Memorie van antwoord - Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) - Hoofdinhoud
Deze memorie van antwoord i is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 34627 - Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie); Memorie van antwoord |
---|---|
Documentdatum | 19-03-2018 |
Publicatiedatum | 19-03-2018 |
Nummer | KST34627C |
Kenmerk | 34627, nr. C |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
34 627 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie)
C MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 19 maart 2018
Met genoegen heb ik kennis genomen van de reacties van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, de SP, de PvdA, GroenLinks en de ChristenUnie. De leden van de verschillende fracties hebben een aantal vragen gesteld. Graag ga ik op deze vragen in. Daarbij wordt zo veel mogelijk de volgorde en de indeling van het voorlopig verslag gevolgd. Enkele vragen zijn vanwege de inhoudelijke samenhang gezamenlijk beantwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van VVD
De leden van de VVD-fractie vroegen naar de gemeentelijke warmteplannen en de beschikbaarheid van duurzame warmte.
Zoals de leden van de VVD-fractie al aangeven is het aardgasvrij maken van wijken de inzet van het kabinet uit het Regeerakkoord en zal dit ook tijdens de besprekingen over het Klimaatakkoord besproken worden. Gemeenten gaan warmteplannen maken. Een bepaalde wijk zal dan in een bepaald jaar moeten omschakelen. Dat kan op duurzame warmte zijn, maar een andere duurzame mogelijkheid is ook een optie. Dat zal afhangen van de lokale beschikbaarheid van duurzame warmte of andere duurzame bronnen. Ik zal bijvoorbeeld verkennen welke mogelijke rol geothermie zou kunnen spelen.
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe het wetsvoorstel een ontwikkeling gaat faciliteren zoals de mogelijkheid om waterstof, dat op schone wijze met windmolens op zee is geproduceerd, snel en goedkoop via aangepaste aardgaspijpleidingen naar bijna elke plek in Nederland te vervoeren.
Het wetsvoorstel verduidelijkt de marktordening voor waterstoftransport op land. Netwerkbedrijven kunnen op grond van voorgesteld artikel 10d van de Gaswet dit transport aanbieden, maar zij kunnen zelf niet actief zijn op de gebieden productie, levering en handel van waterstof. Hierbij is het mogelijk dat een netwerkbedrijf een voormalig gereguleerde aardgasleiding overneemt en aanpast voor waterstoftransport. Voorliggend wetsvoorstel betreft geen regels over productieleidingen op zee, want deze vallen buiten het bereik van de Gaswet.
De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering het dilemma herkent dat gemeenten mogelijk nog ruim tien jaar met verouderde bestemmingsplannen werken, terwijl eigentijdse bestemmingplannen juist goed benut kunnen worden om een «boost» te geven aan de zo gewenste energietransitie en vroegen welke oplossing de regering hiervoor ziet.
Ik acht de kans gering dat het in de vraag bedoelde risico zich in de praktijk gaat voordoen. Het kabinet spant zich juist samen met decentrale overheden in voor versnelling van de energietransitie. Veel decentrale overheden zijn al bezig met de ontwikkeling van een visie op de energietransitie. In het Interbestuurlijk Programma (IBP) dat rijk, gemeenten, provincies en waterschappen op 14 februari 2018 hebben bekrachtigd, hebben alle overheden de doelstellingen van het Akkoord van Parijs (ruim onder de 2 graden opwarming en streven naar 1,5 graad) en daarmee de inhoudelijke ambitie zoals verwoord in het regeerakkoord (49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990) onderschreven. Deze doelen zullen nader uitgewerkt worden in het Klimaatakkoord. In het IBP is afgesproken dat alle overheden samen de schouders onder de totstandkoming van het Klimaatakkoord zetten. In het IBP is verder afgesproken dat overheden, op basis van de landsdekkende integrale regionale energie- en klimaatstrategieën, hun bestuurlijke keuzen in dat verband voor ten minste de periode tot 2030 vastleggen in onder meer omgevingsvisies (NOVI, POVI, GOVI) en omgevingsplannen. Om ten tijde van inwerkingtreding van de Omgevingswet voortvarend aan de slag te kunnen, moeten overheden nu al beginnen met hun voorbereiding op het realiseren van deze afspraken. Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet. Zo experimenteren op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) al meer dan 100 gemeenten met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In dat experiment kunnen door de bredere reikwijdte regels in het kader van de energietransitie in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Om gemeenten voortvarend gebruik te laten maken van de mogelijkheden van de Omgevingswet heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 31 januari 2018 in het Algemeen Overleg over de staat van de woningmarkt toegezegd de Chw aan te passen om de woningbouwproductie te versnellen. Met die aanpassing wordt de Chw-aanwijzingsprocedure versneld en vereenvoudigd. Van deze versnelling en vereenvoudiging van de aanwijzingsprocedure kunnen gemeenten die in het kader van de energietransitie aan de slag willen ook gebruik maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van CDA
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering de gevolgen van het amendement van de heer Jetten c.s. over het schrappen van de aansluitplicht op het gasnet voor nieuwe en bestaande wijken beoordeelt en vroegen naar welk tempo de regering verwacht dat er gebruik gemaakt gaat worden van de mogelijkheden die het amendement biedt.
Het amendement Jetten c.s. is een eerste belangrijke stap, die ervoor zorgt dat in nieuwbouwwijken niet meer standaard een gastransportnet wordt aangelegd. Dit is conform het Regeerakkoord. Het wijzigen van de plicht voor netbeheerders om kleinverbruikers op het gastransportnet aan te sluiten is een belangrijke stap in de afbouw van aardgasgebruik in de gebouwde omgeving. Het amendement ziet op twee mogelijke uitzonderingen van de gasaansluitplicht in voorgesteld artikel 10, zevende lid, van de Gaswet:
-
-
-
a.Onderdeel a gaat in op nieuwbouw. Hiervoor geldt geen gasaansluitplicht meer, tenzij het college van burgemeester en wethouders vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang dit strikt noodzakelijk vindt. Er wordt een ministeriële regeling opgesteld om duidelijk te maken wanneer er sprake is van zwaarwegende redenen. Deze uitzondering gaat alleen over nieuwbouw en raakt de bestaande bouw niet.
