen. Overigens heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat melkvee van zeldzame rassen bij een gelijke melkproductie minder fosfaat produceert dan regulier melkvee.
De Minister geeft aan dat er in het kader van de knelgevallenregeling een kleine 800 ondernemers zich gemeld hebben. Tot de spijt van de leden van de VVD-fractie gaat de Minister vooral in op de toezegging over het gesprek tussen het ministerie en de banken over financiële verplichtingen. Op de voortgang van de afhandeling van knelgevallen wordt verder niet ingegaan en dat bevreemdt deze leden. Dat gevoel wordt gevoed door contacten met boeren die zich gemeld hebben voor de knelgevallenregeling en de procedures die deze boeren doorlopen hebben bij bijvoorbeeld het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Kan de Minister reflecteren op de wijze waarop de afhandeling van de procedures plaatsvindt? Deelt zij de mening dat de afhandeling van de knelgevallenregeling te lang duurt en dat ondernemers daarmee lange tijd in grote onzekerheid verkeren?
Inmiddels hebben zich ruim 2400 ondernemers gemeld als knelgeval. Zij hadden daarvoor tot 1 april jl. gelegenheid. Ik vind het belangrijk dat deze ondernemers snel weten waar zij aan toe zijn. In het belang van deze ondernemers moet deze duidelijkheid wel op basis van zorgvuldigheid worden verschaft. RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid aanvragen zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen te behandelen.
Kan de Minister ingaan op een aantal knelgevallen, waarbij jonge startende boeren in grote (financiële) problemen verkeren door de trage afhandeling van de procedure die is aangespannen? Kan de Minister aangeven hoe deze trage afhandeling en de lange onzekerheid zich verhoudt met de wens van de Minister en de Kamer om extra aandacht (ook qua beleid) te hebben voor jonge boeren?
Ik begrijp dat jonge startende boeren snel duidelijkheid wensen met betrekking tot hun mogelijkheden voor de toekomst. Dit is voor alle ondernemers van groot belang. Zoals gezegd doet RVO.nl er alles aan om snel helderheid te creëren, maar ik wil benadrukken dat ondernemers vooral gebaat zijn bij een zorgvuldig genomen besluit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister constateert dat het borgstellingsinstrumentarium onvoldoende toegevoegde waarde biedt en op basis van de gesprekken met de banken ook geen andere financieringsaanpak ter ondersteuning van bedrijven die buiten de knelgevallenvoorziening vallen biedt. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor de groep jonge ondernemers (negen) die in een opstartfase zaten bij de bepaling van de fosfaatreferentie?
Uit overleg met de banken komt naar voren dat banken in beginsel bereid zijn financiering te verstrekken voor de aankoop van fosfaatrechten. Zoals aangegeven in mijn brief van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 281) biedt het borgstellingsinstrumentarium geen toegevoegde waarde, gegeven het feit dat juist de cashflow van bedrijven belangrijk is bij de financieringsaanvragen. De banken hebben (los van elkaar) aangegeven dat zij verwachten dat de meerderheid van hun klantenbestand zo nodig zal kunnen worden geholpen bij de aankoop van fosfaatrechten of de mogelijkheid om (tijdelijk) zonder aankoop van fosfaatrechten (en dus met een lagere stalbezetting) het bedrijf te kunnen voortzetten. Belangrijk bij de beoordeling door de banken is de vraag of een ondernemer de extra investeringen voor de benodigde rechten kan dragen. Het verstrekken van financiering die slechts leidt tot uitstel van het moment van stoppen zou immers niet in het belang van ondernemers zijn, die daardoor met meer schulden worden opgezadeld, maar ook niet in het belang van de banken.
Kan de Minister aangeven wanneer de schriftelijke vragen van het lid Lodders beantwoord worden over het toezicht op de fosfaatrechtenmarkt (vraagnummer 2017Z16980)? In de vragen wordt de Minister verzocht tot een marktanalyse te komen en aan te geven onder welk toezichtregime de verhandeling van de fosfaatrechten plaatsvindt. Dit omdat producten zoals de fosfaatrechten (maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld de dierrechten en de fosfaatreferentiewaarde 2017) gevoelig kunnen zijn voor fraude en manipulatie.
Op 2 mei jongstleden zijn de schriftelijke vragen over het toezicht op de fosfaatrechtenmarkt van het lid Lodders beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2025)
Kan de Minister aangeven hoeveel bedrijven in 2017 zijn overgegaan tot het verhandelen van de fosfaatreferentiewaarde (dus voor de invoering van de fosfaatrechten)?
Melkveehouders hebben in augustus 2015 een servicebrief van RVO ontvangen.
In deze brief zijn de gegevens vermeld op basis waarvan het toe te kennen fosfaatrecht wordt berekend. Deze gegevens stonden nog open voor aanpassing. Verhandeling van deze gegevens was niet mogelijk. In het geval ondernemers in 2017 zijn overgegaan tot overname van beëindigde bedrijven die op de peildatum melkvee hielden, kunnen hierover afspraken zijn gemaakt bij de koop. Bij bedrijfsovername geldt immers dat de nieuwe eigenaar fosfaatrechten ontvangt conform de situatie van het overgenomen beëindigde bedrijf. Verhandeling van referentiegegevens zonder bedrijfsovername in de periode tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 is niet mogelijk, en wordt niet door RVO.nl geaccepteerd bij de toekenning van de fosfaatrechten.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de invulling van de concept-regeling over de fosfaatbank nog steeds niet gereed is. Kan de Minister aangeven op welke manier er overleg plaatsvindt met de sector over de invulling? Wanneer komt de concept-invulling naar de Kamer?
De regeling over de fosfaatbank wordt op dit moment vormgegeven. Over de regeling heeft in een eerder stadium overleg plaatsgevonden met de relevante sectorpartijen. Op korte termijn zal opnieuw overleg gevoerd worden met deze partijen, daarna zal ik de conceptregeling aan uw Kamer voorleggen.
De Minister heeft eerder aangegeven de pilots met de Kringloopwijzer stop te zetten vanwege de vermeende fraude in de melkveehouderij. Nu na een aantal brieven en een debat over dit onderwerp blijkt dat de grootschalige fraude zoals eerder gesuggereerd werd terug is gebracht naar veelal administratieve onvolkomenheden is de vraag aan de orde of het gerechtvaardigd is om de pilot voor de Kringloopwijzer stop te zetten. Is de Minister bereid om dit besluit te heroverwegen en van start te gaan met de pilot?
Hoewel niet bij alle bedrijven die geblokkeerd zijn geweest in verband met de geconstateerde onregelmatigheden met de registraties van runderen in het Identificatie & Registratiesysteem sprake is geweest van opzet zijn er ook bedrijven waarbij dat wel degelijk het geval lijkt. Als het financieel gewin groot is, bestaat er nu eenmaal een prikkel om gegevens onjuist te registreren. Dit risico is ook aanwezig wanneer de Kringloopwijzer bepalend wordt voor de hoeveelheid geproduceerde mest. Daarbij geeft de NVWA aan dat de Kringloopwijzer op dit moment nog niet te handhaven is. Ik blijf met de sector in overleg over de ontwikkeling van de Kringloopwijzer, maar voorzie niet dat op korte termijn met een pilot Kringloopwijzer in relatie tot fosfaatrechten gestart kan worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen over de brief stand van zaken met betrekking tot de fosfaatrechten. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de beschikkingen.
De komende jaren kan gebruik gemaakt worden van de derogatie. De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de boer(inn)en daarvoor ongelooflijke inspanningen in de melkveehouderij hebben geleverd. Deze leden zijn van mening dat nog veel gezinnen in de melkveehouderij in onzekerheid zitten en willen de Minister op het hart drukken dat snel duidelijkheid voor hen gewenst is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er ruim 22.000 beschikkingen zijn afgegeven. Hoeveel bezwaarprocedures lopen er en worden deze behandeld in de termijn van zes weken? Waarom wordt de termijn van zes weken niet gehaald? Welke verlengingsperiode is toegestaan voor het uitstellen van een beslissing, gelet op de urgentie voor melkveehouders die moeten weten waar ze dit jaar aan toe zijn? Hoeveel bezwaren zijn er toe- en afgewezen? Hoeveel beroepsprocedures lopen er op dit moment tegen afgegeven fosfaatrechtenbeschikkingen?
Inmiddels hebben bijna 6.000 ondernemers bezwaar gemaakt tegen de beschikking tot vaststelling van het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Ik vind het belangrijk dat deze ondernemers snel weten waar zij aan toe zijn.
