Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op maandag 15 april 2013, over Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (32528) en Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33293) - Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht - Hoofdinhoud
Dit verslag van een wetgevingsoverleg is onder nr. 13 toegevoegd aan wetsvoorstel 32528 - Verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht i en wetsvoorstel 33293 - Herschikken van de gronden voor asielverlening i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht; Verslag van een wetgevingsoverleg; Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 15 april 2013, over Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht |
---|---|
Documentdatum | 06-05-2013 |
Publicatiedatum | 17-04-2013 |
Nummer | KST3252813 |
Kenmerk | 32528, nr. 13 |
Commissie(s) | Veiligheid en Justitie (VJ) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
32 528
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht
Nr. 13
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Vastgesteld 3 mei 2013
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 15 april 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (Kamerstuk 32 528) en het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (Kamerstuk 33 293).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava
Voorzitter: Van Hijum Griffier: Nava
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Azmani, Bontes, Gesthuizen, Van Hijum, Maij, Schouw en Voortman,
en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie.
Aan de orde is de behandeling van:
– het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33 293);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (32 528).
De voorzitter: Ik heet iedereen welkom bij dit wetgevingsoverleg over een aantal wijzigingen in de Vreemdelingenwet 2000. Ik heet de staatssecretaris en zijn medewerkers welkom, evenals de mensen op de tribune. Wij beginnen met het onderdeel dat gaat over de herschikking van gronden voor asielverlening en gaan daarna verder met het onderdeel over verruiming van bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht. Dit eerste onderdeel duurt uiterlijk tot 14.00 uur. Als wij eerder klaar zijn, kunnen wij misschien eerder verdergaan met het volgende onderwerp.
De heer Bontes (PVV): Voorzitter. In het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, worden twee gronden om asiel te krijgen afgeschaft: de c-grond, klemmende redenen van humanistische aard, en de d-grond, categoriaal beschermingsbeleid. Mijn fractie is altijd tegen deze gronden geweest. Je zou dus denken dat het positief is dat deze worden afgeschaft, ware het niet dat in ieder geval de d-grond vanuit Europese richtlijnen weer terugkomt. Eigenlijk worden wij dus blij gemaakt met een dode mus. Deze grond verdwijnt, maar door de Europese ontwikkelingen komt er iets voor in de plaats wat wij niet willen: Europees asiel- en immigratiebeleid. Brussel dicteert verblijfsvergunningen op basis van generieke kenmerken, dus groep of regio, in plaats van individuele toetsing. Dat is de kant die Brussel op gaat. Wij willen dat niet. De hele Europese ontwikkeling op het gebied van asiel en immigratie baart ons zorgen. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU-recht krijgen een steeds grotere rol. Een voorbeeld: in 2001 werden er 80 vergunningen voor asiel verleend op basis van artikel 3 van het EVRM, in 2010 zijn dat er inmiddels 4.500 geworden. Je ziet de toenemende invloed van Europa.
Het standpunt van mijn fractie is bekend. Wij willen zo weinig mogelijk met de EU te maken hebben. Eruit! Totdat het zover is, pleiten wij in deze context voor een opt-out. Ik overweeg om in tweede termijn een motie in te dienen om de opt-out toch weer eens voor het daglicht te brengen, met name omdat de VVD-fractie dit in het verkiezingsprogramma had staan en hiervan een duidelijk punt maakte. Dit is dus een goede gelegenheid om die motie in te dienen, maar ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op de mogelijkheden van een opt-out.
Nareizende familieleden van asielgerechtigde vreemdelingen vinden wij een slecht idee. Dit zal leiden tot fraude en misbruik. Als voorbeeld noem ik de misstanden met Somaliërs. Nareizende figuren bleken helemaal geen familie te zijn. Het waren verre kennissen of dorpsgenoten die Nederland binnenkwamen onder de noemer van nareizend familielid. Dat is duidelijk bedrog. Dat is wat we absoluut niet willen. Kan de staatssecretaris garanderen dat fraude en misbruik in deze context keihard worden aangepakt? Kan hij ook een toelichting geven op de maatregelen die hij gaat nemen om dit te doen?
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik vraag me af wat werknemers en werkgevers zouden vinden van die opt-outregeling. Misschien zal het kabinet deze ook aan hen voorleggen, maar dat is natuurlijk niet aan de orde.
Het gaat vandaag om een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, is onderdeel van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures, een samenhangend pakket aan maatregelen die gelijktijdig in werking moeten treden. Je zou kunnen zeggen dat het eigenlijk nog de erfenis is van oud-minister Leers. In het debat dat wij afgelopen zomer voerden, was, kort gezegd, de kritiek dat dit pakket van maatregelen het aan de ene kant voor asielzoekers moeilijker maakt om aanvragen in te dienen, terwijl het aan de andere kant het probleem van de lange procedures niet oplost. Daarnaast was de kritiek dat de focus vooral op de vreemdelingen ligt en te weinig op de instituties, zoals de IND. Dat was ook de kritiek van mevrouw Dijksma en van de D66-fractie. Die kritiek staat nog steeds overeind. We hebben gevraagd of de staatssecretaris een en ander in een brief nog eens uiteen wilde zetten. Hoe zit het met dat pakket dat toen door Leers is ingediend en dat hier een aantal keren is besproken? Volgens mij heeft de staatssecretaris hierin een kleine staatsrechtelijke fout gemaakt. Hij schrijft namelijk dat een Kamermeerderheid voor was, maar dat ging om de oude Kamer, de vorige Kamer. Dat moet de staatssecretaris volgens mij dus niet meer schrijven in zijn brieven. Wat hij wel kan schrijven – dat staat er gelukkig ook – is dat deze regering het hele pakket in het regeerakkoord heeft overgenomen. Dat klopt wel en dat geeft duidelijkheid. Verwijzen naar een vorige Kamer is natuurlijk een staatsrechtelijk novum, alsof je daarmee je gelijk kunt halen en kunt zeggen dat ook in deze Kamer een meerderheid voor zal zijn. Je kunt alleen maar het regeerakkoord noemen. Recentelijk zijn de cijfers van de Vreemdelingenketen gepresenteerd. Een zeer zorgelijke ontwikkeling is dat wederom het aantal herhaalde aanvragen is gestegen. We hebben hierover schriftelijke vragen gesteld, maar misschien kan de staatssecretaris al wat meer zeggen over de oorzaken.
In het wetsvoorstel wordt een tweetal asielgronden geschrapt. De heer Bontes noemde het al. Daarnaast wordt er een grondslag gecreëerd voor het vorderen van leges en wordt de procedure vereenvoudigd voor nareizende gezinsleden. In het wetsvoorstel wordt geen verruiming van de vereisten voor gezinshereniging geregeld, wat noodzakelijk is met het oog op de internationale mensenrechtenverdragen. De staatssecretaris schrapt de nationale asielgronden, de toelating op grond van klemmende redenen van humanitaire aard en het categoriaal beschermingsbeleid uit de Vreemdelingenwet. De motivatie hiervoor is dat het Nederlands asielbeleid zo meer in lijn is met de internationale en de Europese asielgronden. De nationale asielgronden zijn door Europese en internationale ontwikkelingen overbodig geworden. Met het oog hierop kan mijn fractie zich natuurlijk wel iets voorstellen bij het afschaffen van deze gronden. Uiteindelijk streven wij ook naar een gezamenlijk asielbeleid. Het schrappen van die nationale gronden houdt echter wel degelijk een aanscherping in van het asielbeleid. Europa biedt op dit punt natuurlijk een bepaalde marge. Het kabinet gaat aan de onderkant van die marge zitten en niet aan de bovenkant. Wij hebben daar een probleem mee. Kan de staatssecretaris daarop reageren? Het tweede probleem dat wij ermee hebben, is dat het een beetje willekeurig overkomt. Waarom willen wij met deze maatregelen wel in Europees verband opgaan, maar met andere maatregelen juist weer niet? Kan de staatssecretaris een samenhangende visie geven op de vraag hoe Nederland stap voor stap zijn nationale asielbeleid congruent wil maken met de Europese afspraken? Kiest het Nederlandse kabinet dan stelselmatig voor de onderkant van de norm, de bovenkant van de norm of voor iets anders? Dat is namelijk totaal onduidelijk.
De heer Recourt heeft een amendement ingediend. Dat heb ik gesteund, waarmee we het daarmee samen hebben ingediend. Het amendement spreekt voor zich en op deze manier proberen wij het nareisbeleid weer in lijn te brengen met de internationale verdragen. Het voorstel schept ook een grondslag om leges te heffen over de vervanging van een aantal bestaande afspraken. Wat mij opvalt is dat de staatssecretaris vasthoudt aan het standpunt dat leges kostendekkend moeten zijn. Wij hebben met minister Leers uitvoerige correspondentie gevoerd over de onzinnigheid van dit uitgangspunt. Er kan immers nooit volledige kostendekkendheid gerealiseerd worden, omdat het altijd afhangt van de vraag welke kosten je meebrengt. Er zit echter een wat principiëler punt achter, namelijk dat de vervanging van een verblijfsdocument voor de vluchteling zo’n € 250 gaat kosten. Dit bedrag moet ook betaald worden bij verlies door diefstal en beroving, wat natuurlijk veel meer is dan de vervanging van een Nederlands identiteitsdocument of de vervanging van een EU-document. Dat kost namelijk € 40. Ik zeg het even over het hoofd van mevrouw Maij heen, het is niet anders, maar toen de heer Spekman hier woordvoerder was, heeft hij zich heel duidelijk over dit aspect uitgelaten. Verhoging van de kosten voor een vervangend document tot € 250 noemde hij exorbitant hoog en onaanvaardbaar. Waarom blijft de staatssecretaris hieraan vasthouden? Het is een beetje meten met twee maten.
Een andere reden waarom de staatssecretaris kiest voor legesheffing is om fraude en misbruik tegen te gaan. De IND zou hier naar mijn weten nog onderzoek naar doen. Ik heb het onderzoek niet gezien. Kan de staatssecretaris iets zeggen over de uitkomsten daarvan? Tot slot het hoofdpijndossier: INDiGO. Voor de uitvoerbaarheid en het conform de wet handelen, is INDiGO een cruciaal systeem. Het pakket Stroomlijning Toelatingsprocedures kan echter niet in werking treden zonder dat de daarbij behorende ICT-voorzieningen hierop zijn uitgerust. We hebben de afgelopen jaren begrepen dat het een buitengewoon omvangrijke operatie is. Gezien onze eerdere ervaringen met INDiGO en de geruchten die de ronde doen, lijkt het mij niet onrealistisch dat de planning van de staatssecretaris hierdoor in de war wordt gegooid. Kan de staatssecretaris zeggen wanneer INDiGO klaar is voor de wijzigingen die hij wil doorvoeren en kan hij toezeggen dat hij hier nader op in gaat bij de rapportage over INDiGO en per wetsvoorstel aangeeft wat de verwachte implementatietijd is?
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. De herschikking van de asielgronden bespreken we als eerste vanochtend. De herschikking maakt deel uit van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures dat de toelatingsprocedures moet verkorten. Het verbeteren en versnellen van procedures is al jaren aan de orde. De PvdA vindt het belangrijk dat mensen snel duidelijkheid krijgen over hun aanvraag tot asiel en niet te lang in onzekerheid hoeven te zitten. Bovendien komt er meer nadruk op de individuele toetsing en bescherming. Stroomlijning van toelatingsprocedures en herschikking van asielgronden betekent voor de PvdA overigens niet dat er een aanscherping is van het asielbeleid. In dit wetsvoorstel worden de toelatingsgronden voor asielzoekers herschikt. Hiermee wordt de Nederlandse toelatingsgrond meer in lijn gebracht met de Europese richtlijnen. Concreet betekent het onder andere dat het categoriaal beschermingsbeleid wordt afgeschaft en dat de restgrond vanwege klemmende redenen van humanitaire aard verdwijnt. Die vormen van bescherming worden grotendeels in de andere gronden ondergebracht. Het amendement van de fracties van PvdA en D66 waarover de heer Schouw al sprak en het subamendement van de VVD-fractie over nareizen van gezinsleden en vluchtelingen maken inmiddels deel uit van het wetsvoorstel herschikking. De PvdA steunt in grote lijnen het wetsvoorstel voor herschikking van de asielgronden. De herschikking zorgt onder meer voor het afschaffen van de d-grond, het categoriale beschermingsbeleid. De PvdA steunt deze afschaffing. Het is goed dat bij de beoordeling van de asielaanvraag zo veel mogelijk naar individuele aspecten wordt gekeken en dat die de doorslag geven.
De mogelijkheid om bepaalde minderheids- of risicogroepen sneller bescherming te geven blijft met het nieuwe beleid onveranderd. Alleen zeggen wij niet meer dat iedereen die uit een bepaald land komt, in beginsel een asielstatus krijgt. Dat is fraudegevoelig, kan een aanzuigende werking hebben en zorgen voor problemen als het categoriale beleid weer wordt beëindigd. Alle statussen moeten dan weer worden ingetrokken en opnieuw worden beoordeeld. Veel mensen die jarenlang een vergunning hebben gehad in Nederland, moeten dan alsnog beoordeeld worden en de vergunning wordt dan alsnog ingetrokken. Zo hebben wij het in het verleden gezien. Bijvoorbeeld ook voor geworteld geraakte kinderen is dit een probleem. Dat is onwenselijk.
Zoals ik al zei, blijft daarbij een alternatief voor de categoriale bescherming aanwezig in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Ook de voorgaande sprekers hebben dit al aangeroerd. Als er sprake is van uitzonderlijk en willekeurig geweld in een bepaald gebied, een oorlogsgebied bijvoorbeeld, kan het altijd nog worden toegepast. Wij hebben het recent gezien met Mogadishu en Somalië, dat voor een bepaalde periode een 15c-gebied was.
De PvdA heeft geen problemen met de herschikking als zodanig, maar heeft er wel moeite mee als die tot ongemotiveerde aanscherping kan leiden. Wij willen iets meer toelichting van de staatssecretaris hebben op delen van de wet waarbij het lijkt dat er aanscherping kan komen. Dat is specifiek het geval bij het traumatabeleid, dat onder de oude c-grond valt en nu verdwijnt maar niet onder andere gronden terecht lijkt te komen. Het kabinet verwacht dat de afschaffing van het traumatabeleid slechts voor een beperkte groep vreemdelingen effect zal hebben. Kan de staatssecretaris nog eens aangeven hoe groot deze groep is, op welke mensen dit van toepassing is, tot welke groep deze mensen behoren en of zij dan toch individuele bescherming kunnen krijgen? Komen zij onder bijvoorbeeld een buitenschuldcriterium te vallen? Of kunnen zij misschien op medische gronden een vergunning krijgen, zoals in de brief genoemd is? De PvdA hoopt dat de staatssecretaris dit kan uitleggen en erin kan voorzien dat deze kennelijk beperkte groep van traumataslachtoffers toch onder een andere grond gebracht kan worden of dat omstandigheden van ernstige trauma’s op een andere wijze meegewogen kunnen worden in de toelatingsbeslissing.
Dan kom ik op de herhaalde aanvragen. Ook mijn collega van D66 sprak er al over. Vorige week waren de cijfers hierover in het nieuws. Het is zorgelijk om te moeten constateren dat er een toename van herhaalde aanvragen is. Het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures probeert immers doorprocederen juist te voorkomen en procedures te versnellen. De cijfers laten vooralsnog het tegenovergestelde zien. Wat is het oordeel van de staatssecretaris hierover? Welke oorzaak denkt hij dat dit heeft?
Tot slot wijs ik net als collega Schouw op het amendement dat de PvdA en D66 hebben ingediend. Al langere tijd snappen wij niet waarom de nareis van gezinsleden van vluchtelingen niet mogelijk zou zijn, als de gezinsband toevallig in een derde land is ontstaan of als het gezinslid toevallig een andere nationaliteit heeft. Met het amendement van de PvdA wordt geregeld dat het nareisbeleid ook geldt als de gezinsband is gevormd in een derde land en dat de nationaliteitseis wordt geschrapt. Dit, omdat vluchtelingen soms lang onderweg zijn of lang in een kamp buiten het land van herkomst hebben geleefd. Ja, soms worden daar gezinnen gesticht. Het is redelijk dat het gezin dat zij in zo’n periode hebben gevormd ook erkend wordt als een gezin. Wij hebben, ook na het advies van onder andere de Raad van State, de kans gegrepen om te proberen dit bij wet te wijzigen.