-
-
-
-
b.Daarnaast ziet onderdeel b op gebieden die door het college van burgemeester en wethouders worden aangewezen als gebied waar zich een warmtenet of andere energieinfrastructuur bevindt of gaat bevinden. Nieuw in deze uitzondering is dat deze voorheen alleen gold voor warmtenetten, maar hier is «andere energie-infrastructuur» aan toegevoegd. Het is dus een al bestaande uitzondering, die nu breder geldt dan alleen voor warmtenetten.
-
Bij deze laatste uitzondering wijst een college van B&W een gebied aan en in dat gebied kunnen zich ook bestaande woningen bevinden. Indien het college van burgemeester en wethouders een gebied aanwijst met bestaande woningen als gebied waar zich een warmtenet of andere energieinfrastructuur bevindt of gaat bevinden, dan heeft dat in beginsel weinig gevolgen voor bestaande bouw. Een netbeheerder heeft voor een bestaande aansluiting een contract met de aangeslotene, die met dit wetsvoorstel niet aangetast wordt.
In het amendement Jetten c.s. is een overgangstermijn opgenomen. Het vervallen van de aansluitplicht bij nieuwbouw gaat pas gelden voor bouwvergunningen die op het moment van inwerkingtreding nog niet zijn aangevraagd. De gemiddelde doorlooptijd van een bouwvergunning is 22 maanden. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen we dan ook een ingroei zien waarin steeds minder nieuwbouwwijken op aardgas worden aangesloten. Het precieze tempo is niet te voorspellen, gezien de termijn van vergunningverlening en de mogelijkheid van gemeenten om te anticiperen op dit wetsvoorstel. De overgangstermijn zorgt echter wel dat lopende aanvragen of al verleende aanvragen niet aangepast hoeven te worden.
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering de inspraak- en besluitvormingsprocedure van het amendement Jetten c.s. ziet.
In het amendement Jetten c.s. wordt in voorgesteld artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet voorzien in de mogelijkheid voor het college van B&W om alsnog bij nieuwbouw de gasaansluitplicht te laten herleven, omdat het college van burgemeester en wethouders dit vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk vindt. Er wordt een ministeriële regeling opgesteld om duidelijk te maken wanneer er sprake is van zwaarwegende redenen. Daarnaast wordt in het amendement Jetten c.s. in voorgesteld artikel 10, zevende lid, onderdeel b, van de Gaswet voorzien in een de mogelijkheid van het college om in een gebied de gasaansluitplicht te laten vervallen indien in dat gebied voorzien wordt in een warmtenet of andere energieinfrastructuur. Beide besluiten van het college van B&W zijn besluiten van algemene strekking conform de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep voor belanghebbenden open staat. Een gemeente kan ervoor kiezen om in plaats van de bezwaarprocedure kan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.
De leden van de CDA-fractie vroegen wat onder vervangen van een aansluiting wordt verstaan.
In de Gaswet is voor de netbeheerder de taak opgenomen om een ieder die verzoekt om een aansluiting die een doorlaatwaarde heeft van ten hoogste 40 m3(n) per uur te voorzien van deze aansluiting. Met het amendement Jetten c.s. worden twee uitzonderingen op deze aansluitplicht opgenomen. Een geldt specifiek voor nieuwbouw. Daarnaast is de al bestaande uitzondering voor gebieden waar zich een warmtenet bevindt of zich gaat bevinden uitgebreid, zodat deze ook voor andere energieinfrastructuur kan worden toegepast. Het vervallen van de gasaansluitplicht heeft geen betrekking op vervanging van bestaande aansluitingen die zich bevinden in gebieden die een college van burgemeester en wethouders aanwijst met het oog op een andere warmtevoorziening. Bij bestaande aansluitingen hebben de aangeslotene en de netbeheerder een overeenkomst betreffende de aansluiting, die door dit besluit van het college van B&W niet aangetast wordt. Dit neemt echter niet weg dat een college van B&W het besluit om een gebied aan te wijzen waar de aansluitplicht vervalt op een zorgvuldige wijze dient te nemen en daarbij overleg voert met alle betrokkenen (waaronder de netbeheerder).
Netbeheerders voorzien op dit moment in het vervangen van «brosse» leidingen in het kader van het verbeteren van de veiligheid. Deze sanering wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen zijn en de laatste leidingen in 2040 worden vervangen. Indien de netbeheerder een vervanging op korte termijn voorziet van het gastransportnet in de wijk in verband met de veiligheid, dan zou het college van B&W in overleg met de netbeheerder moeten om te bezien of deze vervanging van het gastransportnet nog wel doelmatig is, gezien de wijkaanpak. Een kleinverbruiker mag in een dergelijk gebied dus nog wel vragen om een andere aansluitwaarde.
De leden van CDA-fractie vroegen hoe de discrepantie tussen sub a en b ten aanzien van een afwijkend besluit van B&W gelezen moet worden en wat hierbij de juiste uitleg is.
In voorgesteld artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet geldt in beginsel geen aansluitplicht meer, tenzij het college van B&W besluit dat een aansluitplicht strikt noodzakelijk is. In onderdeel b van dat artikellid geldt de aansluitplicht wel, tenzij het college van B&W besluit dat deze niet geldt, omdat er zich een warmtenet of andere infrastructuur bevindt of gaat bevinden. Het is niet nodig om het college van B&W in onderdeel b de bevoegdheid te geven om van het eigen besluit af te wijken. Indien het college van B&W af wil wijken van haar eigen besluit, kan zij immers een nieuw besluit nemen.