In het belang van deze ondernemers moet deze duidelijkheid wel op basis van zorgvuldigheid worden verschaft. RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid bezwaarschriften zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen te behandelen. Wettelijk kan de termijn eenmaal met 6 weken verdaagd worden. Voor een eventueel verdere uitstel van de beslistermijn is instemming door de ondernemer vereist of er moet sprake zijn van het opvragen van aanvullende informatie. Er lopen 61 beroepsprocedures en er zijn 15 voorlopige voorzieningen aangevraagd.
Deze leden hebben verschillende signalen gekregen dat bij bedrijfsovernames de beschikkingen ook ten aanzien van grondgebondenheid niet kloppen en al in voorgaande jaren niet goed zijn geregistreerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), wat ook bij het fosfaatreductieplan tot problemen leidde. Is de Minister daarvan op de hoogte? Gaat de Minister zich inspannen om dit op korte termijn op te lossen, gezien melkveehouders snel zekerheid nodig hebben om te weten hoeveel koeien ze mogen houden?
RVO.nl is bekend met deze signalen en momenteel wordt van geval tot geval tot bekeken waar de grondgebondenheid niet goed overgenomen is, zodat dit kan worden hersteld in de lopende bezwaarprocedures.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de vleesveehouderij. Deze leden ondersteunen de inspanningen van de Minister om een oplossing te zoeken voor vleesveehouders, waarvan de fosfaatproductie ook geen onderdeel is van het sectorplafond van de melkveehouderij. Zij zijn benieuwd naar de uitwerking in een beleidsregel en zij hopen dat hiermee stabieler vaarwater wordt gevonden voor vleesveehouders. Verschillende vleesveehouders hebben eerst onder het fosfaatreductieplan in 2017 hun jongvee weg gedaan, wat met de latere wijziging toch niet nodig was. Hopelijk komt er nu een definitieve oplossing waarmee vleesveehouders niet hoeven te concurreren om fosfaatrechten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of dubbeldoel koeien ook voor de vrijstellingsregeling in aanmerking komen.
Het fosfaatrechtenstelsel betreft al het melkvee in Nederland. Al het melkvee draagt immers bij aan de sectorale fosfaatproductie. Dubbeldoel koeien produceren ook melk en vallen als melk- en kalfkoeien of als jongvee voor de melkveehouderij onder de wettelijke definitie van melkvee. Melk- en kalfkoeien en het jongvee voor de melkveehouderij komen niet voor de vrijstellingsregeling in aanmerking.
De leden van de CDA-fractie vragen met betrekking tot bijzondere rundveerassen of de Minister een overzicht kan geven van de lagere excretieforfaits dan voor de Holstein. Welke excretieforfaits worden gehanteerd voor Lakenvelders, Fleckvieh, Jerseys etc. en waarop is dit gebaseerd?
Het fosfaatrechtenstelsel maakt geen onderscheid naar ras. Binnen het fosfaatrechtenstelsel wordt in de excretieforfaits wel rekening gehouden met de hoeveelheid melk die een koe produceert. Melkveebedrijven met een lagere gemiddelde melkproductie per koe, wat over het algemeen van toepassing is bij melkvee van zeldzame rassen, hebben te maken met een lager forfait, zoals vastgelegd in tabel 6 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet. Er is geen sprake van specifieke excretieforfaits voor zeldzame of bijzondere runderrassen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat 800 melkveehouders zich gemeld hebben voor de knelgevallenregeling. Deze leden vragen de Minister op welke termijn de meldingen van deze melkveehouders beoordeeld zijn, zodat eventueel daarna nog bezwaar en beroepsprocedures doorlopen kunnen worden, zodat zij zo snel mogelijk niet meer in de onzekerheid zitten.
Deze leden krijgen vele vragen over de regeling voor knelgevallen. Allereerst zijn er vragen ten aanzien van nieuw gestarte bedrijven. Hoeveel nieuw gestarte bedrijven zijn er naar schatting? Hoeveel melkveebedrijven zijn naar schatting voor 2 juli 2015 de investeringen aangegaan om koeien te gaan melken, maar zijn pas na 2 juli 2015 begonnen met melken en dreigen daardoor buiten de regeling te vallen? Deelt u de mening dat er qua aangegane financiële verplichtingen geen verschil hoeft te zijn tussen een bedrijf dat op 1 juli 2015 is begonnen te melken of op 3 juli 2015? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het alsnog mogelijk te maken dat deze melkveebedrijven die na 2 juli 2015 zijn gestart met melken maar daarvoor de financiële verplichtingen zijn aangegaan om te gaan melken in aanmerking te laten komen voor de knelgevallenregeling? Kan de Minister aangeven welke hoeveelheid fosfaatrechten nog beschikbaar is om in te zetten voor knelgevallen?
Inmiddels hebben zich ruim 2.400 ondernemers gemeld als knelgeval. Ik vind het belangrijk dat deze ondernemers snel weten waar zij aan toe zijn. In het belang van deze ondernemers moet deze duidelijkheid wel op basis van zorgvuldigheid worden verschaft. RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid aanvragen zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen af te handelen.
Voor de categorie nieuw gestarte bedrijven die na 2 juli 2015 zijn begonnen met de productie van melk, verwijs ik u naar mijn brief van 16 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 285). Hierin heb ik aangegeven dat ik voornemens ben de AMvB knelgevallen aan te passen. Ik ben hierover in overleg met de Europese Commissie. Indien ik overeenstemming bereik met de Europese Commissie, zal ik de AMvB aanpassen, zodat ook starters die op de peildatum uitsluitend jongvee hadden in aanmerking kunnen komen voor een verhoging van 50% van het verschil tussen het aantal kilogrammen fosfaat dat is vastgesteld en het aantal kilogrammen fosfaat dat redelijkerwijs geproduceerd had kunnen worden met de op 2 juli aanwezige stalcapaciteit. Hoeveel bedrijven van deze knelgevallenvoorziening gebruik zouden kunnen maken is nog niet bekend, aangezien de beoordeling van de verzoeken nog loopt. Mijn inschatting is dat het om een beperkte groep gaat.
Ook zijn er bedrijven die te maken hebben met een buitengewone situatie door bedrijfsverplaatsing en in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling. Worden zij ook gecompenseerd indien zij verplaatst zijn in een eerder jaar, maar evengoed enkele jaren later nog rustig groeiende waren naar de geplande bezetting? Hoe worden deze casussen beoordeeld? Bij ziekte stellen deze leden zich ook de vraag in hoeverre hiermee rekening gehouden wordt zodat deze bedrijven gezond door kunnen.
Om in aanmerking te komen als knelgeval vanwege de realisatie van een natuurgebied of de aanleg of het onderhoud van publieke infrastructuur is het van belang dat de ondernemer kan aantonen dat er een oorzakelijk verband is met de lagere veebezetting op 2 juli 2015. De oorzaak kan daarbij verder in het verleden liggen, maar bij de berekening wordt uitgegaan van de feitelijke veebezetting zoals deze op het bedrijf aanwezig was, voorafgaand aan de werkzaamheden aan de publieke infrastructuur of de realisering van een natuurgebied. Eventuele groei na 2 juli 2015 kan daarbij dus niet worden meegenomen. De voorziening heeft immers betrekking op compensatie ten opzichte van een eerdere bestaande fosfaatproductie binnen het melkveeplafond. Voor ondernemers die in aanmerking komen voor de knelgevallenvoorziening als gevolg van ziekte geldt hetzelfde uitgangspunt.
Daarnaast zijn er de bedrijven die niet onder de knelgevallenregeling vallen, maar die wel investeringen gedaan hebben die door de invoering van fosfaatrechten moeilijk of zelfs niet terugverdiend kunnen worden. Om deze melkveehouders en hun gezinnen te helpen, heeft de Minister gesprekken gevoerd met de banken.
