Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (tiende tranche) - Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 210 toegevoegd aan wetsvoorstel 32127 - Crisis- en herstelwet i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet); Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (tiende tranche) |
---|---|
Documentdatum | 09-02-2015 |
Publicatiedatum | 09-02-2015 |
Nummer | KST32127210 |
Kenmerk | 32127, nr. 210 |
Commissie(s) | Infrastructuur en Milieu (IenM) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)
Nr. 210 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 februari 2015
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 1 december 2014 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (tiende tranche) (Kamerstuk 32 127, nr. 204).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 januari 2015 aan de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 9 februari 2015 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Dekken
De adjunct-griffier van de commissie, Jansma
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
blz.
Inleiding
2
Algemeen
2
Kanaalzone Terneuzen
4
Rijnhaven-Costerweg Wageningen
4
Solarpark Eerbeek
5
Havengebied Moerdijk
5
Zuidas Flanken Amsterdam
7
De Scheg Amstelveen
7
Buitengebied Leudal
7
Bergwijkpark Diemen
7
Automotive Campus Helmond
7
Sloegebied Borsele-Vlissingen
7
Havenstraatterrein Amsterdam
8
Laan 1945 Beuningen
8
Wijziging artikel 7c
8
CHV-terrein Veghel
9
Cadzand-bad Sluis
9
Binnensingelgebied Enschede
9
Artikel II
9
Artikel III
9
Reparatie AMvB pChw
10
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (tiende tranche) (hierna: Ontwerpbesluit uitvoering tiende tranche Chw). Deze leden zijn voorstander van de Crisis- en herstelwet (Chw) omdat deze de uitvoering van ruimtelijke projecten op een zorgvuldige manier versnelt. Deze leden hebben met betrekking tot het voorliggende ontwerpbesluit nog een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van de bijlagen I en II bij de Chw en het Ontwerpbesluit uitvoering tiende tranche Chw.
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele opmerkingen en vragen waar ze de Minister verzoeken om op in te gaan.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het Ontwerpbesluit uitvoering tiende tranche Chw. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdD-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de toevoeging van nog meer projecten aan de Chw. Zij willen graag enkele vragen stellen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen of er projecten zijn aangemeld voor het Ontwerpbesluit uitvoering tiende tranche Chw die uiteindelijk niet in het ontwerpbesluit zijn opgenomen. Zo ja, om welke projecten gaat het en wat is de reden van het niet opnemen in dit ontwerpbesluit?
Voor de leden van de D66-fractie staat het voorop dat de Chw op correcte wijze wordt ingezet en dat deze wet niet onterecht gebruikt wordt met negatieve gevolgen voor mens, milieu en economie. Deze leden vragen of er met de voorgenomen plannen genoeg wordt gedaan om de impact op het milieu te minimaliseren en of in sommige gevallen de voordelen opwegen tegen de nadelen. De genoemde leden vragen aan de Minister in welke gevallen verwacht wordt dat normen wel overschreden zullen worden, waarom dit wordt toegestaan en wat hiervan de gevolgen zullen zijn. Daarom verzoeken deze leden om een overzicht per gebied waaruit blijkt of de normen al dan niet zullen worden overschreden met daarbij een toelichting over de situatie. Ook vragen deze leden wat de gevolgen zullen zijn voor betrokken partijen als de normen worden overschreden in projecten waar het voornemen is deze overschrijding niet plaats te laten vinden.
De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of bij de projecten waar het voornemen is de belasting op de Natura2000-gebieden binnen de vastgestelde grenzen te laten blijven, kan worden gegarandeerd dat dit zal worden gehandhaafd. Ook vragen deze leden hoe wordt gecommuniceerd naar betrokken partijen zoals omwonenden voor wat betreft de normen die gesteld worden en de mogelijke impact van de projecten. De genoemde leden vragen of er genoeg en helder inzicht wordt gegeven aan betrokken partijen voor wat betreft de handhaving van normen, mogelijke overschrijding van normen en of de overlast, zoals stank of geluidsoverlast, op de juiste wijze gemeten kan worden en inzichtelijk kan worden gemaakt. Deze leden vragen of alle informatie over de projecten die onder de Chw vallen of gaan vallen centraal beschikbaar is voor iedereen en of er heldere overzichten zijn (of komen) over de projecten en de voortgang daarvan. Deze leden ontvangen signalen dat bij projecten weerstand is tegen de plannen en dat omwonenden en andere betrokken partijen niet of te weinig betrokken worden bij die plannen en de voortgang. De genoemde leden vragen daarom of per project onderzocht is of er platformen zijn waar overheid, uitvoerenden, omwonenden en andere betrokken partijen bij elkaar komen, zoals bijvoorbeeld de Alderstafel fungeert als platform van overleg voor Schiphol en omgeving. Deze leden vragen of er overlegplatformen kunnen komen voor deze projecten en indien dit niet mogelijk is of er toegelicht kan worden waarom niet.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de verwachting is voor wat betreft de hoeveelheid tranches die in de toekomst nog gaan komen van de Chw. Ook vragen deze leden hoe de voorgaande projecten worden geëvalueerd en hoe de conclusies en ervaringen uit deze voorgaande projecten zullen worden meegenomen in mogelijke volgende tranches binnen de Chw en de uiteindelijke Omgevingswet. Deze leden constateren dat er bij veel projecten uitgegaan wordt van groei van economische ondernemingen en dat dit vaak geldt als de hoofdreden om een project uit te voeren. De genoemde leden vragen daarom of er rekening wordt gehouden met tegenvallende scenario’s, waarbij de groei tegenvalt of zelfs afneemt en de projecten niet de gewenste (economische) resultaten opleveren, en wat de gevolgen zullen zijn op economisch en financieel gebied.
De leden van de D66-fractie vragen waarom juist deze projecten onder de Chw moeten vallen. Zij verzoeken dat er per project wordt aangegeven waarom de genoemde plannen niet zonder de Chw kunnen worden uitgevoerd en of er kan worden aangegeven of de voordelen opwegen tegen de nadelen van het onderbrengen van de genoemde projecten onder deze wet en welke afwegingen hierbij worden gemaakt.
Na negen tranches van de Chw worden in de tiende tranche opnieuw «milieuontwikkelingsgebieden» toegevoegd, zo constateren de leden van de PvdD-fractie. Dit wekt bij deze leden de indruk dat de uitzondering de regel wordt en het huidige beschermingsniveau sluipenderwijs wordt verlaagd. Dit baart deze leden ernstig zorgen, zeker aangezien in veel gebieden de milieukwaliteit al tegen de milieunormen aan zit.
Deze leden hebben kennis genomen van het grote aantal aangewezen ontwikkelingsgebieden waarin afwijking van milieunormen is toegestaan. Deze leden krijgen signalen dat veel mensen de draad kwijtraken en niet meer weten op welke bescherming zij kunnen rekenen. Kan de Minister uiteenzetten in welke gebieden er na tien jaar nog aan de normen voldaan wordt? Hoe denkt de Minister dit te bereiken en te garanderen?
Deze leden zijn van mening dat het op dit moment zo is dat elk verzoek tot aanwijzing van een gebied als ontwikkelingsgebied door de Minister wordt gehonoreerd, en dat de oorspronkelijke doelen van de Chw daar niet eens meer een rol bij spelen. Deze leden vragen of de Minister overleg met gemeenten heeft over het aantonen dat de gewenste ruimtelijke ontwikkeling zonder aanwijzing als ontwikkelingsgebied niet te realiseren is.
Kanaalzone Terneuzen
De leden van de VVD-fractie lezen bij het project Kanaalzone Terneuzen dat de gemeente in principe niet van plan is om tijdelijke afwijking van milieunormen toe te staan. Dit impliceert dat er onder bepaalde omstandigheden wel van de milieunormen afgeweken kan worden. Deze leden vragen onder welke omstandigheden de gemeente wel kan besluiten tot afwijking van de milieunormen en of daar in het besluit zoals het nu voor ligt voldoende ruimte voor zou zijn.
De leden van de SP-fractie vragen waarin de aanvraag van dit gebied zich onderscheidt van de aanvraag als gedaan door het Havengebied Moerdijk, anders dan dat zij «in principe niet willen toestaan dat er wordt afgeweken van de milieunormen». Wat wordt hier bedoelt met «in principe»? Wat zijn de criteria indien hiervan wordt afgeweken? Wat maakt dit voornemen met het onder de werking van de Chw plaatsen meer mogelijk dan nu al kan?
De leden van de D66-fractie constateren in het geval van de Kanaalzone Terneuzen dat de gemeente «in principe» niet van plan is tijdelijke afwijking van milieunormen toe te staan. De genoemde leden vragen in welk geval er hier wel van afgeweken zou worden of dat er gegarandeerd kan worden dat er van deze milieunormen niet wordt afgeweken.
Rijnhaven-Costerweg Wageningen
Bij het Bedrijventerrein Rijnhaven-Oost wordt aangegeven dat de gemeente met een flexibel ruimtelijk plan de grondeigenaren wil bewegen om tot herontwikkeling van de gronden te komen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het ruimtelijk plan moet hier kaders bij bieden. Deze leden zijn benieuwd naar de verdere invulling van dit ruimtelijk plan en vragen om die reden graag een verdere toelichting op de beoogde kaders.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat deze tranche van de Chw zo inzet op het «omzeilen» van in Natura 2000 opgelegde wetgeving. Is het vinden van oplossingen voor negatieve gevolgen van de versterking van de ruimtelijk-economische structuur al niet reeds geregeld in bestaande wetgeving rond Natura2000? Graag ontvangen deze leden hier een uitgebreide toelichting op. Waaruit bestaat de tijdelijke ontheffing van de milieunormen? Op welke manier is in dit voorstel vastgelegd wanneer aan de invulling van de ontheffing moet zijn voldaan? Wie volgt en toetst dit? Welk bestuursorgaan doet dit en wordt dit afdwingbaar?