Samenvattend, de PvdA steunt in grote lijnen het wetsvoorstel om asielgronden meer in overeenstemming te brengen met Europese richtlijnen en via het amendement op de nareis zal de eis tot aantonen van gezinsband meer in overeenstemming komen met de realiteit ervan. Daarnaast heb ik nog enkele vragen gesteld over het traumatabeleid. Ik hoop dat de staatssecretaris die kan beantwoorden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De Partij van de Arbeid was in het verleden ook kritisch op de driemaandengrens. Er zijn bijvoorbeeld organisaties die voorstellen om dit om te zetten in een redelijke termijn. Ik hoor graag van de PvdA wat zij daarvan vindt.
Daarnaast zou ik het prijs stellen als mevrouw Maij nog even wil ingaan op het voorstel om de leges voor vreemdelingen die een nieuw ID aanvragen, te verhogen naar € 250.
Mevrouw Maij (PvdA): Wat betreft de driemaandentermijn vraag ik de staatssecretaris of hij kan aangeven hoeveel mensen buiten de driemaan-dentermijn komen te vallen. Gaat het om een groot deel van de aanvragers of maar om een heel klein deel? Heeft hij als antwoord op de vraag van mevrouw Voortman wellicht ook een lijn om het deel dat erbuiten valt te kunnen helpen?
Ik heb begrepen dat wij nog een algemene brief krijgen over de leges. De Wet modern migratiebeleid gaat deze zomer eindelijk in. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris ons voor die tijd nog een overzicht zal geven van alle leges. Graag wil ik er op dat moment op ingaan wat de leges zullen worden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De PvdA was in het verleden ook kritisch over de driemaandengrens. Er zijn organisaties die voorstellen om dat om te zetten naar een redelijke termijn. Ik zou graag van mevrouw Maij willen horen wat de PvdA daarvan vindt. Daarnaast zou ik het op prijs stellen als mevrouw Maij ook nog even wil ingaan op het voorstel om de leges voor vreemdelingen die een nieuw ID aanvragen te verhogen naar € 250.
Mevrouw Maij (PvdA): Wat betreft de driemaandentermijn zou ik de staatssecretaris willen vragen of hij kan aangeven hoe veel mensen buiten die driemaandentermijn komen te vallen. Gaat het om een groot deel van de aanvragers of om maar een heel klein deel? Heeft hij daar wellicht een lijn voor om dat deel dat erbuiten valt te kunnen helpen, ook als antwoord op de vraag van mevrouw Voortman? Ik heb overigens begrepen dat wij nog een brief over de leges krijgen. De Wet modern migratiebeleid gaat deze zomer eindelijk in en ik heb begrepen dat de staatssecretaris ons voor die tijd nog een overzicht zal geven van alle leges. Graag wil ik op dat moment ingaan op de vraag wat de hoogte van die leges zullen worden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik begrijp uit de vraag aan de staatssecretaris dat ook de PvdA van mening is dat er een regeling moet komen voor die mensen voor wie de driemaandentermijn niet lang genoeg is, zodat zij wel geholpen worden. Wat betreft de leges zou ik toch van de PvdA verwachten dat zij daar een standpunt over heeft. Als mevrouw Maij of ik een nieuw ID aanvragen, kost dat € 30 of € 40. Waarom zou dat voor een vreemdeling € 250 moeten kosten?
Mevrouw Maij (PvdA): Nogmaals, het laatste zou ik graag in het geheel van de leges willen bezien. Ik vraag de staatssecretaris of hij daar daadwerkelijk op wil ingaan en wij een overzicht van al die leges kunnen zien, voordat de Wet modern migratiebeleid in werking treedt, zodat wij ze ook goed in verhouding tot elkaar kunnen zien. Wat betreft de eerste vraag zou ik heel graag willen weten om welk percentage het gaat. Als zij buiten hun schuld net buiten de driemaandentermijn vallen, zou ik graag willen weten wat de staatssecretaris daaraan doet.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dit roept bij mij wel een vraag op. Mevrouw Maij schuift beide vragen eigenlijk door en mevrouw Voortman krijgt geen antwoord. Meent mevrouw Maij dat er gronden zijn om het op drie maanden te stellen en kan zij zich in die gronden vinden?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb een antwoord gegeven. Misschien is het antwoord niet tot tevredenheid van mevrouw Gesthuizen, maar het is een antwoord. Dat is een oordeel. Ik heb begrepen dat de meeste mensen, wel 95% tot 98%, ook in staat zijn om binnen deze termijn van drie maanden de aanvraag te doen. Ik denk dat de driemaandentermijn in principe geen onredelijke termijn is. Als mensen erbuiten vallen, moeten we wel kijken naar de reden waarom zij erbuiten vallen en naar de vraag of wij een oplossing daarvoor willen of moeten kunnen vinden. Dat was mijn vraag aan de staatssecretaris naar aanleiding van de vraag van mevrouw Voortman.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dan is dus de enige reden dat we die termijn op drie maanden of op een mogelijk ander aantal maanden of weken zouden stellen, dat dit de enige periode is waarin het voor iedereen werkt. Dan is er niet een soort uitsluitingsgrond mee bedacht. Ik neem aan dat dit de manier is waarop de PvdA erin zit, namelijk dat het er puur om gaat om de termijn vast te stellen omdat je een richtlijn bij procedures wilt hebben, maar dat het niet iets kan worden wat mensen wordt tegengeworpen wanneer zij daar niet aan kunnen voldoen.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb heel duidelijk gezegd wat ik heb gezegd. Ik wil best in herhaling vallen, maar mijn samenvatting was de mijne en die van mevrouw Gesthuizen de hare.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Met dit wetsvoorstel ziet de VVD een gekoesterde wensen uitkomen, want hiermee wordt een belangrijke invulling gegeven aan het programma stroomlijnen van toelatingsprocedures. Niet langer spelen nationale gronden voor toelating een rol bij de beoordeling van asielprocedures, maar volstaan we met het toetsen aan Europese en internationaal verdragsrechtelijke verplichtingen. De tijden waarin grote stromen asielzoekers naar Nederland kwamen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning alleen door het aantonen dat zij uit een bepaald land of een deel van een land afkomstig zijn dan wel tot een bepaalde bevolkingsgroep behoorde, wat natuurlijk het risico met zich meebracht van fraude en misbruik, zijn hiermee definitief voorbij.
Daarnaast ziet het wetsvoorstel erop dat gezinsleden die binnen drie maanden nareizen sneller duidelijkheid krijgen omtrent hun perspectief op verblijf in Nederland. De amendementen dragen hieraan verder bij. Hiermee wordt onnodige stapeling van procedures voorkomen, wanneer je in een asielprocedure weer moet verwijzen naar een reguliere procedure in het kader van toelating op basis van gezinshereniging. Ook wordt eindelijk een grondslag gelegd in de Vreemdelingenwet om leges te heffen bij vervanging van verblijfsdocumenten, onder andere in verband met vermissing. Dat had natuurlijk al veel langer geleden moeten gebeuren.
De VVD kan dit wetsvoorstel inclusief de amendementen dan ook omarmen. Wel heeft zij nog een aantal vragen.
Een belangrijk ander onderdeel van het stroomlijnen van procedures is het mogelijk maken van het mee toetsen van humanitaire reguliere toelatingsgronden bij de behandeling van asielaanvragen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is wat de huidige stand van zaken daarvan is. In hoeverre wordt door het gebruik van bijvoorbeeld artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit – de tijdelijke humanitaire gronden voor regulier verblijf – bij de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid niet alsnog een ruim vangnet gecreëerd?
Daarnaast zou ik van de staatssecretaris willen weten hoe hij de systematiek voor nareizigers als gevolg van de ambtshalve verlening van de verblijfsvergunning beoordeelt, ook in het kader van het frauderisico. Wat is zijn algemene inzet om fraude bij gezinshereniging in het kader van nareizen te voorkomen?
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op een vraag van de VVD over mogelijk misbruik door derden van zogenaamd «verloren» asieldocumenten aangegeven dat de IND momenteel onderzoek hiernaar doet. Zijn er inmiddels al uitkomsten van bekend? Dat jaarlijks circa 1.300 asieldocumenten moeten worden vervangen omdat ze vermist of beschadigd zijn, baart de VVD grote zorgen. Leges heffen als drempel is het minste wat je in dat kader kunt doen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Vindt de VVD dat, als andere mensen hun ID verliezen, er ook een boete van € 250 op moet staan?
De heer Azmani (VVD): Het is geen boete, maar het zijn leges ter vervanging van een verblijfsdocument. Dat had al veel eerder moeten gebeuren, omdat identiteitsdocumenten ook niet gratis worden gemaakt.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Maar vindt de VVD dat, als iemand zijn ID verliest, hij inderdaad € 250 moet betalen? Of moet dit alleen gelden voor vreemdelingen?
De heer Azmani (VVD): Leges moeten kostendekkend zijn. Volgens mij zitten reguliere verblijfsdocumenten ook rond die bedragen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dit is wel heel interessant. Elke keer als een gemeente leges verhoogt voor het een of ander, is de VVD de eerste partij die moord en brand schreeuwt. De conclusie die ik trek uit het feit dat de VVD dit steunt, is dat blijkbaar vreemdelingen in de ogen van de VVD derderangsburgers zijn.
De heer Azmani (VVD): Dergelijke conclusies zijn aan mevrouw Voortman zelf. Die heeft zij niet uit mijn betoog kunnen halen. Ik laat ze ook aan haar. Het lijkt mij volstrekt duidelijk dat leges kostendekkend moeten zijn. Als de kosten voor het aanmaken van verblijfsdocumenten hoger zijn dan bijvoorbeeld voor een eventueel identiteitsdocument bij het gemeentehuis, dan zij dat zo. Ik verwijs graag naar reguliere verblijfsdocumenten binnen de vreemdelingenketen. Ik kan mij voorstellen dat je daarop aansluiting zoekt.
De voorzitter: De heer Azmani vervolgt zijn betoog.
De heer Azmani (VVD): Graag sluit ik ook aan bij de vragen van de heer Schouw over INDiGO, de inwerkingtreding van een modern migratiebeleid et cetera. Bovendien sluit ik graag aan bij de opmerking van mevrouw Maij in het kader van de herhaalde asielaanvraag en de nieuwe cijfers die wij recentelijk hebben ontvangen. Het is natuurlijk goed dat de instroom eerste aanvraag gedaald is. Wel is er een exorbitante toename van het aantal Haagse aanvragen. Ik heb er al eerder aandacht voor gevraagd. Ik vraag mij in dat kader af wanneer het voorstel dat wij hier al hebben besproken in een algemeen overleg, namelijk «no cure, less fee»,
daadwerkelijk in werking treedt. Zou daarop mogelijk geanticipeerd worden door al snel een herhaalde aanvraag in te dienen?
Tot slot zou ik graag een reactie van de staatssecretaris krijgen op beide amendementen.
De heer Schouw (D66): Ik probeer het subamendement-Azmani te doorgronden, maar dat lukt mij nog niet helemaal. Met het amendement wordt het mogelijk een verblijfsvergunning voor gezinshereniging in te trekken als het huwelijk of de relatie wordt verbroken. Mijn redenering zou zijn dat, als dat amendement wordt aangenomen, gescheiden gezinsleden toch hun eigen procedure zullen opstarten. Dat leidt tot administratieve last en tot een kostenpost. Dat is althans mijn stelling. Mijn laatste vraag op dit punt is hoe dit subamendement zich verhoudt tot artikel 8 van het EVRM.
De heer Azmani (VVD): Met het amendement van de heer Recourt en de heer Schouw wordt volgens mij beoogd dat het materiële toetsingskader dat je onder andere in het reguliere gezinsherenigingsbeleid ziet naar de asielprocedure toe wordt gebracht, ook in relatie met de gezinsherenigingsrichtlijn. Ik beoog met mijn amendement het amendement-Recourt/ Schouw in te perken conform het gezinsherenigingsbeleid. Je ziet ook in de gelijkschakeling van het materieel kader en het reguliere toetsingskader dat, op het moment dat de relatie wordt verbroken, er geen zelfstandig recht meer is op verblijf in Nederland.
De heer Schouw (D66): Daar hebben wij wel een punt te pakken. Dat is geen aanvulling op het amendement-Recourt/Schouw, maar het doet er afbreuk aan.
De heer Azmani (VVD): Ja.
De heer Schouw (D66): Dan hebben wij dat politiek helder. Mijn vraag aan de heer Azmani blijft staan hoe dit subamendement zich verhoudt tot artikel 8 van het EVRM. Kan dit allemaal wel volgens de Europese regels?
De heer Azmani (VVD): Ik begrijp deze vraag van de heer Schouw niet. In het reguliere toetsingsbeleid vindt namelijk juist een toets aan artikel 8 EVRM plaats. Bij beëindiging van een huwelijk of een relatie wordt ook aan artikel 8 EVRM getoetst. Eigenlijk moet je dan constateren dat op het moment dat het familieleven door een scheiding is verbroken, je geen bescherming meer hebt op basis van artikel 8 EVRM. Het family life is namelijk verbroken, omdat beide partners ervoor hebben gekozen om niet langer bij elkaar te blijven.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Dit kabinet zet een opmerkelijke traditie voort. Dat is een traditie die is begonnen onder Rutte I. Ik constateer namelijk keer op keer dat er bij wetsvoorstellen onvoldoende toelichting wordt gegeven waarom iets gebeurt en waarom op deze manier. Hoe komt het dat vreemdelingen blijven doorprocederen en waarom zijn opvolgende asielaanvragen dan toch steeds nodig? De staatssecretaris spreekt schande van de stijging met maar liefst 26% in 2012. In de rapportage Vreemdelingenketen worden hiervoor drie redenen gegeven, die toch allemaal echt niet te wijten zijn aan de asielzoekers zelf: meer asielzoekers kwamen in aanmerking voor een vergunning voor onbepaalde tijd in verband met het aflopen van de tijdelijke asielvergunning, in het kader van de handhaving werden circa 1.200 vergunningen herbeoordeeld, wat grotendeels tot intrekking heeft geleid, en er is meer inspanning verricht om de voorraad lopende procedures af te bouwen.
Het is dus ongeloofwaardig om de schuld puur en alleen bij asielzoekers en vreemdelingenadvocaten te leggen. Waarom denkt de staatssecretaris dat de enorm hoge werkdruk onder vreemdelingenadvocaten niet al een prikkel is, een voldoende prikkel, om onnodig procederen te voorkomen? Een fulltime asieladvocaat verdient regelmatig tegen het minimumloon aan. Hij snijdt zich dan ook enorm in de vingers door nog maar weer eens een onhaalbare zaak te gaan behandelen of door in beroep te gaan. Regelmatig besluit de IND natuurlijk ook zelf om in hoger beroep te gaan. Daar zijn ook zeer bekende voorbeelden van, die de afgelopen jaren regelmatig in deze Kamer zijn besproken. In dat geval vindt de staatssecretaris het dan weer wel verantwoord. Het lijkt dus of het allemaal altijd de schuld van iemand anders is. Ik vraag dan – dat is voor mij een beetje het motto van de week – of de staatssecretaris denkt dat de overheid geen fouten maakt. De vervuiler betaalt, zegt deze regering altijd, maar de vervuiler zijn ze in dit geval toch ook echt zelf. Een buitenschuldbeleid dat niet werkt, een absurd 1F-regime, een niet sluitend terugkeer- en opvangbeleid en ga zo maar door. Kan de staatssecretaris voorbeelden en cijfers geven van onnodige procedures? Om hoeveel procent gaat het volgens hem?
Het herschikken van asielgronden snap ik. Veel zaken kunnen op de a- en b-grond beoordeeld worden. Een deel van de c-grond straks niet meer omdat getuigen van ernstige (oorlogs)misdaden die nu nog een vergunning krijgen, die straks niet meer krijgen. Dat is een aanscherping die best mag volgens de staatssecretaris, omdat het er maar zo weinig zijn. Maar dat is toch geen argument? Het zijn er weinig, dus wij schaffen het af. Het is de vraag of mensen die nu wel een vergunning krijgen, deze in de toekomst, onterecht, niet meer kunnen krijgen. Hebben wij niet geleerd van recente gevallen waarin bleek dat er juist wat beter moest worden gekeken of er niet toch een aanleiding is om iemand wel een vergunning te geven? Ik denk ook een beetje aan de zaak van Kosanovich, naar aanleiding waarvan de staatssecretaris weliswaar niet wilde toegeven dat er grote fouten zijn gemaakt, maar waarbij hij wel heeft geconcludeerd dat wij voor familieleden van getuigen toch wat zorgvuldiger moeten kijken en dat wij ons licht dan moeten gaan opsteken bij internationale gerechtshoven. Daarin zijn wij dus juist wat voorzichtiger geworden, en met een goede reden. Dus waarom dan nu deze aanscherping?