In de ondersteuning van deze bedrijven ziet de Minister geen rol voor zichzelf. Het advies van de Commissie knelgevallen fosfaatrechten was als volgt: «In plaats van een zeer beperkte categorie (> 35% geïnvesteerd vermogen) bepleit de Commissie een andere aanpak om te voorkomen dat op zich gezonde bedrijven omvallen door de introductie van het stelsel. Er bestaan op dit punt parallellen met eerdere gebeurtenissen, waarvan gebruik kan worden gemaakt. Het gaat dan om instrumenten als borgstellingsfaciliteiten voor werkkapitaal, garantstellingen e.d.» (Kamerstuk 34 532, nr. 100). Is de Minister bereid om nogmaals te bekijken, in lijn met dit advies, welke maatwerk-maatregelen zij kan nemen om het omvallen van gezonde bedrijven te voorkomen? Zou de Minister hierbij ook willen kijken naar de mogelijkheden van de kringloopregeling voor deze bedrijven of het beschikbaar stellen van fosfaatrechten uit de fosfaatbank waarbij deze bedrijven voorrang hebben als zij aan de algemene criteria voldoen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 16 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 285). In deze brief heb ik u aangegeven dat ik de problematiek van ondernemers met onomkeerbare investeringsverplichtingen opnieuw uitgebreid tegen het licht heb gehouden, en heb bezien of ik hier nog handelingsperspectief heb. Ik heb helaas moeten constateren dat dit perspectief ontbreekt, aangezien een tegemoetkoming richting deze categorie vergezeld zal moeten gaan van een generieke korting. Hierboven heb ik al aangegeven dat borgstellingen en garantstellingen in deze casussen geen soelaas bieden. Het uiteindelijke maatwerk waar u om vraagt zal daarom echt in samenspraak tussen ondernemer en bank moeten worden vormgegeven.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van de afhandeling van bezwaar en beroep in het kader van het fosfaatreductieplan en in het bijzonder over de knelgevallenregeling in het fosfaatreductieplan. Wanneer verwacht de Minister dat de bezwaar- en beroepsprocedures zijn afgerond door RVO? Kan de Minister aangeven hoe RVO ook redelijke betalingsregelingen voor de boetes met betrekking tot het fosfaatreductieplan aanbiedt als daarom gevraagd wordt?
RVO.nl heeft ruim 10.000 bezwaren ontvangen in het kader van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. In circa 3.000 bezwaren wordt een beroep gedaan op een bijzondere situatie. In beginsel worden de bezwaren behandeld binnen de wettelijke termijnen. De verwachting is dat deze bezwaren eind juli 2018 zijn behandeld. Voor ondernemers bij wie op dit moment nog een beroepsprocedure loopt, ligt de zaak stil totdat de rechter uitspraak heeft gedaan.
Zoals gemeld in mijn brief van 23 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 252) is het mogelijk met RVO.nl een betalingsregeling overeen te komen. Voor het vaststellen van deze betalingsregeling wordt op basis van de draagkracht van een ondernemer bepaald in welk tempo de opgelegde geldsommen betaald dienen te worden.
Voorts willen de leden van de CDA-fractie reflecteren op de voeder-mestovereenkomsten in relatie tot fosfaatrechten. Deze leden zijn teleurgesteld over de reactie op het gewijzigde amendement van de leden Geurts en Dik-Faber over voer-mestovereenkomsten (Kamerstuk 34 295, nr. 14). Deze leden vinden het spijtig dat de voordelen voor regionaal veevoer niet zijn meegenomen in de afweging. Ook het advies van de Commissie Grondgebondenheid stelt voor om voer-mest of buurtcontracten mogelijk te maken. Dit kan alleen door dit mogelijk te maken in de regelgeving. Is de Minister bereid haar reactie op het advies van de Commissie Grondgebondenheid het belang van veevoer van dichtbij mee te nemen en op welke wijze eventueel hiervoor een pilot gedaan kan worden?
In de Meststoffenwet is bepaald dat wanneer de fosfaatproductie van een melkveebedrijf groter is of wordt dan 20 kg per hectare, toename van de productie voor een vastgesteld deel moet worden opgevangen door het verwerven van grond. De rest van het toegenomen overschot moet worden verwerkt. In mijn brief van 21 december, Kamerstuk 34 295, nr. 24, heb ik aangegeven dat Wageningen Universiteit de gevolgen van het mogelijk maken van voeder-mestovereenkomsten heeft onderzocht in relatie tot het doel van het stelsel van grondgebondenheid en de gevolgen voor de uitvoering. Hieruit is naar voren gekomen dat voeder-mest overeenkomsten nauwelijks zullen bijdragen aan het meer grondgebonden worden van de melkveehouderij. Ook na de inwerkingtreding van het fosfaatrechtenstelsel per 1 januari 2018 blijft deze conclusie staan, evenals de eerder geconstateerde problemen ten aanzien van de uitvoering (Kamerstuk 33 037 nr. 281). Gezien deze conclusies vind ik het op dit moment niet opportuun om de regelgeving op dit punt aan te passen. Ondernemers kunnen privaatrechtelijk afspraken maken, bijvoorbeeld via buurtcontracten.
Het belang van veevoer van dichtbij is een relevant onderwerp. In relatie tot de mestregelgeving zal dit aspect bekeken worden in de aangekondigde herbezinning op het mestbeleid. Op een eventuele pilot kan ik nu dan ook nog niet vooruitlopen.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie de Minister haar beslissing om te stoppen met de Kringloopwijzer te heroverwegen. Met de kennis van nu blijkt dat de fraude immers veel kleiner is dan eerst gedacht.
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op een soortgelijke vraag van leden van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het kader van de derogatie een vergunningstelsel wordt ingevoerd, zoals in andere lidstaten. Hierover hebben deze leden vragen gesteld in het schriftelijk overleg ter voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018. In de beantwoording geeft de Minister aan dat zij niet weet of andere lidstaten een vergoeding vragen voor het verlengen van een derogatievergoeding (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1102).
Deze leden vragen daarom opnieuw of zij ten behoeve van een Europees gelijk speelveld bij andere lidstaten wil nagaan of daar bedrijven ook een vergoeding moeten betalen voor een derogatievergunning.
In Nederland is het gebruikelijk om kosten voor vergunningen door te berekenen aan de aanvrager. Deze lijn zet dit kabinet voort. Ik vind het reëel en billijk dat bedrijven die profijt hebben van derogatie, en daarvoor een vergunning moeten hebben zoals de nieuwe derogatiebeschikking aan Nederland voorschrijft, de kosten vergoeden die de overheid voor hen maakt. De kosten die RVO.nl hiervoor maakt bedragen jaarlijks € 900.000,-. Uitgaande van een geschat aantal van 18.000 aanvragers, resulteert dit in € 50,- per aanvraag. Deze kosten worden vanaf 2019 in rekening gebracht. Artikel 39 van de Meststoffenwet biedt de mogelijkheid om de kosten van het onderzoek voortvloeiende uit de aanvraag van een vergunning door te berekenen aan de aanvrager.
Naar aanleiding van uw vraag heb ik navraag gedaan bij diverse lidstaten die ook een derogatie hebben. De lidstaten die op dit verzoek hebben gereageerd laten weten dat zij geen vergoeding vragen voor het verlenen van een derogatievergunning. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het aantal bedrijven dat deelneemt aan derogatie in de andere lidstaten geringer is dan in Nederland.
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de RVO percelen op basis van een provinciaal natuurbeheerplan de status natuur of landbouwgrond geeft. Kan de Minister aangeven of een provinciale kaart behorend bij natuurbeheerplannen voor dit soort controles geschikt is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet RVO dat dan wel? Als boeren grasland pachten of in eigendom hebben dat een natuurbestemming heeft, dan zou dit grasland toch wel moeten meetellen in de hectares grasland die verplicht zijn voor de derogatie? Zo nee, waarom niet?
RVO gebruikt bij controles de kaarten waarop de provincies hebben ingetekend wat natuurterrein is en welk type natuur dit is. Bij controles lopen zowel RVO als NVWA ertegenaan dat landbouwers deze percelen niet altijd op de juiste wijze opgeven bij de Gecombineerde Opgave. Er is daarom gekozen om de relaties erop te attenderen dat de percelen mogelijk natuurterrein zijn met hoofdfunctie natuur en geen landbouwgrond. De landbouwer zelf blijft verantwoordelijk voor de opgave en de feitelijke situatie is leidend op het moment dat de NVWA op een bedrijf komt voor een controle. In de derogatievoorwaarden is opgenomen dat minstens 80% van het areaal van het landbouwbedrijf grasland moet zijn. Tot dat areaal behoren alle percelen die als landbouwgrond worden aangemerkt en waarover de gebruiker de feitelijke beschikkingsmacht heeft. Dat geldt niet voor natuurterreinen met hoofdfunctie natuur (hoofddoel natuur); dat zijn alle natuurterreinen met een zogenaamde N(atuur)-typering. Een uitzondering geldt voor natuurterreinen met het type N0 (N-nul); dat zijn gronden in de overgang van landbouwgrond naar natuurterrein (met een bepaalde N-typering). Natuurterreinen met de typering agrarisch natuur (AN) worden wel als landbouwgrond gezien omdat landbouw als het hoofddoel wordt gezien.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Het fosfaatrechtenstelsel poogt op een constructieve manier de fosfaatuitstoot terug te brengen. De leden van de D66-fractie danken de Minister voor haar inzet op dit front en voor haar brief van 29 maart jongstleden. Deze leden hebben desondanks enkele vragen.