De leden van de D66-fractie vragen wat in het geval van Rijnhaven-Costerweg in de gemeente Wageningen de gevolgen zijn van de toename van de stikstofdepositie op de Natura2000-gebieden langs de Nederrijn. Zij vragen of er maatregelen worden getroffen om de toename van stikstofdepositie tegen te gaan of te compenseren. Hierbij vragen deze leden of de nadelen ten aanzien van de leefomgeving opwegen tegen de voordelen van de voorgenomen uitvoering van het project. Deze leden zouden hier graag een toelichting op krijgen.
Solarpark Eerbeek
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het experiment met innovatieve bovenafdichting van stortplaatsen bij het Solarpark Eerbeek. Zij lezen dat het folie 25 jaar moet blijven liggen om het experiment met de folie rendabel uit te voeren. Deze leden vragen of de kans bestaat dat binnen deze 25 jaar blijkt dat de opbrengst van het experiment groter is wanneer deze termijn van 25 jaar zou worden verlengd. Zo ja, kan deze termijn dan worden opgerekt?
De leden van de PvdA-fractie vinden dat vooral duurzame projecten onder de werking van de Chw moeten worden geschaard en zijn enthousiast over het experiment waarbij de voormalige stortplaats Doonweg in Eerbeek wordt
afgedekt met een nieuw soort folie die zonlicht omzet in elektriciteit. Toch vragen deze leden om in te gaan op de veiligheidsaspecten voor het milieu en de gezondheid van de nieuwe folie.
De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennis genomen van de aanpassing onder 1, waarmee met een pennenstreek wordt besloten dat bovenafdichting moet worden aangebracht op uiterlijk 31 december 2040. Dat is een besluit met een tijdbestek van 25 jaar. Bij nazien van het stortbesluit artikel 4, vierde lid, lijkt er sprake van een «naar voren halen» van een bovenafdichting met vijf jaar. Wat is de reden van deze - naar mening van deze leden - vreemde keuze? Naar mening van deze leden is hierbij geen sprake van een experiment. Of is hierbij sprake van «slechts» het mogelijk maken van een afdichting met zonnefolie? Kan in dat geval worden uitgelegd waarom gekozen wordt voor de «aanvliegroute» via de Chw, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is het in principe niet gewoon mogelijk te gaan voor bovenafdichting, waarbij gekozen wordt voor een «experimentele afdichting»? Kan meer onderbouwing gegeven worden waarom afdichten met zonnefolie naar verwachting meer zorg zal dragen voor het tegengaan dat water de gestorte afvalstoffen infiltreert? Blijven de andere artikelen van het Stortbesluit bodembescherming wel in werking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze leidt het experiment bij de producent van de folie tot circa 30 arbeidsplaatsen? Zijn die 30 arbeidsplaatsen voor de gehele periode van 25 jaar? Hoe kan op basis van en startend experiment gesproken worden over een potentieel van 10.000 stortplaatsen, wanneer het hele experiment 25 jaar duurt? Wat is de maatstaf die de Minister hanteert bij de uitstoot van CO2 bij deze stort terwijl deze geen bovenafdichting had? Hoe verhoud dit experiment zich met het project Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS)?
Havengebied Moerdijk
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of na het opheffen van de volledige vergunningprocedure op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dezelfde bescherming aan de natuur rondom het Havenschap Moerdijk wordt geboden als nu het geval is.
Deze leden vragen hoe de gemeente Wageningen de toename van de stikstofdepositie op de Natura2000-gebieden langs de Nederrijn definitief zal mitigeren, nadat de tijdelijke mogelijkheid om af te wijken van milieunormen is verstreken.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze u verwacht dat «het niet beschikken door de gemeente Moerdijk en de provincie Noord-Brabant over voldoende instrumenten om de bedrijfsontwikkeling zo te sturen dat een efficiënte verdeling van de milieugebruiksruimte zal ontstaan», wordt opgelost door het toevoegen van dit gebied aan de Chw. Deze leden zien graag meer uitleg over de incidentele instrumenten. Is het niet zo dat om een juridische koppeling aan te brengen tussen een geluidzonebeheerplan en het ruimtelijk plan, Moerdijk en haar omwonenden en of inwoners meer gebaat zijn bij het aannemen van ter zake kundige ambtenaren die een gedegen plan ontwikkelen. Dan kan dit plan vervolgens gedegen juridisch wordt getoetst door bijvoorbeeld de Raad van State. Deze leden vernemen graag wat deze keuze meer toevoegt anders dan de reeds bestaande juridische weging en gebruik van bijvoorbeeld «de bestuurlijke lus». Wat staat er aan in de weg om een wetswijziging voor te bereiden die een geluidzonebeheerplan juridische bindend maakt, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wat staat er aan in de weg dit voor te stellen binnen de contouren van de toekomstige Omgevingswet?
Is het niet zo dat een bestemmingsplan-plus nu reeds kan worden opgesteld met daarin de voorschriften en beperkingen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998? Waar blijft op dit moment de Natuurbeschermingswet 1998 in gebreke? Wat is de plaats van de commissie voor de m.e.r. in de passende beoordeling bij dit bestemmingsplan-plus? De ondernemers zouden bij dit bestemmingsplan-plus een «belangrijk procedureel voordeel» krijgen. Deze leden vragen waar dit belangrijke voordeel uit bestaat en ten koste van wie of wat dit gaat?
De leden van de D66-fractie vragen of in het geval van Havengebied Moerdijk de doelstellingen aansluiten bij de realiteit. De genoemde leden hebben signalen ontvangen dat in de beslissing om te investeren in juist dit gebied de alternatieven niet goed zijn afgewogen en dat de beslissing wellicht niet goed aansluit bij de vraag in de provincie en regio naar dit soort bestemmingen. Graag zouden de genoemde leden een toelichting ontvangen wat de motivatie is om specifiek in dit gebied te investeren en wat de afweging is geweest bij de keuze voor juist dit gebied en niet voor anderen. Deze leden vragen ook bij dit project of gegarandeerd kan worden dat de belasting op de Natura2000-gebieden met bijvoorbeeld stikstof binnen vastgestelde grenzen blijft.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat verdere uitbreiding van industrie in Moerdijk de leefbaarheid en natuur in de omgeving nog verder onder druk zet. Uit het toetsingsadvies op het milieueffectrapport blijkt dat door de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk schade aan de natuur niet uit te sluiten is, terwijl dat een harde juridische voorwaarde voor doorgang van de plannen is. Voor de bouw van Logistiek Park Moerdijk, een belangrijk onderdeel van de Havenstrategie 2030, zal 150 hectare agrarisch cultuurlandschap en krekenstelsel moeten worden verwoest. Dat terwijl er al jarenlang nog vele tientallen hectares braak liggen op het huidige haven- en industriegebied. Deze leden vragen hoe dit past in het geschetste uitgangspunt van een balans tussen economie, duurzaamheid en een veilige en leefbare omgeving. Ook vragen deze leden waarom de al geldende voorwaarden die worden gesteld aan een Natuurbeschermingswetvergunning niet toereikend zouden zijn om de omliggende natuur te beschermen. Met andere woorden, wat voegen de extra voorwaarden, voorschriften en beperkingen van het bestemmingsplan-plus toe in het kader van natuurbescherming? Is opname in de tiende tranche van de Chw hiervoor noodzakelijk?
Zuidas Flanken Amsterdam
De leden van de PvdA-fractie vinden het Zuidasdok in Amsterdam een project waarvan het goed is dat het in de Chw wordt opgenomen, omdat hiermee niet hoeft te worden gewacht met woningbouw tot 2014 als de geluidsoverlast is gemitigeerd door oplevering van het Zuidasdok. Deze leden vragen evenwel aan de Minister of het geen optie is om projecten pas na het nemen van een Tracébesluit, voorzien in 2016, op te nemen in de Chw, omdat daarmee met betrekking tot de zekerheid van het project een beslissende stap is genomen.
Buitengebied Leudal
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of het wel wenselijk is dat de gemeente Leudal de schaalvergroting van de intensieve veehouderij wil faciliteren door opname van het buitengebied van de gemeente in de Chw.
De leden van de SP-fractie vragen hoe zich het opnemen van dit gebied verhoudt tot de negende tranche waarin voorstellen zijn gedaan op het gebied van veehouderij. Op welke wijze wordt de gezondheidsfactor meegenomen bij de mogelijk te maken schaalvergroting? Wat zijn de beperkingen binnen dit experiment? Worden met dit experiment megastallen mogelijk gemaakt? Op welke wijze wordt het voorkomen van bijvoorbeeld Q-koorts of andere dierziekten gewogen binnen de voorstellen?
De Scheg Amstelveen
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of inzake project De Scheg in Amstelveen een gezond woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd in relatie tot de geluidsoverlast die de aanvliegroutes van Schiphol veroorzaken.
Bergwijkpark Diemen
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister nader in te gaan op de vraag hoe de gemeente Diemen bij het project Bergwijkpark de te hoge geluidbelasting, die onder de Chw tot 65dB bedraagt, voor het moment van ingebruikname van de woningen weg gaat nemen.
Automotive Campus Helmond
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister nader in te gaan op de beperkingen die er op de Automotive Campus in Helmond zijn door de ligging op een oude stortplaats en zijn benieuwd hoe de verplichting tot monitoring van de oude stortplaats wijzigt als dit project onder werking van de Chw wordt geplaatst.