De leden van de CDA-fractie vroegen of verschillende netbeheerders vergelijkbare experimenten kunnen verrichten onder de experimenteerregeling.
Hoewel nog wordt nagedacht over de precieze wijze van openstelling van deze regeling voor aanvragen voor een ontheffing, ligt het op voorhand niet meteen voor de hand om daar beperkingen aan te stellen. Vanzelfsprekend zullen wel aan elk experiment eisen worden gesteld met betrekking tot de transport- en leveringszekerheid, veiligheid en consumentenbescherming en kan niet getornd worden aan Europeesrechtelijke verplichtingen. Dat laat onverlet dat op enig moment wellicht beperkingen gesteld moeten kunnen worden als blijkt dat er geen toegevoegde waarde te verwachten valt van een nieuw experiment. De experimenten hebben immers tot doel om mogelijke aanpassing van de wetgeving te onderzoeken. Wanneer er meerdere gelijksoortige experimenten gedaan worden moet bekeken worden of er uit gelijksoortige nieuwe experimenten nog nieuwe informatie te verwachten valt.
De leden van de CDA-fractie vroegen, indien verschillende gemeenten in overleg met de netbeheerder tot een innovatieve en vergelijkbare oplossing komen om een wijk van het aardgas af te halen, of alle gemeenten een dergelijke oplossing dan kunnen toepassen in het kader van de experimenteerregeling.
Een ontheffing in het kader van de experimenteerregeling betekent dat iets wordt toegestaan, wat zonder ontheffing volgens de wet niet mag. Wanneer in alle gemeenten tegelijkertijd een en dezelfde oplossing wordt gekozen, is er in mijn ogen niet langer sprake van een experiment.
Op grond van artikel 7a, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1i, vierde lid, van de Gaswet zal uiterlijk drie maanden na de beëindiging van een experiment een verslag over de doeltreffendheid en de effecten ervan, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden gezonden. Dan zal moeten blijken of een experiment dermate doeltreffend is dat opschaling naar heel Nederland voor de hand ligt. In dat geval ligt een wetswijziging meer voor de hand zodat alle gemeenten een dergelijke oplossing kunnen toepassen. In de huidige AMvB zijn ontheffinghouders verplicht al na vier jaar een evaluatie op te stellen. Het ligt voor de hand een dergelijke verplichting opnieuw op te leggen. Ook die evaluatie kan aanleiding geven tot aanpassing van de wet.
De leden van de CDA-fractie vroegen of kan worden aangeven welke mogelijkheden de netbeheerders hebben op grond van voorliggend wetsvoorstel om capaciteitstekorten op te lossen of dat enkel netverzwaring een mogelijkheid is.
Op grond van de bestaande wetgeving is het nu al aan netbeheerders om op de meest doelmatige wijze de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over die netten te waarborgen. Daaraan verandert dit wetsvoorstel niets. Er is een maatschappelijke behoefte om het meer expliciet mogelijk te maken dat netbeheerders in plaats van het verzwaren of uitbreiden van netten gebruik maken van zogenoemde flexibiliteit bij afnemers en of producenten. In de Energieagenda van december 2016 (Kamerstuk 31 510, nr. 64) is aangegeven dat netbeheerders de ruimte moeten krijgen om via flexibiliteit in de markt, zoals vraagrespons en opslag, onnodige netverzwaring te voorkomen. Er is maatwerk nodig om voor elk deel van de infrastructuur de maatschappelijk meest kostenefficiënte uitkomst te realiseren. Hiervoor moet een goed afwegingskader worden ontwikkeld dat rekening houdt met de effecten van de keuze voor de inzet van flexibiliteit of netverzwaring op het bredere elektriciteitssysteem. Hierbij gelden in elk geval de volgende randvoorwaarden: 1) rekening houden met verwachte toekomstige ontwikkelingen, 2) flexibiliteit aanbieden op basis van vrijwilligheid en 3) ruimte voor marktpartijen die elektriciteit willen aanbieden of afnemen ook op piekmomenten.
Er wordt gewerkt aan een afwegingskader voor netbeheerders bij het kiezen tussen verzwaren of het (tijdelijk) gebruik maken van flexibiliteit van marktpartijen. Het meer gebruik maken van flexibele capaciteit van marktpartijen zou ook in het kader van de experimentenregeling proefondervindelijk onderzocht kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering omgaat met de in de toelichting bij de tweede nota van wijziging geformuleerde principes, waarlangs nieuwe verzoeken aangaande nevenactiviteiten worden gelegd.
De geformuleerde principes zijn in de eerste plaats bedoeld als toelichting bij de nevenactiviteiten die expliciet in het wetsvoorstel aan netwerkbedrijven worden toegestaan. Hiernaast geven ze ook een kader voor andere activiteiten die tijdelijk toegestaan kunnen worden aan de netwerkbedrijven. Het gaat hierbij om nieuwe activiteiten die nu nog niet bestaan want als ze reeds hadden bestaan waren ze ofwel expliciet in het wetsvoorstel opgenomen, ofwel is de keuze al gemaakt het niet op te nemen. Consultatie van belanghebbenden is daarom naast de toetsing aan de principes ook een belangrijke factor bij de afweging over eventuele toekenning van een nieuwe nevenactiviteit.
De leden van de CDA-fractie vroegen om een reactie op de stelling dat een strikte toepassing van het principe dat «activiteiten die door de private sector kunnen worden uitgevoerd, aan de markt moeten worden overgelaten», nimmer leidt tot meer nieuwe activiteiten voor het netwerkbedrijf omdat elke activiteit in principe door de markt kan worden uitgevoerd.