Allereerst hebben de leden van de D66-fractie een punt over het bepalen van de fosfaatproductie. Volgens de Minister maakt het CBS hierbij gebruik van de «werkelijke gegevens». Op welke wijze wordt de fosfaatproductie gemeten?
De fosfaatproductie wordt door het CBS aan de hand van een reeks gegevens berekend. Voor de melkveehouderij gaat het daarbij specifiek om:
-
-− Dieraantallen van rundveecategorieën op basis van I&R-gegevens, zoals bij RVO bekend.
-
-− Gegevens over de samenstelling van kuilgras en snijmaïs, op basis van Eurofins Agro.
-
-− Het jaargemiddelde van het fosfor- en stikstofgehalte in melkveemengvoer, op basis van gegevens van Nevedi.
-
-− De oogstraming van grasproducten, op basis van CBS cijfers.
-
-− Het verbruik van snijmaïs, gebaseerd op het snijmaïsareaal in de landbouwtelling.
-
-− De melkproductie per koe, op basis van gegevens van ZuivelNL en RVO.
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast benieuwd naar de ontwikkeling van de melkproductie per bedrijf vanaf 2013 tot heden. Ook horen deze leden graag hoe de fosfaatrechtenhandel zich ontwikkelt, inclusief prijsvorming.
Op basis van gegevens zoals bekend bij RVO.nl, bedroeg de gemiddelde melkproductie per bedrijf in de jaren 2013 tot 2017 achtereenvolgens 683.000, 708.000, 758.000, 824.000 en 833.000 kg melk per jaar.
In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders, bij brief van 2 mei 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2025) ben ik ingegaan op de markt voor fosfaatrechten. Ik heb toegezegd uw Kamer jaarlijks te rapporteren over de ontwikkelingen op deze markt, waarbij ik onder meer gebruik zal maken van de gegevens die RVO.nl registreert (onder meer de overdracht van rechten). Zoals ik ook in mijn antwoorden aan het Lid Lodders schreef, wil ik waar het gaat om de prijs van fosfaatrechten terughoudendheid betrachten, om de markt voor fosfaatrechten niet te beïnvloeden.
Voorts spreken de leden van de D66-fractie hun waarderingen uit voor de aanpak van de Minister ten aanzien van de knelgevallen. Er blijken echter negen melkveebedrijven te zijn die in 2014/2015 gestart zijn, maar niet binnen de knelgevallenregeling vallen omdat ze niet voldeden aan de voorwaarde dat ze op 2 juli 2015 melk leverden. Er moet hierbij worden opgemerkt dat het best mogelijk is dat een opstartend melkveebedrijf op 2 juli 2015 nog geen melk produceerde doordat ze startten met jongvee in plaats van melkgevend vee. Is de Minister bereid om opnieuw naar deze gevallen te kijken?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.
Verder horen de leden van de D66-fractie graag hoe de uitspoelingsgevoeligheid van maïs zich verhoudt tot deze van grasland.
De uitspoelingsgevoeligheid voor stikstof van grond onder maïs is groter dan die onder gras. De belangrijkste redenen zijn dat maïs een korter groeiseizoen heeft en (mede daardoor) gemiddeld minder diep en intensief wortelt. Onder de heersende gemiddelde klimatologische omstandigheden in Nederland strekt het groeiseizoen van maïs zich uit van mei tot in (de loop van) september en van grasland van maart tot in oktober. De uitspoelingsgevoeligheid op grasland is bovendien lager omdat het op grasland beter mogelijk is de totale hoeveelheid benodigde meststoffen verdeeld over het groeiseizoen toe te dienen.
Ten slotte zijn deze leden benieuwd op welke wijze de Kringloopwijzer het beste ingericht zou kunnen worden, zodat deze het beste aansluit bij de visie op grondgebondenheid van de Commissie Grondgebondenheid onder leiding van de heer Loman. Zij zijn zich ervan bewust dat het hier gaat om instrumenten van het bedrijfsleven zelf, maar horen graag hoor de Minister hierover denkt.
De opdrachtgevers LTO en NZO hebben op voorhand aangegeven het advies van de Commissie Grondgebondenheid als bindend te zullen beschouwen. Zij zijn aan zet om daadkrachtig en voortvarend het advies te gaan uitwerken in een uitvoeringsprogramma en private instrumenten. De kringloopwijzer kan daar onderdeel van uitmaken, het oordeel hierover is aan de sector zelf.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsbrief over de stand van zaken fosfaatrechten. Deze leden maken zich zorgen over de zeldzame runderrassen, die onterecht slachtoffer dreigen te worden van de methodiek van het fosfaatrechtenstelsel. Zij zijn opgelucht dat er een oplossing gevonden lijkt te zijn voor zeldzame runderrassen in de vleesveehouderij, maar blijven onverminderd bezorgd over de zeldzame rassen die gehouden worden op melkveebedrijven zoals de melkkoe en dubbeldoel koe.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de volgende vragen aan de Minister. Zeldzame runderrassen, zoals de Blaarkop, Fries Hollands, Fries Roodbont, Witrik en MRIJ, worden vaak gehouden als dubbeldoel koe. Volgens vertegenwoordigers van de houders van zeldzame runderrassen zal in de komende twee jaar naar verwachting zeker de helft van de zeldzame runderen die gemolken worden in Nederland verdwijnen als er niets veranderd wordt aan de huidige systematiek van het fosfaatrechtenstelsel. Deelt de Minister deze zorg? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om in overleg met Stichting Zeldzame Huisdierrassen en houders van zeldzame runderrassen alsnog op zoek te gaan naar mogelijkheden om ook de zeldzame melk- en dubbeldoel runderen te behouden?
Houders van runderen van zeldzame rassen die gemolken worden, hebben net als andere melkveehouders fosfaatrechten toegekend gekregen voor het aantal runderen dat aanwezig was op de peildatum 2 juli 2015. Daarmee kunnen deze runderen ook na 1 januari 2018 gehouden worden. Alleen wanneer sprake is van een niet grondgebonden bedrijf is hierop de korting van 8,3% toegepast. Het is de keuze van een individuele houder om runderen weg te doen of te vervangen door hoogproductieve runderen. Zoals aangegeven in mijn brief van 29 maart jongstleden (Kamerstuk 33 037, nr. 281) zie ik geen mogelijkheden voor aanpassing van de systematiek van het fosfaatrechtenstelsel, maar wordt binnen het fosfaatrechtenstelsel wel rekening gehouden met het gegeven dat runderen van zeldzame rassen veelal minder melk en daarmee ook minder fosfaat produceren dan runderen van de overwegend gebruikte melkveerassen. Dieren die minder produceren vallen namelijk in een lager forfait, wat maakt dat hiervoor minder fosfaatrechten per dier nodig zijn. De wet maakt verder geen onderscheid in rassen runderen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het behoud van zeldzame runderrassen essentieel is voor behoud van het cultureel erfgoed en de (agro)bio en genetische diversiteit in Nederland. Is de Minister dit met deze leden eens? Graag ontvangen zij een reactie van de Minister. Is de Minister bekend met het feit dat het verzamelen van fokgegevens (stamboekregistratie, melkcontrole en exterieurbeoordeling) op melkveebedrijven met zeldzame runderrassen van groot belang is voor het behoud en de ontwikkeling van deze oude rassen? Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie een reactie van de Minister. Deze leden vinden bovendien dat de veelal biologische en duurzame veehouders met zeldzame runderrassen niet de dupe zouden mogen worden van overschrijdingen die door (te) intensieve veebedrijven zijn veroorzaakt. Is de Minister dat met deze leden eens?
Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het behoud van dieren van zeldzame rassen essentieel is voor het behoud van cultureel erfgoed en de (agro)bio en genetische diversiteit in Nederland. Daar zet ik mij ook voor in.
Ik ben bekend met het belang van het verzamelen van fokgegevens voor het behoud en ontwikkeling van (oude) rassen. Ik ben voornemens de beleidsruimte te benutten die de nieuwe Fokkerijverordening ten aanzien van deze rassen biedt. Ik bekijk in overleg met de Stichting Zeldzame Huisdierrassen hoe die ruimte het beste ingevuld kan worden. Waar het gaat om het fosfaatrechtenstelsel is het echter zo dat ook melkvee van biologische en duurzame veehouders met zeldzame runderrassen draagt bij aan de fosfaatproductie van de melkveehouderij in Nederland. Daarom vallen ook zij onder het stelsel van fosfaatrechten. Grondgebonden bedrijven zijn vrijgesteld van de korting van 8,3% op de fosfaatrechten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voor zeldzame rassen, die als dubbeldoel runderen worden ingezet, zich verhoudt tot het rechtszekerheidsbeginsel. Mochten houders van zeldzame rassen er op basis van de eerder door de toenmalige Staatssecretaris verleende vrijstelling niet van uitgaan dat ze ook nu door de Minister uitgezonderd zouden worden van het fosfaatrechtenstelsel?
