Verslag van een schriftelijk overleg inzake de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet forensische zorg - Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. L toegevoegd aan wetsvoorstel 32398 - Wet forensische zorg i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg); Verslag van een schriftelijk overleg inzake de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet forensische zorg |
---|---|
Documentdatum | 05-02-2015 |
Publicatiedatum | 05-02-2015 |
Nummer | KST32398L |
Kenmerk | 32398, nr. L |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
32 398 Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)
L VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 februari 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft in haar vergadering van 11 november jl. de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 6 november jl. besproken, waarin hij de Kamer op de hoogte stelt van de uitkomsten van de beraadslaging met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) inzake een aantal materiële punten die van de zijde van de Kamer zijn ingebracht in de eerste termijn van de nadien geschorste beraadslaging over het voorstel van wet forensische zorg (Wfz, 32398).
Naar aanleiding daarvan heeft zij de Staatssecretaris op 19 november 2014 een brief gestuurd.
De Staatssecretaris heeft op 4 februari 2015 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE
Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Den Haag, 19 november 2014
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft in haar vergadering van 11 november jl. uw brief d.d. 6 november jl. besproken, waarin u de Kamer op de hoogte stelt van de uitkomsten van uw beraadslaging met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) inzake een aantal materiële punten die van de zijde van de Kamer zijn ingebracht in de eerste termijn van de nadien geschorste beraadslaging over het voorstel van wet forensische zorg (Wfz, 32398).
U schrijft in uw brief dat de Minister van VWS en u onvoldoende aanleiding zien om de behandeling of de inwerkingtreding van de Wfz uit te stellen, waarbij u voorts aandacht vraagt voor de nadelen die met uitstel gepaard gaan. Naast onzekerheid voor het veld wijst u op «het principiële punt dat met (langdurig) uitstel vertraging optreedt in de (...) de verbetering van de continuïteit van zorg»2. Kunt u nader toelichten wat u hiermee bedoelt?
Ten aanzien van de mogelijke harmonisatie van de rechtsposities van personen die gedwongen zorg ontvangen geeft u aan dat hiermee «de nodige tijd»3 zal zijn gemoeid: op basis van het ZonMw-rapport over de thematische wetsevaluatie zal eerst bezien moeten worden of en zo ja, in hoeverre de wettelijke kaders daartoe aanpassing behoeven. Pas daarna kunnen de daarover gemaakte afspraken in een of meer conceptwetsvoorstellen worden uitgewerkt, die vervolgens nog het parlementaire proces moeten doorlopen. De commissie zou graag van u vernemen wat het beoogde tijdpad hiervoor is.
De commissie heeft een vergelijkbare vraag met betrekking tot het voorstel van wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz, 32399). Zoals u vermeldt in uw brief, is de Wvggz thans nog in behandeling bij de Tweede Kamer. De vaste commissie voor VWS aldaar heeft op 25 maart jl. nader verslag uitgebracht en wacht op beantwoording van de vragen. Kunt u aangeven wanneer de regering verwacht dat de behandeling in de Tweede Kamer is afgerond en de voorgenomen gezamenlijke behandeling met het aangehouden voorstel van wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (WZD, 31996) in deze Kamer een aanvang kan nemen?
Ten slotte verneemt de commissie graag hoe het voorstel van wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (33 816) zich verhoudt tot de Wfz, teneinde te bezien of een gezamenlijke behandeling wenselijk is, zoals deze vraag ook voorligt ten aanzien van de Wfz, de Wvggz en de WZD.
De commissie wenst graag binnen vier weken antwoord op de gestelde vragen te ontvangen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2015
Bij brief van 19 november jl. hebt U mij enkele vragen gesteld in vervolg op mijn brief van 6 november jl. naar aanleiding van de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet forensische zorg (Wfz, 32398). Mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), beantwoord ik deze vragen als volgt.
Allereerst hebt U mij gevraagd om het door ons benoemde nadeel bij het (verder) aanhouden van de Wfz dat «met (langdurig) uitstel vertraging optreedt in (...) de verbetering van de continuïteit van zorg» nader toe te lichten. Het verbeteren van de continuïteit van zorg is een onderwerp dat reeds geruime tijd op de agenda staat en voortdurend onze aandacht heeft. Wij hebben op dit terrein de afgelopen jaren dan ook inmiddels verschillende maatregelen getroffen. Het verbeteren van de continuïteit van zorg is een van de doelstellingen van de Wfz. In aanvulling op de reeds getroffen maatregelen die we in onze brief van 6 november 2014 hebben beschreven, bevat de Wfz een aantal bepalingen die de aansluiting van de forensische zorg op andere vormen van geestelijke gezondheidszorg verder verbeteren. Zo schrijft artikel 2.5 Wfz voor dat een zorgaanbieder zes weken voor afloop van de strafrechtelijke titel voorbereidende handelingen treft om aansluitende zorg te regelen als dat nodig is. In de huidige praktijk beziet een zorgaanbieder in voorkomende gevallen ook al of vervolgzorg noodzakelijk is, maar doordat deze inspanningsverplichting nu in de wet wordt opgenomen en aan een termijn wordt gebonden, wordt de noodzaak voor het treffen van voorbereidende handelingen onderstreept en wordt een extra inspanning van de zorgaanbieder gevergd. Het stellen van een termijn draagt er ook aan bij dat in die gevallen waarin dat nodig is, voldoende tijd beschikbaar is om een rechterlijke machtiging voor de verlening van gedwongen zorg voor te bereiden.
Naast deze verplichting bevat de Wfz ook een nieuwe bevoegdheid die bijdraagt aan de verbetering van de continuïteit van zorg. Met de inwerkingtreding van de Wfz kan de strafrechter met toepassing van artikel 2.3 voortaan zelf een rechterlijke machtiging afgeven op grond van de Wet bijzondere opnemingen in een psychiatrisch ziekenhuis (Wet bopz) of, in de toekomst, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Dat kan in elke fase van het strafrechtelijke traject én aansluitend aan de strafrechtelijke titel. Wanneer de zorgvraag en het vereiste beveiligingsniveau daartoe aanleiding geven, kan de rechter met toepassing van deze bevoegdheid besluiten de forensische titel niet te verlengen, maar deze te beëindigen onder de gelijktijdige afgifte van een zorgmachtiging. Zo voorziet artikel 2.3 expliciet in een grondslag voor de afgifte van een zorgmachtiging (gronden 5 en 6) voor de situatie waarin de rechter een maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) of de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verlengt. Een langdurige vertraging in de inwerkingtreding van de Wfz heeft tot gevolg dat de aanwending van deze bevoegdheid en de toepasselijkheid van voornoemde verplichting langdurige vertraging oplopen. Dat komt de continuïteit van zorg niet ten goede.
Daarnaast informeerde U naar het tijdpad van de mogelijke harmonisatie van de rechtsposities van personen die gedwongen zorg ontvangen en dat van de Wvggz, een wetsvoorstel dat momenteel aanhangig is in de Tweede Kamer. Wat betreft het (waar mogelijk) harmoniseren van rechtsposities, hebben de Minister van VWS en ik ZonMw opdracht gegeven voor een wetsthematische evaluatie. Het rapport van ZonMw heeft de Staatssecretaris van VWS u, mede namens mij, op 27 oktober 2014 toegezonden.
De aanbevelingen uit dit ZonMw-rapport leiden tot aanscherping van de wetteksten in de Wvggz en het wetsvoorstel Wet zorg en dwang (Wzd), die zullen worden opgenomen in een tweede nota van wijziging bij de Wvggz. Wij gaan ervan uit dat deze nota van wijziging na consultatie van het veld voor de zomer van 2015 ter advisering aan de Raad van State kan worden voorgelegd. Eind 2015 zullen wij dan de tweede nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Wvggz aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Het zal dus nog geruime tijd duren voordat het wetsvoorstel Wvggz ter bespreking voor kan worden gelegd aan de Eerste Kamer. Uw Kamer heeft eerder aangegeven de Wvggz en Wzd gezamenlijk te willen bespreken, hetgeen betekent dat inwerkingtreding van de Wzd tot die tijd niet mogelijk is, terwijl daar in de praktijk grote behoefte aan is, bijvoorbeeld vanwege het nu nog ontbrekende wettelijk kader voor onvrijwillige zorg thuis. De Staatssecretaris van VWS heeft eerder bij de behandeling van de Wet Langdurige Zorg daarom ook gepleit bij uw Kamer voor een spoedige separate bespreking van de Wzd. Het separaat bespreken van de Wzd staat een integrale bespreking in uw Kamer van de aansluiting tussen de verschillende wetten op het terrein van onvrijwillige zorg allerminst in de weg. Die bespreking zal immers kunnen plaatsvinden bij de behandeling van de Wvggz, waarin aanpassingen van deze wetten is meegenomen.
Op het moment van het toezenden van deze stukken zullen wij Uw Kamer en de Tweede Kamer ook de kabinetsreactie op het ZonMw-rapport doen toekomen.
In die kabinetsreactie zullen wij daarnaast ook in meer algemene zin ingaan op de vraag of, en zo ja in hoeverre, voor het overige aanpassing van de wettelijke kaders is aangewezen en de rechtsposities van personen die gedwongen zorg ontvangen - zowel jeugdigen als volwassenen - geharmoniseerd kunnen worden.
Ik benadruk in dit verband nog dat de harmonisatie van rechtsposities mijn aandacht heeft, ook zonder dat dit gekoppeld is aan (de voortgang van) de Wfz. Ik zal mij er dan ook voor inzetten dat op dit terrein voortgang wordt geboekt. Daarbij wijs ik erop dat de wetsvoorstellen inzake een mogelijke harmonisatie van rechtsposities voor volwassenen onder de noemer ‘tweede tranche forensische zorg’ reeds zijn opgenomen in het wetgevingsprogramma van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ook heb ik reeds een aantal zaken in gang gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van ZonMw, onder meer door in het kader van de evaluatie van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (Bvt), die komend jaar wordt uitgevoerd, nader onderzoek te laten verrichten naar het functioneren van de maandcommissaris, in relatie tot dat van de patiëntenvertrouwenspersoon onder de Wet bopz (en in de toekomst de Wvgzz). Op basis van die evaluatie zal ik beoordelen of ik gevolg kan geven aan de aanbeveling van ZonMw om de maandcommissaris te vervangen door de patiëntenvertrouwenspersoon.
Tot slot vraagt u mij om aan te geven hoe het voorstel van wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (wetsvoorstel langdurig toezicht, 33816) zich tot de Wfz verhoudt, teneinde te bezien of een gezamenlijke behandeling van dat wetsvoorstel en het onderhavige wenselijk is. De Wfz en het wetsvoorstel langdurig toezicht staan los van elkaar. Tussen die wetsvoorstellen bestaan wel enkele raakvlakken, maar die zijn naar mijn mening niet van zodanige aard of intensiteit dat deze tot een gezamenlijke behandeling zouden moeten leiden. Het eerste raakvlak betreft de verlening van forensische zorg. In de Wfz staat de verlening van forensische zorg centraal. De Wfz is in essentie een organisatiewet voor de verlening van forensische zorg, die het geheel omvat van bepalingen inzake de centrale inkoop, de bekostiging, de tariefstelling, de aanspraak en toewijzing op de benodigde zorg en enkele andere onderwerpen die met de besturing en de zorgcontinuïteit samenhangen. Wanneer een justitiabele op grond van het wetsvoorstel langdurig toezicht in aanmerking komt voor langdurig toezicht, dan kan dat toezicht (mede) bestaan uit de verlening van forensische zorg. Dit wetsvoorstel verruimt het toepassingsbereik van een beperkt aantal - reeds bestaande - forensische zorgtitels. Het gaat dan om de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging bij de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, die na negen jaar nog verder verlengd kan worden en om de vormen van forensische zorg die als (bijzondere) voorwaarde aan het langdurig toezicht kunnen worden verbonden. Dit zijn de verplichte opneming in een zorginstelling, de verplichte onder behandelingstelling en het begeleid wonen. Afgezet tegen het totaal van veertien specifiek benoemde voorwaarden die aan het langdurig toezicht kunnen worden verbonden, gaat het hier slechts om een beperkt deel van de (bijzondere) voorwaarden. De elf overige voorwaarden bestaan niet uit de verlening van forensische zorg. Dat zijn vrijheidsbeperkende voorwaarden als een meldplicht of een locatieverbod. De potentiële doelgroep die onder langdurig toezicht kan komen te staan, bestaat naast de terbeschikkinggestelden immers uit alle zeden- en zware geweldsdelinquenten. De aanwezigheid van een zorgvraag is dan ook geen vereiste voor het opleggen van langdurig toezicht.
Een ander raakvlak is gelegen in het probleem van de weigerende observandi.
In de Wfz is een regeling weigerende observandi opgenomen, die dit probleem beoogt aan te pakken. Het - onder strikte voorwaarden en waarborgen en als ultimum remedium - vorderen van eerdere medische gegevens over weigerende observandi teneinde deze te verstrekken aan de rapporteurs van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), draagt eraan bij dat de rapporteurs de aanwezigheid van een mogelijke geestesstoornis kunnen vaststellen en eerder tot een volledig advies kunnen komen. Met deze regeling willen wij voorkomen dat vanwege het weigeren van medewerking van de verdachte aan pro Justitia-onderzoek geen tbs-maatregel kan worden opgelegd. Voor het wetsvoorstel langdurig toezicht geldt niet zozeer dat dit het probleem van de weigerende observandi moet oplossen, maar dat de daarin geïntroduceerde zelfstandige toezichthoudende maatregel een vorm van (langdurig) toezicht na detentie kan bieden voor gevallen waarin als gevolg van een weigerende observandus geen tbs-maatregel kon worden opgelegd. Aan deze zelfstandige maatregel kunnen op de persoon toegesneden gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden worden verbonden, waaronder de verlening van forensische zorg. Van een volwaardig alternatief voor tbs is echter geen sprake. De regeling in de Wfz is er dus op gericht om het aantal gevallen van succesvol weigeren terug te dringen, terwijl het wetsvoorstel langdurig toezicht voor sommige ‘succesvolle weigeraars’ een alternatieve vorm van toezicht kan bieden.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Noot 1
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), De Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)
Noot 2
Kamerstukken I 2014-2015, 32 398, K, p. 6.
Noot 3
Kamerstukken I 2014-2015, 32 398, K, p. 5.