De staatssecretaris zegt dat het gaat om mensen die bij terugkeer geen voorzienbaar risico lopen. Waarom kregen zij dan wel een asielvergunning en bescherming tegen de situatie in het land van herkomst? Het lijkt mij dat zij deze niet zomaar kregen. Dat lijkt mij dus met elkaar in tegenspraak. Kreeg je eerder onder sub c bovendien nog een asielvergunning, nu wordt deze regulier. Dat brengt de alom bekende problemen met zich mee bij naturalisatie. Ook van deze mensen kan niet altijd verwacht worden dat zij het land waaruit ze gevlucht zijn, gaan benaderen om documenten te achterhalen. Dat zal in ieder geval in heel veel gevallen heel erg moeilijk of vruchteloos blijken. Ik krijg hier graag een reactie op. Ik kom nu op het punt van de stroomlijning. Het uitbreiden van de inhoudelijke procedure vind ik in principe geen slecht idee. De uitwerking kan echter beter. Termijnen worden namelijk ingekort, terwijl de taken worden uitgebreid.
Tel daarbij ook nog eens de bezuinigingen op de asieladvocatuur die tot minder kwaliteit zouden kunnen leiden, hoe gaan wij dan voorkomen dat de procedures onzorgvuldig worden, de mensenrechten worden ondermijnd, het aantal procedures verder oploopt en er sprake is van meer vertraging enzovoort? Onzorgvuldige procedures en slechte rechtsbijstand zijn funest. Asielzoekers moeten bescherming kunnen krijgen. Deze is al eenmalig, want nieuwe feiten en omstandigheden worden niet snel toegewezen. Men moet binnen zeer korte tijd aan belangrijke documenten komen, want die kunnen later niet meer worden ingediend en worden dan ook niet inhoudelijk beoordeeld. Ik kom daarop later terug, want ik heb echt voorbeelden te over van situaties waarin dat het geval is.
Zaken worden bewerkelijker, maar de termijnen worden toch strakker ondanks het feit dat de behandeling meer tijd en expertise zal vragen. Als SP staan wij niet alleen in deze kritiek, ook de Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over het effect op het aantal procedures en op de zorgvuldigheid. Ook van de Partij van de Arbeid was er bijval in de schriftelijke inbreng. Er valt flink wat meerwerk te verwachten, niet alleen voor rechters, advocaten en vreemdelingen zelf, maar ook voor de IND. Hoe gaat de beoordeling precies werken? Moet één behandelaar alle asielgronden en reguliere gronden onderzoeken binnen zeer korte tijd? Voor het verwachte meerwerk en de hogere werkdruk is een half miljoen gereserveerd, maar waaraan wordt dat precies uitgegeven? Een bedrag van een half miljoen is natuurlijk iets, maar ik vraag mij af of het voldoende zal zijn als ik de wensen van de regering zie. Ik vind het opmerkelijk dat de discretionaire bevoegdheid van deze staatssecretaris direct wordt ingezet. Wordt deze rechtsgrond dan niet uitgehold? Moet de staatssecretaris nu voor elke zaak komen opdraven om zijn oordeel te geven, of wordt zijn uitdrukkelijke bevoegdheid nu stilzwijgend overgedragen aan de IND en zal die dus ook voor de rechter komen? Anders krijgt de staatssecretaris het er maar druk mee! Wat gebeurt er met het maatschappelijk belang? Kan hiermee nog rekening worden gehouden als er geen tijd is om te onderzoeken en het al direct bij de eerste asielaanvraag wordt toegepast? Het zit mij dwars dat de stroomlijning en de samenvoeging van rechtsgronden niet inhouden dat artikel 3.46 Vreemdelingenbesluit wordt meegenomen in de eerste asielprocedure. Waarom toch deze afweging? Bij een humanitaire reguliere procedure wordt hiermee wél rekening gehouden en ik heb toch goed begrepen dat het de bedoeling is dat alles zo veel mogelijk direct wordt beoordeeld. Een uitgebreide beoordeling heeft beslist voordelen, dat zien wij zeker in. Wij zijn dat eens met de staatssecretaris en met iedereen in deze Kamer die daarvoor pleit, er zitten alleen nog te veel haken en ogen aan de onderbouwing. Schrijnende omstandigheden zijn namelijk niet altijd direct aanwijsbaar en psychische problemen openbaren zich vaak pas later in de procedure. Ook is het buitenschuldbeleid nog voor aanpassing vatbaar – ik vind dat een eufemisme – en is zorgvuldigheid onvoldoende gewaarborgd vanwege de verhoogde druk.
In de beleidsbrief van vorig jaar stond ook nog eens dat van vreemdelingen wordt verwacht dat zij helemaal zelf hun medisch dossier samenstellen. Dat is toch in de Spekmanroute al als heel bezwaarlijk gezien? Hoe vaak hebben wij daarover al niet gedebatteerd, zowel met de vorige bewindspersoon als met deze staatssecretaris? Het is een enorme opgave voor ongedocumenteerden om, zeker als zij in een zware psychische toestand verkeren, snel zo’n dossier samen te stellen? Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich? Als een vreemdeling niet beschikt over zijn medische gegevens zou dat voor de staatssecretaris ook direct inhouden dat hij per definitie geen medische bescherming krijgt. Hoe staat dat in verhouding tot de constatering in de brief van 12 februari 2013 van de staatssecretaris dat alle ketenpartners oog moeten houden voor medische en psychische problemen? Doordat de eigen verantwoordelijkheid volledig bij de zieke vreemdeling wordt gelegd, wordt in mijn ogen de bewijslast meer dan acceptabel verzwaard. In plaats van het oplossen van de problemen die vreemdelingen ervaren bij het verzamelen van die gegevens, wordt het hen nog moeilijker gemaakt. Ik ga snel door, voorzitter, want ik heb nogal wat tekst en kom nu bij de herhaalde vergunningaanvragen. Korte procedures zijn goed, maar je kunt ook overdrijven. Binnen één dag zal straks worden meegedeeld of er wellicht sprake is van een nieuw feit of omstandigheid. Een asielzoeker heeft vervolgens weer één dag voor de zienswijze. Binnen twee weken moet een afspraak worden gepland en dan moet binnen één dag een besluit volgen. Dat betekent dat alle betrokkenen de zaak zullen afraffelen en dat zal leiden tot meer procedures, meer werk en dus meer kosten. Een asielzoeker krijgt één dag de tijd om zich te verweren. Bovendien is niet altijd duidelijk wanneer er sprake is van een nieuw feit of omstandigheid. Dit wordt namelijk vaak niet inhoudelijk beoordeeld, omdat het al eerder had moeten worden ingebracht. Het is echt een groot probleem. Of de vreemdeling de stukken al in zijn bezit had of niet, maakt dan niet uit. Deze strikte uitleg zal er zeker bij stroomlijning toe leiden dat nog minder snel sprake zal zijn van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, en dat enorm snel zal worden geoordeeld dat bewijs eerder had moeten worden ingebracht. Als de eerste asielprocedure niet goed is verlopen omdat de IND of de advocaat te weinig tijd had om deze goed voor te bereiden, dan is de asielzoeker rondweg de pineut. Een aantal collega’s heeft het punt van de nareizende gezinsleden al uitgebreid aan de orde gesteld. De laatste maanden is hierover veel te doen geweest, in de media en in de Kamer. Procedures duren lang en gezinnen leven noodgedwongen lang gescheiden. Door dit wetsvoorstel krijgen familieleden na verlening van een machtiging voor voorlopig verblijf automatisch een vergunning. Dat is dus een vooruitgang. Daarvoor geef ik een compliment. De regering wil echter verder niet inhoudelijk ingaan op de rest van het beleid. Waarom, is mij niet duidelijk. Nu we toch bezig zijn, kunnen we ook andere plooien direct mooi gladstrijken. Wanneer is het dan wel tijd om dat te doen? Neem bijvoorbeeld de zeer lange procedures, die soms wel jaren duren. Zal deze wijziging deze procedures verkorten? En hoeveel korter worden zij daardoor?
De SP heeft altijd problemen gehad met de eis dat sprake moet zijn van een feitelijke gezinsband. Ik ben blij dat deze staatssecretaris de problemen hiervan inziet. Veel gezinnen worden door een oorlogssituatie verscheurd. Partners zijn soms onvindbaar et cetera. Het is terecht dat de betrokken kinderen hereniging met hun ouders niet wordt ontzegd. Ik ondersteun het amendement van de Partij van de Arbeid en D66 waarin de nationaliteitseis wordt geschrapt. Dat kan immers ongewenste drempels opwerpen en dat wringt dan weer met artikel 8 van het EVRM. Tot slot wil ik kritiek uiten op de voorwaarde van de drie maanden nareistermijn. Het is net al aan de orde geweest in een interruptiedebatje. Mijn fractie heeft daar al jaren kritiek op. Familieleden blijken immers vaak onvindbaar door oorlog en andere oorzaken. Drie maanden zijn snel voorbij. Het gezin moet daarna voldoen aan de reguliere regels – inburgeringscursus, inkomenseis et cetera – of de betrokken personen moeten zelfstandig een asielaanvraag indienen. Dat is in mijn ogen onhaalbaar. Het is in ieder geval onnodig tijdrovend. De SP pleit voor afschaffing van de driemaandentermijn. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Ik vraag mij af of dit een richtlijn is: dit is in principe de procedure, maar als je daarvan om goede redenen afwijkt, dan is dat helemaal niet erg. Of ga je mensen hiermee juist willens en wetens uitsluiten? Dat wil ik graag weten.
Tot slot wil ik nog wat kwijt over de leges voor vervangende verblijfsdocumenten. De leges voor een nieuw document zijn € 250. Laat ik mij in dezen maar aansluiten bij de vraag van mevrouw Maij. Het lijkt mij sterk dat de IND daadwerkelijk € 210 meer kosten moet maken als een vreemdeling zijn verblijfsdocument kwijtraakt, terwijl dat voor u en voor mij, voorzitter, € 40 kost, hoe vervelend, hoe slecht en hoe stom het soms ook is dat je zo’n ding verliest. Ik vraag mij dat af. Ik wil graag van de staatssecretaris horen of dat inderdaad zo is en, als dat niet het geval is,
waarom het er dan toch op lijkt dat hierop een soort boete wordt gezet die alleen voor asielzoekers gaat gelden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. GroenLinks is het met de staatssecretaris eens dat het huidige asielsysteem moet worden vereenvoudigd. Een doordacht en alomvattend plan hiervoor dat de rechten van asielzoekers beschermt, zou ik dan ook toejuichen. Ik ben echter niet overtuigd van de kille en inhumane voorstellen van dit kabinet waarin asiel op basis van de humanitaire grond, de c-grond, en de categoriale beschermingsgrond, de d-grond, wordt geschrapt. De staatssecretaris verschuilt zich achter een juridisch probleem. De aangenomen Europese richtlijn langdurig ingezetenen verplicht lidstaten namelijk om een EU-verblijfsvergunning toe te kennen aan a- en b-vluchtelingen, maar staat het niet toe om dezelfde vergunningen aan c- en d-vluchtelingen te verlenen. Als gevolg daarvan zou de laatste groep een sterke prikkel kunnen krijgen om door te procederen voor een sterkere status. Dit probleem werd in 2008 al voorzien door toenmalig staatssecretaris van Justitie Albayrak. Zij stelde voor om mensen met een vergunning op basis van een c- of d-grond na vijf jaar een reguliere verblijfsvergunning te geven. Waarom schuift de staatssecretaris deze oplossing nu terzijde? De staatssecretaris zegt ook dat de nationale gronden overbodig zijn geworden omdat zulke vergunningen nauwelijks meer worden afgegeven. Los van het feit dat de afname alleen geldt voor het aantal afgegeven d-vergunningen, namelijk van 2.390 in 2007 naar 170 in 2011, vraag ik mij af of het werkelijk nodig is om de staatssecretaris uit te leggen dat vluchtelingen op onze bescherming moeten kunnen rekenen, zelfs al betreft het maar een kleine groep. Het kabinet bagatelliseert de voorgestelde wijziging als een lichte, maar niet bezwaarlijke aanscherping van bestaand beleid.
Ik hoop dat de staatsecretaris vrouwen en meisjes uit de Democratische Republiek Congo die daar slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld of bang zijn voor besnijdenis na terugkeer, kan uitleggen waarom zij in Nederland niet meer hoeven aan te kloppen voor bescherming, want ik kan dat niet. Door het beleid van het kabinet zouden deze vrouwen en meisjes en andere slachtoffers van ernstige mensenrechtenschendingen als volkerenmoord, marteling en verkrachting wellicht geen asielvergunning meer krijgen, omdat zij hun toekomstige risico niet aannemelijk kunnen maken. Dit is een vereiste voor verblijfsvergunningen op basis van de a- en de b-grond.
Dit schrijnende voorbeeld laat zien dat het traumatabeleid onmisbaar is voor ons asielsysteem. En dit laatste stukje humane gezicht wil het kabinet dan ook nog eens laten verdwijnen! De staatssecretaris geeft zelf aan dat het maar om een paar honderd aanvragen per jaar gaat. Waarom houdt hij dan zo star vast aan het voorstel en gooit hij de deur voor hen dicht? Het gebruik van de discretionaire bevoegdheid is overigens geen vervanging omdat het een arbitraire bevoegdheid is.
Oud-collega Tofik Dibi heeft zich altijd sterk gemaakt voor de bescherming van verwesterde schoolgaande Afghaanse meisjes, meisjes die na terugkeer in Afghanistan een extra groot risico lopen terwijl ze hier in Nederland wel een toekomst hebben. Ik maak mij grote zorgen over het voornemen van de staatssecretaris om deze groep onder te brengen bij een regulier humanitair verblijfsdoel. Dit zou immers een verslechtering van hun rechtspositie betekenen en veel belangrijker nog: het miskent het gegeven dat deze Afghaanse meisjes vluchtelingen zijn die onze bescherming nodig hebben. Graag een reactie, want ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.
De staatssecretaris houdt ons verder voor dat de noodzaak voor categoriale bescherming is verdwenen doordat collectieve elementen een grote rol kunnen spelen in de internationale bescherming. Artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn is echter veel nauwer gedefinieerd dan de huidige
d-grond. Alleen situaties van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict vallen eronder. Als de algehele veiligheidssituatie in een land zeer slecht is, de d-grond, dan moet Nederland deze mensen bescherming bieden, denk aan Afghanistan, Irak en Somalië. De staatssecretaris laat verder ook onvermeld dat artikel 15c niet uniform wordt toegepast door de lidstaten. Ik vraag hem daarom het categoriaal beschermingsbeleid te handhaven totdat er een eenduidige uitleg is van artikel 15c door de EU-lidstaten. Het recht op gezinshereniging is een belangrijk recht en gezinshereniging heeft bovendien een positief effect op de integratie van vluchtelingen. Ik verwelkom dan ook het voornemen van de staatssecretaris om de asielprocedure voor nareizende gezinsleden in te korten. Hierdoor kunnen gezinnen sneller herenigd worden en alle onzekerheid achter zich laten. Het doet mij deugd dat personen met een afgeleide asielvergunning dezelfde rechten hebben als de hoofdaanvrager en dat het beëindigen van een huwelijk of een relatie geen negatieve gevolgen zal hebben voor degene met een afgeleide asielvergunning. Complimenten daarvoor! Ik vraag me wel af waarom de staatssecretaris koste wat kost wil vasthouden aan de nationaliteitseis. Hij stelt niet het gezin maar de nationaliteit centraal. Onvermurwbaar gaat hij hiermee in tegen de adviezen van de Raad van State, de UNHCR en de ACVZ. Het Nederlandse beleid is op dit punt in strijd met de definitie en de gezinsherenigingsrichtlijn van de UNHCR. De staatssecretaris stelt dat dit gezinslid naar het eigen land kan terugkeren dan wel een beroep kan doen op de procedure voor gezinshereniging voor reguliere migranten. Dat is een veel strengere procedure waarbij hoge eisen aan inkomen, taal en leeftijd worden gesteld en bijna 80% van de aanvragen wordt afgewezen. Hierdoor blijven honderden gezinnen ten onrechte gescheiden.