De vrijstelling waarop gedoeld wordt is waarschijnlijk de vrijstelling in het kader van het fosfaatreductieplan 2017. Onder het fosfaatreductieplan was het noodzakelijk het aantal dieren terug te brengen met het vastgestelde percentage. Indien een ondernemer hier niet aan voldeed moest hij een (hoge) heffing betalen. Daarbij was er geen sprake van een volledige vrijstelling voor houders van zeldzame rassen, enkel aanwas na 1 oktober 2016 was vrijgesteld van de regeling om aanwas van deze rassen niet door de regeling te laten belemmeren.
Het fosfaatrechtenstelsel is een ander stelsel, waarvoor een ander wettelijk kader geldt. De verleende vrijstelling onder het fosfaatreductieplan rechtvaardigt niet het vertrouwen dat onder het fosfaatrechtenstelsel opnieuw een vrijstelling zou gelden. In lijn met het rechtszekerheidsbeginsel waren de regels van het fosfaatrechtenstelsel voorafgaand aan de introductie van het stelsel kenbaar voor ondernemers. Een vrijstelling voor zeldzame rassen is geen onderdeel van dit stelsel. Een ondernemer die sinds de peildatum is gegroeid kan ervoor kiezen om dieren van zijn bedrijf af te voeren, de melkproductie per dier te verminderen of fosfaatrechten bij te kopen.
Klopt de inschatting dat de opfokkalveren en het jongvee van de zeldzame melk- en dubbeldoel runderen voor zo’n 15.750 kg fosfaat zorgen en daarmee slechts 0,02% van de gehele mesthoop vertegenwoordigen? Is de Minister bereid te kijken naar mogelijkheden om zeldzame rassen vrij te stellen in het fosfaatrechtenstelsel, mits het totaal aantal gehouden dieren onder een nader te bepalen plafond blijft om zo te voorkomen dat de vrijstelling een achterdeur wordt om de fosfaatgebruiksruimte te overschrijden? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om in navolging van andere EU-landen nogmaals te kijken naar de optie om individuele dierpremies voor zeldzame runderrassen in te voeren? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister andere opties om alle zeldzame runderen te sparen? Zo ja, welke opties?
Ik heb geen cijfers over de bijdrage van runderen van zeldzame huisdierrassen aan de mestproductie. Op basis van cijfers van onder meer de Stichting Zeldzame huisdierrassen schat ik in dat circa 0,5% van de rundveestapel bestaat uit runderen van zeldzame rassen. Het fosfaatrechtenstelsel heeft betrekking op al het melkvee. Ook melkvee van zeldzame rassen produceert fosfaat, en draagt daarmee bij aan de fosfaatproductie van de melkveehouderij in Nederland. Het fosfaatrechtenstelsel is daarmee niet het instrument om in het bijzonder het houden van zeldzame huisdierrassen te faciliteren.
Zoals in mijn brief van 29 maart jl. aangegeven, heb ik de mogelijkheden binnen POP3 bekeken. Ik acht een subsidie onder POP 3 gelet op de financiële beperkingen en het feit dat een subsidieregeling voor 2018 geen soelaas biedt, geen kansrijke oplossing. Indien de Stichting Zeldzame Huisdierrassen buiten het fosfaatrechtenstelsel en POP3 andere, reële mogelijkheden ziet, ben ik bereid daar naar te kijken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 maart jl. over de stand van zaken met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister in hoeverre zij bereid is om blijvend vrijstelling te verlenen voor kringloopmelkveebedrijven die bedrijfseigen rundveemest bovengronds aanwenden. Deze leden zijn benieuwd of het kabinet het standpunt deelt dat de grondgebonden melkveehouderij bijdraagt aan waardevolle doelen, zoals weidegang, biodiversiteit, bodem- en weidevogelbeheer en het behoud of de vorming van een authentiek landschap.
De grondgebonden melkveehouderij levert veelal een positieve bijdrage aan de door de leden van de SP-fractie genoemde waardevolle doelen, maar de realisatie van die doelen is van meer factoren afhankelijk. Voor weidegang is een voldoende grote huiskavel noodzakelijk. Een goede inpassing in de bedrijfsvoering bepaalt voor een belangrijk deel het succes voor biodiversiteit, bodem- en weidevogelbeheer en landschap.
Tevens vernemen de leden van de SP-fractie graag het standpunt van de Minister aangaande de wens van biologische melkveehouders om uitgezonderd te worden van het fosfaatrechtenstelsel, aangezien zij zelf geen gebruik maken van de derogatie. Deelt de Minister de opvatting dat de biologische en daarmee duurzamere biosector minder kansen krijgt om te ontwikkelen? Indien dit niet het geval is, dan betreuren de leden van de SP-fractie het dat de noodzakelijke verduurzaming van de melkveehouderij onnodig wordt gedwarsboomd. Het bevreemdt deze leden daarnaast dat er in de brief van het kabinet geen woord wordt gewijd aan deze aanzienlijke groep melkveehouders, zeker gezien de warme woorden die de Minister hier in het verleden meermaals over heeft gesproken. In de ogen van deze leden is dit wederom niet in lijn met het groene profiel waar dit kabinet zich zo graag op laat voorstaan.
Voor de positionering van de biologische melkveehouderij binnen het fosfaatrechtenstelsel verwijs ik naar de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel van 8 september 2016 (Kamerstuk 33 979, nr. 141). Hierin wordt aangegeven dat de Europese Commissie voor het mestproductieplafond, (in termen van stikstof en fosfaat), geen onderscheid maakt naar biologisch of gangbaar, grondgebonden of niet-grondgebonden of naar de afzet van de geproduceerde mest.
In dezelfde brief, evenals in de memorie van toelichting bij de wijziging van de meststoffenwet (Kamerstuk 34 532, nr.3) wordt met betrekking tot de biologische melkveehouderij aangegeven dat het veelal grondgebonden karakter van deze sector maakt dat de meeste biologische melkveehouders zijn uitgezonderd van de generieke korting van 8,3% ten opzichten van de peildatum. Dat betekent dat ondernemers die niet zijn gegroeid sinds 2 juli 2015 hun bedrijfsvoering ongehinderd voort kunnen zetten. In mijn brief van 16 mei jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 285) ga ik nader in op het recente verzoek van de biologische melkveehouderij voor een vrijstelling voor deze sector onder het fosfaatrechtenstelsel. In lijn met bovengenoemde brief van 8 september 2016 geef ik hierin aan dat het fosfaatrechtenstelsel tot doel heeft de fosfaatproductie van de Nederlandse melkveehouderij te borgen. Alle melkvee in Nederland draagt bij aan de productie van fosfaat onder dit plafond. Daarom geldt de fosfaatregelgeving ook voor biologisch melkvee. Het uitzonderen van een bepaalde groep melkvee betekent dat de borging van het fosfaatproductieplafond niet meer mogelijk is, terwijl de totale fosfaatproductie door de melkveehouderij moet worden beperkt.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van de zeldzame runderrassen en kunnen instemmen met de hiervoor getroffen regeling. Voorts vragen de leden hoe lang het (bij benadering) gaat duren om alle bedrijven te beoordelen die zich hebben gemeld voor de knelgevallenvoorziening.
Voor het antwoord op de vraag over de termijnen waarbinnen de ondernemers die zich hebben gemeld voor de knelgevallenvoorziening een besluit kunnen verwachten verwijs ik u naar de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.
Tot slot vragen deze leden de bijzondere aandacht van de Minister voor boerenbedrijven die vanwege aardbevingsschade in de gaswinningsbieden niet tijdig hebben kunnen uitbreiden en zich daardoor met een dubbele financiële strop geconfronteerd zien. Deze leden vragen het kabinet oog en hart te hebben voor hun uitzonderlijke en meervoudige problematische situatie.