Hoewel elke activiteit door de markt kan worden uitgevoerd, is het mogelijk dat het, bij nieuwe activiteiten waarvan wordt overwogen hen tijdelijk toe te staan aan het netwerkbedrijf, niet in de verwachting ligt dat deze gedurende de looptijd door private marktpartijen worden uitgevoerd. Het principe is in de eerste plaats bedoeld om toe te lichten waarom veel activiteiten niet toegestaan zijn aan de publieke netwerkbedrijven. Voor tijdelijke activiteiten kan het principe toegepast worden door slechts voor de beperkte tijdshorizon te beoordelen of private bedrijven deze daadwerkelijk en in voldoende mate zullen uitvoeren. Een mogelijke oorzaak van het niet of niet in voldoende mate oppakken van de activiteit is dat de nieuwe activiteit te veel onzekerheden kent of dat er geen sluitende business-case gemaakt kan worden door een privaat bedrijf, waar een publiek bedrijf, dat mogelijk met een lager rendement genoegen neemt of andere doelstellingen dan winst najaagt, wel in wil stappen.
De leden van de CDA-fractie vroegen welke parameters of bewijsvoering de regering gaat toepassen om te beoordelen of een activiteit voldoende door de markt wordt opgepakt.
Over de invulling van de AMvB omtrent mogelijke tijdelijke taken zal met de sector overlegd worden als onderdeel van de ontwikkeling van een breder afwegingskader voor de marktordening van nieuwe activiteiten.
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe het staat met de algemene maatregelen van bestuur ter uitwerking van het wetsvoorstel.
Op dit moment wordt gewerkt aan de algemene maatregelen van bestuur. Bij de uitwerking worden de relevante stakeholders nauw betrokken. De verwachting is dat het ontwerp-Besluit verplaatsen en verkabelen hoogspanningsverbindingen in april in het kader van de voorhangprocedure aan de Tweede en Eerste Kamer wordt gezonden. De overige algemene maatregelen van bestuur worden naar verwachting dit voorjaar voor consultatie gepubliceerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie vroegen om te verduidelijken waarom kruisparticipaties binnen Europa tot meer energietransitie kunnen leiden, op welke wijze kruisparticipaties tot versterking van netintegratie leiden en hoe voorkomen kan worden dat aandelenruil om financiële redenen wordt aangegaan.
De energietransitie leidt tot een toename van het aandeel duurzame energie. Kenmerkend voor duurzame energie is dat deze wordt opgewekt wanneer de zon schijnt of de wind waait. Daarmee is het aanbod niet noodzakelijkerwijs afgestemd op de vraag naar energie op dat moment. Door een intensievere samenwerking tussen de Nederlandse landelijke netbeheerders en de buitenlandse collega’s kunnen deze fluctuaties tussen vraag en aanbod vaak kosten efficiënter opgevangen worden. Door het over en weer nemen van een aandelenbelang, worden de belangen van de verschillende partijen verder gelijkgeschakeld en ontstaat er een stabiele en langdurige samenwerking. Hierdoor wordt de mogelijkheid voor strategische samenwerking tussen beheerders van Europese landelijke netten gefaciliteerd. Internationale samenwerking heeft tot doel de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid te bevorderen en te zorgen voor een betere afstemming van investeringen. Aandelenruil kan de economische prikkels versterken om tot een stabiele samenwerking te komen. Een eventuele kapitaalbehoefte is niet een reden om een aandelenruil aan te gaan, maar een aandelenruil kan wel degelijk invloed hebben op de kapitaalpositie van de betreffende deelneming, alhoewel dit mogelijke effect naar verwachting gering is. De invloed van een samenwerkingsvorm op de kapitaalbehoefte zal daarbij van geval tot geval verschillen. Een aandelenruil waarbij bijvoorbeeld pakketten van gelijke waarde worden uitgewisseld zal in principe geen effect hebben op de kapitaalbehoefte. Een aandelenruil met pakketten van verschillende waarde kan resulteren in een bijbetaling van één van de partijen, dit kan het geval zijn wanneer TenneT of Gasunie aandelen zou wisselen met een (veel) kleinere partij. De bijbetaling zou in dit geval een positief effect hebben op de kapitaalpositie (en daarmee de kapitaalbehoefte doen verminderen). De effecten op de kapitaalspositie zullen worden meegewogen wanneer zich een concrete casus presenteert.
De leden van de D66-fractie vroegen om een nadere toelichting hoe de kosten van verkabeling of verplaatsing van hoogspanningstracés worden verdeeld en aan wie de opbrengsten ten goede komen.
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld artikel 22a aan de Elektriciteitswet 1998 toe te voegen. Dat artikel maakt het mogelijk dat gemeenten en/of provincies initiatief nemen om een (door het Rijk aangewezen) hoogspanningstracé door de netbeheerder onder de grond te laten brengen of te verplaatsen. In artikel 22a is in het zevende lid opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) de kostenverdeling tussen de netbeheerder en de indiener van het verzoek geregeld wordt. Deze AMvB, het ontwerp-Besluit verplaatsing en verkabeling van hoogspanningsverbindingen, wordt binnenkort in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer en de Tweede Kamer gezonden. In dit Besluit staat beschreven dat de kosten die samenhangen met uitvoering van artikel 22a voor het grootste deel door de netbeheerder gedragen worden. De netbeheerder mag de kosten verrekenen in de transportkosten voor elektriciteit. De indiener(s) van een verzoek tot verplaatsing of verkabeling van een hoogspanningstracé (de gemeente en/of de provincie) betaalt een decentrale bijdrage. De decentrale bijdrage wordt in het genoemd Besluit als volgt gedefinieerd: 1) 20% van de totale kosten, als het tracé ligt in een gemeente met meer dan 30.000 inwoners, 2) 15% van de totale kosten, als het tracé ligt in een gemeente met maximaal 30.000 inwoners, en 3) 10% van de totale kosten, voor tracés die voortvloeien uit het onderzoek naar alternatieven voor de Uitkoopregeling (zie: TK, 29 023, nr. 216). Dit omdat decentrale overheden geen bijdrage verschuldigd zijn bij uitkoop. De maximale decentrale bijdrage bedraagt in alle gevallen € 975.000 per km nieuw aan te leggen tracé (prijspeil 2018; zal jaarlijks worden geïndexeerd).
