Caribische openbare lichamen en een kiescollege voor de Eerste Kamer

1.

Kerngegevens

Officiële titel Caribische openbare lichamen en een kiescollege voor de Eerste Kamer
Document­datum 24-10-2017
Publicatie­datum 25-10-2017
Nummer HEK20172018-4-5
Kenmerk 34702
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Sprekers

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA)
De heer De Graaf (D66)
De heer Sini (PvdA)
De heer Van Kappen (VVD)
De heer Ester (ChristenUnie)
De heer Ganzevoort (GroenLinks)
Mevrouw Meijer (SP)
De heer Ten Hoeve (OSF)
De heer Van Hattem (PVV)
Minister Plasterk
De heer Ganzevoort (GroenLinks)
Minister Plasterk

5

Caribische openbare lichamen en een kiescollege voor de Eerste Kamer

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer ( 34702 ).

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 34702 Verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie heb ik reeds welkom geheten in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.

©

foto S.Ch. (Sophie) van Bijsterveld
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Voorzitter. Als wij dit debat twee weken eerder hadden kunnen houden, dan was het op de kop af zeven jaar na de historische datum van 10-10-10, die ons de nieuwe staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk bracht, dat wij de grondwetsherziening die vandaag voorligt, in tweede lezing hadden behandeld. De herziening die Bonaire, Sint-Eustatius en Saba als territoriale openbare lichamen in het Caraïbi-sche deel van Nederland een grondwettelijke basis geeft. Die symbolische periode van zeven jaar is in dit geval niet iets om trots op te zijn. Wat mijn fractie betreft had de grondwetsherziening veel eerder haar beslag kunnen en moeten krijgen. Het gaat immers niet om een cosmetische grondwetswijziging of om een formele bestendiging van een al bestaande werkelijkheid. Een belangrijke consequentie van dit voorstel is dat de Nederlandse kiesgerechtigden op de eilanden hun invloed kunnen uitoefenen bij de volgende verkiezingen van de Eerste Kamer; een invloed die zij sinds 10-10-10 nog niet hebben kunnen uitoefenen.

Voorzitter. Mijn fractie is tevreden met het resultaat. En een goede regeling gaat hier boven een snelle regeling. Het bijzondere van de constitutionele positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba is dat zij geen indeling bij een provincie kennen. Dat betekent dus dat ten behoeve van de Eerste Kamerverkiezingen een afwijkende constructie gekozen moet worden. Anders dan oorspronkelijk voorzien, worden nu de verkiezingen voor de eilandsraden en die ten behoeve van de Eerste Kamer gesplitst. Dat is naar het oordeel van mijn fractie essentieel. Dat maakt het ook mogelijk dat de niet-Nederlanders op de eilanden, die overigens aan de vereisten voldoen, actief en passief kiesrecht hebben voor de eilandsraden. Via de figuur van het kiescollege dat nu grondwettelijke grondslag krijgt, wordt ook verzekerd dat alleen Nederlanders invloed uitoefenen op de Eerste Kamerverkiezingen. Zonder ontvlechting zou ofwel aan het principe dat aan het laatste ten grondslag ligt ofwel aan het principe dat aan het eerste ten grondslag ligt, afbreuk worden gedaan. Gelukkig deelt de minister nu ook deze visie. Wanneer ik mij niet vergis, is het uniek dat dit bewerkstelligd is via een novelle op een voorstel tot grondwetsherziening in eerste lezing. Wij kijken in ieder geval uit naar de uitvoeringsvoorstellen.

De overige onderdelen van het grondwetsherzieningsvoor-stel spreken voor zich en hebben ook de instemming van mijn fractie. Ik ga daarop nu ook niet verder in.

Ik ga ervan uit dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de verdediging van dit wetsvoorstel zijn laatste optreden in dit huis in deze kabinetsperiode heeft. Daarvoor is het een substantieel, waardig en goed voorstel. Ik dank de minister voor de goede samenwerking in de afgelopen periode en wens hem het beste voor de toekomst.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Ik geef het woord aan de heer De Graaf.

©

foto Th.C. (Thom) de Graaf
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Het is bijzonder dat meer dan zeven maanden na de Tweede Kamerverkiezingen de demissionaire minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de door hem zelf geïnitieerde grondwetsherziening in tweede lezing nu kan verdedigen en nog wel in zijn, naar in aanneem, allerlaatste publieke optreden als minister. Het is bovendien ook de laatste keer in een vermoedelijk langere periode dat wij een minister kunnen begroeten die zelf de portefeuille Koninkrijksrelaties voor zijn rekening neemt. Ik zwijg erover. Dit is een neutrale opmerking mijnerzijds.

Voorzitter. Ik maak van de gelegenheid gebruik om minister Plasterk dank te zeggen voor de vijf jaren waarin hij met veel inzet de Koninkrijksrelaties heeft behartigd. Een ondergewaardeerd en zeker geen makkelijk deel van zijn portefeuille. Ik zeg hem ook dank voor zijn keuze om een directe verantwoordelijkheid te nemen voor de coördinatie van het regeringsbeleid voor de BES-eilanden.

Voorzitter. Ik kan namens mijn fractie over het onderhavige wetsvoorstel tot grondwetsherziening in tweede lezing kort zijn. We zullen dit steunen. Het kent inmiddels al een aardige geschiedenis waarin vooral deze Kamer in grote eensgezindheid van zich heeft laten horen. Dat betrof de thans in de grondwetsherziening opgenomen regeling van een kiescollege voor de samenstelling van de Eerste Kamer. En ik spreek mijn tevredenheid uit over het feit dat in een, zoals ik dat bij de behandeling in eerste lezing noemde, "constitutionele schermpartij" de regering en de Tweede Kamer overtuigd konden worden van de door de Eerste Kamer uitgesproken wens om een apart kiescollege voor de samenstelling van deze Kamer op de eilanden in te richten, zodat het recht van de Nederlanders die op de eilanden wonen om bij te dragen aan de democratische legitimatie van dit deel van het parlement, niet verloren gaat en overigens de niet-Nederlanders die wel ingezetenen zijn wel het recht kunnen uitoefenen om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de eilandsraden. Wij wachten nu — dat heeft ook mevrouw Van Bijsterveld al gezegd — de uitvoeringswetgeving met belangstelling af.

Dit gesteld zijnde is dit onderdeel natuurlijk niet het meest wezenlijke van deze grondwetsherziening. Dat is immers de constitutionele basis van de status van de drie Caribisch-Nederlandse eilanden als openbare lichamen binnen ons staatsbestel. Dit is geen eindoordeel over de positie van de drie eilanden. Ooit zou kunnen worden besloten om de eilanden gemeenten te laten worden. In een nog verdere toekomst zijn er wellicht ook andere horizonten mogelijk, al is "mogelijk" niet hetzelfde als "goed denkbaar". Duidelijk is in ieder geval dat er voor de middellange termijn geen reden is om van het model van het openbare lichaam af te stappen. De huidige openbare lichamen worden nu van een duidelijke constitutionele basis voorzien. Dat is naar het oordeel van mijn fractie ook echt noodzakelijk.

De status van openbaar lichaam maakt afwijkende wetgeving voor de drie eilanden mogelijk, zoals we dat al kenden in de vorm van de WolBES. Het maakt het ook mogelijk dat de wetgever de grootst mogelijke terughoudendheid in acht neemt om reguliere wetgeving, die voor Europees Nederland logisch en vanzelfsprekend is, zomaar een-op-een op de eilanden in te voeren. Het maakt het ook mogelijk om, waar nodig, sterk te differentiëren naar de aard en mogelijkheden van de individuele eilanden. Maatwerk en afstemming met de drie eilanden en hun volksvertegenwoordigingen moeten de uitgangspunten zijn en blijven.

Niettemin — en daarmee rond ik af — kan het in de Grondwet op te nemen artikel 132a, vierde lid, dat de mogelijkheid opent om met het oog op de bijzondere omstandigheden van de eilanden specifieke regels te stellen en maatregelen te treffen, nooit een argument vormen om de in artikel 1 van de Grondwet beoogde gelijke behandeling in gelijke gevallen van eenieder die zich in Nederland bevindt, te relativeren. In dat kader doe ik over het hoofd van de minister, die in de zwaarst mogelijke vorm van demissionaire staat verkeert, een beroep op het aantredende kabinet om werk te maken van een aanvaardbaar sociaal minimum voor de inwoners van Bonaire, Sint-Eus-tatius en Saba.

Voorzitter. Ik wacht met belangstelling de famous last words van minister Plasterk af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf. Ik geef het woord aan de heer Sini.

©

foto M. (Mohamed)  Sini
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Sini (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik namens de Partij van de Arbeid mijn medeleven uitspreken voor alle mensen op Sint-Maarten, Sint-Eustatius en Saba. Het is onvoorstelbaar wat voor schade er door het natuurgeweld is ontstaan. Ik wil de regering via de minister dankzeggen voor haar inzet om het leed van de mensen te helpen lenigen.

Namens de Partij van de Arbeid dank ik de minister hartelijk voor zijn enorme inzet voor zowel de BES-eilanden alsook voor de andere delen van het Koninkrijk. We zullen hem missen. Hartelijk dank.

Voorzitter. Vandaag behandelen we de tweede lezing van een grondwetswijziging om een grondwettelijke basis te creëren voor Caribische openbare lichamen en om getrapte vertegenwoordiging van de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in de Eerste Kamer mogelijk te maken. Mijn fractie onderschrijft de wens van de regering om de staatkundige positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een grondwettelijke basis te geven en een kiescollege voor de Eerste Kamer te regelen.

Wij zijn van mening dat het hier gaat om het principe dat iedere kiesgerechtigde het recht dient te hebben om zijn stem uit te brengen voor zijn eigen parlement. Dat geldt wat ons betreft voor zowel de Tweede Kamer als voor de Eerste Kamer. Het is van groot belang om de gelijkwaardigheid van inwoners van het Caribische deel en die van het Europese deel van Nederland voortdurend voor ogen te houden. Mijn fractie is benieuwd naar de wijze waarop het getrapte stemrecht voor de Eerste Kamer praktisch zal worden geregeld. Wij zien uit naar het wetsvoorstel hierover, dat heden bij de Tweede Kamer ligt.

Voorzitter. Kan de minister nader ingaan op de signalen dat de in te zetten verankering van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in onze Grondwet niet overal op de eilanden in goede aarde lijkt te vallen? Kan hij aangeven in hoeverre de onderhavige verankering mede bedoeld is om de positie van inwoners van de eilanden te verbeteren en de sociaal-economische ontwikkeling te stimuleren?

Voorzitter. Zonder bestaanszekerheid is het moeilijk voor mensen om vertrouwen in de toekomst te hebben. Armoede en onder meer de problematische positie van veel kinderen maken de eilanden en hun bewoners bijzonder kwetsbaar. De Kinderombudsman geeft aan dat er kinderen zijn die door armoede te weinig eten krijgen en onvoldoende kleding hebben. Ouders werken te veel vanwege de hoge kosten van levensonderhoud, waardoor ze te weinig aandacht hebben voor hun kinderen. De Kinderombudsman schrijft verder in haar rapport over de kinderrechtentour in Carabisch Nederland dat de stress vanwege geldproblemen soms tot verkeerde keuzes leidt, zoals drankgebruik en verkeerde opvoedingspraktijken. Welke lessen trekt de minister uit dit rapport?

De heer Van Hattem (PVV):

Ik hoor de heer Sini van de PvdA een hele hoop opmerkingen maken die volgens mij toch buiten de context van dit wetsvoorstel vallen. Maar gelet daarop, de heer Sini zegt dat dit wetsvoorstel in slechte aarde valt op de BES-eilan-den. Hoe moet ik dit nou rijmen met de reactie die een van de leden van de eilandsraad van Sint-Eustatius, de heer Clyde van Putten, afgelopen week gaf richting Nederland over onze en ook hun militairen? De heer Van Putten zei: als de minister militairen hierheen stuurt, dan zullen we ze vermoorden in onze straten en verbranden in onze straten; leaders must lead. Dit werd met applaus ontvangen. Waarom houdt de heer Sini dan toch nog zo'n tranentrekkend verhaal dat we zo veel verantwoordelijkheid moeten nemen voor deze eilanden, terwijl ze daar zelf tegen Nederland "bekijkt u het maar en zoekt u het maar uit" zeggen?

De heer Sini (PvdA):

Het gaat om de inwoners van die eilanden en niet zozeer om die meneer die deze uitspraken heeft gedaan. We zijn het eens met de wijze waarop de minister die uitspraken heeft veroordeeld.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar ik hoor u toch zeggen dat er weerstand is op de eilanden tegen dit voorstel. Bent u het dan niet met mij eens dat we eigenlijk een volgende stap moeten zetten en moeten zeggen "sorry, maar we moeten deze eilanden een toekomst geven buiten ons koninkrijksbestel" in plaats van hier eindeloos en tegen de zin van de eilanden zelf in hun hand vast te blijven houden?

De heer Sini (PvdA):

Wat mijn partij betreft houden we ons aan de verbondenheid met die eilanden. We waarderen de inzet van de minister daarvoor. Als het aan ons ligt zou er meer geïnvesteerd moeten worden in betere verhoudingen en betere samenwerking, maar daar kom ik nog op terug in mijn bijdrage.

Voorzitter. Er is de afgelopen jaren veel verbeterd, maar er is meer nodig. Een grote opgave is om te komen tot een hernieuwde gemeenschappelijke toekomstvisie. Een voorwaarde voor een gezamenlijke stip op de horizon voor de eilanden is wat ons betreft een intensieve investering in betere samenwerking tussen de regering aan de ene kant en de besturen en de bewoners van de drie eilanden aan de andere kant op het gebied van onder meer armoedebestrijding, onderwijs en werkgelegenheid. Welke rol ziet de minister hierbij voor de regering weggelegd? Mijn fractie gaat ervan uit dat de staatskundige veranderingen die in dit wetsvoorstel opgenomen zijn van positieve invloed kunnen zijn op de onderlinge verhoudingen tussen de Europese en Carabische delen van Nederland.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik kom toch nog even terug op wat de heer Sini nu aanhaalt. U zegt dat we intensief moeten samenwerken met de besturen van de eilanden om al die zaken die u noemt, wel in de overzeese gebiedsdelen te bewerkstelligen, terwijl daar hier in Nederland onder uw kabinet hard op is bezuinigd. Maar dat betekent ook samenwerking met zo'n meneer Van Putten, die daar in de eilandraad zit en daar oproept tot het afslachten van onze militairen. Hoe ziet u die samenwerking dan? Want die eilandraad bestaat maar uit een handjevol mensen.

De heer Sini (PvdA):

Het gaat om die ene meneer. Wat ons betreft hebben we het hier over de bevolking van die drie eilanden.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar die ene meneer is wel een meneer die daar in het verleden gedeputeerde was en nog steeds een prominente rol speelt in het bestuur van Sint-Eustatius. Wilt u met die meneer gaan samenwerken, die oproept tot het vermoorden van onze en hun militairen, om dat allemaal te bewerkstelligen?

De heer Sini (PvdA):

Democratie heeft ook haar nadelen, om het zo uit te drukken. Wat ons betreft hebben wij het afgedaan met de uitspraken van de minister richting deze meneer over zijn uitspraken, die wij veroordelen.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Op basis van die veroordeling ga ik er dus van uit dat u geen vruchtbare samenwerking ziet met dit heerschap.

De heer Sini (PvdA):

Nee, met die meneer niet, precies. Maar het gaat ons om de vertegenwoordigers van de bevolking aldaar.

Voorzitter. Voor die betere samenwerking is dus ook meer nodig dan een grondwettelijke verankering van de Caribische lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer. Het gaat ook om een wederzijds ervaren gevoel van gelijkwaardigheid. Wat mijn fractie betreft ligt er een verantwoordelijkheid bij de regering om zich hiervoor in te spannen. Kan de minister aangeven hoe de regering bijdraagt aan een betere verstandhouding tussen Bonaire, Sint-Eustatius, Saba en Europees Nederland?

We zien uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Sini. Ik geef het woord aan de heer Van Kappen.

©

foto F.E. (Frank) van Kappen
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van Kappen (VVD):

Dank, voorzitter. De BES-eilanden hebben er indertijd voor gekozen om onderdeel uit te maken van het Nederlandse staatsbestel. Dat was best ingewikkeld, omdat het Nederlandse staatsbestel slechts drie grondwettelijk vastgestelde bestuurslagen kent, namelijk het Rijk, de provincie en de gemeente. De eilanden waren echter te klein om als volwaardige provincie of gemeente aangemerkt te worden.

De oplossing voor dit probleem werd gevonden door de BES-eilanden met ingang van 10-10-10 voorlopig aan te merken als openbare lichamen in de zin van artikel 134 van de Grondwet. Deze constructie maakte het mogelijk om afwijkende regels te stellen en andere specifieke maatregelen te treffen met het oog op de bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Deze diffe-rentiatiebepaling is inmiddels opgenomen in artikel 1, lid 2 van het Statuut.

Met de voorliggende grondwetswijziging worden de openbare lichamen nu ook volledig in de Grondwet opgenomen als een grondwettelijk gewaarborgde bestuursvorm. Ook de differentiatiebepaling wordt nu opgenomen in het vierde lid van artikel 132a van de Grondwet. De differentia-tiebepaling is overigens vanaf 10-10-10 veelvuldig onderwerp van discussie geweest, zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer. Het opnemen van de differentiatiebepaling in de Grondwet maakt echter geen einde aan deze discussie. Het beginsel dat afwijkende regels voor de eilanden noodzakelijk zijn, wordt weliswaar breed gedragen, maar de discussie spitst zich toe op de vraag wanneer er sprake is van gerechtvaardigde verschillen en wanneer van willekeur.

In het bijzonder het toepassen van de differentiatiebepaling bij het vaststellen van een voor de BES-eilanden passend niveau van sociale voorzieningen blijkt een lastige zaak. Het uitgangspunt van de regering is dat, om een aanzuigende werking te voorkomen, het niveau van de voorzieningen niet te veel mag afwijken van het in de regio geldende niveau. Het voorzieningenniveau moet echter wel aanvaardbaar zijn binnen het Nederlandse staatsbestel. Deze vage en ruime formulering creëert een dilemma dat sinds 10-1010 aanleiding is geweest voor de nodige discussie in zowel de Tweede als de Eerste Kamer.

Voorzitter. Ik laat het hier even bij. Dit is immers niet de gelegenheid om de discussie over dit dilemma voort te zetten. Ik constateer slechts dat het opnemen van de differentiatiebepaling in de Grondwet geen oplossing biedt voor dit dilemma. We zullen het er nog vaak over hebben.

Ook het stemrecht voor de Eerste Kamer wordt met deze grondwetsherziening geregeld. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd door het ontbreken van het provincieniveau de eilandsraad tevens als kiescollege aangemerkt voor de verkiezing van de Eerste Kamer. Een gevolg van deze constructie was dat niet-Nederlanders die legaal langer dan vijf jaar op de eilanden verblijven, het kiesrecht voor de eerste bestuurslaag, de eilandsraad, moest worden ontzegd om te voorkomen dat niet-Nederlanders invloed zouden krijgen op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer en daarmee op het Nederlandse buitenland- en defensiebeleid. In Europees Nederland daarentegen hebben niet-Nederlanders die legaal vijf jaar of langer in Nederland verblijven, wel kiesrecht voor de eerste bestuurslaag. Dat kan, omdat de leden van de Eerste Kamer worden gekozen door Provinciale Staten en omdat niet-Nederlanders in Europees Nederland geen kiesrecht hebben voor de verkiezingen voor de Provinciale Staten.

Deze Kamer was in overgrote meerderheid van mening dat het verschil in behandeling tussen enerzijds niet-Nederlanders die in Caribisch Nederland verblijven en anderzijds niet-Nederlanders die in Europees Nederland verblijven, ongewenst en onnodig is. Door deze Kamer werd derhalve als alternatief voorgesteld om de eilandsraad niet als kiescollege voor de verkiezing van de Eerste Kamer aan te merken, maar om separate verkiezingen te houden voor het kiescollege voor de Eerste Kamer, waaraan alleen kiezers mogen deelnemen die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De minister ging akkoord met dit voorstel en diende hiertoe een novelle in. In het thans voorliggende wetsvoorstel is het door de Eerste Kamer voorgestelde alternatief overgenomen.

Voorzitter. Aan onze wensen is voldaan. Wij hebben geen vragen meer. Wij zullen dan ook voor dit wetsvoorstel stemmen. Ik wil echter besluiten met het bedanken van onze minister, de heer Plasterk, voor de goede samenwerking die we hebben gehad. De heer De Graaf heeft het al gememoreerd: Koninkrijksrelaties is een ondankbare portefeuille, maar het is een portefeuille waarin emotie, staatsrecht, bestuurlijke zaken en een stuk historie door elkaar heen spelen. Dat maakt dit vaak best een ingewikkeld dossier. Ik dank u voor de goede samenwerking die we hebben gehad. We hebben vaak de degens gekruist, maar wat mij betreft altijd op een faire manier. Ik wens u het allerbeste toe voor de toekomst. Ik kan u verzekeren dat er een leven is na het ministerschap.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Kappen.

©

foto P. (Peter)  Ester
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Ester (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ook in tweede lezing gaat mijn fractie akkoord met dit wetsvoorstel. Wel hebben we toch nog een aantal vragen. De grondwetswijziging maakt het mogelijk om de staatkundige positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een constitutionele basis te geven en regelt de instelling van een kiescollege voor de Eerste Kamer. De Caribische openbare lichamen zijn daarmee grondwettelijk verankerd en het kiesrecht voor de Eerste Kamer is voorbehouden aan ingezetenen met de Nederlandse nationaliteit. Op dit laatste punt voerden we in dit huis ruim een jaar geleden een debat inzake de novelle die toen voorlag en die voorziet in het slechten van een democratisch deficit.

Het debat van vandaag vindt plaats zes weken nadat orkaan Irma zijn verwoestende werk deed op Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius. Mijn fractie leeft zeer mee met onze landgenoten op de Bovenwinden. De schade is enorm, met name op Sint-Maarten. Velen verloren hun huis. Veel infrastructuur is vernietigd en de schade aan de natuur is ongekend. Gelukkig kwam de hulpverlening vanuit Europees Nederland snel op gang. De wederopbouwopgave tart ons voorstellingsvermogen. De gevolgen van de ramp, ook in sociaal en cultureel opzicht, zullen nog lang voelbaar zijn. Veel investeringen zijn nodig om de eilanden er economisch weer bovenop te helpen en mensen weer hoop en uitzicht te geven. Dat vereist ruimhartige solidariteit van onze kant. Het is goed dat ook de Europese Commissie, zoals twee weken geleden bleek, bereid is om Sint-Maarten financiële steun te verlenen.

De minister heeft de Eerste Kamer vanaf het begin van de ramp op de hoogte gehouden van de dramatische ontwikkelingen op de Bovenwinden. Hoewel het niet het onderwerp van vandaag is — dat realiseer ik mij zeer wel — zou mijn fractie het waarderen om kort van de minister te horen wat nu zijn appreciatie van de situatie is en welke knelpunten hij waarneemt. Mijn fractie schrok van de controverse die vorige week ontstond tussen de minister en de regering van Sint-Maarten over de randvoorwaarden van de Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw.

Ik ga nu terug naar het wetsvoorstel. Ik begin met het kiescollege voor de Eerste Kamer. De grondwetswijziging behoeft een uitvoeringswet die dit college nader praktisch regelt voor de BES-eilanden. Mijn fractie wacht dat voorstel af.

De ChristenUnie-fractie heeft er in de afgelopen jaren op gehamerd dat er voor Caribisch Nederland heldere en onderbouwde minimumnormen voor een acceptabele levensstandaard moeten komen. Collega Van Kappen ging daar ook al op in. De kosten van levensonderhoud, voedsel, energie, water en vervoer zijn bepaald niet gering, zeker indien men de inkomens op de eilanden in ogenschouw neemt. De commissie-Spies heeft daar behartigenswaardige beschouwingen aan gewijd. We hebben er samen met veel andere fracties hard aan moeten trekken om het kabinet aan onze zijde te krijgen wat deze minimumnormen betreft. De motie die hierom vroeg, kreeg de steun van bijna alle partijen in de Eerste Kamer. De uitkomst is echter mager. Wat voorligt is een onderzoekstraject. De normen zelf worden doorgeschoven naar het nieuwe kabinet. Hier hebben de minister en zijn collega, de staatssecretaris van Sociale Zaken, weinig vooruitgang geboekt. Een oordeel over een gelijkwaardige levensstandaard ontbreekt voor inwoners van Europees Nederland en Caribisch Nederland. Dat knelt juist nu we de grondwettelijke basis van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius als openbare lichamen via dit wetsvoorstel gaan vastleggen.

In dit licht vraagt mijn fractie om een korte toelichting op artikel 132a, lid 4, dat wijst op bijzondere omstandigheden waardoor Caribische openbare lichamen "zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland". Dit is de zogenoemde differentiatiebepaling, die zo-even al voorbijkwam. Kan de minister een nadere toelichting op dit artikel geven, ook gezien het debat over wat nu een aanvaardbaar sociaal minimum is op de BES-eilanden? Wil hij daarbij ook de genoemde, door de Eerste Kamer breed gedeelde motie van juni vorig jaar over deze kwestie betrekken? Wat is precies de beleidsmatige meerwaarde van dit artikel? Zeker, Europees Nederland en Caribisch Nederland verschillen op veel punten van elkaar. Maar de uiteindelijke vraag is of en, zo ja, in welke mate deze verschillen het onderscheid in levensstandaard en sociaal minimum en daarvan afgeleide overheidsmaatregelen rechtvaardigen. Met andere woorden: hoeveel differentiatie is acceptabel binnen wat toch één land is, zelfs al ligt er meer dan 7000 kilometer tussen beide landsdelen?

Het artikel maakt wel duidelijk dat Europees Nederland is verplicht tot legislatieve terughoudendheid. Mijn fractie hoort graag of dit in de periode vanaf 10-10-10 naar het oordeel van de minister ook is gelukt.

Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister. Ook wij danken hem voor zijn inbreng in de debatten in dit huis over de koninkrijksrelaties in de afgelopen kabinetsperiode. Wij wensen hem al het goede voor de toekomst.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ester. Ik geeft het woord aan de heer Ganzevoort.

©

foto R.R. (Ruard)  Ganzevoort
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter, dank. Op de valreep als demissionair minister nog een grondwetswijziging in tweede lezing in deze Kamer bespreken: het is geen alledaags verschijnsel. Het is in elk geval aanleiding om de minister te danken voor zijn inzet en hem nu al al het goede te wensen voor zijn volgende levensfase.

In dit concrete geval danken we de minister er ook voor dat hij zich uiteindelijk, na alle mitsen en maren, door de Kamer ervan heeft laten overtuigen dat er een principieel en staatsrechtelijk correcte oplossing moest komen om de inwoners van Caribisch Nederland met de Nederlandse nationaliteit ook te laten participeren in de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Daarmee komen we, zeven jaar en twee weken na die roemruchte 10-10-10, aan een constitutionele verankering van de positie van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in het Nederlandse staatsbestel. Het is geen definitieve positie — dat is al gezegd — want de invulling en de inkleuring kunnen verschillende gestalten krijgen. De eilanden houden ook de ruimte om een andere verhouding tot Nederland te kiezen. Het is in elk geval wel een erkenning dat het een eigen positie is, die anders is dan die van Vlieland en Emmeloord. Dat, en dus ook de stem van de inwoners van Caribisch Nederland bij de verkiezingen voor de senaat, was voor deze Kamer een erezaak. We zijn daarom blij met het voorstel dat we vandaag in tweede lezing bespreken.

Over het voorstel sec kan ik kort zijn. De meest urgente vragen in dit post-Irmatijdperk zijn ook van een heel andere orde. We leven mee en we weten ons medeverantwoordelijk voor de wederopbouw. Deze inbedding van de openbare lichamen in de Grondwet is een belangrijke erkenning van de nieuwe staatkundige verhoudingen en van de blijvende verbondenheid met Caribisch Nederland, en laat tegelijkertijd ruimte voor maatwerk. Sterker nog, zij geeft de mogelijkheid om de eilanden te vrijwaren van regels en structuren die in Europees Nederland vanzelfsprekend zijn maar die daar onwerkbaar zouden blijken. Dat is de kern van het differentiatiebeginsel, dat al opgenomen was in het Statuut van het Koninkrijk en dat nu terecht wordt verplaatst naar de Grondwet voor het land Nederland. Daar is het meer op zijn plaats.

Iedereen blij dus? Een feestelijke apotheose van het succesvolle ministerschap? Fanfares en salsa-avonden omdat het nu eindelijk goed geregeld is? Was het maar zo. In Caribisch Nederland leeft bij menigeen de vrees dat deze grondwetswijziging politieke willekeur tot norm gaat maken. Het gaat dan vooral om artikel 132a, lid 4. Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Dat differentiatiebeginsel klonk in het Statuut nog wat uitgebreider en specifieker, namelijk: "Voor deze eilanden kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland." Al die veel concretere criteria zijn in de nieuwe formulering samengevat in de woorden "bijzondere omstandigheden", en daar ontstaan de zorgen. Iedereen begrijpt wel dat de huizen op Sint-Eustatius niet dezelfde isolatie nodig hebben als die in Klazienaveen, en dat snelheidscontroles op snelwegen op Saba weinig zin hebben, omdat er geen snelwegen bestaan. In de evaluatie van de commissie-Spies en in het idee van legislatieve terughoudendheid zijn dat soort dingen ook verwoord: leg nou alsjeblieft geen onnodige regels op aan de eilanden.

Maar in Caribisch Nederland leeft een heel ander gevoel bij menigeen, namelijk dat deze formulering vooral betekent dat men geen aanspraak kan maken op dezelfde rechten als inwoners van Europees Nederland. Daar heeft men het gevoel — niet iedereen, maar het leeft wel — dat artikel 132a, lid 4 betekent dat artikel 1 van de Grondwet voor hen buitenspel wordt gezet. En eerlijk is eerlijk, daar heeft de regering het ook wel een klein beetje naar gemaakt. Daarom is er zo veel gevraagd naar de betekenis van de woorden "een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau". Op het terrein van onderwijs is grote vooruitgang geboekt. Voor volksgezondheid geldt dat ook, al blijft het problematisch dat de minister van VWS nooit echt rekening heeft willen houden met het feit dat het stelsel van zorgverzekeringen daar totaal anders functioneert en er geen aanvullende verzekering bestaat. Maar bijvoorbeeld bij infrastructuur zijn de achterstanden nooit goed weggewerkt en bij de sociale zekerheid heeft de staatssecretaris er alles aan gedaan om zelfs een onderzoek naar een bestaansminimum over de grens van haar termijn heen te tillen. Wij wensen de inwoners van Drenthe dan ook alvast sterkte toe, maar dat terzijde.

Waar het om gaat, is dat de aard van de differentiatie tussen Europees en Caribisch Nederland niet is gedefinieerd. Wat zijn dan de bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland? Daar is bij de behandeling in de Tweede Kamer over gedebatteerd en de minister was en is klaarblijkelijk terughoudend om op dat punt al te veel weg te geven. Maar ik wil toch concreet van de minister weten of met "bijzondere omstandigheden" hetzelfde is bedoeld als wat in het Statuut omschreven was als "economische en sociale omstandigheden, de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren". Meer concreet wil ik weten of die bijzondere omstandigheden bedoeld zijn om de openbare lichamen te beschermen tegen onwerkbare regelgeving dan wel om hen uit te sluiten van het in Nederland aanvaardbare voorzieningenniveau. Want iedereen snapt dat wegen, zorgvoorzieningen en zelfs pensioenen daar niet identiek kunnen zijn aan die van hier, maar niemand snapt dat in de vang-netvoorzieningen, zoals de onderstand, zo veel gaten zitten dat je er met een doodsmak doorheen gaat als je in die situatie komt. En niemand snapt dat sociaalliberale bewindslieden zo getraineerd hebben bij het vaststellen van het bestaansminimum. Met andere woorden: mijn fractie kan zich op zichzelf goed vinden in dit grondwetsvoorstel, maar ze hoort graag expliciet van de minister dat deze terminologie niet betekent dat de inwoners van Caribisch Nederland minder rechten hebben op basale voorzieningen op sociaal, medisch en economisch terrein, et cetera. Als ik de minister dan toch éénmaal direct mag aanspreken: laat hierover alstublieft geen onduidelijkheid ontstaan, maar doe op uw ministeriële sterfbed nog eenmaal goed en laat uw laatste woorden zijn dat de inwoners van Caribisch Nederland mogen rekenen op een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau en dat dat het criterium is waarmee ook de differentiatiebepaling moet worden geïnterpreteerd. Als medegrondwetgever hebben wij de plicht om op dat punt helderheid te scheppen. We zien dan ook uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Meijer.

©

foto M.P. (Meta)  Meijer
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Meijer (SP):

Dank u wel voorzitter. Ook ik bedank de minister voor de inspanningen die hij heeft gepleegd. Zeker de laatste tijd is duidelijk dat het Koninkrijk groter is dan Nederland alleen. Een verschrikkelijke orkaan hield huis op Saba, Statia en Sint-Maarten. De minister heeft dit voortvarend aangepakt en daar bedank ik hem voor. Ik wens de inwoners van die eilanden dan ook alle sterkte toe bij het herstel.

Maar, voorzitter, dit is de laatste keer dat wij in deze Kamer met deze minister spreken. Het gaat over de wijziging van de Grondwet waardoor inwoners met een Nederlandse nationaliteit op Saba, Sint-Eustatius en Bonaire hun invloed kunnen doen gelden op het kiezen van de Eerste Kamer. Onze regel is dat Nederlanders kunnen stemmen voor de gemeenteraad, voor waterschappen, Provinciale Staten, de Tweede Kamer, het Europees Parlement en in sommige gevallen ook voor bestuurscolleges of wijkraden. Niet-Nederlanders mogen niet naar de stembus voor nationale parlementen zoals de Tweede Kamer. Ook kiezen zij geen Provinciale Statenleden, die enkele maanden na hun verkiezing weer hun stem uitbrengen voor leden van dit parlement, de Eerste Kamer.

In Caribisch Nederland moet nog het een en ander geregeld worden. Op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius hebben we te maken met eilandsraden. Als ik een vergelijking zou moeten trekken, zou dat met de gemeenteraad zijn. Ook niet-Nederlanders mogen hun stem voor die raad uitbrengen, mits zij over een verblijfsvergunning beschikken en minstens vijf jaar in Nederland verblijven. Sinds 10 oktober 2010 zijn deze eilanden een openbaar lichaam geworden. De Nederlandse ingezetenen aldaar moeten ook hun stem kunnen uitbrengen en hun invloed — hoe beperkt ook, want we hebben het over een kleine 25.000 inwoners — kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Hoe dat nu te doen? Aangezien ook niet-Nederlanders kunnen stemmen op de eilandsraad, kun je dat niet een-op-een overdragen aan die raad, de eilandsraad.

Nou, goed, de oplossing is eigenlijk een beetje raar gekozen: een kiescollege. We gaan een college optuigen om dat probleem op te lossen. Een college waarop alleen Nederlanders mogen stemmen, wiens leden vervolgens hun stem uitbrengen voor de Eerste Kamer. Laat ik vooropstellen: ik weet ook geen betere oplossing en kan de minister vast meegeven dat de SP dit wetsvoorstel zal steunen. Op een later moment zal er nog gekeken moeten worden hoe we dat precies gaan vormgeven. Moet dat met gekleurde stembriefjes of op een andere manier? We hebben in ieder geval de verzekering gekregen dat de mensen niet twee keer naar de stembus hoeven, want zo populair zijn de verkiezingen voor afgevaardigden in Nederland nu ook weer niet dat je hen dat moet vragen. Ik wens de minister of zijn opvolger hier heel veel wijsheid bij toe.

Voorzitter, nu we hier toch staan om over Caribisch Nederland te spreken, moet mij wel iets van het hart. Zo vaak debatteren we namelijk niet over de BES-eilanden of over Curasao, Sint-Maarten en Aruba, terwijl zij wel degelijk banden hebben met Nederland en Nederland er een flinke vinger in de pap heeft. Het verschil tussen de eilanden is dat ze ofwel een zelfstandig land zijn binnen het Koninkrijk

—    Aruba, Curasao en Sint-Maarten — ofwel een bijzonder openbaar lichaam zijn — Bonaire, Saba en Sint-Eustatius

—    dus een soort gemeente van Nederland. Op 10 oktober 2010 is ons Koninkrijk dus zo vormgegeven.

Die indeling heeft bij de bewoners daar bepaalde verwachtingen gewekt. Mensen op de BES-eilanden dachten: "we zijn nu inwoners van een bijzonder openbaar lichaam, een soort gemeente, dus voor ons gaan dezelfde regels gelden als voor de mensen in het Europese deel." Maar daar kwamen zij bedrogen uit. Voor vele, vele mensen is de levensstandaard ver onder de maat. Toen wij elkaar in juni 2016 spraken, heb ik het hier uitgebreid over gehad. De situatie was toen dat een gezin met twee kinderen per maand minstens 2863 dollar nodig had voor de eerste levensbehoeften. Het minimumloon was toen 827 dollar en de uitkering zat daar nog heel ruim onder. Vrijwel deze hele Kamer riep u toen op om daarmee aan de slag te gaan — alleen de PVV stemde tegen. Sinds die tijd, dus al bijna anderhalf jaar, is er naar de mening van de SP weinig, veel te weinig, gebeurd.

Volkomen terecht vinden wij dat inwoners van Nederland recht hebben op een gelijke behandeling. Het is niet voor niets het eerste artikel van onze Grondwet. Daarom moeten ook Nederlanders op de BES-eilanden invloed krijgen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Maar dan zullen wij er ook voor moeten zorgen dat hun elementaire sociale rechten aansluiten bij die van alle Nederlanders, en daar gaat het nog steeds niet goed. We vragen van deze Nederlanders dus wel dat ze naar de stembus gaan om hun stemrecht uit te oefenen, maar tegelijkertijd laten we hen geen aanspraak maken op een sociaal minimum. Is de minister met mij van mening dat we op dit punt nog steeds niet leveren aan de inwoners van de BES-eilanden?

De staatssecretaris van Sociale Zaken blijft volhouden dat het sociaal minimum gekoppeld blijft aan het minimumloon; dat loon waarvan ik toen aantoonde dat het überhaupt veel te weinig is om van rond te komen. De staatsecretaris bleef zeggen dat werk moet lonen. Dat laatste ben ik met haar eens. Ik zal de laatste zijn die dat bestrijdt; eerlijk werk moet eerlijk betaald worden. Daarvan moet je je kinderen te eten kunnen geven en ze naar school kunnen sturen. En daarvoor is het minimumloon gewoon veel te laag.

Daarnaast ben ik van mening, en die mening heb ik ook door de staatssecretaris wel horen uitspreken, dat ook zij die niet aan het werk komen, een fatsoenlijk bestaan moeten kunnen hebben. Daarvoor is het nodig dat wij weten wat een sociaal minimum op de BES-eilanden zou moeten zijn. Met veel duwen en trekken zegde de staatssecretaris toe dat hiernaar een onderzoek zou komen. Dat onderzoek mogen we volgend jaar verwachten.

Ik vind het schamel dat we nu bijna anderhalf jaar verder zijn en nog moeten uitkijken naar een onderzoek, en dat de regering schermt met het verhogen van de onderstand en de kinderbijslag. Want hoewel ik het gebaar natuurlijk toejuich, kan een kind zien dat het bij lange na niet genoeg is. De onderstand ging van 262 dollar per maand naar 327 dollar per maand. De kinderbijslag werd verhoogd, maar het ging om enkele tientjes. Ouderen gingen er geen cent op vooruit.

Voorzitter. Overmorgen treedt naar verluidt Raymond Knops aan als staatssecretaris voor Antilliaanse Zaken. Met hem gaan wij dus volgend jaar in gesprek over dat onderzoek naar het sociaal minimum. De mensen daar, die niet rond kunnen komen, die hun kinderen met honger naar bed moeten sturen, die de elektriciteitsrekening niet kunnen betalen, moeten al die tijd wachten. Ik wil de scheidend minister met klem vragen om dit dossier nadrukkelijk bij zijn opvolger onder de aandacht te brengen. Ik hoop straks met een staatssecretaris te maken te hebben die dat niet tolereert en voortvarend aan de slag gaat. Die zal de SP aan zijn zijde vinden. Ik vind het jammer dat deze minister die kans heeft laten lopen.

Ondanks dat ik mij regelmatig, ook nu weer, kritisch heb uitgelaten over de voortvarendheid en daadkracht van de minister en zijn collega van Sociale Zaken, wens ik hen allebei natuurlijk alle goeds. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Meijer. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve.

©

foto H. (Henk) ten Hoeve
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter, dank u wel. Wij behandelen dit voorstel nu in tweede lezing en nadat het hier in eerste lezing is aangenomen is er niet heel veel echt wezenlijk veranderd. Het voorstel leidt ook niet echt tot veranderingen want de openbare lichamen van Caribisch Nederland zijn al op basis van het Statuut ingesteld, dus dit is feitelijk alleen een alternatieve, vervangende manier om dat te regelen. Alleen de instelling van een kiescollege om het mogelijk te maken dat ook op de betreffende Caribische eilanden invloed uitgeoefend kan worden op de samenstelling van de Eerste Kamer is extra, en dus een hoogst noodzakelijke aanvulling op wat er tot nu toe was. Er is dus geen reden om nu tegen deze grondwetswijziging te stemmen, alhoewel er wel voortdurend ontwikkelingen zijn die tot nieuwe vragen aanleiding geven.

Bonaire is politiek niet erg stabiel. Sint-Eustatius schiet in bestuurskracht tekort, maar wil juist uitdrukkelijk op zijn eigen manier dingen doen, liefst als land en niet als openbaar lichaam. En op Saba gaat het uitstekend, maar de behoefte aan meer eigen speelruimte wordt ook daar voortdurend gevoeld, alhoewel daar de vraag gesteld blijft worden binnen het bestaande staatsrechtelijke kader. Hoe dan ook, deze grondwetswijziging bepaalt niet welke eilanden openbaar lichaam zullen zijn; dat wordt in een aparte wet bepaald.

Het gevoel lijkt op alle drie de eilanden wel te leven — anderen hebben dat vanmiddag ook al diverse keren genoemd — dat de bijzondere positie van openbaar lichaam, met de mogelijkheid om af te wijken van wat in een echte gemeente geldt, te weinig gebruikt wordt om ruimte te bieden aan de eigen omstandigheden en de beperktere schaal en mogelijkheden, en te veel gebruikt wordt om op sociaal gebied de hand op de knip te houden en de bewoners als tweederangs-Nederlanders te behandelen. De vraag dringt zich op of het niet beter was geweest om van de eilanden echte gemeenten te maken met alle rechten, en dan speciale uitzonderingen te maken waar onze regelgeving niet in te passen is. En daarboven dan misschien een miniprovincie of openbaar lichaam dat enkele noodzakelijke sturende en controlerende taken kan uitoefenen. Natuurlijk is het niet zinvol om nu onmiddellijk de zaak weer helemaal op zijn kop te willen zetten, maar zou dat, achteraf bekeken, niet beter geweest zijn? En zou het niet beter zijn om, kijk bijvoorbeeld naar het sociaal domein, in ieder geval nu meer op die wijze te gaan handelen?

Sturing en controle komt nu van de diverse ministeries, aangevuld natuurlijk vanuit de Rijksdienst Caribisch Nederland en de rijksvertegenwoordiger. In het nieuwe regeringsprogramma wordt gelukkig gekozen voor een duidelijker coördinerende rol van BZK, maar dat blijft waarschijnlijk lastig als per departement moet worden bepaald wat er wel en wat er niet gelijkgetrokken mag of moet worden met de situatie in Europees Nederland. Hoe ziet de minister dat, op basis van zijn ervaringen tot nu toe?

Wat betreft het hele Koninkrijk, maar dat treedt natuurlijk buiten het onderhavige wetsvoorstel, lijkt de samenhang wat groter te worden. De orkaan Irma heeft het saamhorigheidsgevoel, denk ik, in alle rijksdelen versterkt, alhoewel de gevolgen daarvan nu toch ook weer tegenstellingen en ruzie lijken op te leveren. Maar ook vóór de orkaan leek er al wat meer neiging te ontstaan om toch weer tot grotere samenwerking tussen de landen te komen. Het lijkt mij geboden dat de Nederlandse regering daar zo positief als maar mogelijk is, mee omgaat. Dat bijvoorbeeld tussen Sint-Eustatius en Saba aan de ene kant en Sint-Maarten aan de andere kant in economisch opzicht een volledige staatsgrens loopt, die tot extra kosten bij overschrijding van deze grens leidt en bijvoorbeeld tot dubbele btw-hef-fing, is toch eigenlijk te gek binnen één Koninkrijk.

Dus geen enkele reden om nu tegen dit wetsvoorstel te stemmen, maar er is nog genoeg te verbeteren. Voor de nieuwe regering, want deze minister heeft zijn hele periode lang zijn best gedaan. Hij heeft veel aandacht besteed aan en veel inzet getoond voor het Koninkrijk als geheel, en vaak met goede gevolgen, alhoewel het ook wel kwade gezichten heeft opgeleverd. Ik ben hem daar zeer dankbaar voor.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan de heer Van Hattem.

©

foto A.W.J.A. (Alexander) van Hattem
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van Hattem (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Het door Nederland afscheid nemen van de overzeese gebiedsdelen, waaronder Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, is en blijft voor de PVV het uitgangspunt. Daarvoor moeten alternatieven mogelijk blijven, zoals volledige soevereiniteit van deze eilanden. Vanuit dat perspectief is aan een nieuwe staatkundige positie voor de BESeilanden middels een grondwetswijziging wat ons betreft ook geen behoefte. Daarom heeft de PVV eerder in zowel Tweede Kamer als Eerste Kamer tegen het aanvankelijke verklaringswetsvoorstel gestemd. Het wetsvoorstel dat vandaag in tweede lezing voorligt, bevat echter ook een wijziging die middels een novelle tot stand is gekomen. Die wijziging betreft het voorkomen dat inwoners van de BESeilanden zonder Nederlandse nationaliteit invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ons parlement hoort enkel en alleen door Nederlandse staatsburgers te worden verkozen, zowel direct als indirect.

Voor de PVV-fractie blijft het Nederlanderschap een leidend criterium bij het uitoefenen van invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer. Wij vinden daarom dat dit gewijzigde onderdeel van het wetsvoorstel belangrijk is. Onverminderd onze eerdergenoemde bezwaren tegen de bredere staatkundige context van het aanvankelijke wetsvoorstel, is de bepaling over het Nederlanderschap van doorslaggevend belang om als PVV-fractie voor dit wetsvoorstel te stemmen.

Voorzitter. Ik dank de minister voor de samenwerking in de afgelopen jaren. Wij wensen hem ook nog veel goeds in de toekomst. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Hattem. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Ik kijk even naar de minister. Bent u in staat om direct te antwoorden? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

©

foto R.H.A. (Ronald)  Plasterk
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Minister Plasterk:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het is mij een genoegen en ook een eer om, voor zover ik dat kan overzien, als laatste daad in de richting van het parlement hier in de Eerste Kamer het debat te mogen voeren, en nog wel over zo'n gewichtig onderwerp als een wijziging van de Grondwet.

Ik heb het nog even nageslagen: dit kabinet heeft denk ik vooral door de lange duur van de formatie een aantal records gebroken. Een daarvan is dat een grondwetswijziging in eerste en in tweede lezing door dezelfde zittende bewindspersonen uit hetzelfde kabinet hier in de Kamer kon worden verdedigd. Voor zover ik het heb kunnen terugvinden, is dat in ieder geval in de laatste decennia niet eerder gebeurd. Dat kunnen we dus aan de rij records toevoegen. Dank voor de brede steun voor het voorstel. Overigens ook dank voor de betrokkenheid en het debat dat we eerder hebben gehad over een aspect waar een aantal van u ook op is ingegaan. Ik zal dat vooralsnog laten voor wat het is.

Misschien is het goed om mijn beantwoording te starten met te signaleren dat, zoals u weet, de Staten-Generaal twee Kamers hebben: de direct door het volk gekozen Tweede Kamer en de Eerste Kamer die direct gekozen is door leden van Provinciale Staten. Mensen zeggen weleens, kort samengevat, dat ze daarmee indirect gekozen zijn. Maar dat laatste is feitelijk niet helemaal waar, zeg ik nu we hier toch precies zijn. Er zijn twee redenen waarom dat toch niet helemaal waar is. In de eerste plaats brengen leden van Provinciale Staten vrijelijk hun stem uit. Er zijn ook leden van Provinciale Staten die gekozen zijn in de provincie voor een partij die geen kandidaat heeft voor de Eerste Kamer. Er zijn ook weleens mensen die op een andere partij hebben gestemd dan de partij waarvoor ze in Provinciale Staten zitten. Ik zeg niet dat dat wenselijk is, maar het kan. Er zijn ook weleens mensen die een fout hebben gemaakt bij het uitbrengen van hun stem, met als gevolg een andere samenstelling van de Eerste Kamer. Het is dus echt een verkiezing.

Er is nog een tweede reden — die wil ik in deze context wel benadrukken — waarom het niet in feite een indirecte verkiezing is door Nederlanders. De wet gaat er nadrukkelijk van uit dat alleen ingezeten van de twaalf provinciën het recht hebben om hun stem uit te brengen voor Provinciale Staten en daarmee invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer, terwijl we weten dat er ongeveer 800.000 Nederlanders zijn die niet in een provincie wonen omdat zij in het buitenland wonen. Zij hebben dus ook geen stemrecht voor enige Provinciale Staten en daarmee geen invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer. Dus ik zeg niet dat het goed of kwaad is, maar dat is het bestel zoals wij dat nu kennen. Kennelijk accepteert onze constitutie dat. De heer Sini zei zojuist dat iedere Nederlandse staatsburger het recht heeft om invloed te hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer, maar volgens de Grondwet zoals wij die nu kennen, is dat in ieder geval feitelijk niet helemaal het geval, omdat al die mensen die er vrijelijk voor kiezen om in België of waar dan ook te gaan wonen en dus geen ingezetenen zijn van een provincie — dat zijn er 800.000 voor zover ik weet — geen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ik laat het even voor wat het is, maar dat is feitelijk wel het geval.

Wel invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer hebben mensen die in een provincie wonen. Dus iedereen die in Europees Nederland woont, heeft dat. In lijn daarmee is het eigenlijk natuurlijk gek dat mensen die ook in Nederland wonen, maar in het Caribisch deel van Nederland, die invloed niet zouden hebben. Daarover gaat de grondwetswijziging die nu voorligt. Wat het voorliggende grondwets-wijzigingsvoorstel doet is: het brengt in feite het lokale kiescollege op de Cariben in dezelfde positie als Provinciale Staten. Men heeft namelijk stemrecht voor de samenstelling van de Eerste Kamer, waardoor alle Nederlanders die in Nederland wonen, of het nu Europees Nederland is of Caribisch Nederland, invloed hebben op de samenstelling van de senaat. Overigens doet de grondwetswijziging nog wel wat meer: veel andere rechten die door de Grondwet aan gemeenten worden toebedeeld, worden voor de openbare lichamen ook allemaal in de Grondwet vastgelegd. Ik noem het feit dat er een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging is en het vastleggen van autonomie en medebewind.

De heer Sini (PvdA):

Ik dacht ook aan uw uitspraak in reactie op het debat in de Tweede Kamer, toen u zei: ieder volk heeft het recht om zijn stem uit te brengen voor zijn eigen parlement. Het parlement is de Eerste en Tweede Kamer. Dat betekent dus dat er op dit punt misschien een omissie moet worden hersteld, namelijk dat mensen in het buitenland ook hun stem moeten kunnen uitbrengen.

Minister Plasterk:

Het zou mij niet passen om dat hier nu als omissie aan te merken, want dan had ik er iets aan moeten doen. Het is echter wel goed dat wij ons ervan bewust zijn dat wij in een hybride stelsel leven, waarin — en dat is natuurlijk vanuit de geschiedenis verklaarbaar — de Provinciale Staten een eigen rol hadden in het landsbestuur. Als ik het opnieuw zou inrichten, zou ik mij kunnen voorstellen dat wij enige vorm van betrokkenheid van mensen in het buitenland bij het samenstellen van de Eerste Kamer verzinnen, zoals wij voor de Tweede Kamer mensen in het buitenland een kieskaart toesturen. Maar dat is niet het voorstel dat voorligt. Dat is kennelijk wel geïntendeerd door de grondwetgever. Dat is veel groter bier dan de kwestie waar wij het hier over hebben. Dan gaat het opeens over grote aantallen.

Nu ik het over aantallen heb: de wijziging die wij nu doorvoeren, heeft grote symbolische waarde, omdat daarmee alle in Nederland woonachtige mensen op dezelfde manier en op dezelfde grondslag invloed kunnen hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. Maar omdat er in Caribisch Nederland niet zo veel mensen wonen, is het alles bij elkaar opgeteld zo dat, als al die mensen daar op dezelfde partij zouden stemmen, dat één tiende zetel in de Eerste Kamer zou uitmaken. Ze stemmen natuurlijk niet allemaal op dezelfde partij, want dan zou je ook geen verkiezingen nodig hebben. Materieel zal de samenstelling van de Eerste Kamer door deze grondwetswijziging niet heel erg veranderen, maar het gaat natuurlijk om het principe, zoals door de verschillende leden is gesignaleerd.

Het voorstel is dat er een kiescollege komt. Er werd al door diverse leden op gewezen dat de Grondwet nu de verankering biedt om dat nader in te richten en dat dit bij gewone wetgeving zal moeten gaan gebeuren. Zoals u weet, is daartoe inmiddels een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Ik heb daarmee gewacht tot de eerste lezing van de grondwetswijziging door de beide Kamers was behandeld. Toen die aangenomen bleek te zijn, hebben wij dat in gang gezet, zodat de vaart erin kan blijven en men in 2019 in staat zal zijn om een stem uit te brengen die ook invloed heeft op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ik denk niet dat wij het nu in detail moeten bespreken, maar sommigen van u vroegen ernaar: zoals u ook weet is de gedachte om het inderdaad parallel te doen aan de eilandsraadverkiezingen, zodat het zo min mogelijk gedoe oplevert en het per eiland gebeurt. Omdat de eilandsraad op Saba en Statia uit vijf personen bestaat en op Bonaire uit negen personen, zou het best eens zo kunnen zijn dat de samenstelling van de eilandsraad en die van het kiescollege niet substantieel van elkaar verschillen. Maar goed, dat moet dan maar blijken. Op die manier kan het met een minimum aan kosten en bureaucratie worden ingevuld. Maar goed, die wet ligt dus al voor in de Tweede Kamer en zal hopelijk spoedig ook hier in de Eerste Kamer door mijn opvolger kunnen worden verdedigd.

Ik zal nog twee onderwerpen bespreken en dan kort kijken of er nog resterende vragen zijn. Nog even speciale aandacht voor de differentiatiebepaling en het zelfbeschikkingsrecht van ieder van de eilanden. Daar is door verschillende sprekers iets over gezegd en dat is in de context van deze grondwetswijziging van belang. Allereerst de differentiatie-bepaling. In feite gebeurt er niets nieuws, want die staat al in het Statuut en wordt nu in de Grondwet opgenomen. In het Statuut was dat zelfs al voorzien, want daarin staat dat deze bepaling vervalt in het Statuut zodra ze in de Grondwet wordt opgenomen. Dat gebeurt nu, als uw Kamer dit voorstel aanneemt, in één keer door. De formulering is inderdaad iets korter dan die in het Statuut en dat is op advies van de Raad van State gedaan. Het staat er in wat algemenere termen, zonder de specifieke factoren of omstandigheden te benoemen. Dat past beter bij het sobere karakter van de Grondwet, maar het beoogt niet om onderwerpen die in de opsomming stonden, in het Statuut nu uit te sluiten. Zij blijven evenzeer potentieel een invulling van wat nu in algemene termen wordt benoemd als specifieke factor of omstandigheid.

Nadrukkelijk wijs ik erop dat — daar vroeg de heer Ganze-voort geloof ik naar — van meet af aan is afgesproken dat het voorzieningenniveau in Caribisch Nederland op een voor Nederland aanvaardbaar niveau wordt gebracht. Daar moet geen misverstand over bestaan en het moet ook duidelijk zijn dat deze bepaling, 142 a lid 4, natuurlijk op geen enkele manier iets afdoet — dat werd door diverse sprekers ook benadrukt — aan het gestelde in artikel 1 van de Grondwet. Er mag nooit een ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt op welke grond dan ook. Dat moet volledig helder zijn. Ik zou het op dit punt daarbij willen laten. Ik ben wel door diverse sprekers verleid om nader in te gaan op de discussie over specifieke aspecten van die differentiatie en wat dat bijvoorbeeld betekent voor het definiëren van het sociale minimum en voor andere voorzieningen, maar dan treed ik ten eerste buiten het kader van de nu voorliggende grondwetsbehandeling en dan ben ik ook op dat punt vrij snel demissionair en past het mij niet om nadere invulling te geven en nadere toezeggingen aan uw Kamer te doen, anders dan degene die bijvoorbeeld door mijn collega van Sociale Zaken al zijn gedaan, namelijk dat daar onderzoek naar in gang is gezet. Dat loopt nu en de heer Ester benadrukte nog zeer dat hij hechte aan dat onderwerp. Dat staat genoteerd. Ik heb het nog even opgezocht, maar in het nieuwe kabinet, waarin de ChristenUnie ook een rol speelt, is die portefeuille ook belegd, dus ik neem aan dat de opvolgers op die portefeuille aan de gang zullen gaan met de resultaten van dat door Klijnsma in gang gezette onderzoek. Ik wil daar zelf nu niet nader op ingaan.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat lijkt me een heel correcte positie. Ik ben blij met de duidelijkheid waarmee de minister zegt: ten eerste is die nieuwe omschrijving in de Grondwet niet materieel anders dan de omschrijving die in het Statuut stond. Ik denk dat dat belangrijk is voor de grondwetsinterpretatie. En ten tweede dat het aanvaardbare voorzieningenniveau het uitgangspunt is bij de lezing daarvan. Ik snap ook heel goed dat hij niet op de concrete voorbeelden wil ingaan. In mijn bijdrage in ieder geval was dat ook niet meer dan een voorbeeld. Maar wat daar wel uit voortkomt, en ik denk dat dat van belang is voor de interpretatie van de tekst van de Grondwet en in die zin in dit debat wel relevant, is op welke manier we nu weten wanneer die differentiatie al dan niet correct wordt toegepast. Dat betekent dat we toch iets van duiding zoeken van wat de criteria zijn voor het toepassen van dat differentiatieprincipe. Dat was wat anders dan zeggen: geeft u ons nu de concrete voorbeelden op beleidslijnen a, b of c. Op wat voor manier komen we nu tot een duiding van hoe die differentiatie moet functioneren?

Minister Plasterk:

Ik begrijp de vraag, maar ik denk dat je hem toch niet anders kunt beantwoorden dan door inhoudelijk in te gaan op de kaders die je daarbij zou willen stellen. De tekst die nu voorligt, spreekt in algemene termen. Dat is wat er vandaag ter discussie staat. Elke nadere duiding waarbij je zegt: op dit terrein luistert het nauwer dan op dat terrein of dit gebied mag nooit onder de differentiatiebepaling vallen en dat gebied wel, is altijd een beleidsrijk antwoord. En ik vind dat dat mij nu niet meer past.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat begrijp ik wel, maar ik weet niet of het helemaal waar is dat het altijd een beleidsrijk antwoord is. De Grondwet is natuurlijk ook bedoeld om juist een aantal kaders aan te geven die vervolgens bij de gewone wetgeving moeten worden ingevuld en bij het beleid moeten worden geconcretiseerd. Dan komt onder andere de vraag op wie er beslist wanneer het een aanvaardbaar voorzieningenniveau of een adequate toepassing is. Is dat iets wat we alleen hier doen, of is dat iets waar de bestuurscolleges in gehoord moeten worden? Ook dat is een stukje duiding, meer procesmatig dan puur inhoudelijk, dat wel zou helpen. Ik zoek dus een beetje. Ik constateer dat er vrees, zorg en ervaringen in Caribisch Nederland zijn waardoor men zegt: dit zet de deur open voor willekeur. Ik geloof niet dat het zo bedoeld is. Zo hoor ik het ook niet van de minister. Maar wellicht kunnen we wel daar wat ruimte en erkenning aan geven, door toch te kijken wat we wél kunnen. Duidelijk maken wat er bedoeld is, bijvoorbeeld procesmatig.

Minister Plasterk:

Ik heb die reactie ook wel gehoord. Ik heb daarom om te beginnen benadrukt dat het niet anders is dan het verplaatsen van dezelfde differentiatiebepaling van het onderliggende stuk, het Statuut, naar de Grondwet. Vervolgens is de gewone wetgever er natuurlijk altijd bij wanneer dat nader wordt ingevuld. Dus daar zijn Tweede en Eerste Kamer volledig bij. Ten derde hebben we zeer regelmatig de zogenoemde CN-tafel, waar we ook in gesprek zijn met mensen uit Caribisch Nederland om hun signalen op te vangen. Dat is ook de plek waar we kunnen horen op welk terrein men een differentiatie wel of niet wenselijk vindt. U kent ook allemaal de voorbeelden over postcodes, waarvan men op Saba zegt: dat is eigenlijk een beetje flauwekul, want we hebben hier maar één weg, dus wat moet je nou? Maar er zijn natuurlijk ook omgekeerde voorbeelden, waar men zegt: ja, nu zouden we toch eigenlijk wel willen dat het verschil met Europees Nederland kleiner was. We kunnen niet anders dan dat horen en uiteindelijk via de democratische weg van Tweede en Eerste Kamer daarover besluiten nemen.

De heer De Graaf (D66):

De minister weet dat wanneer ik naar de interruptiemicrofoon ga, dat meestal betekent dat ik het niet met hem eens ben. Maar in dit geval ben ik het zeer met hem eens. Ik wil dat nog even benadrukken, ook om een tweede termijn te voorkomen. Het gaat hier over de herziening van de Grondwet, over het vaststellen van de differentiatiebepaling. Het kader waar GroenLinks, de heer Ganzevoort, naar zoekt, zit eigenlijk in artikel 1. Er mag geen willekeur plaatsvinden, nee, dat principe beoogt artikel 1 van de Grondwet ook precies te beschermen. Dat is het grondwettelijk kader. Vervolgens is het aan uitvoeringswetgeving en ook aan beleid om dat nader in te vullen. Ik ben het zeer eens met de minister, nog los van zijn demissionaire status, dat je de bepalingen en de behandeling van de bepalingen van de Grondwet niet moet vermengen met uitvoeringsregelgeving, met beleid. Dat is een heel ander debat.

Minister Plasterk:

Dank voor de steun. Wat dat betreft zijn we het helemaal eens.

Ook naar aanleiding van de commentaren van de verschillende openbare lichamen wil ik nog een enkel woord wijden aan de samenhang tussen wat hier voorligt en het zelfbeschikkingsrecht van voormalige koloniën. Dat zeg ik omdat vanuit het politieke bestuur van met name van Sint-Eusta-tius de reactie kwam: we hebben onze aarzelingen over het nu beleggen van het openbaar lichaam in de Grondwet omdat wij de ambitie te hebben om een losser verband in te nemen, dus wellicht niet meer openbaar lichaam van het land Nederland te zijn of wat dan ook.

Ik wil hier een paar dingen over zeggen. In de eerste plaats wordt geen van de eilanden natuurlijk met name genoemd in de Grondwet. Dus die twee dingen staan los van elkaar. We creëren nu de context, de grondwettelijke verankering voor de openbare lichamen. Daarmee is niet gezegd dat ieder van die openbare lichamen dat voor eeuwig, altijd zou moeten blijven. Als men op enig moment de nadrukkelijke, persistente en door het volk gesteunde wens zou hebben om naar een ander verband over te gaan, dan wordt dat door deze grondwetswijziging niet tegengehouden.

Voor het overige wil ik daar nog wel het volgende aan toevoegen. Het andere verband dat we in het Koninkrijk kennen, is dat van een autonoom land in het Koninkrijk. We zijn sinds 10-10-10 naar de situatie toegegroeid waarin er geen begrotingssteun meer is vanuit het land Nederland naar de autonome landen in het Koninkrijk. Dus als u op de begroting van Curasao, Aruba of Sint-Maarten gaat zoeken naar inkomsten van Nederland, staat daar €0. Terwijl als je het voor Caribisch Nederland uitrekent, en alle departementen bij elkaar beschouwt en daar van aftrekt wat men zelf door eigen belastingen en heffingen ter plekke opbrengt, dus als je puur naar het saldo kijkt, er vanuit de Europees Nederlandse begroting ongeveer €10.000 per hoofd van de bevolking naar de inwoners van Caribisch Nederland gaat. Dus dat is wel een significante bijdrage. Dat moet ook. Dat is hard nodig, want de mensen daar zijn gemiddeld armer dan de mensen hier en er zijn grotere problematieken om op te lossen.

Maar als we van Aruba en Curasao naar Bonaire gaan, gaan we van twee eilanden waar de Nederlandse begrotingssteun €0 is naar een eiland waar per hoofd van de bevolking €10.000 per jaar naartoe gaat in de vorm van zorg, onderwijs, voorzieningen, infrastructuur. Ik hoop dat iedereen in de toekomst zich ook wel blijft realiseren dat er toch belangrijke verschillen zijn en dat het ook grote voordelen kan hebben om die status te hebben.

Ik ga verder, want ik zie de voorzitter ook knikken. Er was nog een vraag van de heer Sini over de kosten van het levensonderhoud. Dat is het thema waarin we de afgelopen tijd met UNICEF veel energie hebben gestoken. Thema's waar we de afgelopen jaren aan hebben gewerkt zijn kinderrechten, kinderrechteneducatie, participatie, voorlichting op het gebied van positief opvoeden en het tegengaan van geweld in de opvoeding. Ook zijn er de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet op sociaal-economisch terrein door het invoeren van kinderbijslag, het aanzienlijk verhogen op Saba en Sint-Eustatius van uitkeringen en wettelijk minimumloon, en met extra geld voor kinderen en armoede en middelen voor infrastructuur. Maar we zijn er nog niet. Ik ga me er verder niet mee bemoeien, maar ik denk dat een volgend kabinet een stap kan zetten om op een aantal terreinen daar nog weer meer aan te gaan doen.