Ik voel mee met melkveehouders die zijn geconfronteerd met aardbevingsschade en die daarvan een nadelige invloed ondervinden op hun bedrijfsvoering. Ook met betrekking tot deze melkveehouders ben ik echter gebonden aan het wettelijke kader van de Meststoffenwet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de stand van zaken met betrekking tot fosfaatrechten.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hechten veel waarde aan het behoud van zeldzame runderrassen. Zij vragen naar de effecten als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel op de zeldzame melkproducerende koeien van het Fries Hollands ras, het Roodbont Friese ras en een groot deel van de Blaarkoppen. Deze leden lezen dat er vanaf 2019 mogelijkheden zijn om via POP3 ondersteuning te geven. Zij wijzen bovendien op de al bestaande subsidieregeling in België, waarbij € 175,- per dier per jaar wordt toegekend. Wat vindt de Minister van het voorbeeld van de subsidieregeling in België?
Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) biedt lidstaten de mogelijkheid om het houden van dieren van bepaalde rassen te ondersteunen.
Iedere lidstaat maakt binnen het eigen POP3 keuzes over het al dan niet opnemen van maatregelen.
België heeft binnen het POP3 andere keuzes gemaakt dan Nederland. Nederland heeft gekozen voor een beperkt aantal doelen.
Een wijziging van het Nederlandse POP3 kan op zijn vroegst 1 januari 2019 worden gerealiseerd omdat hiervoor notificatie bij de Europese Commissie nodig is.
Voor de korte termijn biedt een dergelijke subsidieregeling geen soelaas. Daarnaast zal deze weinig effect sorteren omdat per rund jaarlijks maximaal 200 euro steun gegeven mag worden. Gelet op het beschikbare budget zal het daadwerkelijke bedrag dat per dier uitgekeerd kan worden lager liggen. Een dergelijk bedrag staat niet in verhouding tot de kosten die de veehouder moet maken om fosfaatrechten aan te schaffen om ten opzichte van de peildatum extra dieren te (gaan) houden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de Minister op de hoogte is van het project Dubbel Doel Dieren van LTO Noord. Op welke wijze is de Minister hierbij betrokken? Welke deelsectoren zijn hierbij betrokken? Hoe worden de resultaten hiervan geborgd?1
Ik ben bekend met het project Dubbel Doel Dieren van LTO Noord. Mijn departement is niet betrokken bij dit project.
Samen met veehouders, onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven en kennispartners gaat LTO Noord op zoek naar samenwerkingsverbanden tussen producent,
verwerker en consument om zo de producten van dubbeldoel dieren, waaronder runderen, maximaal te kunnen verwaarden. Dit project mede gefinancierd door de provincie Zuid-Holland en Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De borging van de resultaten van het project is een private aangelegenheid.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben een aantal vragen over de knelgevallen. Deze leden vragen een nadere toelichting op de uitvoering van de motie van het lid Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 244), die verwijst naar het advies van de Commissie knelgevallen fosfaatrechten om te voorkomen dat op zich gezonde bedrijven omvallen door de introductie van het fosfaatstelsel en verzoekt binnen de kaders van de derogatie te zoeken naar ondersteuning van op zich gezonde melkveebedrijven in de bedrijfseconomische knel. Zij lezen dat veelal niet wordt overgegaan tot financiering bij bedrijven die ook vóór de introductie van fosfaatrechten financieel al in zwaar weer verkeerden. Kan de Minister dit nader toelichten? De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen in het bijzonder op startende bedrijven die op de peildatum in 2015 nog niet melkleverend waren, maar wel onomkeerbare investeringen hebben gedaan in het opbouwen van het grondgebonden bedrijf. Zij verkeerden voorafgaand aan de peildatum immers niet in financieel zwaar weer. Hoe groot is deze groep bedrijven? Ziet de Minister mogelijkheden om deze jonge starters tegemoet te komen, bijvoorbeeld via de knelgevallenregeling of met steun van de fosfaatbank?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 16 mei 2018 over de impact van het fosfaatrechtenstelsel op individuele ondernemers (Kamerstuk 33 037 nr. 285) en de beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie. Hierbij heb ik onder meer aangegeven dat ik de AMvB knelgevallen voor het onderdeel starters wil aanpassen, zodat ook starters die op de peildatum uitsluitend jongvee hadden in aanmerking kunnen komen voor een verhoging van 50% van het verschil tussen het aantal fosfaatrechten dat is vastgesteld en het aantal kilogrammen fosfaat dat redelijkerwijs geproduceerd had kunnen worden met de op 2 juli aanwezige stalcapaciteit. Ik moet hierover nog we overeenstemming bereiken met de Europese Commissie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier communicatie en ondersteuning plaatsvindt bij veelal gezinsbedrijven die buiten de knelgevallenregeling vallen en in een emotioneel en financieel zware tijd zijn beland.
De introductie van het fosfaatrechtenstelsel, hoe noodzakelijk ook, heeft veel impact en pakt voor een aantal bedrijven zwaar uit. Ik begrijp dat dat moeilijk is voor mensen die hart en ziel in hun bedrijf steken. RVO zet alles op alles om ondernemers spoedig en zorgvuldig duidelijkheid te geven over de aanvragen op de knelgevallenregeling.
De leden van de fractie van de ChristenUnie kijken met belangstelling uit naar de invulling van de fosfaatbank. Op welke manier wordt invulling gegeven aan het amendement van de leden Dik-Faber en Geurts (Kamerstuk 34 532, nr. 84), dat heeft vastgelegd dat de fosfaatbank het bevorderen van de grondgebondenheid en daarmee weidegang en het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland tot doel heeft? Welke mogelijkheden ziet de Minister om jonge startende grondgebonden melkveehouders die nu in de knel zijn gekomen te ondersteunen vanuit de fosfaatbank?
De fosfaatbank is een manier om grondgebondenheid en jonge landbouwers te stimuleren. Zoals u weet is de regeling in ontwikkeling. Voor deelname zal niet vereist zijn dat deelnemers in de knel moeten zitten vanwege het fosfaatrechtenstelsel. De meststoffenwet biedt daarvoor geen grondslag.
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag reflecteren op de voeder-mestovereenkomsten in relatie tot fosfaatrechten. Deze leden hebben begrip voor de keuze van de Minister om voer-mestovereenkomsten niet in de algemene maatregel van bestuur op te nemen. Dit onder meer vanwege praktische problemen, omdat vooral grote bedrijven profiteren en het nauwelijks bijdraagt aan grondgebondenheid. Onlangs heeft de Commissie Grondgebondenheid een uitgebreide visie op grondgebondenheid uitgebracht, met een perspectief op de toekomst voor de melkveehouderij. De Minister heeft positief gereageerd en vindt het goed dat de sector haar eigen verantwoordelijkheid neemt. Op welke manier gaat de Minister de sector ondersteunen bij de uitvoering van de visie van de Commissie Grondgebondenheid, zodat lokale kringlopen gesloten worden en veevoer meer lokaal geproduceerd wordt? Het advies stelt onder meer lokale kringlopen van voer en mest voor binnen een straal van 20 kilometer. Hoe past dit advies bij de keuze van de Minister om voer-mestcontracten niet vast te leggen in de algemene maatregel van bestuur en op welke manier kunnen deze lokale kringlopen gestimuleerd worden?2
Ik wacht met belangstelling de vervolginitiatieven af van NZO en LTO, die het initiatief hebben genomen voor het opstellen van het advies van de Commissie Grondgebondenheid. Als er vanuit het zuivelbedrijfsleven behoefte bestaat aan ondersteuning zal ik bezien of en hoe ik die kan bieden. Ten aanzien van de vraag over het niet vastleggen van voeder-mestcontracten in regelgeving en het stimuleren van lokale kringlopen verwijs ik naar de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stand van zakenbrief over de fosfaatrechten. Deze leden hebben hier enkele kritische vragen en opmerkingen bij.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vragen over runderen van zeldzame rassen. Deze leden zijn blij dat de Minister aangeeft zich in te zullen spannen voor het behoud van zeldzame rassen. De diversiteit aan soorten staat immers al jaren onder druk dankzij het eenzijdig selecteren en massaal doorfokken op kenmerken als een hoge melkproductie of een grote hoeveelheid vlees, in beide gevallen zeer dieronvriendelijke tradities binnen de Nederlandse veehouderij. Is de Minister ervan op de hoogte dat het ongeremd opvoeren van de melkproductie ten koste gaat van het welzijn van de koe? Is de Minister ermee bekend dat het doorfokken op dikbilrunderen gepaard gaat met het structureel toepassen van een keizersnede bij de geboorte van kalfjes?
Onderschrijft de Minister dat de focus op een zo hoog mogelijke productie, niet in de laatste plaats vanwege de grootschalige export van vlees en zuivel, sterk bijdraagt aan deze eenzijdige selectie en fokprogramma’s? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister de vaststelling dat het eenzijdig selecteren en doorfokken op dergelijke kenmerken er aan heeft bijgedragen dat de soortendiversiteit in de Nederlandse melkveehouderij in het algemeen zeer beperkt is gebleven? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat het gebrek aan genetische diversiteit leidt tot relatief zwakke dieren die kwetsbaar zijn voor dierziekten?
