Brief regering; Afname celmateriaal voor DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelden - DNA-onderzoek in strafzaken

Deze brief is onder nr. 20 toegevoegd aan dossier 31415 - DNA-onderzoek in strafzaken.

1.

Kerngegevens

Officiële titel DNA-onderzoek in strafzaken; Brief regering; Afname celmateriaal voor DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelden
Document­datum 03-04-2018
Publicatie­datum 05-04-2018
Nummer KST3141520
Kenmerk 31415, nr. 20
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

31 415 DNA-onderzoek in strafzaken

Nr. 20 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2018

Met deze brief informeer ik u over mijn voornemen tot wijziging van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V). De voorgenomen wijziging gaat in de tweede helft van dit jaar in consultatie en heeft betrekking op de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek bij minderjarigen aan wie enkel een taakstraf is opgelegd. Directe aanleiding zijn twee oordelen van het VN-mensenrechtencomité dat afname van celmateriaal bij een minderjarige veroordeelde en de verwerking daarvan tot een DNA-profiel dat wordt opgenomen in de DNA-databank niet proportioneel is ten opzichte van het legitieme doel van het voorkomen en opsporen van serieuze misdrijven.1

Ik heb het voornemen om de wet voor minderjarige veroordeelden op twee punten te wijzigen, te weten:

    • 1. 
      beperking van de verplichte afname van celmateriaal op grond van de duur van de taakstraf en
    • 2. 
      halvering van de bewaartermijnen van de van hen opgeslagen biometrische, justitiële en strafvorderlijke gegevens.

De Wet DNA-V

De officier van justitie is in beginsel op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-V verplicht iedere veroordeelde voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en aan wie een vrijheidsbenemende straf of maatregel of een taakstraf is opgelegd, een bevel te geven tot het afgeven van celmateriaal voor het maken van een DNA-profiel dat wordt opgenomen in de DNA-databank. Doel hiervan is eerder gepleegde misdrijven op te lossen en toekomstige misdrijven te voorkomen.

De wet maakt geen onderscheid tussen meerder- en minderjarigen. Dit vindt steun in de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van Mens (EHRM). De Hoge Raad onderschrijft in een arrest in 20082 dat in de systematiek van de Wet DNA-V geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen. Het EHRM oordeelde dat het DNA-onderzoek op basis van de Wet DNA-V bij de betreffende minderjarige veroordeelde geen schending opleverde van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens het EHRM bevatten de bepalingen in de wet voldoende waarborgen tegen vergaande en willekeurige verwerking van DNA-profielen. De reden hiervan was dat deze wet onder meer de afname van celmateriaal heeft beperkt tot «persons convicted of an offence of a certain gravity».3

Op het uitgangspunt dat bij iedere persoon die onder de reikwijdte van de Wet DNA-V valt, celmateriaal wordt afgenomen, bestaat een belangrijke uitzondering. Indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde, blijft een bevel achterwege (zie onderdeel b van artikel 2, eerste lid van de Wet DNA-V). Deze uitzonderingsgrond zou volgens de wetsgeschiedenis4 strikt uitgelegd moeten worden. Het EHRM heeft die strikte uitleg eerder ondersteund: «Neither is it unreasonable for any exceptions to the general rule which are nevertheless perceived as necessary to be phrased as narrowly as possible in order to avoid uncertainty.»5 Jurisprudentie van de rechtbanken die beslissen op het bezwaar van minderjarige veroordeelden tegen het bepalen en verwerken van hun DNA-profiel, laat echter zien dat niet iedere rechtbank deze uitzonderingsgrond restrictief uitlegt.

Het VN-mensenrechtencomité

In twee zaken tegen Nederland6 heeft het VN-mensenrechtencomité in oktober 2017 geoordeeld dat verplichte DNA-afname van een minderjarige veroordeelde niet proportioneel is ten opzichte van het legitieme doel van het voorkomen en opsporen van serieuze misdrijven. Het VN-comité verzoekt de Staat uiterlijk 3 april 2018 inlichtingen te verschaffen over de maatregelen waarmee Nederland aan de oordelen van het VN-comité gevolg zal geven. Aan het VN-comité zal daartoe een vertaling van deze brief worden gestuurd. Verder verzoekt het VN-comité de Staat om de oordelen van het VN-comité te publiceren. Voor de oordelen verwijs ik naar de bijlagen bij deze brief7.

De overwegingen van het VN-comité kunnen niet tot deze individuele zaken worden beperkt, maar stellen de proportionaliteit van de onderliggende regelgeving aan de orde. Dit tezamen met de praktijk die zich bij diverse rechtbanken heeft ontwikkeld, geeft mij aanleiding de regeling over verplichte DNA-afname van veroordeelden wat betreft minderjarigen opnieuw tegen het licht te houden.