Eventuele (grond)opbrengsten, die de netbeheerder verkrijgt als gevolg van verplaatsing of verkabeling van het tracé, worden in mindering gebracht op de totale kosten van verplaatsing of verkabeling en verlagen daarmee de decentrale bijdrage. Overige mogelijke baten bij andere partijen, als gevolg van bijvoorbeeld ruimtelijke ontwikkelingen die hierdoor mogelijk worden, worden niet verrekend.
De leden van de D66-fractie vroegen te reflecteren op het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking en vroegen waarom de nieuwe experimenteermogelijkheden wel succesvol zullen zijn.
De belangrijkste reden waarom de huidige regeling beperkt is, is gelegen in het feit dat deze regeling zich beperkt tot decentrale duurzame elektriciteitsopwekking door kleinverbruikers en alleen verenigingen van eigenaars en coöperaties een ontheffing kunnen aanvragen.
Daarnaast zal een project altijd financieel uit moeten kunnen en dat is wellicht voor deze partijen lastig, te meer daar de experimenteerregeling geen financieel instrument is. Met andere woorden; aanvragers zullen hun business case rond moeten krijgen en het goedkoper, of slimmer moeten doen dan in de situatie zonder experiment. Daarnaast vergt een experiment de nodige organisatorische kennis en kennis van de energiemarkt. Immers de veiligheid van het net, de leveringszekerheid en de consumentenbescherming moeten ook in een experiment gewaarborgd zijn. Met het voorliggende wetsvoorstel ben ik voornemens ook anderen, zoals onder andere leveranciers en netbeheerders, de mogelijkheid te bieden een ontheffing aan te vragen voor het doen van een experiment en daarnaast is ook de grondslag voor het doen van experimenten verbreed. Immers naast duurzame energie zijn ook experimenten op het gebied van CO2 reductie, energiebesparing of efficiënt gebruik van het net mogelijk.
De leden van de D66-fractie vroegen waarom er gekozen is om de experimenteerruimte voor netbeheerders vooraf te toetsen en niet achteraf.
Een experiment impliceert het verkrijgen van een of meer ontheffingen om aan bepaalde eisen van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet niet te hoeven voldoen. Daarbij zal, ook in een experimenteeromgeving, de leveringszekerheid, transportzekerheid, veiligheid en consumentenbescherming afdoende geregeld moeten zijn. Veelal zijn hieraan ook Europeesrechtelijke verplichtingen gekoppeld. Om dit zeker te stellen acht ik toetsing vooraf noodzakelijk.
De leden van de fractie van D66 vroegen of verschillende netbeheerders vergelijkbare experimenten kunnen verrichten.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op de vijfde vraag van de leden van de fractie van het CDA.
De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre een maatschappelijke kosten en baten analyse een nadere afweging mogelijk maken om een gebied met nieuwbouw toch aan te wijzen als gebied waar de gasaansluitplicht geldt.
De ministeriële regeling moet nog uitgewerkt worden en zal dit voorjaar worden geconsulteerd. Gedacht zou kunnen worden dat er alleen sprake is van een zwaarwegend belang indien het bouwproject anders niet tot stand komt. Indien het project zonder gasaansluiting kan worden aangelegd, lijkt er geen rechtvaardiging te zijn voor afwijking door het college van B&W. Indien het bouwproject anders niet tot stand komt, kan dat vanwege technische of economische redenen zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van SP
De leden van de SP-fractie vroegen wat de regering gaat doen om grootverbruikers van gas over de streep te trekken en vroegen welke inspanningen zij zich volgens de regering kunnen getroosten.
Op dit moment voer ik gesprekken met grootverbruikers van laagcalorisch gas. Voor de uitfasering zie ik grofweg twee mogelijkheden: verduurzaming of omschakeling naar hoogcalorisch gas. Op de uitkomsten van de gesprekken met de bedrijven kan ik in dit stadium niet vooruitlopen, maar de gesprekken verlopen in algemene zin constructief.
Deze leden van de SP-fractie vroegen waarom de lijst van activiteiten onder artikel 17c een limitatieve lijst is en of het handiger en verstandiger is rekening te houden met, en te anticiperen op, creativiteit en innovatie.
De limitatieve lijst geeft duidelijkheid waaraan in de sector behoefte is. De vigerende regels bevatten het principe dat de activiteiten «infrastructureel en aanverwant» zijn. Dit open principe heeft geleid tot discussie, geschilbeslechting bij de Autoriteit Consument en Markt en rechtszaken. Anticiperen op creativiteit en innovatie is in het wetsvoorstel mogelijk door tijdelijk activiteiten toe te staan aan netwerkbedrijven, tijdelijk taken toe te staan aan netbeheerders en door de verruiming van de grondslagen om een ontheffing van regels te krijgen voor experimenten.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom er gekozen is voor kruisparticipatie in plaats van voor de, volgende deze leden, veel makkelijker vorm te geven samenwerking.