Er is geen sprake van het via eenzijdige selectie ongeremd opvoeren van de melkproductie ten koste van het welzijn van de koe. De laatste jaren is er meer aandacht voor de balans tussen melkgift en het algehele welzijn van de koe. Daarom wordt in de fokprogramma’s naast selectie op hoge productie, ook op andere fokwaarden zoals een goede (uier)gezondheid en goed beenwerk geselecteerd. Dit komt het welzijn van de koe ten goede. In de melkveehouderij heeft wereldwijd in de afgelopen decennia de ontwikkeling plaatsgevonden van zuivere melkveerassen. Melkveehouders kruisen steeds vaker met robuuste melkveerassen voor verbetering van de gezondheid en de vruchtbaarheid van de dieren en om een eventueel gebrek aan genetische diversiteit tegen te gaan.
Mijn uitgangspunt is dat runderen natuurlijk kunnen afkalven. Fokkerijorganisaties en LTO werken sinds 2014 aan het terugdringen van het routinematig toepassen van een keizersnede.
Ten aanzien van het fosfaatreductieplan hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de volgende vragen en opmerkingen. Deze leden hebben zolang zij vertegenwoordigd zijn in het Nederlandse parlement gewaarschuwd voor het loslaten van de productiebegrenzing in de (melk)veehouderij. Het kan niet anders dan als een historische blunder worden geduid dat het melkquotum in 2015 is losgelaten zonder daar een andere wettelijke begrenzing tegenover te zetten. Iedereen kon zien aankomen dat de door sectororganisaties LTO Nederland en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) gedane beloften, dat de sector zelf wel zou zorgen dat ze onder het fosfaatplafond bleef, op geen enkele manier zouden worden waargemaakt, laat staan geborgd. Boeren die zich verantwoordelijk voelden voor hun collega’s en kleinschalig gebleven boeren werden glashard uitgelachen door grote groeiers die er in het geheel geen boodschap aan hadden dat hun uitbreidingen de sector als geheel grote risico’s zou opleveren. Dit gedrag dat, nogmaals, iedereen kon zien aankomen, heeft ertoe geleid dat - toen de boel al volledig uit de hand gelopen was - alsnóg een wettelijk stelsel van productiebegrenzing moest worden ingevoerd én dat de sector met oplossingen moest komen om de derogatie niet in gevaar te brengen. De oplossing van de sector (LTO en NZO) luidde: 160.000 koeien vervroegd afvoeren, ofwel: naar de slacht. Zonder onderscheid naar bedrijven die veel duurzamer en diervriendelijker werken dan de gangbare bedrijven die onverantwoord hard waren gegroeid.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op een uitzending van het programma De Monitor, waarin een biodynamische melkveehouder het nog eens helder uitlegt: op zijn bedrijf wordt de kringloop gerespecteerd en hij draagt niet bij aan het fosfaatoverschot.3 Biologische en biodynamische bedrijven maken geen gebruik van de derogatie. Desondanks werd hij na de invoering van het fosfaatreductieplan alsnog gedwongen om mee te helpen aan het verminderen van het fosfaatoverschot door het naar de slacht brengen van koeien, om de derogatie te behouden waar hij zelf geen gebruik van maakt. Begrijpt de Minister dat deze boeren er niet bij kunnen dat deze redenering niet gehoord wordt door degenen die de dienst uitmaken, onder aanvoering van LTO en NZO?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie.
Erkent de Minister dat veel mensen het ongelooflijk vinden dat de biologische en biodynamische boeren die hun bedrijf zodanig hadden ingericht dat zij netjes binnen lokale kringlopen bleven zeer onredelijk zijn behandeld door te worden opgezadeld met het door anderen veroorzaakte fosfaatprobleem?
Ik kan mij voorstellen dat ondernemers, zowel gangbaar als biologisch, onaangenaam getroffen zijn door de fosfaatproblematiek en dat melkveehouders die niet zijn gegroeid en hun bedrijfsvoering netjes op orde hadden moeite hebben met het feit dat de pijn van de oplossing door de hele sector moet worden gedragen. Tegelijkertijd betreft het hier ook een probleem dat de hele melkveehouderij aangaat en dat ook alleen sectoraal kan en moet worden opgelost. Ook bedrijven die geen mestoverschot hebben, dragen bij aan de fosfaatproductie van de melkveehouderij.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben altijd gezegd: de biologische en biodynamische boeren zouden niet moeten hoeven bloeden voor de hebzucht van de grote, gangbare groeiers. LTO en NZO dachten daar anders over en met hen helaas een meerderheid van de Kamer die tegen voorstellen stemde om de bio(dynamische) sector te ontzien. Kan de Minister bevestigen dat het fosfaatreductieplan, waartegen nu zoveel boeren te hoop lopen, door de sectororganisaties zélf is opgesteld?
Zoals ook aangegeven in de brief van 18 november 2016 (Kamerstuk 34 532, nr. 45) lag het voortouw van de maatregelen bij de sector en ketenpartijen. De overheid heeft waar nodig begeleid en gefaciliteerd en uiteindelijk gekozen voor vaststelling van de fosfaatreductieregeling.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal vragen over grondgebondenheid. Deze leden zagen dat er recent twee verschillende definities van grondgebondenheid zijn gepresenteerd. Hierover staat inmiddels een dertigledendebat op de lijst van te agenderen debatten, maar tot die tijd valt er zeker wel het nodige op te merken over deze thematiek.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister te reageren op de definitie van Netwerk Grondig, die in het kort luidt: «grondgebondenheid in de melkveehouderij is te definiëren en te duiden als de relatie tussen de fosfaatproductie en de plaatsingsruimte van fosfaat op het individuele bedrijf. Bij een fosfaatproductie gelijk of kleiner dan de plaatsingsruimte van fosfaat is er sprake van grondgebondenheid».4
Deze leden vragen of de Minister de mening deelt dat de definitie van Netwerk Grondig een stuk dichter in de buurt komt van een duurzame natuurinclusieve veehouderij ten opzichte van de wel zeer ruim geformuleerde visie van LTO en NZO? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Nederlandse melkvee- en vleesveesector er nog altijd niet in slaagt om diverse dierenwelzijnsproblemen op te lossen, zoals de structurele onthoorning, het ontbreken van weidegang, uierontstekingen, permanente zwangerschappen, de standaard toepassing van keizersneden en het direct weghalen van kalfjes bij hun moeder? Deelt de Minister de mening dat dierenwelzijn een belangrijke plaats zou moeten krijgen in een definitie van grondgebondenheid? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister dat beide definities er nog niet in zijn geslaagd om dierenwelzijn een centrale plaats te geven?
De vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht een reactie te geven op de haar op 28 maart 2018 aangeboden petitie van Netwerk Grondig met betrekking tot de definitie van grondgebonden melkveehouderij. Ik heb uw Kamer hier per brief van 22 mei (Kamerstuk 34 295, nr. 25) over dit onderwerp geïnformeerd.
Uit de sectorrapportage van de duurzame zuivelketen blijkt dat ruim 80% van de melkveebedrijven in 2017 weidegang toegepast. Dit is hoger dan het percentage in 2016. In 2017 paste 73,2% volledige weidegang toe en 7,3% deelweidegang.
Voor de overige ontwikkelingen in de Nederlandse melkvee- en vleesveesector op het terrein van dierenwelzijn verwijs ik naar mijn antwoord op soortgelijke vragen van de Partij voor de Dieren over melkvee en vleesvee.
In de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 16 april 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1102) lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het niet nodig zou zijn om nu al voor te sorteren op het mogelijke verlies van de derogatie. Deze leden verbazen zich over deze keuze. Alle signalen wijzen inmiddels op de onhoudbaarheid van het streven naar een nieuwe derogatie. De Minister zou er goed aan doen om boeren een stip op de horizon te gunnen en hen duidelijk te maken dat de huidige gangbare melkveehouderij geen toekomst heeft. Zij wijzen er nog maar eens op dat in onderzoek op onderzoek wordt aangetoond dat een krimp van de Nederlandse veestapel onvermijdelijk is om het halen van internationale klimaatafspraken ook maar enigszins in de buurt te brengen.