Met de huidige maatregel verbreekt het kabinet bewust de gezinseenheid. Zoals mijn collega Arib al eerder zei: het is volledig doorgeslagen. Ook zei zij: met dit beleid tarten we de fundamentele rechten van toch al getraumatiseerde mensen. Ik kan het niet anders dan het zeer met haar eens zijn. Daarom roep ik de staatssecretaris op om de nationaliteitseis voor gezinsleden te schrappen. Gelukkig hebben mijn collega’s van PvdA en D66 een amendement hiertoe ingediend. Ik reken dan ook op een positieve reactie van de staatssecretaris.
Voor wat betreft de driemaandentermijn kan ik mij volledig aansluiten bij wat mijn collega van de SP hierover heeft gezegd. Tot slot, voorzitter, heb ik met verbazing kennis genomen van het voornemen van de staatssecretaris om vluchtelingen een bedrag van € 250 in rekening te brengen voor de vervanging van een verblijfskaart. Hoewel ik in principe geen bezwaren heb tegen het heffen van leges, vind ik dit bedrag buitenproportioneel. De staatssecretaris breekt hiermee bovendien zijn belofte om artikel 29 van het Vluchtelingenverdrag te respecteren. Dit artikel schrijft voor dat de Staat vluchtelingen niet aan hogere heffingen mag onderwerpen dan personen met de Nederlandse nationaliteit in gelijke omstandigheden. Ik roep de staatssecretaris op om zich aan zijn woord te houden en ervoor te zorgen dat de leges voor vervanging niet hoger zullen zijn dan voor Nederlanders. Voer discriminatie niet nog verder in in onze maatschappij!
De test voor elke samenleving is hoe ze de meest kwetsbaren behandelt. Het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, valt hier alles overwegende in. Het voorstel van het kabinet perkt opnieuw de rechten van asielzoekers en vluchtelingen in en zorgt ervoor dat bescherming wordt onthouden aan kwetsbare individuen. Het kabinet grijpt een nieuwe Europese richtlijn aan om ons asielbeleid meedogenloos te maken.
Ik kan slechts hopen dat de staatssecretaris de bezwaren die vandaag opnieuw worden geuit, meeneemt en zijn plannen heroverweegt.
Voorzitter: Schouw
De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Vandaag spreken we over wetgeving als onderdeel van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures. Mijn fractie heeft altijd aangegeven dat programma in grote lijnen te steunen. Stroomlijnen en sneller duidelijkheid bieden is het primaire doel. We wachten wat dat betreft met interesse op de uitwerking van het mee toetsen van humanitaire redenen bij de eerste aanvraag en van het versneld afdoen van de tweede aanvraag. Dat zijn allemaal zaken waarover we nog komen te spreken. Hier gaat het vooral om het stroomlijnen van asielgronden, hetgeen naar ons oordeel niet primair als doel heeft om de toelatingsgronden als zodanig te beperken. De inhoudelijke gronden worden toch steeds meer gevonden in internationale regels en in jurisprudentie. Daarom heeft mijn fractie op zich geen bezwaar tegen het schrappen van de materiële gronden, mits we met elkaar het uitgangspunt handhaven dat er sprake is van een zorgvuldige toetsing en beoordeling van asielverzoeken. Dat moet natuurlijk de basis van het asielbeleid blijven.
De vragen en zorgen die mijn fractie nog heeft, hebben in de eerste plaats betrekking op de materiële gevolgen, zoals het traumatabeleid. Een aantal collega’s, in het bijzonder mevrouw Maij, heeft daarop gewezen. Ook mijn fractie wil graag weten hoe is geborgd dat er oog en aandacht blijft voor mensen met ernstige trauma’s die niet kunnen terugkeren. Er moeten mogelijkheden zijn om hen te laten verblijven. Is dat zo makkelijk onder a-en b-gronden te rangschikken? De Raad van State heeft erop gewezen dat op dat punt aanpassing van het wetsvoorstel noodzakelijk werd geacht. Als ik het goed heb gelezen, is de memorie van toelichting op een aantal punten verduidelijkt, maar dat overtuigt mijn fractie nog niet geheel. In de tweede plaats vraagt mijn fractie zich af hoe wordt omgegaan met het criterium van verwestering. In het verleden bood het asielbeleid een mogelijkheid om dit te beoordelen. Op grond van dit wetsvoorstel verdwijnt die mogelijkheid. Hoe makkelijk is dit onder de reguliere gronden te rangschikken?
In de derde plaats heb ik vragen over het categoriale beleid. Mijn fractie is altijd voorstander geweest van individuele toetsing. Artikel 15c van de kwalificatierichtlijn en de huidige artikelen 29a en 29b van de Vreemdelingenwet bieden ruimte om rekening te houden met de algehele situatie van een land en met het risico voor minderheidsgroepen. De Raad van State heeft er echter op gewezen dat dit misschien vereist, ook als het gaat om besluit- en vertrekmoratoria, om wat concretere criteria op te stellen voor het gebruik van dat instrument. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Ik kom te spreken over het nareisbeleid. Ik heb het met name over de situatie waarin een gezin is gevormd in een derde land. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het dilemma van de staatssecretaris wel begrijp. Het nareisbeleid ziet er natuurlijk in de eerste plaats op dat de gezinssituatie die bestond voor de vlucht, kan worden hersteld na de toelating. Dat betekent ook naar ons oordeel niet per definitie dat gezinnen die zich in een derde land hebben gevormd, automatisch voor de versnelde asielprocedure in aanmerking komen. Tegelijkertijd heeft het amendement van de heren Schouw en Recourt onze sympathie, omdat je ook de vraag kunt stellen of het nu echt veel uitmaakt waar het gezin zich heeft gevormd, in een vluchtelingenkamp of in het oorspronkelijke land. Je zult daar heel zorgvuldig naar moeten kijken. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de staatssecretaris over dat amendement. Ook hoor ik graag zijn oordeel over het subamendement van de VVD-fractie. Wij zetten er toch wel vraagtekens bij of je zo gemakkelijk een asielstatus kunt intrekken van een partner die is nagereisd. Dat zal toch uiteindelijk betekenen dat ook daar weer inhoudelijk moet worden getoetst of het verantwoord is om iemand te laten terugkeren naar het land van herkomst, zeker als dat het oorspronkelijke land van herkomst is.
Wel blij zijn wij – dat zeg ik ook maar ronduit – over de ruimere toepassing van het criterium «feitelijk gezinsverband», zoals die is uitgelegd in een brief aan de Eerste Kamer. Dat sluit aan bij de zorgen die door verschillende organisaties zijn geuit over het gegeven dat je soms tegengeworpen krijgt dat het gezin in het land van herkomst niet aantoonbaar voortdurend bij elkaar is geweest, terwijl er soms goede redenen zijn om de verscheurdheid van zo’n gezin te erkennen.
Tot slot sluit ik mij graag aan bij de vragen die zijn gesteld over de onderbouwing van de leges. Daarbij kan ik het in eerste termijn laten.
De voorzitter: Dank u wel. Er zijn geen vragen voor u. Dan geef ik u het voorzitterschap weer terug.
Voorzitter: Van Hijum
De vergadering wordt van 11.00 uur tot 11.20 uur geschorst.
De voorzitter: Ik geef voor de beantwoording in eerste termijn het woord aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen met betrekking tot de wet die wij vanmorgen behandelen. Zoals een aantal leden al hebben gezegd, maakt dit wetsvoorstel deel uit van een pakket van maatregelen uit het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures, dat een aantal keren met de Kamer is besproken. Hierover zei de heer Schouw dat het staatsrechtelijk eigenlijk onjuist is dat ik steeds opnieuw verwijs naar de oude Kamermeerderheid. Laat ik deze opmerking van de heer Schouw meteen even behandelen. Het is niet meer dan een constatering van mij dat er toen een meerderheid was, en uiteraard realiseer ik me zeer wel dat wij iedere keer opnieuw moeten bekijken of er een meerderheid is in de Kamer; laat daar geen misverstand over bestaan. Wel kijk ik natuurlijk ook een beetje naar het regeerakkoord. Vorige week heb ik een brief aan de Kamer gestuurd, waarin ik het een en ander heb uiteengezet. In de kern gaat het bij de stroomlijning van de toelatingsprocedures om het verkorten van de doorlooptijden en het tegengaan van het stapelen van procedures. Om dat te bereiken worden er wijzigingen aangebracht in de werkwijze van de overheid. Ook hebben wij bezien hoe prikkels die doorprocederen in stand houden, kunnen worden weggenomen. Aan het eind van mijn termijn zal ik nog ingaan op een groot aantal vragen van mevrouw Gesthuizen die zich rond deze laatste kwestie concentreren.
Het wetsvoorstel beslaat een beperkt onderdeel van het totale pakket. Het gaat hierbij om het terugbrengen van de asielgronden in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 naar de internationale gronden voor bescherming, alsmede het vereenvoudigen van de nareisprocedure, waarop de leden ook hebben gewezen. Toen artikel 29 werd opgesteld en in 2001 van kracht werd, was de wereld een andere dan nu. Wij stonden toen aan het begin van het Europese harmonisatieproces. In de wijze waarop de internationale beschermingsgronden werden geïnterpreteerd werd nog bijzonder veel gewicht toegekend aan het individualiseringsvereiste. Dat is nog steeds een belangrijk element, zoals ik bij andere onderdelen van het kabinetsbeleid rond vreemdelingen heb uiteengezet. Tegelijkertijd moeten wij wel constateren dat de Kwalificatierichtlijn hieraan een nadere invulling heeft gegeven. Er is ook veel jurisprudentie uit Straatsburg en Luxemburg geweest. Dit heeft geleid tot de situatie waarin er met name in artikel 3 van het EVRM en artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn veel meer ruimte is ontstaan om collectieve elementen mee te wegen.
Op de vragen die mevrouw Voortman daarover heeft gesteld, zal ik nog expliciet ingaan. Een aantal uitzonderingsgevallen die zij noemde als «slachtoffer» van het gewijzigde traumatabeleid, kunnen naar het oordeel van het kabinet wel degelijk onder artikel 3 van het EVRM vallen. Deze gevallen worden op dit moment al mee getoetst. Mevrouw Voortman noemde bijvoorbeeld de problemen rond besnijdenis. Dergelijke zaken worden altijd al in het kader van artikel 3 EVRM mee getoetst. Zij zijn dus geen «slachtoffer» van de verandering rond het traumatabeleid. Hierop ga ik zo meteen nog uitgebreider in.
Er komt bij dat de recente herziening van de richtlijn langdurig ingezetenen inbreuk maakt op het nationale eenstatusstelsel. De EU-vergunning voor langdurig ingezetenen wordt wel opengesteld voor de internationale asielgronden maar niet voor de nationale asielgronden. Daardoor zou doorprocederen inderdaad opnieuw aantrekkelijk kunnen worden. Ook dat is voor ons een aanleiding geweest om ons nader te bezinnen op de nationale asielgronden.
Het is dus eigenlijk niet zo gek dat wij, twaalf jaar na de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000, bezien of de asielgronden van artikel 29 nog corresponderen met de juridische realiteit in Nederland en in Europa. Dat is precies waar het in dit wetsvoorstel om gaat. Het gaat mij nadrukkelijk niet om het beperken van de mogelijkheden voor vreemdelingen om bescherming in Nederland te krijgen, het gaat mij om de vraag of dit per se een asielvergunning moet zijn en om de vraag of de huidige asiel-gronden na alle Europese jurisprudentie van de afgelopen jaren nog voldoende onderscheidend zijn. Dat is de reden voor de voorgestelde herschikking.
Daarnaast wordt in het wetsvoorstel ingegaan op een procedurele wijziging ten aanzien van het nareisbeleid; daarover hebben de leden ook gesproken. Het kabinet denkt dat het nareisbeleid hiermee effectiever kan worden vormgegeven. Het wetsvoorstel beoogt geen inhoudelijke wijziging van het nareisbeleid. Desalniettemin zie ik dat zowel de Kamer als het maatschappelijk middenveld aanleiding heeft gezien om aandacht te vragen voor een aantal inhoudelijke aspecten van het nareisbeleid in relatie tot de gezinsherenigingsrichtlijn.
Ik kom daarover nog te spreken als ik inga op het amendement van de heren Recourt en Schouw en het subamendement van de heer Azmani, dat hier ook op ziet. Ik kan alvast zeggen dat ik het oordeel over die amendementen aan de Kamer laat. Ik zal hierop straks uitgebreider terugkomen.
Ik ga nu over tot de bespreking van een groot aantal onderwerpen die de leden aan de orde hebben gesteld. Ik zal beginnen met enkele onderwerpen die de heer Bontes aan de orde heeft gesteld. Daarna zal ik een aantal onderwerpen samenpakken en ingaan op opmerkingen rondom het traumatabeleid, de leges en enkele andere zaken. De strekking van de inbreng van de heer Bontes was dat Europa een onwenselijke invloed heeft op ons nationale vreemdelingenbeleid. Laat ik beginnen met een belangrijke constatering. Harmonisatie is noodzakelijk om de verschillen weg te nemen die van invloed zijn op de richting van de asielzoekersstromen binnen de Europese Unie. Op die manier kunnen wij «asielshoppen» tegengaan. Tegelijkertijd moet het stelsel aan de lidstaten voldoende ruimte laten om rekening te houden met de eigen wensen en behoeften. Volgens mij is dat nu het geval. Daarom ben ik niet voor de opt-out die de heer Bontes aankaart. Die is niet nodig. Wij hebben nu voldoende ruimte in Europa om eigen wensen te realiseren. Bovendien is het niet wenselijk, want wij hebben meer te winnen dan te verliezen bij de Europese Unie, zeker op het terrein van migratie. Met de komst van het gemeenschappelijk asielstelsel winnen wij met harmonisatie meer dan wij ermee verliezen.
De heer Bontes (PVV): De PVV-fractie kijkt hier uiteraard anders tegenaan en ziet dit als een unieke kans om over ons eigen asiel- en immigratiebeleid te gaan. Wat nu plaatsvindt, is geen samenwerking, maar wordt Nederland opgelegd. Wij leveren onze soevereiniteit op dit gebied in. De staatssecretaris heeft in een interview gezegd dat een opt-out een heel reële mogelijkheid is. We zeggen allemaal weleens wat, maar dit staat ook heel duidelijk in het verkiezingsprogramma van de VVD. Ik snap wel dat de staatssecretaris hier niet als representant van de VVD zit, maar toch vraag ik mij af waar deze koerswijziging ten opzichte van een opt-out vandaan komt.
Staatssecretaris Teeven: De heer Bontes zegt het zelf al: ik zit hier niet als vertegenwoordiger van de VVD, maar als lid van het kabinet. Dit kabinet is niet voor een opt-out.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik heb een boodschap via u aan de staatssecretaris richting de heer Bontes, zodat ook deze onduidelijkheid wordt weggenomen. Ik heb in het verkiezingsprogramma van de VVD niet kunnen lezen dat wij een opt-out in het kader van het asielstelsel claimen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: er staat toch juist dat er alleen sprake is van een opt-out bij een eventueel regulier gezinsherenigings-beleid en de voorwaarden die daarbij van toepassing zijn?
De voorzitter: Dergelijke exegeses horen niet echt in dit debat thuis, maar ik laat het even aan de staatssecretaris over om te beslissen of hij hierop antwoordt.
Staatssecretaris Teeven: Ik ken uiteraard het verkiezingsprogramma van de VVD, maar ik ken het regeerakkoord nog beter. Ik ben bezig om daaraan uitvoering te geven.
De heer Bontes (PVV): Ik citeer de woorden van de staatssecretaris in Trouw:
«Ik zie de opt-out in ons verkiezingsprogramma staan», zegt Teeven nu. Hij wijst erop dat zijn partij enkel belooft zich voor een opt-out «in te zetten». «Volgens mij beloven alle politieke partijen wel eens dingen.» Hij heeft dit wel als staatssecretaris gezegd. Hij belooft zich hiervoor in te zetten. Wij hechten hieraan belang. Krijgen wij toch een vorm van steun van de staatssecretaris?
Staatssecretaris Teeven: U krijgt die steun niet. Ik heb net gezegd waarom ik hier zit. De heer Azmani heeft nog eens treffend uitgelegd wat hiermee bedoeld wordt. Ik denk dat het op dit moment niet nodig is en blijf bij het antwoord dat ik hierover gegeven heb.
De heer Bontes en de heer Azmani hebben gevraagd of ik kan garanderen dat er geen fraude zal plaatsvinden bij nareis. Sinds enkele jaren wordt strikt getoetst of gezinsleden ook echt gezinsleden zijn, door middel van DNA-onderzoek en identificerende interviews. Dat blijft ook zo. Ik denk dat misbruik en fraude hierdoor maximaal kunnen worden tegengegaan. Ik heb al gesproken over de opmerking van de heer Schouw over mijn verwijzing in mijn brief naar de meerderheid. Daar laat ik het op dit moment bij.
De heer Schouw heeft gevraagd wat mijn visie is op de Europese harmonisering. Ik heb er al iets over gezegd. Ik ben er een voorstander van, want ik denk dat dit een voorbeeld is waarmee we kunnen laten zien dat de Europese Unie daadwerkelijk werkt. Het gaat soms langzamer dan ik zou willen. Dat kunt u ook zien in de verslagen van de vergaderingen van de JBZ-Raad. Daarin is te lezen welke voorstellen soms worden gedaan en wat daarvan geaccepteerd wordt. Ik denk wel dat we nu het moment naderen van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
(GEAS). Wat mij betreft zijn minimumnormen de basis, maar is de echte uitdaging om de nationale asielstelsels in de praktijk naar elkaar toe te laten groeien. Dat is een proces van jaren. Het is mijn stellige oordeel dat Nederland er op de lange termijn ook veel bij te winnen heeft. De heer Schouw merkte op dat het kabinet altijd kiest voor de minimumnorm, maar ik denk dat dit niet zo is. Het hangt af van het onderwerp. Binnen Europees verband zul je moeten opereren binnen een bepaalde bandbreedte. We zullen echter echt niet altijd aan de zuinige kant zitten.
De heer Schouw (D66): Kunnen we met de staatssecretaris afspreken dat het kabinet bij voorkeur een norm kiest die asielshoppen zo min mogelijk maakt? Begrijp de staatssecretaris wat ik bedoel? Ik denk het wel.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb al gezegd dat het altijd belangrijk is om asielshoppen tegen te gaan. Dat is de essentie van het GEAS. Het lijkt me buitengewoon zinvol als we elkaar daarin kunnen vinden. Alles wat er aan kan bijdragen om asielshoppen tegen te gaan, is een goede zaak.
De heer Schouw (D66): Dit is wel belangrijk. Er moet niet elke keer een minimumnorm worden gekozen. Dat is toch een beetje mijn verwijt aan de staatssecretaris. Heeft de staatssecretaris ja gezegd op mijn vraag of het kabinet altijd een norm kiest die asielshoppen zo min mogelijk maakt?
Staatssecretaris Teeven: Asielshoppen is een ongewenst effect van de Europese harmonisatie. Het kabinet staat ervoor om dit tegen te gaan. Het kiezen van die normen hangt van het onderwerp af. Het kabinet kiest daarbij de weg die hem het beste lijkt. We zullen in ieder geval altijd een weg kiezen waarbij de doelstelling om asielshoppen tegen te gaan, scherp in het oog wordt gehouden.
De heer Schouw heeft gevraagd naar de oorzaken van het indienen van herhaalde aanvragen. Er zijn uiteenlopende redenen voor. In sommige gevallen is het terecht dat een vreemdeling een nieuwe procedure opstart, bijvoorbeeld als er sprake is van gewijzigd beleid. Mevrouw Gesthuizen noemde dit ook. Niet in alle gevallen is er echter sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Vreemdelingen grijpen soms ook iedere strohalm aan om nieuwe procedures te kunnen starten. Dat is ook algemeen bekend. Met dit programma wil ik juist voorkomen dat steeds opnieuw zinloze procedures worden opgestart en gestapeld, onder andere door een uitgebreidere toetsing van de eerste asielaanvraag, een differentiatie van de vergoedingen van de rechtsbijstand en een zeer snelle afdoening van de vervolgprocedures. Dat is het stappenplan waarlangs we de herhaalde aanvragen willen terugdringen. Ik ben het met de heer Schouw en anderen eens die hierover opmerkingen hebben gemaakt. De toename van de herhaalde aanvragen, zoals blijkt uit de Vreemdelingenrapportage, baart mij zorgen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn opmerking dat in een behoorlijk aantal gevallen de overheid zelf na een in eerste instantie gunstige uitspraak van de rechter, in hoger beroep gaat. Ik wil niet steeds de individuele zaken noemen die we hier hebben besproken, want die mensen hebben ook recht op een rustig leven, nu ze eindelijk een verblijfsvergunning hebben gekregen. Er zijn hier echter zeer recentelijk gevallen besproken waarbij de overheid zelf, om voor mij totaal onbegrijpelijke redenen, in hoger beroep is gegaan.
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Van Gesthuizen was zojuist nog niet in de zaal, maar ik heb bij mijn algemene deel gezegd dat zij een groot aantal vragen heeft gesteld van verschillende aard. Ik zal straks uitgebreid op haar vragen ingaan. Een aantal raken niet helemaal dit wetsvoorstel maar gaan over andere onderwerpen. Ik zal er uitgebreid op ingaan.
De heer Schouw, mevrouw Maij, mevrouw Gesthuizen en mevrouw Voortman hebben allemaal gesproken over de speciale groepen die voortaan onder de a- en b-grond vallen in plaats van onder de c-grond. Zij vragen of dit een aanscherping is, wie daarvan het slachtoffer zijn en hoe het effect voorkomen kan worden. Dat het een aanscherping is, klopt voor een deel. Er zal zwaarder worden gehecht aan het individualiseringsver-eiste, wat wil zeggen dat er sprake moet zijn van persoonlijke vrees voor vervolging. Ik denk dat het asielbeleid daar ook voor bedoeld is. Binnen het huidige beleid vallen veel specifieke groepen onder een risicogroep of een kwetsbareminderheidsgroep. Zij vallen op dit moment al onder artikel 29, lid 1, onder a en b. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan alleenstaande vrouwen uit Afghanistan. Voor hen wordt reeds bij een geringe indicatie de gestelde vrees aannemelijk geacht. Ik wijs daar even op. In het uitzonderlijke geval dat een groep systematisch wordt blootgesteld aan vervolging of een ongewenste behandeling in het kader van artikel 3 van het EVRM beperkt het vereiste zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot die specifieke groep. Op die wijze worden de negatieve effecten, waar de leden terecht naar vragen, al behoorlijk gedempt.
De ontwikkelingen van EU-regelgeving en jurisprudentie hebben tot gevolg dat het oorspronkelijke traumatabeleid in grote mate wordt omvat door de internationale beschermingsgronden. Ik zei dat net ook al tegen mevrouw Voortman. Alleen indien geen persoonlijk risico bij terugkeer aannemelijk wordt gemaakt, is dat niet het geval. Dat is precies de beperkte aanscherping van het beleid. Hierdoor zullen getuigen van een traumatische gebeurtenis, waar mevrouw Maij over sprak, niet langer vanzelfsprekend een vergunning krijgen. Dit is precies de tekst die ik gebruik in het wetgevingsoverleg. Een gebeurtenis waarbij bijvoorbeeld een gezinslid slachtoffer is, kan wel een indicatie zijn voor de betrokkene zelf. Degenen die uiteindelijk geen vergunning meer krijgen, zijn degenen die zelf bij terugkeer geen risico lopen op vervolging of behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ik denk dat we de asielvergunning daarmee terugbrengen naar datgene waarvoor ze bedoeld is: bescherming bieden aan mensen die bij terugkeer iets te vrezen hebben. We moeten ervoor waken dat een asielvergunning een pleister wordt voor doorstaan leed. Ik denk dat dat niet de bedoeling is van een asielvergunning. Mevrouw Maij en mevrouw Voortman hebben op dat punt een opmerking gemaakt. Mevrouw Maij noemde het percentage van 4% inwilligingen die nu onder de c-grond vallen. Dat is ongeveer de hoeveelheid waarover we spreken. Gevraagd wordt wat er gebeurt met de inwilligingen die nu onder de c-grond vallen en niet bij de a- of b-grond kunnen worden ondergebracht. Van de 4% kunnen we nu al zeggen dat zij absoluut niet allemaal buiten de boot vallen als de c-grond wordt afgeschaft. Een klein gedeelte van de 4% inwilligingen dat valt onder de c-grond zal straks onder regulier vallen, namelijk klemmende redenen van humanitaire aard. Daarnaast bestaat de indruk dat er op dit moment in de uitvoeringspraktijk ook wordt ingewilligd op de c-grond omdat die optie er nu eenmaal is, en er gelet op het eenstatussysteem geen verschil in vergunning bestaat. Slechts een buitengewoon klein deel van de 4% zal straks niet langer voor een vergunning in aanmerking komen. Het betreft een aanscherping waarvan sprake is doordat bij traumatabeleid de getuigen van een traumatische gebeurtenis niet langer vanzelfsprekend een vergunning krijgen en doordat bij speciale groepen iets zwaarder zal worden gehecht aan het individualiseringsvereiste.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik zit even te twijfelen of ik de volgende alinea afwacht. Als deze ook nog over dit aspect gaat, wacht ik liever even met interrumperen. Misschien wordt mijn vraag nog wel beantwoord.
Staatssecretaris Teeven: Ja, ik ga hier nog iets specifieker over door. Ik zal zo heel duidelijk maken om welke groep het gaat. Ik kom zo direct nog even op de Afghaanse meisjes over wie mevrouw Voortman heeft gesproken.
Wat gebeurt er met de speciale groepen die nu nog zijn benoemd in het beleid met betrekking tot de c-grond? Het gaat op dit moment om twee groepen, namelijk om de alleenstaande vrouwen uit Afghanistan en de homo-, bi- en transseksuelen uit Iran. Die twee groepen zijn genoemd. Die hebben nu reeds een bijzondere plek in de toets op vluchtelingschap op de a-grond, respectievelijk de b-grond op basis van artikel 3 van het EVRM. De Afghaanse vrouwen zijn bijvoorbeeld een kwetsbare minderheidsgroep.
In het landenbeleid kunnen verschillende groepen worden aangewezen, zoals kwetsbare minderheidsgroepen en risicogroepen. Ik heb dat onlangs gedaan met betrekking tot Pakistan. De heer Voordewind maakte daar melding van met betrekking tot een bepaalde groep. Het grootste verschil tussen die groepen is de mate waarin gewicht wordt gegeven aan het individualiseringsvereiste. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet of op het moment dat de wet in werking treedt, zal op basis van de op dat moment actuele landeninformatie worden bezien of de twee groepen die wij nu nog onder de c-grond kennen, een speciale positie behoeven onder de a- en de b-grond. Daarop kan ik nu niet vooruitlopen. De leden weten dat dit afhangt van de actuele landeninformatie op dat moment. Mevrouw Voortman heeft gesproken over de verwesterde Afghaanse meisjes. Die horen volgens haar eigenlijk thuis bij asiel, want verwestering hoort thuis bij asiel. In tegenstelling tot mevrouw Voortman ben ik van mening dat de verwesterde Afghaanse meisjes prima onder regulier kunnen vallen, omdat de toets in hun geval niet gaat om de situatie in het land van herkomst maar om factoren die in Nederland zijn ontstaan. Ik heb onlangs weer een dossier op mijn bureau gehad waarbij dat speelt. Dan praat je over de mate van verwestering en de gezinssamenstelling op een bepaald moment in Nederland. Daarom kan de situatie van die groep personen beter onder het reguliere stelsel worden gebracht. Je kunt van Afghaanse meisjes zeggen dat zij hun verwestering misschien verborgen kunnen houden. Wij willen dat echter niet van hen vergen. Daarmee is het geen bescherming in de zin van artikel 3 maar humanitaire bescherming. Dat past in het reguliere humanitaire toetsingskader. We moeten dan dus meer bekijken wat er in Nederland gebeurt met betrekking tot de verwesterde Afghaanse meisjes. Dat zou eerder een reden zijn om het regulier te toetsen dan om het onder de asielgrond te brengen en onder het traumatabeleid.
Dat is ook een antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen waarom wij het getuige zijn van een traumatische gebeurtenis eerst wel asielwaardig vonden en nu niet meer. De beoordeling van asielverzoeken van getuigen van traumatische gebeurtenissen is veranderd onder invloed van de jurisprudentie en de Kwalificatierichtlijn. Het gaat echt om mensen die zelf iets te vrezen hebben bij terugkeer. Dat zal snel worden aangenomen, maar het ziet niet op mensen die iets hebben gezien wat henzelf niet aangaat. Asielbeleid is er niet voor om compensatie te bieden aan mensen die erge dingen in hun leven meemaken. Het asielbeleid is ervoor om mensen bescherming te bieden die zelf iets te vrezen hebben. In die zin acht ik de verscherping dus acceptabel.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik begrijp dat de staatssecretaris verwesterde Afghaanse meisjes onder de reguliere procedure wil laten vallen, omdat wij dan kunnen bekijken in welke mate verwestering een rol speelt bij toekomstig risico in Afghanistan. Dit is echter een verslechtering van hun rechtspositie ten opzichte van de huidige situatie, omdat zij nu recht hebben op groepsbescherming.
Het gaat volgens mij niet alleen om het getuige zijn, maar ook om het toekomstig risico dat iemand loopt. Ik heb de voorbeelden genoemd van vrouwen en meisjes uit de Democratische Republiek Congo. Ik vraag mij af hoe dat geborgd wordt in deze aanscherping van de Vreemdelingenwet.
Staatssecretaris Teeven: Om helder te zijn in de beantwoording, merk ik op dat toekomstig risico gewoon onder de internationale b-grond – de gerechtvaardigde vrees – valt. Daar verandert helemaal niets aan. Met betrekking tot de verwesterde Afghaanse meisjes moeten we een onderscheid maken. Zij zijn in Nederland en zij zouden terug moeten keren naar Afghanistan. Wat is dan de situatie? Dan moet je bekijken of er sprake is van een schending van de mensenrechten als je dat zou doen. Lopen die meisjes een serieus risico als je ze terugstuurt naar Afghanistan? Dat betekent dat je op dat moment ook nog een individuele toets kunt doen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dat moet er dus per persoon een beoordeling gemaakt worden. Dat betekent wel dat de procedure ingewikkelder wordt en het in ieder geval moeilijker wordt om een vergunning te bemachtigen.