Ik heb eigenlijk al gereageerd op de vraag van de heer Ester over wat er zal gaan gebeuren met het mede door hem ook gevraagde onderzoek over het bestaansminimum.

Ik zag net uw ongeduld, voorzitter. Ik wilde dus eigenlijk ...

De voorzitter:

Even, om alle misverstand weg te nemen: ik was helemaal niet ongeduldig. U knikte en ik knikte terug. Zo was het.

Minister Plasterk:

O nou weet u, dan neem ik er even de tijd voor.

De voorzitter:

Binnen zekere perken, mag ik hopen.

Minister Plasterk:

Dank voor de warme woorden die zijn gesproken over het medeleven met de mensen op de Bovenwinden na de orkaan Irma. Ik wilde niet bij deze gelegenheid dat onderwerp verder gaan bespreken, want dat staat hier los van, maar het is goed om te weten dat iedereen zich daarbij zo betrokken weet. We zijn er allemaal, vanuit Aruba, vanuit Curasao en vanuit Nederland, massaal naartoe gegaan om te helpen. Ik heb het ook gezien. Vrijwilligers, Rode Kruismedewerkers, gewoon mensen die dat in hun vrije tijd deden, kwamen uit Aruba om mensen te helpen, water te geven en steun te geven. Maar ook het Nederlandse leger, de politie en andere organisaties van hier. Dat is ook allemaal gebeurd zonder dat er enig papierwerk aan te pas kwam. De Karel Doorman vaart nog steeds heen en weer met goederen. Je weet niet wat je ziet: een boot vol met politieauto's, schepwerktuigen, vrachtwagens. We zijn die optelling nu natuurlijk, achteraf, wel aan het maken. Er is in ieder geval voor tientallen miljoenen naartoe gebracht. Dat is ook allemaal gebeurd zonder dat er enige voorwaarde aan is gesteld. Ik heb veel respect voor al die mensen — ik heb ze daar ook mogen bezoeken — die daar ongelofelijk hard aan het werk zijn geweest en nog steeds zijn om de mensen ter plekke te helpen. We gaan nu langzamerhand natuurlijk, als het goed is, van de noodhulpfase naar de wederopbouwfase. Daar zou ik het voor nu bij deze gelegenheid bij willen laten.

De heer Ten Hoeve signaleerde terecht dat het nu vastleggen van het openbaar lichaam nog niet wil zeggen dat een ieder die dat nu is, dat ook te allen tijde zou moeten blijven. Die twee dingen staan los van elkaar.

Hij vroeg mij iets te zeggen over wat er in het regeerakkoord stond ten aanzien van de coördinatie. Ik had me eigenlijk voorgenomen om sowieso nooit meer iets te zeggen over wat er in het regeerakkoord staat, ook niet als ik dadelijk ben vertrokken, maar laat ik er het volgende over zeggen. Het versterken van de coördinatie is ook mijn doelstelling geweest in de afgelopen jaren. Onder mijn voorgangers was de neiging heel sterk, en dat vond ik wel begrijpelijk, om te zeggen: ieder van de departementen moet de eigen verantwoordelijkheid nemen, dus voor onderwijs is echt de minister van Onderwijs verantwoordelijk, ook op het Caribisch deel van Nederland. Je kunt niet alle boodschappen tegelijk uitzenden. Dus aanvankelijk was dat de hoofd-boodschap, maar dat leidde toch wel tot heel veel bestuurlijke drukte en tot mensen die elkaar voor de voeten liepen. Daar hebben we op een gegeven moment een eind aan gemaakt en gezegd: nee, eigenlijk moet Binnenlandse Zaken zich de verantwoordelijkheid aanrekenen om te zorgen dat er zo min mogelijk bestuurlijke drukte optreedt en dat er een duidelijke brievenbus is, natuurlijk onverlet latend dat uiteindelijk degene die verantwoordelijk is voor het onderwijs op Bonaire, als het op ministerieel niveau ligt, de minister van Onderwijs is en niet de minister van BZK. Dus we hebben daarin al via afgesloten meerjarenprogramma's met de openbare lichamen en via de rijksbrede coördinatie door middel van een hoge ambtelijke CN-tafel fors geïnvesteerd. Er komt op korte termijn natuurlijk het rapport van de commissie die specifiek is gaan kijken naar de situatie op Sint-Eustatius. Daarover zult u naar ik aanneem door mijn opvolger worden geïnformeerd. Laat ik ervan zeggen dat ik me kan voorstellen dat die lijn wordt voortgezet in de toekomst. Ik denk dat dat een verstandige lijn is. Als ik het zo algemeen mag oppakken, treed ik bij die beantwoording niet buiten mijn constitutionele oevers.

Dan dacht ik eerlijk gezegd dat ik alle specifiek in mijn richting gestelde vragen daarmee had beantwoord.

Tot slot misschien dan toch, want ja, het past me inderdaad om ook de Kamer zeer te danken voor de goede samenwerking en de grote betrokkenheid. Ik heb wel eens gesignaleerd dat de betrokkenheid vanuit de Eerste Kamer bij de koninkrijkportefeuille soms intensiever lijkt dan die vanuit de Tweede Kamer. Ik heb hier ook regelmatig, niet alleen plenair, omdat het nu om een grondwettelijke basis gaat, maar ook in de commissiekamer met de commissie koninkrijksrelaties van gedachten gewisseld. Ik heb de betrokkenheid altijd zeer gewaardeerd. Ik dank alle leden, ook de voorzitter van de commissie, daarvoor zeer. Dank.

De voorzitter:

Dank u wel. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Meneer De Graaf, u had één minuut opgegeven met een vraagteken; dat is nul geworden. Mevrouw Van Bijsterveld nul. Meneer Sini was nul. Meneer Van Kappen? Een minuut? Nul. Meneer Ester was nul. Meneer Ganzevoort? Een minuut? Ga uw gang.

©

foto R.R. (Ruard)  Ganzevoort
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Een minuut om de minister nogmaals te danken voor de helderheid waarmee hij de punten rond die bijzondere omstandigheden heeft verduidelijkt. Ik was het met de heer De Graaf oneens toen hij na mij in een interruptie tegen de minister zei dat het nu niet het moment was om daarover te praten. Het is nu toch wel het moment. Ik ben het met hem oneens dat je het in dit geval niet over de verduidelijking van de begrippen zoals die in dit wetsvoorstel komen te staan, zou moeten hebben. De uitvoering is inderdaad een andere kwestie, maar ik denk dat we wel degelijk nog de discussie krijgen over hoe het werkt en wat het betekent. Dat zou zich hiervoor lenen. Maar dat zij zo: meningsverschillen horen er ook bij. Die hebben we met deze minister gehad. Maar ondanks dat hebben we steeds in alle debatten in alle daarbij behorende scherpte gemerkt dat er een gedeelde intentie is als het gaat om de vraag hoe we met het Caribisch deel van ons land en van ons Koninkrijk omgaan, welke rol we daarin te spelen hebben en hoe we kunnen zorgen dat dat ook naar de toekomst toe iets heel moois wordt. Zijn toekomst gaat verder, die van ons gaat hier verder en die van Caribisch Nederland gaat zeker ook verder. Met elkaar wordt het weer mooi. Dank voor alles.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Meijer. Ook nul. Meneer Ten Hoeve? Ook nul. Meneer Van Hattem? Ook nul. Dan geef ik de gelegenheid aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zijn tweede termijn. Het gaat hier razendsnel, hè?

©

foto R.H.A. (Ronald)  Plasterk
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Minister Plasterk:

Voorzitter. Het zou onbeleefd zijn om niet te antwoorden als de voorzitter van de commissie Koninkrijksrelaties in tweede termijn het woord heeft gevoerd. Ik wil de dank nog eens bevestigen. Ik waardeer het zeer dat er nu, naar het zich laat aanzien, Kamerbrede steun is voor deze grondwetswijziging. Ik wens eenieder die daar in de toekomst mee bezig zal zijn, en om te beginnen de mensen in Caribisch Nederland, heel veel succes.

Ik wens u allen veel wijsheid bij het gemeenschappelijk streven om het leven van mensen beter te maken. Daar zit je voor in de politiek. Je kunt niet de hele wereld tot je eigen zorg maken, maar ik denk dat het goed is en dat het ook voor Nederland waarde vertegenwoordigt, voor wie in die termen wil spreken, dat we ons specifiek wat extra verantwoordelijk voelen voor dat kleine stukje van de wereld dat in de Cariben ligt. Ik hoop dat we daar de komende jaren nog veel mooi werk kunnen doen. Ik wens u daarbij veel succes en wijsheid.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Aangezien dit wetsvoorstel een tweede lezing van een grondwetswijziging betreft, dient op grond van artikel 137, vierde lid van de Grondwet gestemd te worden en kan het wetsvoorstel alleen worden aangenomen met ten minste twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen. Ik stel voor volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de heer De Graaf de minister zo ongeveer wil omhelzen. Mijnheer De Graaf, u moet even wachten. Ik dank de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zijn inzet, niet alleen vandaag maar in een reeks van jaren. Het is de laatste keer dat hij hier als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig is. Ik wens hem een heel goede toekomst toe. Minister, dank voor uw inzet.

De vergadering wordt van 15.10 uur tot 15.58 uur geschorst.

24 oktober 2017

EK 4    4-5-12

Caribische openbare lichamen en een

Eerste Kamer    kiescollege voor de Eerste Kamer


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.