De internationalisering van de energiemarkt en de toename van het aandeel duurzame energie leiden ertoe dat netbeheerders van het landelijk hoogspanningsnet en van het gastransportnet meer en intensiever samenwerken met buitenlandse collega’s. Voor het succes van zo’n strategische samenwerking is het nodig dat de partijen zoveel mogelijk gelijke belangen hebben, lusten en lasten evenwichtig verdelen en dat de samenwerking langdurig in stand gehouden wordt. Een samenwerkingsovereenkomst voldoet dan niet altijd. Een aandelenruil kan de economische prikkels versterken om tot een stabiele samenwerking te komen. De meerwaarde ligt dus primair op strategisch vlak.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdA
De leden van de PvdA-fractie vroegen naar aanleiding van de zin «als een activiteit niet op grond van de wet is toegestaan kan het op grond van een AMvB worden toegestaan» in de toelichting van de tweede nota van wijziging, hoe deze zin zich verhoudt tot het verzoek van de Eerste Kamer om kernnormen van een wetgevingscomplex niet in gedelegeerde regelgeving neer te leggen, maar in de wet zelf, en bij gedelegeerde regelgeving niet af te wijken van normen die in de wet zelf zijn vastgelegd.
De regering onderschrijft de wenselijkheid om de activiteiten op wetsniveau vast te leggen. Tegelijkertijd is onderkend dat de markt in transitie is en het moeilijk in te schatten is welke ontwikkelingen volgen. Om die reden is de mogelijkheid gecreëerd om activiteiten tijdelijk in een AMvB op te nemen in aanvulling op (en dus niet in afwijking van) de lijst in de wet. Het gaat om activiteiten die nieuw zijn en waarvan onduidelijk is welke economische waarde ze op termijn zullen vertegenwoordigen. Na de afloop van de beperkte looptijd van de toegestane activiteit op grond van de AMvB dient te worden bezien of de activiteit nog steeds zinvol is, of die door marktpartijen kan worden uitgevoerd, of dat de activiteit blijvend bij het netwerkbedrijf wordt belegd en in de wet wordt opgenomen. Hiermee is de balans gezocht tussen het opnemen van kernnormen in de wet en het kunnen inspelen op nog onbekende ontwikkelingen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen helderheid te geven dat de activiteiten in het in artikel I, onderdeel P, voorgestelde artikel 17c, geen productie, opslag of levering betreffen.
Op grond van artikel 10b is het voor de met de netbeheerder verbonden groepsmaatschappijen verboden om activiteiten te verrichten op het gebied van productie, handel of levering. De activiteiten in artikel 17c worden tevens ingekaderd door het verbod in artikel 10b. Het ter beschikking stellen van opslag zonder dat de groepsmaatschappij actief wordt op het terrein van productie, handel of levering is in theorie mogelijk.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of experimenten dienen te worden vergezeld van een toetsing door middel van opname van dergelijke projecten in een AMvB die regelmatig wordt aangepast, zoals dat bij de Crisis & Herstelwet gangbaar is.
De voorgestelde experimenteerbepaling voor de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kent een andere systematiek dan de Crisis- en herstelwet. Onder laatstgenoemde wet worden bij AMvB in tranches gebieden, experimenten of projecten opgenomen waarvoor een bijzonder regime geldt. Experimenten op basis van de voorgestelde Elektriciteitswet 1998 of Gaswet kunnen worden toegestaan bij ontheffing voor deze wetten door de Minister van EZK. Van welke bepalingen kan worden afgeweken, de groep afnemers waarvoor de afwijkingen gelden en de tijdsduur van het experiment worden vooraf vastgelegd bij AMvB. Voordat een ontheffing wordt verleend toetst de Minister of het experiment voldoet aan de in de AMvB opgenomen bepalingen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen op welke manier marktfaciliteringsdiensten in een AMvB van toegestane activiteiten worden opgenomen.
Er is nog geen voornemen marktfaciliteringsdiensten op grond van een algemene maatregel van bestuur op te nemen als tijdelijk toegestane activiteit van netwerkbedrijven. Ik verwijs u verder naar het antwoord op de volgende vraag van de PvdA.
De leden van de PvdA-fractie vroegen om verduidelijking over de «toets vooraf» bij het tijdelijk toestaan van activiteiten en vroegen naar de wettelijke normen, kernnormen of kernwaarden.
De weging van de mogelijk tijdelijk toegestane activiteiten zal zijn op basis van het kader van de wet, zoals neergelegd in de tweede nota van wijziging. Er zal ook met de sector overlegd worden over de invulling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe de samenhang van deze wet met de andere aangekondigde wetten in de wetgevingsagenda energietransitie is.