Staatssecretaris Teeven: Dat is geen verschil met de situatie op dit moment, want op dit moment wordt er ook individueel naar gekeken. Er wordt nu al getoetst aan de internationale grond en we zullen borgen dat er voor die meisjes geen verslechtering optreedt. Ze zijn vrijgesteld van de reguliere voorwaarden en lopen ook geen grotere risico’s op intrekking van hun vergunning dan met een asielvergunning. In die zin is er geen verschil. Alleen een wijziging in de situatie in het land van herkomst zou daartoe kunnen leiden en dat zou overigens onder een asielvergunning ook niet anders zijn. Wanneer de situatie in het land van herkomst wijzigt en daar sprake is van een totaal veilige situatie, maakt het niet uit of je een asielvergunning hebt of een reguliere vergunning. Mevrouw Voortman heeft enkele opmerkingen gemaakt over artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Zij vindt dat geen alternatief voor categoriaal beschermingsbeleid. In de memorie van toelichting wordt niet alleen gewezen op artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn als reden waarom het categoriaal beleid niet langer nodig of wenselijk is, er wordt ook gewezen op een trend in de jurisprudentie van zowel het Hof van Justitie als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin onder de internationale beschermingsgronden rekening moet worden gehouden met collectieve elementen. Dat kan in verschillende gradaties zijn en in het geval van artikel 15c is zelfs geen enkele individualisering vereist, aangezien het volgens de jurisprudentie gaat om situaties waarin eenieder die uit dat gebied komt enkel vanwege zijn aanwezigheid al een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Dat is de discussie die we met de leden van de commissie hebben gevoerd over de terugkeer en het al dan niet opheffen van de 15c-status van Mogadishu in Somalië. Artikel 15c zou aldus kunnen worden gezien als het ene uiterste van het spectrum van geen enkele individualisering tot het andere uiterste, namelijk volledige individualisering. Het feit dat artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn relatief weinig wordt toegepast, betekent geenszins dat geen rekening wordt gehouden met de slechte algehele situatie in landen van herkomst voor groepen vreemdelingen. Het een sluit het ander niet uit, zoals wij ook uitgebreid met elkaar hebben gewisseld in de discussie over het opheffen van de 15c-status van Mogadishu. Mevrouw Gesthuizen heeft erover gesproken dat Afghaanse meisjes en hun familie aanspraak blijven maken op een vergunning. Ze hoeven niet te voldoen aan een aantal vereisten. Zij heeft gevraagd of dat ook voor naturalisatie geldt. Houders van een reguliere verblijfsvergunning moeten, in tegenstelling tot houders van een verblijfsvergunning asiel, in de naturalisatieprocedure in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en een gelegaliseerde buitenlandse geboorteakte overleggen. Dat geldt dus ook voor degenen die bij verlening van de vergunning zijn vrijgesteld van een paspoortvereiste. Dat gaat dus concreet over de meisjes waarover we hier spreken. Nu kan de vreemdeling een beroep doen op bewijsnood, waarbij hij of zij moet aantonen dat er alles aan gedaan is om de documenten te verkrijgen. Deze groep komt, nu zij onder regulier valt, wel onder de reikwijdte van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Dat is in tegenstelling tot de huidige c-grond en dat is eerder een voordeel dan een nadeel.
Mevrouw Voortman had drie verse voorbeelden van vreemdelingen die buiten de boot zouden vallen. Ik ben er uitgebreid op ingegaan.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Zegt de staatssecretaris nu dat mensen er alsnog een beroep op kunnen doen dat het voor hen echt onmogelijk is om aan een paspoort te komen? Of wordt dat toch geschrapt?
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Gesthuizen ziet het goed. De vreemdeling kan een beroep doen op bewijsnood, waarbij hij of zij dan moet aantonen dat er alles aan gedaan is om in het land van herkomst de desbetreffende documenten te verkrijgen, zowel het reisdocument als de gelegaliseerde geboorteakte. Als je kunt laten zien dat je daar voldoende moeite voor hebt gedaan, kan dat beroep op bewijsnood worden gehonoreerd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Hoe ver gaat dat moeite doen precies? Dat lijkt mij autoriteiten aanschrijven en hier langsgaan bij een consulaat of een ambassade, maar toch niet naar het land van herkomst terugkeren.
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Gesthuizen begrijpt net als ik dat dat voor een aantal landen feitelijk onmogelijk is. Neem een land als Iran; dat zal niet gaan. Je moet er feitelijk alles aan gedaan hebben om die documenten te verkrijgen. Als dat niet lukt, doe je een beroep op bewijsnood en kan het toch komen tot een naturalisatie.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat betekent dus dat voor een aantal landen wel degelijk zal gelden dat mensen bereid moeten zijn geweest om naar het land van herkomst af te reizen om daar de autoriteiten te verzoeken om die documenten.
Staatssecretaris Teeven: Het hangt natuurlijk af van de feitelijke situatie. Als iemand vijf jaar in Nederland verblijft, in aanmerking wil komen voor naturalisatie en in het verleden zelf al drie, vier of vijf keer naar het land van herkomst is teruggereisd zonder enig probleem, zou ik mij heel goed kunnen voorstellen dat je die pogingen ook doet voor de documenten. Het hangt van de feitelijke situatie af. Er zullen landen zijn waar dat niet kan. Mevrouw Gesthuizen en ik kennen die allebei. Maar als mensen al vijf keer zelf zijn teruggereisd naar het land van herkomst, waarom zouden zij dat dan de zesde keer niet doen voor documenten en een geboorteakte? Dat hangt af van de feitelijke situatie.
De heer Schouw en alle anderen hebben opmerkingen gemaakt over de € 250 leges. Waarom houd ik vast aan die € 250 leges? Het doel van het heffen van leges voor een vervangend asieldocument is natuurlijk ook het voorkomen van fraude en misbruik. Ik vind het belangrijk dat ook een asielzoeker zorgvuldig met het aan hem of haar uitgereikte document omgaat. Daarom is het nodig dat er een bedrag komt dat bijdraagt aan dat zorgvuldig omgaan. Ik heb aansluiting gezocht bij het bedrag dat geldt voor reguliere documenten. Ik zie niet in waarom ik daarin onderscheid zou moeten maken.
Mevrouw Maij vroeg in het kader van de Wet MoMi of de staatssecretaris een brief kan sturen met een overzicht van de leges. Ik wijs erop dat de legesbedragen ten behoeve van de Wet MoMi zijn opgenomen in de 116e wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 die ter informatie naar uw Kamer is gestuurd en recentelijk is gepubliceerd in de Staatscourant. Daar staat het in. Ik kijk even naar rechts of dat zo is. Er wordt druk geknikt, dus ik ga ervan dat het zo is.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Schouw nog een vraag hierover heeft.
De heer Schouw (D66): Het argument van de staatssecretaris is: wij willen fraude en misbruik tegengaan, vandaar dat bedrag. Maar in de memorie van antwoord heeft de staatssecretaris gezegd dat hij de IND er nog een onderzoek naar laat doen. Waar is dat onderzoek gebleven?
Staatssecretaris Teeven: Ik heb het op dit moment niet paraat, maar ik kom er aan het eind van mijn termijn op terug. Ik kan de vraag van de heer Schouw nu niet beantwoorden, dus ik laat even nagaan hoe het staat met het onderzoek van de IND.
Mevrouw Voortman heeft gezegd dat de leges voor een vervangend verblijfsdocument voor vluchtelingen niet hoger mogen zijn dan voor Nederlanders. Wij moeten echter oppassen dat we geen appels met peren vergelijken. Bij Nederlanders gaat het om een identificatiedocument en hier hebben wij het over een verblijfsdocument. Voor de hoogte van de leges hebben wij aansluiting gezocht bij het bedrag dat reguliere vreemdelingen hiervoor moeten betalen. Voor het identificatiedocument kan de statushouder een vluchtelingenpaspoort of een vreemdelingenpas-poort aanvragen. De tarieven van een vluchtelingen- of vreemdelingen-paspoort zijn exact gelijk aan de tarieven van de gewone paspoorten. Wij moeten dus niet de verkeerde dingen met elkaar vergelijken. Mevrouw Maij en mevrouw Gesthuizen hebben gesproken over de nareistermijn van drie manden. Die termijn vind ik niet onredelijk en het is niet moeilijk om hieraan te voldoen. De asielvergunninghouder in Nederland kan de termijn veilig stellen door het indienen van een aanvraag. Die kan ook gaan om gezinsleden die zoek geraakt zijn tijdens de vlucht. Als de termijn eenmaal veilig is gesteld, geldt dit ook voor vervolgaanvragen. De asielvergunninghouder wordt hierover bij de vergunningverlening geïnformeerd. Er is ook een folder in meerdere talen beschikbaar. Ook VluchtelingenWerk Nederland zou hier naar mijn mening een rol in kunnen hebben door de asielzoeker op de hoogte te stellen van de mogelijkheden om zijn gezin over te laten komen, als hij een vergunning krijgt. In de praktijk komt het beperkt voor dat een aanvraag te laat wordt ingediend. Dat komt echt heel weinig voor. De regel die wij hebben geschapen, is in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ik verwijs naar artikel 12, lid 1, van die richtlijn. Als je drie maanden in het ziekenhuis hebt gelegen, dan wordt daar echt rekening mee gehouden. Maar in beginsel is dit een harde termijn.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De staatssecretaris geeft aan dat er situaties kunnen zijn, waarin die termijn van drie maanden niet zo hard zal zijn. Hij gaf het voorbeeld van iemand die in het ziekenhuis heeft gelegen. Hoe wordt dat dan beoordeeld? De termijn moet toch wel een redelijke termijn zijn. Hoe wordt dan beoordeeld dat een afwijking van die termijn van drie maanden redelijk is?
Staatssecretaris Teeven: Die termijn van drie maanden is een harde termijn. Ik heb ook verwezen naar de internationale context. Er zijn echter omstandigheden denkbaar – daarom noemde ik het voorbeeld van iemand die drie maanden in het ziekenhuis heeft gelegen – waar rekening mee gehouden zou kunnen worden. Je moet dus naar de feitelijke situatie van het geval kijken en kijken of er sprake is van een buitengewone schrijnendheid, niet verwijtbaarheid, dat iemand dit niet binnen drie maanden kon doen. Dat hangt echter af van de omstandigheden in het concrete geval.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dat maakt het wel heel lastig om dat te toetsen. Je kunt dit voorbeeld noemen, maar er zijn ook andere situaties denkbaar. Dat maakt het voor de persoon in kwestie moeilijk om er grip op te krijgen wanneer de termijn wel geldt en wanneer niet. Gegeven het feit dat toch al het gros van de mensen binnen die drie maanden zit – mevrouw Maij heeft dat net ook aangegeven – zou het volgens mij logisch zijn om er een redelijke termijn van te maken.
Staatssecretaris Teeven: Die drie maanden is een redelijke termijn. Dat is ook de termijn waarbinnen iedereen het voor elkaar krijgt. Er zijn uitzonderingssituaties mogelijk naar aanleiding van feitelijke situaties of omstandigheden van het geval, waarin je een uitzondering zou kunnen maken. Dat hangt echter echt van de feitelijke situatie van het geval af. Daar kun je geen beleid op maken. Drie maanden is de termijn.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Begrijp ik de staatssecretaris goed, dat die termijn van drie maanden alleen geldt voor de aanvraag en niet voor het nareizen zelf? Zo komt het op mij namelijk over.
Staatssecretaris Teeven: De drie maanden is alleen voor het aanvragen en niet voor het nareizen zelf.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat betekent dus dat iemand op het moment dat hij nog niet zou weten waar zijn kinderen, familieleden, gezinsleden zijn, alvast kan aangeven: let op want het kan zijn dat er, hopelijk, nog een zoon van mij komt nagereisd. Het kan namelijk zijn dat hij iemand pas na twee jaar op het spoor komt. Dat kan dan?
Staatssecretaris Teeven: Ja, dat kan.
De voorzitter: Ik wil even een punt van orde maken. U hebt mij gevraagd om, als het niet nodig is, de vergadering niet tot 19.00 uur te laten duren. Ik zeg niet dat wij op dat spoor zitten, maar het valt wel op dat de staatssecretaris nog heel veel vragen te beantwoorden heeft en dat bijna bij elk antwoord er een hele serie interrupties volgt.
Dit deel van het overleg is gepland tot twee uur vanmiddag. Als u nog een tweede termijn wilt, moet er niet steeds geïnterrumpeerd worden.
Staatssecretaris Teeven: De volgende vraag heeft betrekking op het amendement-Recourt/Schouw. Waarom laat ik gezinsleden van asielvergunninghouders onder het nareisbeleid niet toe als het gezin gevormd is in een ander land dan het herkomstland van de asielvergunninghouder? UNHCR heeft inderdaad geadviseerd om gezinsleden waarbij dit het geval is, ook onder het nareisbeleid te laten vallen. Doel van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures is niet het wijzigen van de beleidsuitgangspunten maar het stroomlijnen van de procedures, laat ik dat vooropstellen. In het amendement-Recourt/Schouw en in het subamen-dement-Azmani wordt rekening gehouden met de vraag of het gezinsleven in een ander land mogelijk is en of dit voortaan een onderdeel is van de toetsing binnen het asielbeleid. Daarnaast geeft het subamendement-Azmani mij de mogelijkheid om, net als nu in het reguliere beleid is opgenomen, een afgeleide asielvergunning in te trekken als de relatie daadwerkelijk is verbroken; althans ik ga ervan uit dat het subamendement zo bedoeld is.
Materieel gezien leidt dat tot hetzelfde resultaat als de toetsing die nu binnen het reguliere kader plaatsvindt. Daarom stuit het amendement-Recourt/Schouw bij mij niet op bezwaren, mits dit wordt gelezen in samenhang met het subamendement-Azmani. Overigens zal bij intrekking wegens het verbreken van de relatie altijd een toets plaatsvinden aan artikel 8 van het EVRM. Ik wil het oordeel over het amendement en het subamendement aan de Kamer laten.
De heer Schouw (D66): De staatssecretaris wekt de suggestie van een koppeling vanuit het kabinet. Ik wil daarover graag helderheid.
Staatssecretaris Teeven: Ik wek geen suggestie, ik lees het amendement-Recourt/Schouw inderdaad in samenhang met het subamendement-Azmani. Dat is het standpunt van het kabinet en ik laat het oordeel over deze amendementen aan uw Kamer, voorzitter. De heer Schouw ziet het goed. Ik maak een koppeling, het heet ook een subamendement.
De heer Schouw (D66): Ik heb daarover in eerste termijn gezegd wat ik daarover wilde zeggen. Azmani doet een belangrijk deel van het zegenrijke werk van Recourt en Schouw weer teniet met zijn zogenaamde subamendement. Het is aan de Kamer om daarvoor te kiezen.
Staatssecretaris Teeven: Als de heer Schouw de vraag aan mij wat explicieter maakt, namelijk hoe ik het amendement-Recourt/Schouw beoordeel zonder het subamendement-Azmani, is mijn antwoord dat ik dat amendement moet ontraden. Ik zie het een in samenhang met het ander. Ik ontraad het amendement-Recourt/Schouw als het subamen-dement-Azmani niet daarbij betrokken wordt. Het is goed om de zaken duidelijk te hebben.
De heer Van Hijum vraagt waarom ik het vereiste hanteer dat gezinnen moeten zijn gevormd in het land van herkomst en dat gezinnen gevormd in een derde land niet voor nareizen in aanmerking komen. Ik heb al gezegd dat ik het oordeel over de amendementen aan de Kamer laat, maar die wel in samenhang beschouw.
De heer Van Hijum heeft ook gevraagd hoe het kan dat de feitelijke gezinsband in het asielbeleid anders wordt ingevuld dan in het reguliere beleid. Dat geeft inderdaad verwarring en is niet logisch. Ik heb in antwoord op vragen van de Eerste Kamer onlangs aangekondigd dat ik deze beleidskaders met elkaar in lijn ga brengen door het nareiskader te laten aansluiten bij het reguliere kader en daarmee aan de uitgangspunten van artikel 8 van het EVRM. Tussen biologische kinderen en hun ouders is in beginsel sprake van een feitelijke gezinsband. Die kan in specifieke gevallen verbroken zijn, bijvoorbeeld als een kind een huwelijk sluit. Mevrouw Gesthuizen vroeg waarom de behandeling van nareisaanvragen zo lang duurt. Dat heeft met vele factoren te maken. Ik heb al gezegd dat er vaak documenten ontbreken, dan moet er DNA-onderzoek plaatsvinden en is er identificerend onderzoek nodig. Wij willen immers alleen mensen toelaten die echt bij het gezin van de asielvergunninghouder horen. De aanvragen worden ingediend op diplomatieke posten in het buitenland en de medewerkers op die posten hebben naast deze werkzaamheden natuurlijk ook andere taken. Ik denk daarbij zeker ook aan de bezuinigingen die mijn collega van Buitenlandse Zaken moet doorvoeren. De hoeveelheid aanvragen leidt ook tot vertraging. De aanpassing die mijn voorganger in juni 2012 heeft aangekondigd, namelijk het vaker toepassen van DNA-onderzoek, zal naar verwachting leiden tot een verkorting van de doorlooptijden.
De heer Schouw sprak over de stabiliteit en de betrouwbaarheid van het systeem INDiGO en vroeg wanneer de implementaties kunnen zijn afgerond. De Kamer ontvangt de volgende voortgangsrapportage in de tweede helft van mei. Daarin zullen wij ook een overzicht geven van de beoogde implementatie van regelgeving in INDiGO. De voortgangsrapportage bouwt dus voort op de brief die door mijn voorganger op 4 oktober is geschreven en op de brief over INDiGO die ik kort na mijn aantreden aan de Kamer heb geschreven.
De heer Azmani heeft gevraagd wanneer ik die maatregelen denk te kunnen invoeren. Dat heeft ook iets te maken met de opmerking van de heer Schouw. Een randvoorwaarde voor de implementatie van het pakket maatregelen is dat de voorbereiding van de uitvoering, de ICT-systemen en de wet- en regelgeving op tijd gereed zijn. Ik heb de Kamer in de brief van 19 februari meegedeeld dat in 2013 zal worden ingezet op herstel en stabilisering van INDiGO. We kunnen dus niet het totaalpakket in 2013 invoeren, want dit zal een te groot beslag leggen op INDiGO. Maatregelen die geen of weinig impact hebben op INDiGO maar nu al een grote winst opleveren voor de keten, zal ik dit najaar wel doorvoeren.
De heer Azmani (VVD): Ik heb een vraag aan de staatssecretaris over de toename door de herhaalde aanvrage. Is hij bereid en van plan om juist de maatregelen die zien op het ontmoedigen van herhaalde aanvragen bij voorrang bij de implementatie te betrekken?
Staatssecretaris Teeven: Ja. Bij de maatregelen die grote winst opleveren in de keten spreken wij over vrijwel alle asielmaatregelen. Bijvoorbeeld de maatregel gedifferentieerde rechtsbijstand zal voor het gedeelte dat ziet op de asielvervolgaanvrage gelijktijdig met de asielmaatregelen worden ingevoerd in het najaar van 2013. Daarover had ik al in een ander verband bericht. Ik zal het nog specifieker maken: een klein aantal maatregelen wordt pas in 2014 genomen. Ik zal de Kamer daar uitgebreid over berichten in mei. Dat zullen reguliere maatregelen zijn. De maatregel gedifferentieerde rechtsbijstand zal voor het gedeelte dat betrekking heeft op de reguliere maatregelen, ook pas in 2014 kunnen worden ingevoerd. Je kunt niet het hele pakket invoeren zonder dat je ook de reguliere maatregelen invoert.
De heer Azmani heeft gevraagd wanneer no cure, no fee in werking kan treden. Dat zal in de tweede helft van 2013 zijn. De heer Azmani stelde verder een vraag over artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Wordt onder de Wet modern migratiebeleid (MoMi) niet alsnog een vangnet gecreëerd? Dat was ongeveer de tekst van de heer Azmani, zo van «maak het nou niet te groot». Dat vind ik van niet. Met artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt het onder MoMi mogelijk om een vergunning tijdelijk op basis van humanitaire gronden te verlenen. Een klein gedeelte, dat nu onder de c-grond valt – we hebben er uitgebreid over gesproken – namelijk de klemmende reden van humanitaire aard, zal straks dus vallen onder artikel 3.48 omdat deze groep niet onder de internationale bescherming kan worden geschaard. Op die manier heb ik ook een deel van de zorgen van mevrouw Maij van de fractie van de Partij van de Arbeid weggenomen. Tegelijkertijd zeg ik tegen de heer Azmani dat hiermee geen verruiming is beoogd. Het stukje van de bescherming onder de c-grond dat wegvalt, is dus nu geregeld via artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Ik ga in op het grote aantal vragen van mevrouw Gesthuizen. Haar vragen slaan niet allemaal rechtstreeks op het wetsvoorstel, maar hebben daar wel op enigerlei wijze een verbinding mee. Mevrouw Gesthuizen heeft in feite gezegd dat de motivering die onder dit wetsvoorstel ligt voor het schrappen van de nationale asielgronden, onvoldoende is voor een dermate rigoureuze operatie. De verwijzing naar de cijfers zou niet overtuigen.
Zo vat ik het maar even samen. De wijziging heeft geen cijfermatige motivatie. Ik heb dat aan het begin van mijn betoog ook al aangegeven. De c-grond wordt verder ook niet afgeschaft, omdat er nog maar heel weinig asielvergunningen op die grond worden verleend. De cijfers illustreren echter wel dat het belang van nationale asielgronden de afgelopen jaren sterk is afgenomen. De werkelijke motivatie voor het wetsvoorstel was en is: de asielgronden in lijn brengen met de internationale asielgronden en de asielvergunning bestemd houden voor wie die vergunning bedoeld is, mensen die ernstige mensenrechtenschendingen te vrezen hebben bij terugkeer naar hun land van herkomst. Mevrouw Gesthuizen heeft een opmerking gemaakt over de snelle beoordeling van vervolgaanvragen. Kan dat eigenlijk wel in één dag? Zo niet, hoe veel tijd is er dan wel voor nodig? Ik denk dat het heel goed mogelijk is om snel te beoordelen of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Als je het goed regelt, moet het binnen een dag kunnen, zeker als er een volledig dossier beschikbaar is. En dat laatste gaan we bereiken door met name de humanitaire reguliere beschermingsgronden in de eerste asielprocedure mee te toetsen. In die gevallen kunnen we in één dag beoordelen of er al dan niet sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, iets wat ook in het voordeel van de vreemdeling is. Na een korte reactietermijn voor de vreemdeling zal er dan tot een beslissing worden gekomen. Als er wel nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd waar we beter naar moeten kijken, wordt de procedure uiteraard gewoon voortgezet.
Wat wordt er bedoeld met een nog verdere versnelling van de asielprocedure? Nu behandelen we vervolgaanvragen op dezelfde manier als de eerste aanvrage ofwel in de achtdaagse asielprocedure ofwel in de verlengde asielprocedure waarbij langere termijnen gelden. Ik wil het bij vervolgaanvragen sneller gaan doen, het liefst in één dag, om zo een krachtig signaal af te geven dat het niet loont om volgende aanvragen in te dienen als er geen nieuwe feiten zijn. Het uitgangspunt blijft – zo zeg ik tegen mevrouw Gesthuizen – zorgvuldigheid. Het afdoen in één dag is een streven dat alleen slaagt met een goede voorbereiding en dat wil ik bewerkstelligen met de in de plannen opgenomen schriftelijke aanmelding.
Mevrouw Gesthuizen vroeg of het mee toetsen van de humanitaire gronden niet een te zware werklast wordt. Het mee toetsen van enkele reguliere gronden bij de asieltoets heeft een aantal belangrijke voordelen. Je kunt daarmee bijvoorbeeld doorprocederen voorkomen en je kunt sneller tot een besluit komen als er toch wordt doorgeprocedeerd. We zullen uiteraard nauwlettend in het oog houden of de voordelen opwegen tegen de zwaardere toetsing binnen de asielprocedure en vervolgens door de rechterlijke macht.
Mevrouw Gesthuizen maakte een opmerking en stelde in het verlengde daarvan een vraag die ik niet helemaal snapte. Het kwam er volgens mij op neer dat zij wilde weten of de IND voortaan de facto de discretionaire bevoegdheid gaat uitoefenen. Dat is nadrukkelijk niet het geval. Die blijft aan mij voorbehouden. Ik blijf die dossiers ook zelf beoordelen. Die beoordeling geschiedt dus niet door de IND. Er komen natuurlijk wel adviezen van de IND, al dan niet op mijn verzoek.
Die discretionaire bevoegdheid komt pas aan de orde als er geen andere passende oplossing is. Uiteindelijk is het ook in het voordeel van de vreemdeling dat meteen wordt beoordeeld of er sprake is van schrijnende omstandigheden.
Mevrouw Gesthuizen heeft voorts nog gevraagd waarom artikel 3.46 van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet wordt meegenomen bij de eerste asielaanvraag. Er kan pas een vergunning op basis van artikel 3.46 worden verleend als de vreemdeling uitstel van vertrek heeft gehad op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, het medische artikel. Artikel 64 wordt echter wel ambtshalve mee getoetst bij de eerste asielaanvraag.
Ik heb al iets gezegd over de schuld die de overheid volgens sommigen heeft aan lange procedures. De makkelijkste manier om doorprocederen tegen te gaan is inwilligen. Dat snap ik ook, maar daar kan natuurlijk niet altijd sprake van zijn en dat betekent weer dat de overheid soms in hoger beroep moet gaan tegen een beslissing die wij onjuist achten. Wij kijken overigens wel heel zorgvuldig of er hoger beroep ingesteld moet worden. Dat zie je ook terug in de cijfers over asielzaken. 77% van de hogerberoepprocedures die door de Staat zijn ingesteld, wordt gegrond verklaard tegen 3% van de hoger beroepen die zijn ingesteld door vreemdelingen. Ik merk daarbij op dat het aantal beroepen van de Staat veel en veel lager is dan het aantal beroepen van vreemdelingen. Als mevrouw Gesthuizen opmerkingen maakt over de zorgvuldigheid – een term die nog wel meer ter sprake zal komen – waarmee een en ander gebeurt, is dit in ieder geval iets wat wel zorgvuldig is gegaan bij de Staat.
Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd of van zieke vreemdelingen kan worden verwacht dat ze zelf een medisch dossier aanleveren. Dat vind ik wel, want iedereen heeft recht op inzage in het medisch dossier en kan daarvan een afschrift krijgen. Ik zie dus ook niet in waarom een vreemdeling die in behandeling is bij een zorgverlener en daarmee communiceert, diezelfde zorgverlener niet zou kunnen vragen om een afschrift van zijn medisch dossier. Daarbij komt nog dat de vreemdeling meestal wordt ondersteund door een advocaat. Kijkend naar de realiteit lijkt het me dus geen groot bezwaar om dat van een vreemdeling te vragen. De realiteit is ook dat iedere vreemdeling op ieder moment van de procedure kan zeggen dat hij op medische gronden niet kan terugkeren of hier moet blijven. Dat gebeurt ook veel. Dan is de IND ongeveer drie maanden bezig om er een besluit over te nemen. De helft van die drie maanden gaat op aan het verkrijgen van het medisch dossier. Als we die termijn kunnen verkorten, ook in het belang van de vreemdeling, vind ik het eigenlijk niet zo gek om aan de vreemdeling te vragen om het begin van bewijs, namelijk een afschrift van zijn medisch dossier, aan te dragen. Ik merk ook op dat van een asielzoeker in de eerste asielprocedure niet wordt verwacht dat hij zelf een medisch dossier aanlevert. Ik zie daar dus geen problemen.
De voorzitter: Mevrouw Gesthuizen heeft aangegeven nog een vraag te willen stellen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Gelet op uw strenge opmerking en uw strenge blik, voorzitter, zal ik dat summier doen. De staatssecretaris zegt dat dit beleid niet is gebaseerd op cijfers. Ik wil daaraan toevoegen dat het inderdaad ook is gebaseerd op dogma’s. Daartegen maak ik bezwaar. In alle voorstellen van de staatssecretaris lees ik namelijk wel steeds de wil om het allemaal zo snel mogelijk te doen, maar schiet het beleid op zorgvuldigheid in mijn ogen zeer tekort. Ik stel een enkele vraag over de discretionaire bevoegdheid. Omwille van de tijd bewaar ik de rest voor de tweede termijn. De staatssecretaris zei dat hij mijn opmerking daarover niet begreep. Ik maak me zorgen of de staatssecretaris het niet erg druk krijgt. Zoals ik het lees, wordt de discretionaire bevoegdheid direct ingezet. Dat zou dus kunnen betekenen dat de staatssecretaris zelf naar al die dossiers moet kijken. Dat kan toch helemaal niet? Ik vraag me af of hij dan niet heel zwaar gaat leunen op de adviezen die hij van de IND voorgeschoteld krijgt.
Staatssecretaris Teeven: Als mevrouw Gesthuizen constateert dat het druk is, dan klopt dat. Het is dus druk. Ook met betrekking tot discretio-naire dossiers is het nu druk, dus dat klopt ook. De vraag is of het heel veel drukker is dan mijn voorgangers het hadden. Ik denk het niet. Wat het leunen op de IND betreft, zeg ik dat je advies aanvraagt. Soms krijg je brieven binnen en vraag je advies aan. Soms krijg je dossiers aangeleverd van de IND waarin al een advies zit. Ik lees ze wel en ik beoordeel ze ook zelf. Ik denk dat het mogelijk is, ook gezien de omvang van de groep, om dat ook in de toekomst met dezelfde zorgvuldigheid te blijven doen als nu.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Het is altijd wat lastig om in het openbaar over dit punt te discussiëren, omdat wij zelf regelmatig – niet te regelmatig vind ik – schrijnende gevallen voorleggen aan de staatssecretaris. Dat gaat dan onderhands. Er is dan een brief, waarna er een brief van de staatssecretaris terugkomt. Er ligt hier toevallig een brief die ik vorige week heb ontvangen in reactie op een verzoek dat bij de staatssecretaris is ingediend om nog eens goed naar een zaak te kijken. Als de staatssecretaris bij zijn afwegingen te zwaar leunt op de IND, dan valt bij mij toch ook een kwartje. De IND is de organisatie die de afwegingen in eerste instantie heeft gemaakt. Als dat dan ook het adviesorgaan is van de staatssecretaris, dan valt er bij mij toch echt een kwartje waarom wij zo vaak negatieve reacties krijgen. Ik bedoel niet negatief in de zin van naar, maar negatief in de zin van afwijzend. We krijgen afwijzende reacties van de staatssecretaris op onze voorstellen. Hier ligt weer een brief van Gesthuizen, Schouw, Voordewind en Van Ojik. Ik kan er niet bij hoe de staatssecretaris tot zijn conclusie kwam. Dat snap ik dan wat beter als ik hoor dat de IND daarbij een dikke vinger in de pap heeft.
Staatssecretaris Teeven: De IND heeft geen vinger in de pap. Ik vraag de IND om advies en de IND gaf al advies aan mijn voorganger, aan de voorganger van mijn voorganger, en aan de voorganger van de voorganger van mijn voorganger, dus er is helemaal niets nieuws onder de zon. Ik kan mevrouw Gesthuizen en de andere leden van de commissie verzekeren dat er ook situaties zijn geweest, waarin ik contrair ben gegaan aan dat advies. Ik zal dat woord maar gebruiken, want dat zal mevrouw Gesthuizen meer aanspreken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Een afsluitende opmerking, heel kort. Ik geef mijn dochter ook altijd advies, maar ik kan ook zeggen dat ik toch echt een heel dikke vinger in de pap heb bij haar opvoeding. Het wil er bij mij niet in dat het werkt zoals de staatssecretaris zegt. Ik zal bezien of ik daar mogelijk nog iets aan kan veranderen in de komende tijd.
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Gesthuizen heeft nu één brief voorliggen, maar er zijn in deze commissie ook leden die weten dat het soms ook anders gaat. Mevrouw Gesthuizen weet dat volgens mij zelf ook, maar laat ik het hierbij laten.
De heer Schouw (D66): Samen met mevrouw Gesthuizen maak ik mij zorgen over de workload van de staatssecretaris op dit punt. Er komen meer dossiers bij als gevolg van dit beleid. Is de staatssecretaris bereid om ons te zijner tijd inzicht te geven in de kwantiteit, de toename als gevolg van dit beleid? Dan kunnen we daar wat ordentelijker over praten.
Staatssecretaris Teeven: Zeer zeker. Wij rapporteren al halfjaarlijks of jaarlijks – ik weet dat niet uit mijn hoofd, maar het is al heel lang zo – over de discretionaire beslissingen die genomen worden, over aanvragen die worden gedaan, over toewijzingspercentages en zo. Dat wijkt bij mij overigens niet af van wat mijn voorgangers deden. Het is niet minder of meer, het ligt in dezelfde bandbreedte. Ik ben zeker bereid om daar inzage in te geven.
Voorzitter. Dan heb ik nog één vraag liggen van de heer Schouw. Hoe staat het met het IND-onderzoek naar misbruik? Door de IND is onderzoek ingesteld naar mogelijk misbruik van de als vermist opgegeven verblijfsvergunningen. Voor zover mij nu bekend, is niet gebleken van misbruik op grote schaal. Los daarvan ben ik van mening dat van asielzoekers net als van andere migranten verwacht mag worden dat ze zorgvuldig omgaan met verblijfsdocumenten. Een van de redenen om leges te heffen is dan ook, ervoor te zorgen dat men zorgvuldig ermee omgaat.
De heer Schouw (D66): Een technische vraag. De staatssecretaris zegt in de nota naar aanleiding van het verslag: de IND doet hier momenteel onderzoek naar. Daarop volgt een politieke stellingname. Ik wil inzicht hebben in dat onderzoek. Is daar nu onderzoek naar gedaan? Ja of nee? En krijgt de Kamer inzicht in dat onderzoek?