Ik vind het jammer dat de leden van de Partij van de Dieren geen rekening houden met de positieve effecten van derogatie. Deze positieve effecten laat ik zwaar wegen, zoals het gebruik van dierlijke mest in plaats van kunstmest, het telen van gras in plaats van maïs en het feit dat onder derogatiebedrijven gemiddeld genomen nitraatconcentraties in de wortelzone lager zijn dan het gemiddelde van alle landbouwbedrijven. Derogatie is bedoeld om veehouders onder strikte milieuvoorwaarden meer dierlijke mest te laten toedienen op hun land zodat de nutriëntencyclus op het bedrijf meer gesloten is. Derogatie draait primair om effectief nutriëntengebruik, niet om productie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken ten aanzien van de fosfaatrechten en hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Commissie knelgevallen fosfaatrechten heeft geadviseerd te voorkomen dat op zichzelf gezonde bedrijven niet omvallen door de introductie van het fosfaatstelsel. De Kamer heeft in lijn hiermee de motie van het lid Geurts aangenomen (Kamerstuk 33 037, nr. 244). De Minister geeft aan dat banken in beginsel bereid zijn om financiering te verstrekken voor de aankoop van fosfaatrechten, maar dat er (zeker) gevallen zullen zijn waarbij geen financiering zal worden verstrekt. De leden van de SGP-fractie constateren dat het in het laatste geval vooral zal gaan om bedrijven die onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan, maar opgescheept zitten met relatief veel latente stalruimte. Deze leden noemen in het bijzonder ook startende bedrijven die onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan en niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling, omdat ze op 2 juli 2015 nog (net) geen melk leverden. Is de veronderstelling juist dat deze bedrijven op omvallen staan? Is de veronderstelling juist dat het aantal van die startende bedrijven heel beperkt is? Is de Minister bereid, mede gelet op de onderschrijding van het fosfaatplafond, uitbreiding van de knelgevallenregeling of een andere vorm van tegemoetkoming te overwegen, bijvoorbeeld op basis van artikel 38a van de Meststoffenwet, zodat op zichzelf gezonde bedrijven die niet aan aangegane financiële verplichtingen kunnen voldoen in verband met invoering van het fosfaatrechtenstelsel niet omvallen?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar mijn brief van 16 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 285) en de beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie.
De leden van de SGP-fractie lezen dat indien er aanleiding is om te vermoeden dat de fosfaatproductie in de melkveehouderij het sectorale plafond zal overstijgen, de Minister dan zal ingrijpen. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Kan de Minister deze stellingname nader duiden? In de brief van de Minister over het Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn staat dat de Europese Commissie ruimte wil geven om bij de berekening van de mestproductie van de melkveehouderij in het kader van de naleving van de mestproductieplafonds rekening te houden met de natuurlijke variaties in het fosfaat- en stikstofgehalte van ruwvoer (Kamerstuk 33 037, nr. 250). Is de veronderstelling juist dat dit in de praktijk betekent dat geen sprake zal zijn van noemenswaardige overschrijding van het sectorale plafond? De leden van de SGP-fractie willen er verder op wijzen dat, op basis van voorlopige cijfers, de fosfaatproductie in 2017 vijf miljoen kilogram onder het fosfaatplafond blijkt te zitten. Benut de Minister dergelijke ruimte om niet elke overschrijding van sectorale plafonds aan te pakken door het toepassen van een generieke korting?
De afspraak met de Europese Commissie dat voor het berekenen van de fosfaatproductie rekening mag worden gehouden met de natuurlijke variaties in ruwvoer betekent dat de extremen in fosfaat- en stikstofinname door middel van ruwvoer worden afgevlakt. Het betekent echter niet dat hiermee een noemenswaardige overschrijding van het sectorale plafond wordt voorkomen. Dit laatste wordt via het fosfaatrechtenstelsel zelf geborgd. De fosfaatproductie van de melkveehouderij was op basis van de prognose van het CBS over geheel 2017 85,2 miljoen kilogram, en lag daarmee nog boven het sectorale plafond. De meest recente prognose van het CBS op basis van het eerste kwartaal van 2018 is dat de melkveehouderij 83,3 miljoen kilogram fosfaat zal produceren in 2018. Deze prognose is echter nog met veel onzekerheden omgeven.
Bij een dreigende overschrijding van het fosfaatproductieplafond zal ik in overleg treden met de betrokken sectorpartijen. Mocht dit niet leiden tot oplossingen waar ik en de Europese Commissie vertrouwen in hebben, dan is een extra generieke korting het instrument dat ik achter de hand heb.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de verdeling van fosfaatrechten in het geval er sprake is van het in- en uitscharen van jongvee. Kan de Minister aangeven in hoeverre bedrijven die op 2 juli 2015 jongvee uitgeschaard hadden de beschikking hebben gekregen over fosfaatrechten voor dit jongvee, zoals die mogelijkheid is geboden via artikel 23, vijfde lid, van de Meststoffenwet? Hoe waardeert de Minister de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de verdeling van rechten tussen in- en uitschaarders (ECLI:NL:RBNNE:2018:1107, gepubliceerd op 3 april 2018)?
Bij RVO.nl zijn tot nu toe een kleine 500 verklaringen van uitscharing binnengekomen. Dat betekent dat deze ondernemers overeenstemming hebben over de verdeling van de fosfaatrechten.
De genoemde uitspraak betreft een uitspraak in kort geding. Het gaat hier om een civielrechtelijk geschil tussen twee ondernemers waarin de staat geen partij is. Het pas mij als Minister niet om mij over deze zaak uit te laten.
Er is onduidelijkheid over de reikwijdte van het fosfaatrechtenstelsel wat betreft jongvee, constateren de leden van de SGP-fractie. Er komt een beleidsregel om duidelijkheid te scheppen over het jongvee buiten de melkveehouderij waarvoor fosfaatrechten gelden. Deze leden hebben begrepen dat de RVO de administratieve verwerking van de overdracht van fosfaatrechten van vleesveehouders naar melkveehouders heeft opgeschort. Klopt dat? Hoe gaat de Minister hier de komende weken mee om? Het geeft met name bij melkveehouders grote onzekerheid. Is de Minister bereid de genoemde beleidsregel voor 1 juni a.s. te publiceren, zodat de betrokken ondernemers op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid krijgen?
Duidelijkheid voor ondernemers acht ik van groot belang. Ik wil de beleidsregel dan ook zo spoedig mogelijk publiceren. Het is daarbij wel van belang dat afstemming met de Europese Commissie heeft plaatsgevonden, zodat daadwerkelijk duidelijkheid kan worden geboden. Gegeven het feit dat de beleidsregel herziening van toegekende rechten voor jongvee buiten de melkveehouderij noodzakelijk maakt, houdt RVO.nl de registratie van overdracht van fosfaatrechten van vleesveehouders naar melkveehouders aan. Hiermee wil ik problemen voorkomen indien terugvordering van rechten noodzakelijk is.
De Minister wil geen algemene maatregel van bestuur opstellen om gebruik van voer-mestovereenkomsten in het kader van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij mogelijk te maken. De leden van de SGP-fractie hebben hierover enkele vragen. Deze leden constateren dat de betreffende bepaling in artikel 21, elfde lid, van de Meststoffenwet een dwingend karakter heeft. Waarom legt de Minister dit naast zich neer? Is overleg gevoerd met de sector over de wijze waarop voer-mestovereenkomsten op een goede manier ingevoerd kunnen worden?
In de toelichting op het gewijzigde amendement over voeder-mestovereenkomsten (Kamerstuk 34 295, nr. 14), is aangegeven dat het gebruik maken van de mogelijkheid die deze wettelijke grondslag biedt, afhankelijk is van de uitvoerbaarheid. Ook moet gekeken worden naar het effect van het in mindering brengen van voeder-mestovereenkomsten op het melkveefosfaatoverschot en op de consequenties voor het stelsel van verantwoorde en grondgebonden groei melkveehouderij. Met brieven aan uw Kamer van 21 december 2017 (Kamerstuk 34 295, nr. 24), en van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281), heb ik over de effecten ten aanzien van de uitvoerbaarheid en over de consequenties van het stelsel van verantwoorde en grondgebonden groei melkveehouderij gerapporteerd.
Noot 1
https://www.nieuweoogst.nu/nieuws/2018/04/25/dubbel-doel-dieren-om-vee-beter-te-verwaarden
Noot 2
http://www.nzo.nl/wp-content/uploads/2018/04/Grondgebonden-Melkveehouderij-2018.pdf
Noot 3
http://www.biojournaal.nl/artikel/28756/BD-boer-Bram-Borst-vreest-volgende-fosfaatboete
Noot 4
Netwerk GRONDig (2018): Definitie grondgebondenheid.