Verslag van een schriftelijk overleg inzake beantwoording nadere vragen betreffende de voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet 2014-2015 - Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. AN toegevoegd aan wetsvoorstel 32127 - Crisis- en herstelwet i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet); Verslag van een schriftelijk overleg inzake beantwoording nadere vragen betreffende de voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet 2014-2015 |
---|---|
Documentdatum | 12-05-2016 |
Publicatiedatum | 12-05-2016 |
Nummer | KST32127AN |
Kenmerk | 32127, nr. AN |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)
AN VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 mei 2016
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 29 maart 20162, waarin ingegaan wordt op vragen en opmerkingen inzake de voortgangsrapportage 2014-2015 betreffende de uitvoering van de Crisis- en herstelwet (Chw).
Naar aanleiding hiervan is op 22 april 2016 een brief gestuurd.
De Minister heeft op 10 mei 2016 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, De Boer
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Minister van Infrastructuur en Milieu
Den Haag, 22 april 2016
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 29 maart 20163, waarin ingegaan wordt op vragen en opmerkingen inzake de voortgangsrapportage 2014-2015 betreffende de uitvoering van de Crisis- en herstelwet (Chw).
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden op de vragen en opmerkingen over de voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet 2014-2015 en hebben nog een vraag. De fractieleden van GroenLinks danken u voor de beantwoording. Zij hebben nog enkele vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben aan u de volgende vraag gesteld.
«De leden van de PVV-fractie vragen welke wijzigingen zijn aangebracht in het Besluit omgevingsrecht, hoeveel projecten er tot stand zijn gekomen op basis van deze wijzigingen en wat de aard en status van deze projecten is. Daarbij vragen deze leden om specifiek aan te geven in hoeverre het gaat om projecten genoemd in artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht.»4
Over betreffende projecten antwoordt u als volgt.
«Aangezien deze wijzigingen niet onder het regime van de Chw vallen, heb ik in het kader van deze Voortgangsrapportage niet onderzocht bij hoeveel activiteiten gebruik is gemaakt van de bepalingen, die in de tiende tranche zijn toegevoegd aan het Besluit omgevingsrecht.»5
Dit brengt de leden van de PVV-fractie tot de volgende vraag: bent u bereid om de gevraagde gegevens nader te onderzoeken en de uitkomsten hiervan kenbaar te maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
In de beantwoording van vragen van de PVV-fractieleden schrijft u: «In het kader van de Chw en de bestrijding van de economische crisis moeten overheden gezamenlijk optrekken, in plaats van elkaar bij de rechter te bestrijden.»6 Daarom, zo schrijft u, is in art 1.4 van de Chw opgenomen dat decentrale overheden niet in beroep kunnen gaan tegen besluiten van het Rijk. U geeft aan dat de Chw wordt ingetrokken bij de Invoeringswet Omgevingswet, en dat in het kader van de behandeling van deze Invoeringswet de rechtsbescherming in samenhang zal worden besproken.
De leden van GroenLinks-fractie zijn van mening dat het samen optrekken van overheden onverlet laat dat in een bijzondere geval zwaarwegende redenen kunnen zijn voor een decentrale overheid om in beroep te gaan tegen een besluit van het Rijk. Zij noemen als voorbeeld het besluit van het Rijk tot verbreding van de A27 bij Utrecht, dat onder andere ten koste zou gaan van een deel van Amelisweerd. Zij zijn van mening dat bij dit type projecten een decentrale overheid in het uiterste geval de mogelijkheid moet hebben om in beroep te gaan bij de rechter. Deelt u deze opvatting en zult u bij de Invoeringswet Omgevingswet deze beroepsmogelijkheid voor de decentrale overheden regelen? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze zult u de rechtsbescherming in samenhang vormgeven in de Invoeringswet Omgevingswet? Welke overwegingen en criteria zijn hierbij leidend?
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 13 mei 2016.
De Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, Sent
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2016
Inleiding
De leden van de fracties van de PVV en GroenLinks van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening hebben nadere vragen voorgelegd inzake de voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet 2014-2015 die ik u bij brief van 18 januari 2016 heb toegezonden. Bij brief van 29 maart 2016 heb ik vragen van de fracties van de PVV, de PvdA en de SGP beantwoord. Hieronder beantwoord ik de gestelde nadere vragen. Ik houd daarbij de volgorde aan waarin de vragen zijn gesteld.
Algemeen
De leden van de fractie van de PVV refereren aan hun eerder gestelde vraag over de hoeveelheid projecten die tot stand zijn gekomen op basis van de wijzigingen die zijn doorgevoerd in artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier in het bijzonder om de wijziging waarmee aan het genoemde artikelonderdeel het gebruik van bouwwerken ten behoeve van de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen is toegevoegd (Staatsblad 2015, nr. 323). Met deze wijziging is geregeld dat een omgevingsvergunning voor een dergelijk van het bestemmingsplan afwijkend gebruik, niet langer met de uitgebreide voorbereidingsprocedure maar met de reguliere voorbereidingsprocedure kan worden voorbereid. Eerder heb ik al aangegeven dat deze wijziging niet onder het regime van de Crisis- en herstelwet (Chw) valt en dat er om die reden ook niet is onderzocht hoeveel er gebruik is gemaakt van de desbetreffende bepaling. De leden van de fractie van de PVV vragen nu of ik alsnog wil onderzoeken hoeveel er gebruik van het artikelonderdeel is gemaakt.
In antwoord hierop kan ik aangeven dat er landelijk geen gegevens bijgehouden worden over de vraag welke gemeenten, hoe vaak en met welk doel toepassing geven aan artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij Besluit omgevingsrecht. Dat maakt dat het gevraagde onderzoek zich over alle gemeenten in Nederland zou moeten uitstrekken. Dergelijk onderzoek is zeer arbeidsintensief en kostbaar. Daarbij kunnen de uitkomsten van zo’n onderzoek niet bijdragen aan het trekken van belangwekkende conclusies. Bedacht dient immers te worden dat het terugdraaien van de doorgevoerde wijziging in artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor, er niet toe zal leiden dat gemeenten geen omgevingsvergunningen meer zouden kunnen verlenen voor het desbetreffende gebruik voor de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. Het enige dat daarmee bereikt zou worden is dat dergelijke vergunningen weer met de uitgebreide procedure zouden moeten worden voorbereid. Gelet op het voorgaande ligt het verrichten van het gevraagde onderzoek niet in de rede.
Naar aanleiding van een antwoord op een eerdere vraag van de leden van de PVV-fractie over artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet (Chw), vragen de leden van de GroenLinks-fractie of bij de Invoeringswet een beroepsmogelijkheid zal worden geregeld voor de decentrale overheden tegen besluiten van het Rijk.
Zoals ik ook al eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie7 en op bovenbedoelde vraag van de leden van de PVV-fractie8, wordt in de Invoeringswet de rechtsbescherming tegen besluiten op grond van de Omgevingswet geregeld. Dit vergt een wijziging van de bijlagen 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader zal worden bezien of de huidige regeling van artikel 1.4 van de Chw - geen beroepsrecht voor decentrale overheden tegen Chw-besluiten van het Rijk - volledig komt te vervallen. Dit vergt overleg met de ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en met de bestuurlijke koepels. Op de uitkomsten van dat overleg wil ik nu niet vooruitlopen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar de overwegingen en criteria die bij deze keuze leidend zijn. In antwoord daarop kan ik aangeven dat bij die overwegingen de ervaringen met de huidige regeling van artikel 1.4 van de Chw een rol zullen spelen. Over die ervaringen is gerapporteerd in het tweede evaluatieonderzoek naar de werking van de procesrechtelijke bepalingen van de Crisis- en herstelwet.9
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Noot 1
Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), De Grave (VVD), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Sent (PvdA), (voorzitter), Vos (GL), Kops (PVV), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), (vicevoorzitter), Van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Meijer (SP), Pijlman (D66), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD) en Verheijen (PvdA).
Noot 2
Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2015/16, 32 127, AM).
Noot 3
Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2015/16, 32 127, AM).
Noot 4
Kamerstukken I 2015/16, 32 127, AM, p. 7.
Noot 5
Kamerstukken I 2015/16, 32 127, AM, p. 8.
Noot 6
Kamerstukken I 2015/16, 32 127, AM, p. 9.
Noot 7
Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 12, pag. 229.
Noot 8
Kamerstukken I 2015/16, 32 127, AM, pag. 9.
Noot 9
Een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, onder auspiciën van het Wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, door de Vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen en het Departement Publiekrecht, Encyclopedie en Rechtsgeschiedenis van de Universiteit van Tilburg (april 2014).