De wetgevingsagenda energietransitie omvat voorgenomen wijzigingen van de volgende wetten: de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Warmtewet, de Wet windenergie op zee en de Mijnbouwwet. Doel van de wetgevingsagenda is deze wetten in overzichtelijke en samenhangende stappen gereed te maken voor de transitie naar een CO2-arme energievoorziening waarin ook de betrouwbaarheid, betaalbaarheid en veiligheid is geborgd. De aanpassing van de wet- en regelgeving wordt in vier verschillende tranches ingedeeld. Hierdoor kan de wetgeving de snel wijzigende ontwikkelingen in de energietransitie op een juiste wijze faciliteren. Het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie vormt samen met de wijziging van de Warmtewet de eerste tranche. In het wetsvoorstel worden een aantal pregnante knelpunten voor de energietransitie geregeld. Belangrijke onderdelen zijn bijvoorbeeld de ruimte voor experimenten en wijziging van de aansluitplicht op het gasnet. In de tweede tranche wordt fundament voor de transitie geregeld. De energietransitie vergt een nieuwe invulling van de energiewetgeving, die in deze tranche zal plaatsvinden. Er wordt in deze tranche voorzien in wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Warmtewet, de Wet windenergie op zee en de Mijnbouwwet. In de derde tranche vindt implementatie van Europese richtlijnen plaats. Tot slot worden in de vierde tranche resterende of aanvullende punten uit het Regeerakkoord en het Klimaat- en Energieakkoord in regelgeving verankerd. Ik verwijs u verder naar mijn brief hierover, Kamerstuk 30 196, nr. G.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de regering kan toelichting welke zwaarwegende redenen van algemeen belang er kunnen zijn en of de regering een aantal voorbeelden kan geven.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op de zesde vraag van de leden van de fractie van D66.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe naar het oordeel van de regering met deze wet flexibel kan worden ingesprongen op snelle technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals digitalisering in het belang van versnelling van de energietransitie. Het wetsvoorstel bevat een aantal regels op het gebied van marktordening. De wijze waarop de verschillende soorten marktpartijen hun rol vervullen wordt niet met dit wetsvoorstel beperkt. Het is aan deze marktpartijen om bij het produceren van hun goederen en diensten van snelle technologische en maatschappelijke ontwikkelingen zoals digitale gebruik te maken. Het is goed denkbaar dat deze ontwikkelingen tot andere producten leiden dan nu bekend, waarbij er behoefte ontstaat aan duidelijkheid over de marktordening. Dit kan inhouden dat nieuwe taken aan de netbeheerders moeten worden toegekend of nieuwe activiteiten aan netwerkbedrijven moeten worden toegestaan. Voor zowel taken als activiteiten is er een grondslag om deze bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk toe te staan. Hiernaast wordt de grondslag om een ontheffing te geven om af te wijken van regels in de Gaswet of Elektriciteitswet 1998 verbreed. Als er snelle technologische en maatschappelijke zijn, waarbij de regels of de marktordening knellend zijn, biedt het wetsvoorstel dus voldoende en tijdige flexibiliteit.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen op welke wijze de regering uitvoering geeft aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie Van der Lee c.s. (TK, 34 627, nr. 36).
Ik heb bij indiening van deze motie aangegeven dat (bij aanname van de motie) de decentrale bijdrage van gemeenten en/of provincies bij de verplaatsing of verkabeling van hoogspanningstracés (op grond van artikel 22a van de Elektriciteitswet 1998) verlaagt tot 20% van de totale kosten voor tracés in gemeenten met meer dan 30.000 inwoners en 15% voor tracés in gemeenten met maximaal 30.000 inwoners. Eerder was het voornemen de decentrale bijdrage vast te stellen op 25 respectievelijk 20%. In het ontwerp-Besluit verplaatsen en verkabelen van hoogspanningsverbindingen, dat binnenkort in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer gezonden wordt, worden deze percentages vastgelegd. Ook wordt in het besluit opgenomen dat de decentrale bijdrage nooit meer bedraagt dan een bedrag van € 975.000 per km nieuw aan te leggen tracé en voor tracés die voortvloeien uit het onderzoek naar alternatieven van de Uitkoopregeling - bij wijze van uitzondering - de decentrale bijdrage 10% van de totale kosten bedraagt, zodat gemeenten een evenwichtige afweging kunnen maken tussen uitkoop van woningen (met volledige vergoeding door de rijksoverheid) of verkabeling respectievelijk verplaatsing van het tracégedeelte.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de regering bereid is om te bekijken in hoeverre ook van bedrijven met gesloten systemen een bijdrage in de vorm van een energieheffing kan worden gevraagd.
In beginsel is het verbruik van zelf opgewekte elektriciteit en zelf gewonnen aardgas een belastbaar feit in de energiebelasting (inclusief de opslag duurzame energie). Dit geldt ongeacht of sprake is van een eigen gesloten systeem of een aansluiting van een onroerende zaak op het Nederlandse distributienet (zoals het landelijk hoogspanningsnet, regionale distributienetten of een gesloten distributiesysteem). Het voorgaande neemt niet weg dat uitzonderingen of vrijstellingen van toepassing kunnen zijn. Zo is het verbruik van elektriciteit die de verbruiker heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen of een installatie voor warmtekrachtkoppeling geen belastbaar feit. Dit geldt overigens voor zowel burgers als bedrijven. Ik heb aan de Tweede Kamer toegezegd te bezien of besloten netten perverse prikkels opleveren.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe het publiek belang is geborgd bij kruisparticipaties.
In de energiemarkt streef ik naar een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. In dit wetsvoorstel is geregeld dat bij een kruisparticipatie ten minste 75% van de aandelen van de netbeheerder en de overwegende zeggenschap over de netbeheerder direct of indirect bij de Nederlandse staat blijft. Het publieke belang wordt uiteraard ook gediend van de wet- en regelgeving op het terrein van energie, bijvoorbeeld op het gebied van leveringszekerheid.
Ik verwijs voor het verdere antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de fractie van D66.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar de consequenties van EU-afspraken over opladen van elektrische auto’s, welke afspraken op grond van het wetsvoorstel automatisch zouden worden ingevoerd.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om Europese richtlijnen, verordeningen en besluiten op het gebied van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te kunnen implementeren. Bindende afspraken worden niet automatisch «ingevoerd», maar kunnen - wanneer andere wettelijke grondslagen ontoereikend zijn - op basis van deze grondslag bij of krachtens AMvB in een nationale regeling worden geïmplementeerd. EU-richtlijn 2014/94 i/EU betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen is reeds geïmplementeerd. Er worden op dit moment geen andere EU-rechtshandelingen voorzien.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen op welke wijze het schrappen van de aansluitplicht op het gastransportnet zijn beslag gaat krijgen, hoe de regering eraan bij gaat dragen dat ook daadwerkelijk geen nieuwbouwwoningen meer zullen worden aangesloten op het aardgasnet en hoe de «tenzij» er in de «nee, tenzij»-benadering er concreet uitziet.