Afweging

Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogisch karakter. Dat betekent dat beslissingen en handelingen ten aanzien van de jeugdige verdachte, waaronder de toepassing van sancties erop gericht zijn de ontwikkeling van deze jongere te stimuleren, de jongere te heropvoeden, te resocialiseren en te weerhouden van een verdere criminele carrière. Het pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht, dat onder meer voortvloeit uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, leidt er dan ook toe dat aan minderjarigen, anders dan aan meerderjarigen, voor vergelijkbare strafbare feiten vaker een taakstraf wordt opgelegd dan een geldboete. Het ongewenste neveneffect daarvan is dat zij vaker dan meerderjarigen hun celmateriaal moeten afstaan en hun DNA-profiel daardoor vaker in de DNA-databank wordt opgeslagen8. Taakgestraften die veroordeeld zijn voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, vallen immers onder de reikwijdte van de Wet DNA-V, terwijl degenen die voor een dergelijk misdrijf zijn veroordeeld tot een geldboete, buiten de werkingssfeer van die wet vallen. Daar tegenover staat dat het bij minderjarigen ook kan gaan om zware gevallen van criminaliteit waarvoor een hoge taakstraf wordt opgelegd. In die gevallen is naar mijn mening opname van het DNA-profiel van een minderjarige wel proportioneel. Tegen deze achtergrond ben ik voornemens de Wet DNA-V voor zover het gaat om minderjarige veroordeelden op twee punten te wijzigen:

  • 1. 
    Beperking van de verplichte afname van celmateriaal op grond van de duur van de taakstraf

De regeling voor verplichte afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek zal zo worden gewijzigd dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf tot 40 uur. Met de voorgestelde wijziging wordt het niet-beoogde neveneffect van de taakstraf gecorrigeerd.

Opgelegde taakstraffen van 40 uur en meer worden opgelegd voor zware strafbare feiten en daarmee verband houdende omstandigheden, waarvoor de minderjarige wordt veroordeeld. In die gevallen vind ik het verdedigbaar en proportioneel dat celmateriaal van de minderjarige wordt afgenomen en zijn daaruit verkregen DNA-profiel in de DNA-databank wordt opgenomen.

In het kader van de op te stellen wetswijziging zal nog worden onderzocht of, en zo ja op welke wijze, in de regeling een onderscheid gemaakt dient te worden tussen «first offenders» en recidivisten. Een ander punt van onderzoek is de vraag welke consequenties het voorstel moet hebben voor zaken waarin een minderjarige als meerderjarige is berecht, en andersom.

  • 2. 
    Halvering van de bewaartermijnen van biometrische, justitiële en strafvorderlijke gegevens

Afhankelijk van onder meer de ernst van het misdrijf bedragen de termijnen voor het bewaren van het celmateriaal en DNA-profielen van veroordeelden globaal 20, 30 en 80 jaar. Die termijnen gelden ongeacht of zij minderjarig of meerderjarig zijn. Door deze termijnen voor minderjarigen te verkorten wordt recht gedaan aan het doel van de opslag van deze gegevens, namelijk het leveren van een bijdrage aan het ophelderen van toekomstige en in het verleden door hen gepleegde misdrijven en het veranderen van hun gedrag door hen te weerhouden van verder crimineel gedrag. Tegelijkertijd wordt rekening gehouden met het feit dat zij zich in een levensfase bevinden waarin zij niet altijd in staat zijn om dezelfde afgewogen keuzes te maken die normaal functionerende meerderjarigen maken. Mijn voornemen is dan ook ervoor te zorgen dat de bewaartermijnen voor de opslag van het celmateriaal en de DNA-profielen van minderjarigen in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken worden gehalveerd. Ook met deze aanpassing wordt de regelgeving voor minderjarigen volgens mij meer proportioneel.

Om de consistentie met de bewaartermijnen van vergelijkbare gegevens te behouden9 heb ik tevens het voornemen om voor minderjarigen de bewaartermijnen te halveren voor de gegevens die voor de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden dienen en die zijn bepaald in het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden, voor de bewaartermijnen van handpalmafdrukken uit het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek en van justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Deze aanpassingen leiden tot een rechtvaardige en proportionele toepassing van de Wet DNA-V ten aanzien van minderjarigen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Noot 1

VN-mensenrechtencomité 18 juli 2017, S.L. t. Nederland (2362/2013) en N.K. t. Nederland (2326/2013).

Noot 2

Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8234, HR NJ 2008, 6287.

Noot 3

EHRM 20 januari 2009, W.t. Nederland nr. 20689/08; NJ 2009, 411.

Noot 4

Vgl. Kamerstuk 28 685, nr. 3, p. 11.

Noot 5

Zie de zaak Van der Velden tegen Nederland (EHRM 7 december 2006, appl.nr. 29514/05).

Noot 6

VN-mensenrechtencomité 18 juli 2017, S.L. tegen Nederland (2362/2013) en N.K. tegen Nederland (2326/2013)

Noot 7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 8

Zie ook het advies «Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

Noot 9

Zie voor de overwegingen: Kamerstuk 31 436, nr. 3, p. 47 en Kamerstuk 33 352, nr. 3, p. 13.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.