Sloegebied Borsele-Vlissingen
Wat stelt u zich voor bij het voornemen om via het zonebeheersysteem voor geluid, de belasting van de omgeving niet te laten toenemen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is dit niet te breed gesteld?
Voor de leden van de D66-fractie staat de veiligheid in de leefomgeving voorop en in het geval van de plannen voor het Sloegebied Borsele-Vlissingen vragen zij of er genoeg rekening gehouden wordt met de aard van de bedrijvigheden in dit specifieke gebied. De genoemde leden constateren dat de ondernemingen in dit gebied grote risico’s met zich meebrengen en dat daarom veiligheid voorop moet staan. Daarom vragen deze leden de Minister of de veiligheid hier altijd voorop staat en dat veiligheids- en milieueisen ook na het onderbrengen onder de werking van de Chw voorop staan en gehandhaafd zullen worden. Verder vragen deze leden hoe de doelstelling van duurzame economische ontwikkeling concreet wordt vormgegeven.
Havenstraatterrein Amsterdam
Op welke wijze denkt de gemeente Amsterdam de milieuvergunningen aan te passen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wil de Minister overwegen het mogelijk maken van een basisschool uit dit plan te laten halen? Zo nee, waarom niet? Is bij dit project nagegaan wat de reden is om de Chw toe te staan voor dit project? Is het bij dit project zo dat de reden van aanmelding slechts gelegen is in de omstandigheid dat het een reeds jaren bestaande situatie betreft, waarbij door de gemeente onvoldoende gezocht is naar gedegen oplossingen? Deze leden vernemen graag hoe de Minister gaat voorkomen dat de Chw gebruikt gaat worden als onterecht wondermiddel voor falend gemeentebeleid.
Laan 1945 Beuningen
De leden van de SP-fractie vragen of de gemeente Beuningen destijds voldoende heeft nagedacht over de aanvraag om de Laan 1945 opgenomen te laten worden binnen de zesde tranche van de Chw, nu opnieuw een verdere aanvraag voor hetzelfde gebied in de tiende tranche van de Chw voorligt. Is de Minister kritisch genoeg bij het opnemen in de Chw, zo vragen deze leden.
Wat is de reden dat de gemeente Leudal iets dat nu blijkbaar is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), geregeld wil zien in een bestemmingsplan? Wat staat hieraan - op het gebied van milieu en welstand - nu eigenlijk in de weg? Wat zijn de beperkingen van deze APV? Wat is de onderliggende reden dat de Minister dit opneemt in de Chw?
Wijziging artikel 7c
De leden van de SP-fractie zien graag per gebied vermeld van welke onderdelen van de hier onderstaande wetten mag worden afgeweken. Naar mening van deze leden gaat dit onderdeel anders verworden tot een «Ruimtelijke Ordenings- niemandsland». Welke wetten op het gebied van Ruimtelijke Ordening worden nog wel in stand gehouden nu de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit buiten werking worden gesteld? Op welke wijze zal duurzaamheid worden geborgd, terwijl zoveel wetten buitenspel staan? Op welke wijze wordt willekeur voorkomen? Hoe en door wie kan worden ingegrepen indien dit experiment faalt? Wordt aangegeven wat aan invulling van de gebouwde omgeving pertinent niet is toegestaan? Wordt in het kader van duurzame energie alsnog mogelijk gemaakt dat (maatschappelijk) ongewenste vormen van energie in deze gebieden tot stand kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
CHV-terrein Veghel
De leden van de SP-fractie merken op dat de gemeente Veghel op hoogdravende ambities als «Veghels Buiten» al vele miljoenen af heeft moeten schrijven op het grondbedrijf. Is dit voorstel gecontroleerd op financiële haalbaarheid? Is het bekend dat een van de deelnemende partijen niet aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen? Is de Minister ook van mening dat het een taak van de rijksoverheid kan zijn om gemeenten te behoeden voor financieel onverantwoordelijk gedrag? Zo nee, waarom niet?
Cadzand-bad Sluis
Wat is de reden dat bebouwing in de primaire waterkeringen wordt toegestaan, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is het toevoegen van dit onderdeel voorgelegd aan het betreffende waterschap? Zo nee, waarom niet? Vallen de te bouwen voorzieningen binnendijks? Is de leegstand op het gebied van hotels, appartementen en recreatiewoningen getoetst? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Is het vigerende bestemmingsplan niet ouder dan die van 2006 en 2011? Wat is de reden om het «nee-tenzij-regime» los te laten? Is de Minister ook van mening dat het nee-tenzij regime destijds met redenen omkleed is opgesteld? Op welke wijze draagt het bij aan het bestrijden van de crisis? Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat door de nieuwe bebouwing druk komt te staan op de al bestaande toeristische voorzieningen? Zo nee, waarom niet? Is er een andere wijze om de «jaar-rond-bestemming» te realiseren, uitgaande van het bestaande aanbod? Is dit onderzocht? Zo ja, hoe?
Binnensingelgebied Enschede
De leden van de D66-fractie vragen of het onderbrengen van het Binnensingelgebied van de gemeente Enschede onder artikel 7c past binnen de doelstelling van de Chw. De genoemde leden staan in principe positief tegenover experimenten op diverse niveaus, mits er goed gemotiveerd kan worden waarom een specifiek gebied onder de werking van de Chw moet vallen en het niet zonder het plaatsen onder de Chw gerealiseerd zou kunnen worden. Graag zouden de genoemde leden een toelichting krijgen waarom, net als bij de andere projecten, juist dit gebied onder de werking van de Chw zou moeten vallen.
Artikel II
Ten aanzien van de Bijlage I over het peilbeheer van het IJsselmeer, Markermeer en randmeren vragen de leden van de SP-fractie of dit besluit buiten de tiende tranche van de Chw wordt gehouden totdat de Kamer heeft gesproken en besloten over de partiële herziening van het Nationaal Waterplan. Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze wordt mogelijk ingrijpen door de regionale waterbeheerders ter voorkoming van calamiteiten vastgelegd binnen dit voorstel? Wie is hierbij eindverantwoordelijk?
Artikel III
De leden van de SP-fractie vragen wat aan de huidige wet- en regelgeving ontbreekt om voldoende opvangcapaciteit voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers te realiseren. Wat wordt verstaan onder «planologisch strijdig gebruik»? Op welke wijze worden bewoners toch betrokken bij de totstandkoming van opvangcapaciteit? Hoe worden situaties als bij Rys en Oranje voorkomen, waar bewoners zich niet gehoord noch begrepen voelden? Bent u met de leden van de SP-fractie van mening dat het onder de Chw laten vallen van opvang, omstandigheden als in bijvoorbeeld Oranje niet gelegitimeerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Reparatie AMvB pChw
Graag ontvangen de leden van de SP-fractie meer informatie over de aanpassingen op dit onderdeel. De tekst van de motivatie is naar mening van deze leden onduidelijk en voor meerderlei uitleg vatbaar. Onduidelijk is bijvoorbeeld of bewoning in het belang van externe veiligheid nu wel of niet mogelijk wordt gemaakt.
II Reactie van de Minister
Hierbij doe ik u toekomen de beantwoording van de vragen van de fracties van de vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu naar aanleiding van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (tiende tranche).
Inleiding
Allereerst wil ik de fracties van de VVD, PvdA, SP, D66 en PvdD bedanken voor de belangstelling die zij hebben getoond voor het ontwerpbesluit tiende tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: ontwerpbesluit). Met dit ontwerpbesluit wordt ook een wijziging van het Besluit omgevingsrecht doorgevoerd. Deze fracties hebben verschillende vragen gesteld over de inhoud van het ontwerpbesluit, die ik hieronder graag beantwoord.
Algemeen
In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie of er voor de tiende tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw) projecten zijn aangemeld die uiteindelijk niet in het ontwerpbesluit zijn opgenomen, kan ik melden dat dit het geval is voor het project «Business Centre Treeport», dat door de gemeente Zundert is aangemeld. De gemeente Zundert bleek nog onvoldoende scherp te hebben van welke onderdelen van de Chw zij gebruik wilde maken. Bij brief van 7 november 2014 heeft de gemeente Zundert de aanmelding ingetrokken. Inmiddels wordt overlegd met de gemeente over de aanmelding van dit gebied voor de elfde tranche van de Chw. Alle overige aangemelde projecten zijn opgenomen.
De D66-fractie heeft naar aanleiding van het voorstel om zes nieuwe ontwikkelingsgebieden onder de werking van de Chw te brengen een aantal algemene vragen over handhaving van normen en de wijze van informeren en betrekken van belanghebbenden.
De Chw wordt niet gebruikt voor ontwikkelingen met negatieve gevolgen voor mens, milieu en economie op langere termijn. Met de ontwikkelingsgebieden mag voor een periode van maximaal tien jaar worden afgeweken van bepaalde normen. Op dit moment is nog niet per gebied te zeggen welke normen zullen worden overschreden, omdat de planvorming nog niet is afgerond. In de Voortgangsrapportages die uw Kamer jaarlijks ontvangt, wordt deze informatie gedeeld.
Ten aanzien van de vraag of kan worden gegarandeerd dat de belasting op de Natura 2000-gebieden binnen de vastgestelde grenzen blijft, geldt dat de Chw niets verandert aan de verplichting om binnen die grenzen te blijven. De verplichtingen voor Natura 2000 volgen uit Europese regelgeving. De Chw biedt niet de mogelijkheid om af te wijken van normstelling voortvloeiend uit Europese regels. Wel is het zo dat voor een ontwikkelingsgebied de ontwikkelingsruimte ten aanzien van stikstof kan worden verdeeld op planniveau (bestemmingsplan-plus) in plaats van op vergunningenniveau.
De leden vragen of er genoeg en helder inzicht wordt gegeven over de milieubelasting en de handhaving van normen. Het bestemmingsplan-plus dient de maatregelen te bevatten waarmee wordt geborgd dat binnen de termijn aan de normen wordt voldaan. Hiervoor is een analyse van de huidige en toekomstige milieubelasting noodzakelijk. Net als een regulier bestemmingsplan, wordt ook een bestemmingsplan-plus ter inzage gelegd. Voorts geldt voor ontwikkelingsgebieden dat het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad moet rapporteren over de voortgang. Het is aan het gemeentebestuur om in te schatten of en zo ja welke extra maatregelen gewenst zijn in het kader van het informeren en betrekken van belanghebbenden, bijvoorbeeld via platforms.
Ten aanzien van de vraag of er heldere overzichten over de projecten en hun voortgang centraal beschikbaar worden gesteld, geldt dat hierover jaarlijks een Voortgangsrapportage wordt uitgebracht. Deze wordt aan uw Kamer toegezonden.
Deze leden vragen voorts hoeveel tranches van de Chw ik nog verwacht in de toekomst. Sinds de inwerkingtreding van de wet zijn er twee tranches per jaar in procedure gebracht. Ik verwacht, gezien het aantal aanvragen voor de tiende en elfde tranche, dat ook de komende paar jaren behoefte bestaat aan nieuwe experimenten of deelname aan bestaande experimenten. Zolang die behoefte bestaat, ben ik bereid om onverkort uitvoering te blijven geven aan de Chw. Mogelijk droogt deze behoefte vanzelf op naarmate het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet dichterbij komt. Dit zal de toekomst uitwijzen.
Deze leden vragen vervolgens hoe de experimenten worden geëvalueerd en hoe de conclusies en ervaringen uit deze experimenten zullen worden meegenomen in mogelijke volgende tranches binnen de Chw en de uiteindelijke Omgevingswet. De Chw bevatte aanvankelijk een evaluatieverplichting voor elk van de innovatieve experimenten op basis van artikel 2.4 Chw. Dit «verslag over de doeltreffendheid» (artikel 2.4, vierde lid) is bij het permanent maken van de Chw in 2013 uit de wet geschrapt, omdat de looptijd van de meeste projecten en experimenten te lang is om een eindevaluatie daarvan mee te kunnen nemen bij de voorbereiding van de stelselherziening voor het omgevingsrecht1.
Ten gevolge hiervan hoeven geen afzonderlijke evaluaties van de innovatieve experimenten te worden uitgevoerd. Dit laat onverlet dat het verloop van al die experimenten door mij wel is en wordt gevolgd, mede met het oog op het concipiëren van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet en de onderliggende uitvoeringsregelgeving. Een aantal voorbeelden daarvan wordt genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Omgevingswet en de Nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot dit wetsvoorstel (Kamerstuk 33 962). Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
De gevolgen van de projecten op economisch en financieel gebied neem ik niet mee in de afweging om een project toe te voegen aan de Chw. De gemeente is hiervoor verantwoordelijk. Overigens bestrijd ik de stelling van de leden van de fractie van D66 als zou bij alle projecten worden uitgegaan van economische groei. De Chw is juist bedoeld om in de voortdurende economische crisis ontwikkelingen te stimuleren die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de crisis.
In de afweging om een project op te nemen in een tranche van de Chw staat de vraag centraal of dit project geholpen is met de versnellings- of experimenteer-mogelijkheden die de wet kan bieden. Bij de aanmelding van projecten wordt dit aangegeven en wordt de opportuniteit van die aanmeldingen getoetst. Projecten die zonder het Chw-regiem onder dezelfde voorwaarden en procedure volledig kunnen worden gerealiseerd, worden geweigerd. Het afwegen tussen de voor- en nadelen van aanmelding is een zaak van de initiatiefnemer. Eén van de overwegingen die daarbij een rol (zullen) spelen is de totstandkomingsduur van de volgende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
De leden van de fractie van de PvdD hebben de indruk dat met de aanwijzing van nieuwe ontwikkelingsgebieden de uitzondering regel wordt en het beschermingsniveau sluipenderwijs wordt verlaagd. Gezien het aantal ontwikkelingsgebieden op het totaal van bestemmingsplannen in Nederland ben ik het hier niet mee eens. Bovendien wordt het beschermingsniveau niet verlaagd, omdat na tien jaar weer aan de normen moet worden voldaan. De leden van de PvdD-fractie vragen of ik kan aangeven in welke gebieden er na tien jaar aan de normen wordt voldaan en hoe ik dat kan garanderen. De Chw verplicht alle gemeenten met een ontwikkelingsgebied om binnen tien jaar weer aan de normen te voldoen. De maatregelen die de gemeenten opneemt in het bestemmingsplan-plus dienen dit te garanderen.
Het feit dat het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad - en indien ik dat verzoek ook aan mij - rapporteert over de voortgang, biedt de basis om zo nodig op tijd in te kunnen grijpen. Indien toch blijkt dat na tien jaar om wat voor reden dan ook niet aan de milieukwaliteitsnormen wordt voldaan, dan dienen burgemeester en wethouders alsnog aan te geven hoe aan de norm kan worden voldaan. Ook kunnen door in- of omwonenden handhavingsverzoeken worden gedaan. Deze leden vragen verder of ik voorafgaand aan de aanmelding met gemeenten overleg over de vraag of de aanwijzing echt noodzakelijk is voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Het is inderdaad zo dat ik uitvoerig met de desbetreffende gemeente naar nut en noodzaak van de aanmelding kijk. In sommige gevallen gaat het er niet zozeer om dat de aanmelding nodig is om tot een gewenste ruimtelijke ontwikkeling te komen, maar maakt de aanmelding een versnelling mogelijk (bijvoorbeeld Zuidas Flanken Amsterdam) of wordt bijvoorbeeld een meer proactief beheer van de milieugebruiksruimte op planniveau mogelijk.
Kanaalzone Terneuzen
De leden van de VVD-fractie vragen onder welke omstandigheden van de milieunormen kan worden afgeweken en of daar in het besluit zoals het nu voorligt voldoende ruimte voor zou zijn. In het verlengde hiervan vragen de leden van de fracties van zowel de SP als D66 wat wordt bedoeld met de passage uit de toelichting op de AMvB dat de gemeente «in principe» niet van plan is om tijdelijke afwijking van milieunormen toe te staan. Aanwijzing als ontwikkelingsgebied onder de Chw biedt gemeenten extra instrumentarium en juridische mogelijkheden. Het feit dat de gemeente Terneuzen bij de aanmelding de intentie kenbaar maakt dat zij niet voornemens is van alle mogelijkheden van de Chw voor ontwikkelingsgebieden gebruik te maken, staat aan aanmelding niet in de weg. Indien blijkt dat de gemeente toch van bepaalde normen wil afwijken, dan is dat onder de Chw toegestaan, uiteraard onder de voorwaarden die de wet daarbij stelt. Daarbij moet dan in het bestemmingsplan-plus worden aangegeven hoe de gemeente ervoor gaat zorgen dat na uiterlijk tien jaar weer aan alle normen wordt voldaan.
De leden van de SP-fractie vragen voorts waarin de aanvraag van kanaalzone Terneuzen zich onderscheidt van die voor Moerdijk. De aanleiding voor de aanmelding van Moerdijk is gelegen in de wens om het geluidzonebeheerplan een bindende werking te geven en in de mogelijkheden die de Natuurbeschermingswet 1998 biedt aan ontwikkelingsgebieden. De aanleiding voor de aanmelding van de kanaalzone in Terneuzen is breder, namelijk het proactief op planniveau kunnen sturen op de milieuruimte.
Rijnhaven-Costerweg Wageningen
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie om een toelichting op de beoogde kaders voor het ruimtelijk plan merk ik op dat dit de verantwoordelijkheid is van de gemeente.
Allereerst wil ik in reactie op een vraag van de leden van de SP-fractie benadrukken dat de Chw geen mogelijkheden biedt om de regelgeving omtrent Natura 2000-gebieden te omzeilen. Aanwijzing als ontwikkelingsgebied biedt alleen de mogelijkheid voor een andere aanpak om aan die regelgeving te voldoen. De ontwikkelingsruimte ten aanzien van stikstof kan via het bestemmingsplan-plus voor dit gebied op planniveau in plaats van op vergunningenniveau worden verdeeld. Deze mogelijkheid kent de Natuurbeschermingswet 1998 niet. Verder is het voornemen van het Rijk en de provincies om de ontwikkelingsgebieden op de lijst met prioritaire projecten bij de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te plaatsen. Het ontwerp van deze regeling is bij uw Kamer voorgehangen (bijlage bij Kamerstuk 33 669, nr. I).
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de fracties van de PvdA en van D66 hoe de gemeente Wageningen de toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden langs de Nederrijn (definitief) zal mitigeren merk ik op dat dit mede afhankelijk is van de uitkomsten van de beraadslagingen over de voorgenomen PAS.
De leden van de SP-fractie vragen specifiek waar de tijdelijke ontheffing op milieunormen uit bestaat. In (artikel 2a van) het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is geregeld van welke milieunormen in een ontwikkelingsgebied kan worden afgeweken. De voorwaarde daarbij is dat in het bestemmingsplan-plus is aangegeven hoe op termijn weer aan die normen wordt voldaan. Voor de artikelen waarvan kan worden afgeweken verwijs ik naar het Staatsblad: Stb. 2013, 350.
Bij AMvB kan dit worden aangepast, mits het om wetten gaat die in artikel 2.3 van de Chw zijn benoemd en mits het niet om Europese regels gaat.
Op de vraag hoe wordt geborgd dat op tijd weer aan de normen wordt voldaan, verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de PvdD-fractie hierboven onder het kopje «Algemeen».
Bedrijventerrein Rijnhaven-Oost Alphen aan den Rijn
De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de beoogde kaders van het ruimtelijk plan die de grondeigenaren moeten bewegen om tot herontwikkeling van de gronden te komen. Deze vraag stond abusievelijk onder het kopje van het project Rijnhaven-Costerweg Wageningen. De vraag gaat inhoudelijk over het bedrijventerrein Rijnhaven-Oost in Alphen aan den Rijn.
De gemeente Alphen aan den Rijn wil graag experimenteren met het bestemmingsplan met bredere reikwijdte om zo het verpauperde havengebied Rijnhaven-Oost nieuw leven in te blazen. In de toekomst wil de gemeente dit terrein omvormen tot een dynamisch woonwerkgebied. Eén van de voordelen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte bij langdurige projecten als deze, is dat de termijn van het plan is opgerekt tot twintig jaar. Ook ziet de gemeente Alphen aan den Rijn voordelen in het opschuiven van de gedetailleerde onderzoeken en de vaststelling van een grondexploitatieplan tot het moment van vergunninguitgifte. Het bestemmingsplan met bredere reikwijdte maakt het voor de gemeente mogelijk om een lange termijnstrategie van een juridische grondslag te voorzien. Door het plan flexibel te houden wordt het aantrekkelijk om initiatieven te ontplooien in het gebied. De gemeente verwacht dat dit grondeigenaren op termijn zal aanzetten om ook een rol te spelen in de ontwikkelingen in het gebied. Uiteraard is de positie van de grondeigenaren niet in het geding: de kaders van het ruimtelijk plan moeten hierin voorzien op dezelfde wijze als een regulier plan. De gemeenten die deelnemen aan dit experiment krijgen intensieve begeleiding, maar de precieze invulling van het ruimtelijk plan is aan de gemeente zelf.
Solarpark Eerbeek
Voor het Solarpark Eerbeek wordt het mogelijk gemaakt om zonnefolie 25 jaar als tijdelijke bovenafdichting te gebruiken. Met de leden van de VVD- en PvdA-fracties ben ik enthousiast over dit duurzame experiment: de Chw is juist ook voor dergelijke experimenten bedoeld.
In antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie meld ik dat de termijn van 25 jaar te zijner tijd (als de wet- en regelgeving in die mogelijkheid voorziet) zal kunnen worden verlengd als blijkt dat de zonnefolie nog steeds rendabel is en het «dragermateriaal» (de water- en gasdichte folie waarop de zonnefolie is bevestigd) nog steeds van goede kwaliteit is. Binnen het tijdspad van het experiment wordt onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om een bovenafdichting met zonnefolie als gelijkwaardig te kwalificeren aan een bovenafdichting conform het Stortbesluit bodembescherming.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de veiligheidsaspecten voor milieu en gezondheid van de nieuwe folie. Het dragermateriaal wordt al toegepast in de bodem. Hierbij zijn geen nadelige effecten voor het milieu bekend. De zonnefolie is van het type dunne film silicium. Dit type bevat slechts een paar procent van de hoeveelheid silicium die in conventionele zonnepanelen wordt gebruikt. En de folie bevat verder geen zeldzame of giftige stoffen zoals bijvoorbeeld Indium of Cadmium zoals in sommige andere dunne-film-technologieën.
De leden van de SP-fractie stellen een aantal vragen over dit experiment. Artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit bodembescherming schrijft voor dat een bovenafdichting binnen een termijn van 30 jaar na het sluiten van een stortplaats moet zijn aangebracht. Zoals in de toelichting bij het ontwerpbesluit is vermeld eindigt deze termijn voor de stortplaats Doonweg in Eerbeek in 2025. Tot die tijd is een tijdelijke afdichting van de stortplaats nodig om het stort te stabiliseren. De zonnefolie is geschikt als tijdelijke afdichting. Maar een haalbare business case is voor zonnefolie pas mogelijk bij een gebruiksperiode van 25 jaar. Daarom wordt met de Chw voorzien in een periode tot 31 december 2040. Op die manier kan de stortplaats Doonweg gedurende een periode van 25 jaar tijdelijk worden afgedicht met zonnefolie. Daarna zal de definitieve afdichting conform het Stortbesluit bodembescherming alsnog plaats vinden.
Het aanbrengen en gebruiken van deze zonnefolie voor bovenafdichting wordt als experiment onder de Chw gebracht, omdat het Stortbesluit bodembescherming geen ruimte biedt voor een experimentele afdichting. De zonnefolie wordt toegepast in combinatie met een «dragermateriaal» (een water- en gasdichte folie waarop de zonnefolie is bevestigd). Met deze folie wordt het afval «ingepakt» en de infiltratie van water voorkomen. De andere artikelen van het Stortbesluit bodembescherming blijven onverkort van toepassing.
Met dit experiment ontstaan arbeidsplaatsen, doordat de uitvoering van dit project de realisatie van een medium-size productielijn in Nederland mogelijk maakt. Bij de geplande capaciteit van tien MWp/jaar kan deze productielijn dermate efficiënt opereren dat het product commercieel beschikbaar wordt. Door het unieke lichtgewicht flexibele karakter van het product, maakt het toepassingsgebieden mogelijk waar traditionele panelen geen oplossing bieden. Met de productie, verkoop en installatie van dit type producten zijn circa 30 extra arbeidsplaatsen gemoeid. Door samenwerkingsverbanden met specifieke, specialistische bedrijven worden zoals ook in dit geval, complete oplossingen aangeboden voor energieprojecten. Dit systeem met hoogwaardige specifieke kennis waarborgt de concurrentiepositie.
De termijn van 25 jaar is noodzakelijk om de investering in het zonnepark rendabel te maken. De meeste experimentele aspecten aan dit project vinden plaats in de eerste drie jaar. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan zaken als de installatiemethode en de mechanica van de grondfolie, maar ook aan de invloeden van de omgevingscondities op de opbrengst van de zonnefolie. De lange termijn weersinvloeden worden in gestandaardiseerde testen bestudeerd. De testresultaten van deze verouderingstesten tezamen met de realisatie van Solarpark Eerbeek geven voldoende basis voor uitrol van vergelijkbare zonneparken. In Europa komen minstens 10.000 ha aan stortplaatsen in aanmerking voor dit product, waarbij ervaring op een Nederlandse locatie, vanwege de - in vergelijking met veel landen in Europa - strenge eisen een belangrijke voorbeeld functie heeft.
Deze leden vragen voorts hoe dit experiment zich verhoudt met het project Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS) en welke maatstaf de Minister hanteert bij de uitstoot van CO2 op deze stortplek.
Vandaag de dag wordt er verantwoord en veilig gestort volgens de geldende wet- en regelgeving. Deze bevat geen normen voor de uitstoot van CO2. Wanneer er sprake is van uitstoot van stortgas, dan moet dit ter plekke worden afgevangen. Toch kan het nog beter en vooral duurzamer. Voor een aantal stortplaatsen is daarvoor het project Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS) opgestart, met als doel een verduurzaming van de stortplaats en het emissiepotentieel in de stortplaats gedurende de exploitatieperiode zoveel mogelijk te reduceren. Voor veel stortplaatsen is dit echter niet mogelijk en blijft een traditionele afdichting noodzakelijk. Periodieke vervanging maakt het lastig om de stortplaats een nieuwe (hoogwaardige) functie te geven. Doorontwikkeling van de afdichting met zonnefolie tot een gelijkwaardige bovenafdichting kan leiden tot een duurzame afwerking van de stortplaats in combinatie met een hoogwaardige nieuwe functie.
Havengebied Moerdijk
De leden van de PvdA-fractie vragen of na de aanwijzing als ontwikkelingsgebied hetzelfde beschermingsniveau aan de omliggende Natura 2000-gebieden wordt geboden als nu het geval is. Ik merk op dat de verplichtingen voor Natura 2000 volgen uit Europese regelgeving. De Chw biedt voor Europese verplichtingen geen tijdelijke ontheffing. Toename van de stikstofdepositie zal dus moeten passen binnen de regels en randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet 1998 waarin deze Europese regels zijn vertaald.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Chw gemeenten beter equipeert om op een efficiënte verdeling van de milieugebruiksruimte te sturen. Deze leden vragen wat deze keuze meer toevoegt anders dan de reeds bestaande juridische weging en het gebruik van de bestuurlijke lus. De reikwijdte van het bestemmingsplan-plus is breder dan een normaal bestemmingsplan en betreft ook milieu. Vanwege deze bredere reikwijdte kan het geluidszonebeheerplan aan het bestemmingsplan-plus worden gekoppeld en krijgt het geluidzonebeheerplan een juridisch bindende werking. Zonder die koppeling heeft het geluidszonebeheerplan geen bindende werking. Zoals de SP-fractie zelf voorstelt, wordt inderdaad bekeken of deze aanpak kan worden opgenomen in de stelselherziening van het omgevingsrecht.
Ten aanzien van de vragen van de leden van SP-fractie over de Natuurbeschermingswet 1998, merk ik het volgende op. In de wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof) is geregeld dat voor ontwikkelingsgebieden van de Chw de ontwikkelingsruimte ten aanzien van stikstof op planniveau kan worden verdeeld in plaats van op vergunningenniveau. Verder is het zo dat het voornemen bestaat om de ontwikkelingsgebieden op de lijst met prioritaire projecten bij de Regeling PAS te plaatsen. Het is dus beslist niet zo dat de aanwijzing plaatsvindt, omdat de Natuurbeschermingswet 1998 in gebreke zou blijven. De aanwijzing is alleen om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die de Natuurbeschermingswet 1998 voor ontwikkelingsgebieden biedt. Hiermee krijgen ondernemers eerder duidelijkheid over wat er wel en niet mogelijk is. Op het bestemmingsplan-plus voor een ontwikkelingsgebied zijn de bestuursrechtelijke bepalingen van de Chw van toepassing. Dat betekent ondermeer dat de rechter binnen zes maanden uitspraak moet doen en dat de verlichte m.e.r.-procedure van toepassing is voor de project-m.e.r. Er hoeft dan geen advies gevraagd te worden aan de Commissie voor de m.e.r. en het is dan niet verplicht om alternatieven op te stellen en op effecten te onderzoeken. Als toch alternatieven zijn onderzocht, dan moeten deze wel in het milieurapport worden opgenomen. Deze voordelen biedt de Chw (in samenhang met de Natuurbeschermingswet 1998), die mijns inziens niet ten koste van andere belanghebbenden gaat. Immers de Chw tornt niet aan de mogelijkheden voor inspraak en rechtsbescherming.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66-fractie of de doelstellingen aansluiten bij de realiteit en waarom juist in dit gebied wordt geïnvesteerd, geef ik het volgende mee. Voor het haven- en industriegebied is in juli 2014 de Havenstrategie Moerdijk 2030 vastgesteld door zowel de provincie Noord-Brabant als de gemeente Moerdijk als ook het Havenschap Moerdijk. Dit na een langdurig, uitgebreid en interactief proces met betrokkenheid van alle relevante stakeholders. Deze strategie geeft een visie op het haven- en industriegebied, nadrukkelijk in samenhang met zijn omgeving, tot 2030. Deze visie geldt als kader voor de plannen en investeringen die worden gedaan. Deze havenstrategie bevat naast de visie ook een uitvoeringsagenda om te komen van de huidige- naar de gewenste situatie.
De leden vragen ook of ten aanzien van Moerdijk gegarandeerd kan worden dat de belasting op de Natura 2000-gebieden met bijvoorbeeld stikstof binnen vastgestelde grenzen blijft. Zoals eerder aangegeven moet de belasting op de Natura 2000-gebieden binnen de vastgestelde grenzen blijven.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdD-fractie hoe de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk (hierna: LPM) past in het geschetste uitgangspunt van een balans tussen economie, duurzaamheid en een veilige en leefbare omgeving merk ik allereerst op dat het LPM niet in de tiende, maar in de negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is opgenomen. De ontwikkeling van het LPM is onderdeel van de bestuursovereenkomst «Moerdijk Meer Mogelijk», waarin het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk afspraken hebben gemaakt ter verbetering van de fysieke leefomgeving. De provincie signaleert dat in het inpassingsplan een aantal van de ambities voor de verbetering van de fysieke leefomgeving niet juridisch bindend kunnen worden vastgelegd. Die mogelijkheid ontbreekt omdat in formele zin de eisen over de fysieke leefomgeving geen ruimtelijke relevantie hebben in de zin van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Met de aanwijzing tot innovatief experiment krijgt de provincie toestemming om van dit artikel af te wijken. Daarmee kan de provincie in het inpassingsplan, met verbrede reikwijdte, wel verplichtende eisen opnemen. LPM en Havengebied Moerdijk betreffen overigens verschillende gebieden.
Verder vragen deze leden naar de meerwaarde van het bestemmingsplan-plus voor het Havengebied Moerdijk in het kader van natuurbescherming en de noodzaak om dit project op te nemen in de tiende tranche van het Besluit uitvoering Chw.
De reikwijdte van het bestemmingsplan-plus is breder dan een normaal bestemmingsplan en betreft ook milieu. Ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied kan tijdelijk, gedurende maximaal tien jaar, worden afgeweken van een aantal milieunormen. Door de flexibiliteit die hiermee ontstaat kan de gemeente de ontwikkeling van het gebied beter mogelijk maken. Ik wil benadrukken dat de Chw geen mogelijkheden biedt om de regelgeving omtrent Natura 2000 te omzeilen. Het beschermingsniveau van Natura 2000-gebieden op grond van de Europese regelgeving wordt niet losgelaten. Daarnaast moet na de periode van tien jaar aan alle geldende normen worden voldaan.
Zuidas Flanken Amsterdam
Het verheugt mij dat de PvdA-fractie de aanwijzing van Zuidas Flanken steunt. Deze leden vragen waarom niet met de aanwijzing wordt gewacht tot hierover een tracébesluit is genomen. Dat tracébesluit is voorzien in 2016. De ervaring leert dat de procedure voor de aanwijzing als ontwikkelingsgebied een jaar kan duren. Daarna kan de gemeente het bestemmingsplan-plus vaststellen. Door het gebied aan te wijzen als ontwikkelingsgebied kan de gemeente nu al een aanvang maken met het opstellen van het bestemmingsplan-plus. Dit bestemmingsplan kan dan kort na de inwerkingtreding van het tracébesluit in 2016 worden vastgesteld.
Het tracébesluit is veruit de belangrijkste maatregel waarmee in het bestemmingsplan-plus zal moeten worden aangetoond dat binnen tien jaar aan de normen wordt voldaan. Mocht het tracébesluit onverhoopt niet genomen worden, dan kan de gemeente niet borgen dat na tien jaar wordt voldaan aan de normen en kan zij de woningbouw planologisch niet mogelijk maken. Ik zie daarom geen aanleiding om te wachten tot het tracébesluit is genomen.
Buitengebied Leudal
Anders dan de leden van de fracties van PvdA en SP lijken te veronderstellen, heeft het experiment in de gemeente Leudal niets te maken met schaalvergroting van de intensieve veehouderij. Er wordt niet afgeweken van de geldende milieu en natuurbeschermingswet- en regelgeving. Opname in de tiende tranche brengt derhalve geen wijziging in de wettelijke en beleidsmatige regelingen rondom intensieve veehouderij. Het experiment maakt het mogelijk om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen voor het gehele grondgebied, waarbij flexibel kan worden omgegaan met functiewijziging en functiemenging bij vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende gronden. Dit experiment is niet gericht op schaalvergroting.
Deze leden vragen verder wat nu precies de beperkingen zijn van de APV voor de gemeente Leudal. Het is de bedoeling van de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte (c.q. van het toekomstige omgevingsplan) dat daarin ook andere dan alleen de ruimtelijke ordeningsregels geïntegreerd worden. De gemeente Leudal wil hiermee experimenteren.
De Scheg Amstelveen
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie inzake het toekomstige woon- en leefklimaat in woningbouwproject de Scheg in relatie tot de geluidsoverlast die de aanvliegroutes van Schiphol veroorzaken, merk ik allereerst op dat het project zowel buiten het bouwbeperkingengebied, zoals vastgelegd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, als buiten de 20-Ke contour ligt. Dit betekent dat het vliegtuiggeluid hier minder is dan in gebieden waarvoor wel bouwbeperkingen gelden.
De Scheg in Amstelveen is, als onderdeel van het Aldersakkoord Schiphol en Convenant Omgevingskwaliteit Schiphol middellange termijn (2008), aangewezen als voorbeeldproject voor het duurzaam realiseren van woningen in de nabijheid van een vliegroute. Conform de afspraken in dit convenant wordt bij de bouwplannen extra aandacht besteed aan de leefbaarheid, met het oog op het minimaliseren van de hinderbeleving. Het gaat hierbij om stedenbouwkundige en architectonische maatregelen, die momenteel worden uitgewerkt. Recent is project de Scheg ook als voorbeeldgebied opgenomen in de uitvoeringsagenda van het Rijksprogramma SMASH. Daarnaast is in het Convenant afgesproken dat vroegtijdige informatievoorziening door gemeente en provincie aan toekomstige bewoners van De Scheg van groot belang is voor het zoveel mogelijk kunnen beperken van de hinderbeleving.
Bergwijkpark Diemen
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de gemeente Diemen de hoge geluidbelasting voor het moment van ingebruikname van de woningen weg gaat nemen. Het gebied «Bergwijkpark» in de gemeente Diemen wordt fasegewijs getransformeerd. Op het moment dat de laatste woningen worden opgeleverd, zal op alle gevels aan de piekgeluidbelasting worden voldaan. Het idee is dat de gebouwen die het dichtst bij de geluidsbronnen staan als geluidsscherm voor de daarachter gesitueerde gebouwen fungeren. Als gevolg van de fasegewijze transformatie zullen de gebouwen die als afscherming moeten dienen op sommige plekken later worden gebouwd dan de af te schermen gebouwen, die daardoor tijdelijk een te hoge piekgeluidbelasting ondervinden. Om te voorkomen dat daardoor (tijdelijk) zware geluidmaatregelen aan de gevel moeten worden getroffen (dove gevel of geluidsschermen aan de gevel) krijgt de gemeente de mogelijkheid om voor ten hoogste tien jaar een hogere grenswaarde (maximaal 65 dB(A) voor piekgeluiden (LAmax) vast te stellen.
Aangaande de geluidbelasting op de gevels van de gebouwen die het dichtst bij de geluidsbronnen zijn gelegen merk ik op dat deze door middel van geluidsschermen aan de gevel wordt teruggebracht tot de piekgeluidgrenswaarde en waar dat niet goed mogelijk is er dove gevels zullen worden toegepast.
Automotive Campus Helmond
Aangaande de vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de beperkingen die er zijn door de ligging van Automotive Campus in Helmond op een oude stortplaats merk ik op dat er op deze locatie gewoon kan worden gebouwd. De beperking is dat er geen kelders kunnen worden gegraven, tenzij de grond die daarbij vrijkomt wordt afgevoerd naar een verbrandingsoven. Dergelijke activiteiten werken kostenverhogend. Ik verwacht daarom dat hier terughoudend mee zal worden omgegaan. Overigens hebben de gemeente Helmond en de provincie Noord-Brabant goede afspraken gemaakt over het eventuele afvoeren van vervuilde grond.
Dezelfde leden hebben vragen gesteld over de monitoring. Er is wettelijk vastgelegd dat oude stortplaatsen gemonitord moeten worden, zodat de kans op bodem- en grondwaterverontreiniging klein blijft. Het monitoren van de milieueffecten van de stortplaats is een goed voorbeeld van een aspect van de fysieke leefomgeving dat niet direct onder de noemer «goede ruimtelijke ordening» valt, maar wat wel zeer belangrijk is om zorgvuldig vast te leggen. Door een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen kan de gemeente maatregelen om zorg te dragen voor de voormalige stortplaats direct in het plan opnemen en dus integraal en voor elke burger bindend regelen. De eeuwigdurende zorgplicht en de eisen die worden gesteld aan het bouwen op een voormalige stortplaats en de verplichting tot monitoring blijven ongewijzigd van kracht. Het verbeterpunt is dat dit integraal wordt geregeld in het bestemmingsplan.
Sloegebied Borsele-Vlissingen
De leden van de SP-fractie vragen wat ik mij voorstel bij het voornemen van Borsele om via het zonebeheersysteem voor geluid de belasting van de omgeving niet te laten toenemen. Zoals ook eerder in reactie op vragen over Moerdijk is aangegeven, is de reikwijdte van het bestemmingsplan-plus breder dan een normaal bestemmingsplan. De reikwijdte omvat ook het aspect milieu. Vanwege deze bredere reikwijdte kan het geluidszonebeheerplan aan het bestemmingsplan-plus worden gekoppeld en krijgt het geluidszonebeheerplan een juridisch bindende werking en ook de maatregelen in dat plan om de geluidsruimte zo optimaal mogelijk te verdelen.
De leden van de D66-fractie vragen of er genoeg rekening wordt gehouden met de aard van de bedrijvigheden in dit gebied en of veiligheids- en milieueisen voorop blijven staan en gehandhaafd zullen worden. Artikel 2a van het Besluit uitvoering van de Crisis- en herstelwet geeft aan van welke wettelijke bepalingen kan worden afgeweken voor maximaal tien jaar, waarbij in het bestemmingsplan-plus moet worden geborgd dat na (maximaal) tien jaar weer aan die normen wordt voldaan. Bij de afwijkingsmogelijkheden van de Wet bodembescherming is expliciet bepaald dat de afwijking geen gevaar voor de gezondheid van mens of dier mag opleveren. De overige afwijkingsbepalingen hebben geen relatie met het aspect veiligheid. De afwijkingsbepalingen behorende bij dit experiment zien alleen op de aspecten bodem, geluid en natuur.
Havenstraatterrein Amsterdam
De leden van de SP-fractie stellen een aantal vragen over het ontwikkelingsgebied Havenstraatterrein in de gemeente Amsterdam.
In het bestemmingsplan-plus voor een ontwikkelingsgebied dient de gemeente maatregelen op te nemen om de milieugebruiksruimte te optimaliseren en in ieder geval te borgen dat binnen tien jaar aan de wettelijke normen wordt voldaan. Het biedt daarmee de mogelijkheid om bestaande rechten van bedrijven in te perken en/of de grondslag van de aanvraag milieuvergunning te verlaten.
Laan 1945 Beuningen
De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van dit project, dat eerder is aangemeld en gehonoreerd bij de zesde tranche of de aanmelding van dit project destijds wel voldoende is getoetst.
De gemeente Beuningen heeft het project «Laan 1945» in het najaar van 2012 aangemeld voor de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in het kader van het Platform 31-experiment met flexibele bestemmingsplannen. Het doel van dit experiment is om te onderzoeken waar en wanneer functies en regels los kunnen worden gelaten om zo meer en sneller ruimte te maken voor nieuwe ontwikkelingen en initiatieven, zowel in bestaande bouw als op braakliggende terreinen. In de praktijk blijken de mogelijkheden die dit experiment biedt voor een aantal van de deelnemende gemeenten te beperkt. Nadat eerder de gemeente Amsterdam voor het Cruquius-gebied heeft gevraagd om het experiment aan te passen, heeft de gemeente Beuningen in het kader van deze tranche gevraagd om te worden overgeheveld naar het experiment met de bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte. De gemeente is van mening dat dit experiment haar betere kansen biedt om de doelstellingen voor dit gebied te verwezenlijken. Anders dan de leden van de SP-fractie trek ik hieruit niet de conclusie dat de eerdere aanmelding niet goed doordacht was of dat de aanmelding niet kritisch genoeg is beoordeeld. Ik kan mij goed voorstellen dat een gemeente ervoor kiest om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te experimenteren met onderdelen van die wet.
Wijziging artikel 7c
Inzake de vraag van de leden van de SP-fractie in welke gebieden van welke regelgeving mag worden afgeweken, merk ik op dat in alle in artikel 7c genoemde gebieden van de in dit artikel genoemde onderdelen van de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit mag worden afgeweken. Dit betekent geenszins dat deze wetten in hun geheel buiten werking worden gesteld. De deelnemende gemeenten kunnen er, vooruitlopend op de inwerkintreding van de Omgevingswet, voor kiezen om te experimenteren met onderdelen van deze wet. Voorbeelden hiervan zijn het kunnen loslaten van de termijn van tien jaar waarop een bestemmingsplan moet worden herzien, het kunnen afstemmen van het detailniveau van de te verrichten onderzoeken op het detailniveau van het bestemmingsplan en het kunnen doorschuiven van het vaststellen van een exploitatieplan tot de omgevingsvergunning voor het bouwen. Ik wijs er in dit verband nadrukkelijk op dat het hier gaat om «kunnen»: de deelnemende gemeenten bepalen zelf van welke in artikel 7c genoemde bepalingen zij willen afwijken. In de praktijk zal dit betekenen dat de behoefte per gemeente verschilt.
De door deze leden uitgesproken zorg over een gebrek aan duurzaamheid en het gebruik van maatschappelijk ongewenste vormen van energie deel ik niet. Ik merk op dat er binnen het experiment geen ruimte is om van de in de genoemde wetten opgenomen «duurzaamheidsbepalingen» af te wijken.
CHV-terrein Veghel
De leden van de SP-fractie vragen naar de financiële haalbaarheid van deze ontwikkeling en of de rijksoverheid daarop controleert. De Chw stelt zich tot doel innovatieve en duurzame projecten te stimuleren door een oplossing te bieden bij knelpunten in de regelgeving en hiermee ontwikkelingen in gang te zetten. Het toetsen van de financiële haalbaarheid van het plan van de gemeente Veghel voor het CHV-terrein behoort tot de taken van de gemeente. Ik heb alle vertrouwen in het lokale bestuur om deugdelijke financiële afwegingen te maken.
Cadzand-bad Sluis
De leden van de SP-fractie vragen waarom bebouwing in de primaire waterkering wordt toegestaan en of hierover overleg is gevoerd met het betreffende waterschap. De gemeente wil via het bestemmingsplan de doorontwikkeling van een drietal hotels en de bouw van appartementen, recreatiewoningen en een badpaviljoen mogelijk maken. Voor de hotels geldt dat deze al in de primaire waterkering liggen. De overige voorzieningen zullen niet in de primaire waterkering worden gebouwd.
Bij het bouwen in de primaire waterkering geldt als strikte voorwaarde dat deze bebouwing geen belemmering mag opleveren voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament of voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering. Uit overleg met het waterschap de Scheldestromen en Rijkswaterstaat is gebleken dat de voorgestelde recreatieve bebouwing en de kustverdediging goed samen kunnen gaan. Zowel bij het «ja-mits»-regime als het «nee-tenzij»-regime is het uitgangspunt dat door de bouw geen belemmeringen ontstaan voor de waterveiligheid, zoals ook is opgenomen in artikel 2.3.4 van het Barro.
Deze leden vragen voorts of de te bouwen voorzieningen binnendijks zullen worden gerealiseerd. Ook vragen zij of en zo ja hoe de leegstand op het gebied van hotels, appartementen en recreatiewoningen is getoetst. De voorgestelde ontwikkelingen vinden grotendeels binnendijks (aan de landzijde van de waterkering) plaats. De waterkering bestaat hier deels uit een duinenrij, deels uit een overstoven dijk. De uit te breiden hotels bevinden zich in de duinenrij. Ik wijs er in dit verband op dat het beheersregime van de kustversterking op «zeewaarts versterken» is gebaseerd. De voorziene ontwikkelingen hebben hier geen negatieve invloed op.
De gemeente heeft een toetsing uitgevoerd op leegstand. De gemeente ziet dat Cadzand-Bad zich steeds meer ontwikkelt tot een jaarrondbestemming en dat daarmee de bezettingsgraad over het jaar heen verbetert. Verder ziet de gemeente dat de verkoop van appartementen en recreatiewoningen in onlangs gerealiseerde projecten voorspoedig verloopt. Gelet op deze ontwikkelingen ziet de gemeente geen risico op leegstand.
Anders dan de leden van de SP-fractie ben ik niet van mening dat het «nee- tenzij regime wordt losgelaten. De voorgenomen ontwikkelingen vinden binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Voor ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied geldt in het Barro een «ja-mits»-regime, hetgeen inhoudt dat ontwikkelingen mogelijk zijn, op voorwaarde dat deze geen negatieve invloed hebben op de primaire waterkerende functie. Cadzand-Bad beschikt echter niet over een actueel bestemmingsplan met daarin een «toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing», conform de definitie van stedelijk gebied in artikel 2.3.1 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om deze reden valt het voorstel voor de uitbouw van Cadzand-Bad thans onder de regeling voor bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied. Het hiervoor geldende «nee-tenzij-regime» levert (te) grote beperkingen op en maakt de voorgestelde bouw van de recreatieve voorzieningen onmogelijk. Dit probleem wordt opgelost door voor het project stedelijke ontwikkelingen Cadzand-bad in de gemeente Sluis te regelen dat in aanvulling op artikel 2.3.1, eerste lid, van het Barro onder «stedelijk gebied» mede wordt verstaan de in de Ontwikkelingsvisie Cadzand-Bad 2006 en de Schilvisie Cadzand-Bad 2011 aangewezen ruimte voor stedenbouwkundige ontwikkelingen. De voorwaarde dat door de bouw geen belemmeringen ontstaan voor de waterveiligheid, zoals opgenomen in artikel 2.3.4 van het Barro, blijft door deze regeling onverminderd van kracht.
Zoals in de nota van toelichting is aangegeven, draagt het experiment op verschillende manieren bij aan het bestrijden van de economische crisis. Recreatie en toerisme vormt de voornaamste economische pijler in de krimpregio West-Zeeuws-Vlaanderen. Daarbinnen is Cadzand-Bad een belangrijke locatie. Het is nodig om de bestaande voorzieningen op te waarderen en uit te bouwen, zodat deze blijven aansluiten bij de eisen van de bezoekers.
Binnensingelgebied Enschede
De leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op het onderbrengen van het Binnensingelgebied van de gemeente Enschede onder artikel 7c en de relatie met de doelstelling van de Chw.
Ik heb in de Voortgangsbrief Stelselherziening Omgevingsrecht (Kamerstuk 33 118, nr. 8) aangegeven dat het kabinet het van groot belang vindt om, als onderdeel van de stelselherziening omgevingsrecht, nu al te beginnen met de implementatie van een eenvoudig betere uitvoeringspraktijk. Daarom wordt, vooruitlopend op de invoering van de wet en regelgeving, ervaring opgedaan met het werken in de geest van de Omgevingswet. Ik wil gemeenten graag de kans geven om met onderdelen van het toekomstige omgevingsplan te experimenteren, zodat zij op basis van hun ervaringen (interne) processen en procedures kunnen aanpassen. Ik verwacht dat de overgang naar de stelselherziening onder de Omgevingswet daardoor soepeler zal verlopen. Daarbij bieden de ervaringen die de gemeenten bij de experimenten opdoen nuttige informatie bij het opstellen van de uitvoeringsregelgeving.
De gemeente Enschede heeft aangegeven de mogelijkheden van het experiment te willen gebruiken om de gewenste ontwikkeling van het Binnensingelgebied te realiseren. Hierbij wil de gemeente het accent leggen op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik via hergebruik en inpassing van bestaand vastgoed, de energievoorziening verduurzamen, aandacht houden voor sociale veiligheid en bescherming bieden aan gebiedsspecifieke omgevingswaarden.
Artikel II
In tegenstelling tot de leden van de SP-fractie ben ik niet van mening dat de aanwijzing van het flexibel peilbeheer IJsselmeer buiten de tiende tranche van de Chw moet worden gehouden. Door de aanwijzing van het flexibel peilbeheer IJsselmeer in bijlage I bij de Chw wordt alleen bepaald dat de bestuursrechtelijke versnellingen van de Chw van toepassing zijn. Met deze aanwijzing wordt derhalve geen aanvang gemaakt met de verwezenlijking van de beleidsbeslissing voor het IJsselmeergebied. Voor de verwezenlijking van deze beleidsbeslissing dient een nieuw Peilbesluit IJsselmeergebied te worden vastgesteld. De procedure tot vaststelling van dit nieuwe peilbesluit zal conform de wens van de Tweede Kamer plaatsvinden nadat de beraadslagingen over de tussentijdse wijziging van het NWP zijn afgerond.
De leden van de SP-fractie vragen verder op welke wijze een mogelijk ingrijpen door de regionale waterbeheerder ter voorkoming van calamiteiten is vastgelegd. Ook vragen zij wie hierbij eindverantwoordelijk is.
Om te komen tot een nieuw peilbeheer zijn twee projecten gestart. Het «peilbesluit» is het formeel vastleggen van wat het nieuwe besluit in gaat houden, op basis van de Deltabeslissing IJsselmeergebied. Het «operationaliseren flexibel peilbeheer» gaat over de vraag hoe het flexibel peilbeheer het beste in- en uitgevoerd kan worden in het IJsselmeergebied en betreft ook het voorkomen van calamiteiten. Iedere waterbeheerder blijft daarbij verantwoordelijk voor zijn eigen beheer en gezamenlijk worden er afspraken gemaakt over het samenspel tussen het hoofd- en regionale watersysteem.
Artikel III
De leden van de SP-fractie vragen wat aan de huidige wet- en regelgeving ontbreekt om voldoende opvangcapaciteit voor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers te realiseren en wat wordt verstaan onder «planologisch strijdig gebruik».
Het COA heeft gevraagd om via de Chw twee aanpassingen door te voeren in de mogelijkheden voor de omgevingsvergunning voor het realiseren van opvangcapaciteit.
Binnen de bestaande regeling van de Wabo kan de wijziging van het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de opvang van asielzoekers of andere groepen vreemdelingen alleen worden gerealiseerd via de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Door de toepassing van onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht te verbreden tot asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen wordt het mogelijk om een wijziging van het planologisch gebruik met de reguliere voorbereidingsprocedure te realiseren. Hiermee kan de proceduretijd voor de vergunning worden verkort van 26 tot 8 weken. Dit komt tegemoet aan de opvangcapaciteit die in een aantal gevallen op korte termijn moet worden gerealiseerd.
De tweede aanpassing betreft de artikelen 3.1 en 3.2 van het Besluit omgevingsrecht. Met deze aanpassing wordt, als er sprake is van een nationaal of provinciaal belang, het instrumentarium voor rijk en provincie uitgebreid met de omgevingsvergunning voor het opheffen van «planologisch strijdig gebruik» met de reguliere voorbereidingsprocedure. Met «planologisch strijdig gebruik» wordt bedoeld de omgevingsvergunningplichtige activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo).
In antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie over de betrokkenheid van bewoners bij de totstandkoming van opvangcapaciteit en de situaties die bij Rys en Oranje zijn ontstaan, merk ik op dat ook bij het toepassen van de omgevingsvergunning volgens de reguliere procedure sprake moet zijn van een «goede ruimtelijke ordening». Het te nemen besluit, of dat nu door gemeente, provincie of rijk wordt genomen, dient altijd te worden gemotiveerd. Indien het besluit wordt genomen door provincie of rijk wordt in de motivering ook aangegeven waarom er sprake is van een provinciaal of nationaal belang. Ik ga er vanuit dat bij de voorbereiding van de procedure overleg wordt gevoerd met direct betrokkenen, waaronder de omwonenden. Dit verandert niet wanneer de reguliere procedure wordt toegepast.
Reparatie AMvB-pChw
De leden van de SP-fractie hebben om nadere informatie gevraagd over de in het ontwerpbesluit opgenomen reparatie van de amvb-pChw. Het is deze leden op basis van de toelichting bij deze reparatie niet duidelijk wat de strekking daarvan is. Deze vraag heeft betrekking op de in artikel III, onderdeel B, onder 2, opgenomen wijziging van artikel 5, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: de bijlage). Dit artikellid wijst een aantal gebieden aan - nader omschreven in de onderdelen a tot en met c van dat artikellid - waarin vanwege het belang van de externe veiligheid het omgevingsvergunningvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk, bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, van de bijlage, niet van toepassing is. Achtergrond hiervan is, zoals vermeld in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit, dat bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebruikt voor het langdurig verblijf van personen, bijvoorbeeld als deel van een woning. Vanwege de aanwezige externe veiligheidsrisico’s in de in artikel 5, derde lid, bedoelde gebieden, is het onwenselijk dat daar woningen kunnen worden gebouwd. Een bestemmingsplan zal dat, vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening, in de regel dan ook niet toestaan. In het verlengde daarvan is het vanwege die externe veiligheidsrisico’s ook onwenselijk dat in de in artikel 5, derde lid, bedoelde gebieden in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunningvrij delen van woningen kunnen worden gebouwd. Dit ter toelichting op de nu al in artikel 5, derde lid, aanhef, opgenomen verwijzing naar artikel 2, onderdeel 3, van de bijlage.
Bij het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Chw en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2014, 333; hierna: pChw-amvb) is aan artikel 2 van de bijlage een nieuw onderdeel 22 toegevoegd. Op grond van dat onderdeel is het toegestaan in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunningvrij een bestaand bouwwerk bij een woning (geheel of gedeeltelijk) te gebruiken voor huisvesting in verband met mantelzorg. Dit betekent dat toepassing van dat onderdeel kan leiden tot het gebruik van een bestaand bouwwerk als woning. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen met betrekking tot externe veiligheid, moet ook worden voorkomen dat dit gebruik in de in artikel 5, derde lid, van de bijlage genoemde gebieden in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunningvrij plaatsvindt.
Om dit te bereiken, dient aan de aanhef van artikel 5, derde lid, een verwijzing naar artikel 2, onderdeel 22, van de bijlage te worden toegevoegd. Bij de pChw-amvb is dit abusievelijk niet gebeurd. De onderhavige wijziging voorziet daar alsnog in.
Noot 1
Kamerstuk 33 135; Stb. 2013, 144.