Zie voor het antwoord op de vraag op welke wijze het schrappen van de aansluitplicht op het gastransportnet zijn beslag gaat krijgen, een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van het CDA. Zie voor antwoord op de vraag hoe de «tenzij» er in de «nee, tenzij»-benadering er concreet uitziet, een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van D66. Op de vraag hoe de regering eraan bijdraagt dat er geen nieuwbouwwoningen meer zullen worden aangesloten op het aardgasnet, kan worden gemeld dat er naast dit wetsvoorstel, waarin de aansluitplicht voor nieuwbouwwoningen wordt geschrapt, er ook wordt voorzien in een aanpassing van het Bouwbesluit 2012 om de bouwregelgeving op dit wetsvoorstel af te stemmen. Hiervoor bereidt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wijziging van het Bouwbesluit 2012 voor waarmee wordt voorkomen dat nieuwe gebouwen op grond van het bouwbesluit 2012 alsnog verplicht moeten worden aangesloten op de aanwezige infrastructuur voor aardgas. Daarnaast zullen voor bouwaanvragen voor alle nieuwe gebouwen die vanaf 1 januari 2020 worden ingediend, de BENG-eisen van toepassing zijn. Ik verwijs voor het verdere antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van het CDA en mijn antwoord op de vijfde vraag van de leden van de fractie van D66.
De leden van ChristenUnie-fractie vroegen hoe de regering aankijkt tegen het inzetten van middelen als flexibele tarieven en buurtbatterijen als alternatief voor netverzwaring.
Wat betreft flexibele tarieven merk ik op dat dynamische leveringstarieven al aangeboden kunnen worden door leveranciers, mits de afnemer over een slimme meter beschikt. Wat betreft flexibele tarieven van netbeheerders merk ik op dat er gewerkt aan een rapport waarin meerdere varianten worden uitgewerkt. Een tariefstructuur die rekening houdt met het moment van netbelasting kan een efficiënter netgebruik bevorderen. Afnemers worden zo geprikkeld hun verbruik te verplaatsen naar perioden met een lage netbelasting. Besluitvorming hierover vereist wel inzicht in de herverdelingseffecten en inpasbaarheid in de reguleringsmethodiek. Het is mijn voornemen te bezien of een aanpassing van de tariefstructuur eveneens kan worden meegenomen in het komende wetsvoorstel voor de Energiewet. Ik verwijs voor het verdere antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op de zevende vraag van de leden van de fractie van het CDA.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar nut van de splitsing in het tijdperk van de energietransitie.
Er is met de splitsing gekozen voor een structuurmaatregel. Uiteindelijk gaat het erom dat de energiemarkten in het algemeen en daarbinnen bijvoorbeeld markten voor productiecapaciteit of het aanbieden van energiediensten goed werken. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat ook bedrijven zonder netten in Nederland in staat zijn geweest om te investeren in een steeds verder verduurzaamde productiecapaciteit en levering aan groot- en kleinverbruikers. Ook het aanbieden van energiediensten aan consumenten neemt een hoge vlucht. Met steeds meer decentrale duurzame opwek van elektriciteit (en gas) door bedrijven en huishoudens is en blijft een onafhankelijke, niet aan commerciële energieactiviteiten gebonden, netbeheerder van het grootste belang. Ik zie dus geen enkele reden om te twijfelen aan de structuurmaatregel van de splitsing.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen op welke wijze de regering in de algemene maatregel van bestuur helderheid gaat geven over de ruimte voor experimenten en de tijdelijke taken van netbeheerders.
Het wetsvoorstel bevat een grondslag voor de verruiming van de experimenteerruimte ten opzichte van de huidige grondslag. Hiertoe wordt dan ook een algemene maatregel van bestuur voorbereid waarmee de ruimte voor het afwijken bij wijze van experiment van wettelijke regels op grond van ontheffingen wordt verbreed ten opzichte van de huidige algemene maatregel van bestuur. Zodra het concept gereed is zal dit via internetconsultatie.nl geconsulteerd worden onder belangstellenden. De wet voorziet tevens in een voorhangprocedure voor deze AMvB.
Voor een algemene maatregel van bestuur waarmee tijdelijke taken aan netbeheerders worden toegekend zijn nog geen nieuwe activiteiten genoemd die een dergelijke tijdelijke taak kunnen worden. Als de sector nieuwe activiteiten onder de aandacht brengt, zullen deze met welwillendheid in overweging genomen worden. Volledigheidshalve wijs ik op een derde grondslag in het wetsvoorstel voor een algemene maatregel van bestuur. Deze betreft de mogelijkheid om aan netwerkbedrijven tijdelijk activiteiten toe te staan. Ook voor deze algemene maatregel van bestuur zijn nog geen nieuwe activiteiten genoemd, maar geldt dat het wetsvoorstel voorziet in flexibiliteit.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom de mogelijkheid van het hebben van kruisparticipaties noodzakelijk is en in hoeverre hier sprake is van een publiek belang.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op de zesde vraag van de leden van de fractie van D66.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de experimenteerruimte in de wet afdoende is om te kunnen gaan experimenteren met gebouwgebonden financiering, waarbij de financiering van investeringen in verduurzaming van de woning niet is gekoppeld aan de bewoner(s) en vroegen op welke wijze dit zijn beslag krijgt in de AMvB.
De experimenteerregeling behelst de mogelijkheid voor het verkrijgen van een ontheffing op hetgeen bepaald is in de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet. Het wel of niet toestaan van gebouwgebonden financiering is niet in deze wetten geregeld. Dit krijgt dan ook geen beslag in de genoemde AMvB. Dat laat onverlet dat het kabinet dit een belangrijk onderwerp in de energietransitie vindt en het is om die reden dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de zomer hierover een brief aan de Tweede Kamer zal sturen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe de regering er tegenaan kijkt dat dat alle effectieve kansen moeten worden gegrepen om «energiearmoede» te voorkomen.
Ik ben van mening dat dit het beste kan door middel van algemeen sociaal beleid. Het kabinet hecht in dit kader waarde aan een evenwichtige inkomensontwikkeling en heeft hier continu aandacht voor.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes