Brief inzake verhouding tussen prudent person regel en life cycle beginsel - Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verbetering van premieregelingen (Wet verbeterde premieregeling)

Deze brief is onder nr. M toegevoegd aan wetsvoorstel 34255 - Initiatiefvoorstel Wet verbeterde premieregeling i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verbetering van premieregelingen (Wet verbeterde premieregeling); Brief inzake verhouding tussen prudent person regel en life cycle beginsel
Document­datum 10-06-2016
Publicatie­datum 10-06-2016
Nummer KST34255M
Kenmerk 34255, nr. M
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

34 255 Voorstel van wet van het lid Lodders tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verbetering van premieregelingen (Wet verbeterde premieregeling)

M BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2016

In mijn brief van 30 mei jl., waarmee ik u aanvullende informatie heb doen toekomen naar aanleiding van het plenaire debat over het initiatief wetsvoorstel verbeterde premieregeling van Tweede Kamerlid Lodders, heb ik laten weten open te staan voor overleg met het veld over de wijze waarop de prudent person regel (artikel 135 Pensioenwet) bij premieovereenkomsten wordt ingevuld. Dit overleg had mede ten doel om eventuele uitvoeringstechnische problemen in beeld te brengen en daarvoor oplossingsrichtingen te verkennen.

De afgelopen weken zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie en van KNVG en NVOG. Voorts zijn er contacten geweest met onafhankelijke deskundigen en met DNB. Met betrekking tot het onderwerp van deze brief waren de belangrijkste bespreekpunten:

    • 1. 
      Het uitgangspunt dat de pensioenuitvoerder bij de omvang van het risico waaraan de deelnemer blootstaat, rekening houdt met diens leeftijd.
    • 2. 
      De manier waarop dit uitgangspunt in het ontwerpbesluit is uitgewerkt.
    • 3. 
      De potentiële gevolgen van een overstap van een uniforme beleggingsmix op een life cycle.
    • 4. 
      De uitvoeringsgevolgen van de onmiddellijke werking van de verplichting om bij alle deelnemers op het moment waarop dat relevant is, de (voorlopige) voorkeur voor een vast of een variabel pensioen uit te vragen en het beleggingsbeleid daarop af te stemmen voor uitvoerders die (ook) een variabel pensioen aanbieden.

De belangrijkste uitkomsten van de gesprekken doe ik u hieronder toekomen.

    • 1. 
      Alle gesprekspartners zijn het eens met het uitgangspunt dat de leeftijd van de deelnemer een cruciale factor is voor de mate waarin hij aan risico kan worden blootgesteld. Het belang van de bepaling in het wetsvoorstel verbeterde premieregeling, waarin dat uitgangspunt is verwoord (artikel 52a, eerste lid PW), wordt door iedereen onderschreven. Enkele gesprekspartners maakten hierbij de kanttekening dat de pensioenuitvoerder doorslaggevende betekenis zou moeten toekennen aan de risicobereidheid van de deelnemer. De uitvoerder zou in hun visie gevolg moeten geven aan een toegenomen risicobereidheid van de deelnemer, ongeacht diens leeftijd. Het wetsvoorstel staat niet in de weg aan een gedifferentieerd beleggingsbeleid, maar dit wordt begrensd door de bestaande prudent person regel. De verplichting om te beleggen in het belang van de deelnemer beoogt deze immers in bescherming te nemen, ook tegen een te sterke eigen risicobereidheid.
    • 2. 
      In de gesprekken is in het bijzonder commentaar geleverd op artikel 14d van het ontwerpbesluit verbeterde premieregeling, waarin het onder 1 genoemde uitgangspunt is uitgewerkt. De uitvoerders zijn van oordeel dat deze bepaling onvoldoende ruimte laat voor andere methoden om het neerwaartse risico van de deelnemer te dempen dan via een life cycle. Zij droegen - onder meer - onderstaande voorbeelden aan van producten in de markt die het neerwaartse risico voor de deelnemer dempen:
      • • 
        Rendementsgaranties: een jaarlijks minimum rendement op het pensioenpotje dat wordt gegarandeerd door de pensioenuitvoerder.
      • • 
        Een geleidelijke inkoop in het pensioenfonds: een aanvullende regeling met een risicovoller beleggingsbeleid dan het pensioenfonds en een geleidelijke inkoop in het fonds is een manier om het beleggingsrisico af te bouwen naarmate de pensioenleeftijd nadert.
      • • 
        Dekkingsgraad neutrale inkoop: het inkooptarief van het pensioenkapitaal in het pensioenfonds geschiedt op basis van de dekkingsgraad. Dit zorgt voor een voordeliger tarief bij een dekkingsgraad onder de 100% en een zwaarder tarief bij een dekkingsgraad boven de 100%.

    Naar aanleiding van de gevoerde gesprekken ben ik tot het oordeel gekomen dat een life-cycle beleggingsbeleid weliswaar de meest logische, maar niet de enige methode is om te voorkomen dat oudere deelnemers op of voorafgaand aan de pensioendatum worden blootgesteld aan teveel neerwaarts beleggingsrisico. De formulering in het ontwerpbesluit laat onvoldoende ruimte voor andere methoden.

    Ik ben voornemens in het besluit meer ruimte te bieden door het principe voorop te zetten dat de pensioenuitvoerder (pensioenfonds, pensioenverzekeraar of premiepensioeninstellingen) oudere deelnemers effectieve bescherming biedt tegen de gevolgen van het neerwaarts beleggingsrisico. Uitvoerders krijgen mogelijkheden voor een andere invulling van dit principe dan door middel van een life cycle, mits zij kunnen onderbouwen dat hiermee het neerwaartse risico vóór de pensioendatum afdoende wordt gedempt, zonder dat dit in het nadeel is van de overige deelnemers. DNB zal de effectiviteit van de bescherming toetsen en bezien of de invulling in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving.

    • 3. 
      Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 24 mei jl. heb ik u reeds geïnformeerd over mijn voornemen om de potentiële gevolgen voor het pensioenresultaat van een overstap van een uniforme beleggingsmix op een life cycle nader te laten onderzoeken. In de gevoerde gesprekken hebben uitvoerders een ruimer overgangsrecht bepleit voor de overstap van bepaalde «producten», respectievelijk beleggingsstrategieën op een life cycle. Voor specifieke regelingen is in het ontwerpbesluit al uitstel voorzien tot 1 januari 2018. Het onderzoek naar de potentiële gevolgen van de overstap op een life cycle voor de deelnemers kan naar verwachting dit najaar worden afgerond. Indien de uitkomsten van het onderzoek zouden aanwijzen dat die overstap negatieve gevolgen heeft, zal ik het overgangsrecht op dit punt aanpassen.
    • 4. 
      Het ontwerpbesluit bepaalt dat aan uitvoerders die na de invoering van de Wet verbeterde premieregeling uitsluitend een vast pensioen blijven aanbieden, tot 1 januari 2018 uitstel wordt geboden van de verplichting om het beleggingsrisico af te stemmen op een variabele pensioenuitkering (artikel 55, derde lid). In de gesprekken is bepleit eenzelfde uitstel te verlenen aan uitvoerders die (ook) een variabel pensioen gaan aanbieden. Uitvoerders voorzien ernstige uitvoeringstechnische problemen als zij bij het aanbieden van een variabel pensioen onmiddellijk de voorlopige voorkeur van alle deelnemers voor wie dat relevant is, moeten uitvragen en vervolgens het beleggingsrisico op die voorkeur moeten afstemmen. De problematiek die deze pensioenuitvoerders voorzien, zou ertoe kunnen leiden dat zij op korte termijn geen variabel pensioen aanbieden.

Deelnemers met een premieovereenkomst hebben er belang bij dat de uitvoerder de beleggingen zo snel mogelijk afstemt op zijn voorkeur voor een vast of een variabel pensioen. Daar staat tegenover dat deze deelnemers er ook belang bij hebben dat uitvoerders de mogelijkheid van een variabel pensioen snel gaan aanbieden. Nu het effect op het pensioen van iets meer beleggingsrisico over een korte periode bescheiden is, ben ik voornemens om tegemoet te komen aan het verzoek om ook aan pensioenuitvoerders die een variabel pensioen aanbieden, uitstel tot 1 januari 2018 te bieden van de verplichting om de voorkeur van de deelnemers uit te vragen en het beleggingsrisico op die voorkeur te baseren.

De besprekingen hadden geen betrekking op het wetsvoorstel verbeterde premieregeling als zodanig. Wel hebben de uitkomsten consequenties voor de uitwerking van de beleggingseisen in het besluit verbeterde premieregeling. Deze consequenties zullen worden verwerkt bij gelegenheid van het nader rapport. Het aldus aangepaste besluit zal tegelijkertijd met de Wet verbeterde premieregeling in werking treden.

In het gesprek met vertegenwoordigers van de Pensioenfederatie zijn ook de wettelijke eisen voor de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars aan de orde gesteld. De motie van senator Van Rooijen c.s. verzoekt de regering vóór 1 januari 2017 te realiseren dat pensioenfondsen in geval van vrijwillige pensioenregelingen een variabele uitkering kunnen aanbieden, waarbij de eis van een werkgeversbijdrage niet belemmerend werkt. In het gesprek is gewezen op mijn toezegging in de brief van 30 mei jl. om op korte termijn in overleg met het pensioenveld te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen door pensioenfondsen. Eerlijke concurrentieverhoudingen blijven hierbij het uitgangspunt.

Ik heb begrip voor de behoefte om de taakafbakeningseisen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het licht te houden. Met een heroverweging en eventuele herziening van de wettelijke taakafbakeningseisen is echter enige tijd gemoeid. Het wetsvoorstel verbeterde premieregeling dient primair het belang van de deelnemer. Voor de deelnemer met een premie- of kapitaalovereenkomst is van belang dat de keuzemogelijkheid tussen een vast en een variabel pensioen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is tot stand komt.

Voor de volledigheid wijs ik hierbij, naar aanleiding van de motie Rinnooy Kan c.s., op mijn voornemen om te verkennen of aan deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst van een pensioenfonds die de voorkeur geven aan een variabel pensioen, eenmalig een shoprecht kan worden verleend, waarbij de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling nadrukkelijk wordt betrokken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.