Staatssecretaris Teeven: Er is onderzoek naar verricht. Ik heb de Kamer net gemeld dat daar onderzoek naar gedaan is en dat dit niet geleid heeft tot schrikbarende misbruikcijfers.
De heer Schouw (D66): Kan de Kamer inzicht krijgen in dat onderzoek, zodat we ook de politieke stellingname wellicht beter kunnen begrijpen?
Staatssecretaris Teeven: Geen enkel bezwaar.
De voorzitter: De staatssecretaris zegt toe het onderzoek aan de Kamer toe te sturen. Dat noteren wij vast voor de eindconclusie.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik had ook gevraagd naar het idee van voormalig staatssecretaris Albayrak, die voorstelde om mensen met een verblijfsvergunning verleend op de c- of d-grond na vijf jaar een reguliere verblijfsvergunning te geven. Volgens mij is de staatssecretaris daarop nog niet ingegaan.
Staatssecretaris Teeven: Ik kom daar in tweede termijn op terug.
De voorzitter: Dat brengt ons bij de vraag of er behoefte bestaat aan een tweede termijn. Dat is het geval.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb behoefte aan een heel korte schorsing, ook omdat ik op een of twee punten toch een motie wil indienen. Kan dat? Vijf minuten wellicht?
De voorzitter: Dat lijkt mij geen bezwaar. Ik kijk ook even naar de collega’s, maar die gaan eveneens akkoord. Dan schorsen wij even.
De vergadering wordt van 12.26 uur tot 12.32 uur geschorst.
De voorzitter: Mevrouw Gesthuizen is er nog niet, maar zij zal zo dadelijk wel verschijnen. Aangezien de afgesproken tijd voor de schorsing ruim is verstreken, stel ik voor dat wij de vergadering voortzetten. Wij zijn aangekomen bij de tweede termijn van de Kamer.
De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Gebleken is dat Europese ontwikkelingen richtinggevend zijn geweest bij de wijzigingen uit dit voorstel. Ik heb in mijn eerste termijn het belang benadrukt van volledige zeggenschap over asiel en immigratie voor Nederland. Wij pleiten daarom voor een opt-out. Dit blijft een actueel onderwerp; kijk bijvoorbeeld naar Engeland, waar Cameron er ook mee bezig is. Ik zal een motie voorlezen en hoop uiteraard op steun van de VVD daarvoor; dus niet op steun van de regering, maar zeker wel van de VVD, die dit in haar verkiezingsprogramma heeft staan.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat asiel- en immigratiebeleid zo cruciaal is voor onze samenleving dat Nederland dat in eigen hand moet houden;
constaterende dat de regering Europese ontwikkelingen als richtinggevend beschouwt bij de onderhavige wijziging van de Vreemdelingenwet;
constaterende dat de regering stelt dat de waarde van de nationale Nederlandse asielregelgeving is afgenomen als gevolg van de toenemende Europese invloed op dit beleidsterrein;
van mening dat de voortschrijdende Europese beïnvloeding op het Nederlandse toelatingsbeleid een bijzonder onwenselijke ontwikkeling betreft;
verzoekt de regering om er middels een opt-out zorg voor te dragen dat Nederland het asiel- en immigratiebeleid volledig in eigen handen krijgt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bontes en Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 10 (33 293).
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitvoerige en concrete beantwoording. Ik heb nog vier punten. Mijn eerste punt betreft INDiGO; daarmee doe ik gelijk weer af aan dat «concreet». Ik zie dat de staatssecretaris al begint te lachen, maar het is natuurlijk toverachtig dat hij zei: wij werken aan een programma van herstel en stabilisering van INDiGO. Mijn lieve hemel, het gaat om een automatiseringssysteem dat enkele tientallen miljoenen kost, dat op onderdelen gewoon faalt en waar de Kamer bovenop zit. Wij nemen nu een wetgevingspakketje aan dat INDiGO niet kan invoeren, en wij krijgen waarschijnlijk van de week nog een debatje over een fout van INDiGO. Ik vraag de staatssecretaris om daar toch wat indringender en kritischer mee om te gaan.
Mijn tweede punt betreft het subamendement-Azmani op stuk nr. 9, waarover we al van gedachten hebben gewisseld. Ik heb wel een question of interest: heeft het departement meegewerkt aan het opstellen van het amendement-Azmani, zo vraag ik de staatssecretaris. Het is natuurlijk prachtig om het amendement zo precies geformuleerd te zien, wat weer het andere amendement, dat van Recourt en mijzelf, de vernieling in helpt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering vasthoudt aan het uitgangspunt dat leges kostendekkend moeten zijn;
constaterende dat de vervanging van een vreemdelingendocument de vluchteling € 250 gaat kosten;
overwegende dat dit niet in verhouding is met de leges die Nederlanders moeten betalen voor de vervanging van een paspoort;
overwegende dat bij de vaststelling van de hoogte van de leges artikel 29 Vluchtelingenverdrag leidend moet zijn;
verzoekt de regering, de leges voor de vervanging van een verblijfsdocument van asielstatushouders, overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag, zo veel mogelijk gelijk te stellen aan die voor Nederlanders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Gesthuizen en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 12 (33 293).
De heer Schouw (D66): Mij wordt verzocht om duidelijker te spreken. Dat zal ik doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het traumatabeleid wordt afgeschaft;
constaterende dat een beperkte categorie vreemdelingen die zijn geconfronteerd met traumatiserende gebeurtenissen, hierdoor geen bescherming zou kunnen krijgen;
overwegende dat bekend is dat getraumatiseerde mensen vaak niet in staat zijn consistent en coherent te verklaren en medisch bewijs niet altijd is toegestaan als steunbewijs;
verzoekt de regering, meer rekening te houden met de psychische gesteldheid van mensen die asiel aanvragen en de Kamer te berichten over hoe hij dit zal implementeren in de asielprocedure,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Gesthuizen en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 13 (33 293).
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Ik zie af van een tweede termijn.
De heer Schouw (D66): Dat kan mevrouw Maij wel willen, maar de grote indringende vraag die op tafel ligt, is wat de politieke appreciatie van de PvdA-fractie is van het amendement-Azmani. Dat doet namelijk het zegenrijke werk van de heer Recourt en de heer Schouw weer teniet.
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Dan zal ik twee algemene opmerkingen, die ik omwille van de tijd niet wilde maken, toch nog maken.
Ik heb de staatssecretaris duidelijk horen zeggen: geen verruiming, maar ook geen aanscherping. Die samenvatting kan ik inhoudelijk ondersteunen. Ik heb de staatssecretaris ook horen zeggen dat hij goed kijkt naar het traumatadeel, dat niet onder artikel 3 EVRM valt, maar misschien onder regulier gaat vallen. Hij gaat alles individueel beoordelen. Daarmee kan ik goed leven.
Wat vind ik van het subamendement van de heer Azmani? Ik hoop dat de heer Schouw het mij vergeeft als ik de techniek niet helemaal precies op orde heb, want ik ben geen jurist en ik ben redelijk nieuw op dit terrein. Als ik het goed begrepen heb, zorgt het subamendement-Azmani ervoor dat het deel dat asiel betreft, wordt gelijkgetrokken met het deel dat regulier betreft. Daarmee wordt voorkomen dat op grond van gezinshereniging schijnhuwelijken worden ingediend en dat mensen via die route hier komen. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat, mocht zo’n relatie verbroken worden, alsnog op basis van artikel 8 EVRM wordt gekeken naar het individuele geval. Wat dat betreft is het voor mij helder.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Wat gaat mevrouw Maij haar fractie adviseren?
Mevrouw Maij (PvdA): Om ervoor te stemmen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik zal niet ingaan op de manier waarop het amendement van de heer Recourt en de heer Schouw nu wordt afgezwakt, maar wil iets zeggen over het traumatabeleid. De staatssecretaris zei net dat getuige zijn van een traumatische gebeurtenis niet meer vanzelfsprekend tot een verblijfsvergunning zal leiden. Dit moet individueel beoordeeld worden. Deelt de PvdA-fractie het standpunt dat het traumatabeleid op die manier niet in volle omvang behouden wordt en dat een deel van de mensen die hieronder zouden vallen, zo bescherming verliest?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat een deel valt onder artikel 3 van het EVRM. Ik heb ook horen zeggen dat een aantal van de gebeurtenissen die u in de eerste termijn noemde, niet hieronder vallen, maar onder de Kwalificatierichtlijn. Dan gaat het vooral om meisjes die vrees hebben voor besnijdenis. Ik denk dat we daar nu duidelijkheid over hebben.
We brengen het ook terug tot het deel waarover het gaat. Het gaat dus om een kleine groep mensen. Ik heb van de staatssecretaris nog niet helemaal een antwoord gehoord op mijn vraag om hoeveel mensen het gaat. Ik heb begrepen dat het een heel kleine groep is. Een deel zal gaan vallen onder artikel 3 EVRM en een ander deel zal individueel beoordeeld worden. Ik hoor later nog graag van de staatssecretaris om hoeveel mensen het gaat en hoe die individuele beoordeling is gelopen, maar dat is de toekomst. Ik wil nu eerst bekijken hoe dit geïmplementeerd wordt en daarna wil ik er misschien nog een keer een gesprek over aangaan.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ook in de schriftelijke procedure is vrij uitgebreid ingegaan op de vele vragen die zijn gesteld door de verschillende fracties.
Het enige punt dat ik nog naar voren wil brengen, is dat er aandacht moet zijn voor de toename van de herhaalde asielaanvragen. Dit is ook zijdelings aan de orde gekomen. We verzoeken om de implementatie daadwerkelijk te realiseren in het najaar van 2013, zoals ook beoogd is. Mocht dat om wat voor redenen dan ook niet lukken, dan verzoek ik de staatssecretaris om ook op een andere manier aandacht te schenken aan herhaalde asielaanvragen. Daarbij kan gedacht worden aan het terugdringen van de doorlooptijden van herhaalde asielaanvragen die zowel bij de rechtbank als de Raad van State liggen. Die toetsen kunnen namelijk vrij summier zijn in de beoordeling. Dan kun je herhaalde asielaanvragen versneld afdoen via de rechtbank en de Raad van State.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Nogmaals dank aan u en aan de collega’s voor de korte schorsing, zodat ik op één gebied nog een motie kan indienen.
Ik herhaal wat ik eerder zei. De staatssecretaris zegt dat het beleid niet louter op cijfers is gebaseerd, maar ik vind dat het beleid voor een heel groot gedeelte op dogma’s is gebaseerd. Dat is niet goed. Ik mis wel de cijfermatige onderbouwing van een aantal stellingen, zoals de stelling dat er zo veel onnodige procedures zijn. Ik wil van de staatssecretaris weten om hoeveel procent het gaat. Kan hij een aantal geanonimiseerde voorbeelden geven van zaken waarbij het volgens hem belachelijk is dat er nog een extra procedure over is aangespannen? We hebben gesproken over de eendagsbeslissing bij de herhaalde vergunningaanvragen. De staatssecretaris heeft gezegd: liefst in één dag. Ik hoor daarin dat uitzonderingen wellicht ook mogelijk zijn. Graag een reactie.
De staatssecretaris heeft ook gezegd dat hij bij gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid, alle dossiers zelf zal blijven beoordelen. Dan zal hij het dus heel druk krijgen of hij zal zeer zwaar leunen op de informatie die hij van de IND voorgeschoteld krijgt. Wat dat betreft kan hij zich dan ook verheugen in de niet-aflatende interesse en kritische blik van de SP op dit terrein.
Mijn een-na-laatste punt gaat over de stroomlijning en de snelheid van de procedures. De staatssecretaris zei dat de makkelijkste manier om doorprocederen tegen te gaan, inwilligen is. Dat geeft eigenlijk geen pas. De staatssecretaris zei zelf: wij gaan bij een aantal zaken zelf in beroep, omdat een vreemdeling regelmatig gelijk krijgt bij een rechter. De rechter zegt dan in eerste aanleg dat de persoon in Nederland moet kunnen blijven. Dan gaat de Staat in hoger beroep. Er is toch geen sprake van dat de SP of een andere fractie die kritiek heeft op het huidige asielbeleid en de manier waarop procedures verlopen, vindt dat het allemaal maar gedoe is? Wij vinden toch niet dat eigenlijk iedere asielaanvraag moet worden ingewilligd, omdat er dan geen procedures ontstaan? Dat heb ik helemaal niet gezegd. Daar maak ik ernstig bezwaar tegen. Ik wil dat de staatssecretaris inziet dat het elkaar bijt als wij aan de ene kant roepen dat het allemaal een stuk sneller moet en dat wij het aan de andere kant ook grondiger willen doen en op de kosten willen besparen, zoals ook de Raad van State het verwoordt. Dat wordt zo niet werkbaar. Kan de staatssecretaris daarop reageren? Hij werpt de kritiek, ook die van de Raad van State, heel gemakkelijk van zich af, maar ik zie daar echt een knelpunt voor de toekomst ontstaan. Als wij én uitgebreider én sneller én meer willen en ook nog voor minder geld, gaat dat niet werken.
Tot slot heb ik een motie die betrekking heeft op het medisch dossier. Als ik de staatssecretaris goed heb gehoord in eerste termijn, heeft hij daarover gezegd dat er geen enkel probleem is voor vreemdelingen om een medisch dossier aan te leveren. In mijn ogen is in het verleden gebleken dat dit juist wel het geval is. Wij hebben er verschillende keren over van gedachten gewisseld dat dit wel een probleem is.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij de Spekmanroute het voor vreemdelingen regelmatig moeilijk tot onmogelijk blijkt om een volledig en actueel medisch dossier samen te stellen;
constaterende dat in het voorliggende wetsvoorstel de bewijslast volledig bij de vreemdeling wordt gelegd;
van mening dat door de eigen verantwoordelijkheid voor het samenstellen van een medisch dossier geheel bij de vreemdeling te leggen deze route nagenoeg kansloos wordt in schrijnende gevallen;
verzoekt de regering, de bewijslast voor zieke vreemdelingen niet verder te verzwaren en juist werk te maken van het oplossen van de problemen die ervaren worden bij het samenstellen van een medisch dossier,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 15 (33 293).
Mevrouw Gesthuizen (SP): Omwille van de tijd kon ik de motie niet aan collega’s voorleggen. Als mensen nog wensen mee te tekenen, zal ik haar uiteraard graag wijzigen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik had in eerste termijn nog gevraagd wat de staatssecretaris vindt van het voorstel van de voorganger van zijn voorganger om een reguliere verblijfsvergunning na vijf jaar mogelijk te maken voor de groep waar we het nu over hebben. Waarom heeft hij niet gekozen voor die route? Daarnaast denken wij dat door de manier waarop het traumatabeleid wordt aangepakt, een deel niet in aanmerking komt voor een vergunning, die wat ons betreft wel in aanmerking zou moeten komen. Ik heb daarover een motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het traumatabeleid bescherming biedt aan ernstig getraumatiseerde personen die hun land van herkomst zijn ontvlucht;
overwegende dat met het afschaffen van het traumatabeleid een groep asielzoekers ten onrechte bescherming wordt onthouden;
overwegende dat het slechts een beperkte categorie asielzoekers betreft;
verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om het traumata-beleid op een andere wijze in zijn volle omvang te behouden, zodat deze asielzoekers de bescherming blijven genieten die ze nu ontvangen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 16 (33 293).
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Onder het nieuwe beleid krijgen verwesterde Afghaanse meisjes een reguliere vergunning in plaats van een asielvergunning. Met die vergunning hebben ze echter minder rechten, zoals in het kader van het nareisbeleid en gezinshereniging. Volgens ons is het wel degelijk zo dat de rechtspositie van deze mensen wordt aangetast. Ook daarover heb ik een motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het onderbrengen van de categorie «verwesterde Afghaanse meisjes» in het reguliere toelatingsbeleid het asielrechtelijke karakter miskent en een verslechtering van de rechtspositie oplevert, zoals bevestigd door de Raad van State;
overwegende de toezegging van het kabinet dat geborgd zal worden dat voor deze meisjes geen verslechtering van de rechtspositie plaatsheeft;
overwegende dat verwesterde meisjes volgens UNHCR primair als vluchteling moeten worden erkend wegens het behoren tot een specifieke sociale groep, religie dan wel een politieke overtuiging;
verzoekt de regering om verwesterde Afghaanse meisjes internationale bescherming te bieden en deze categorie in het landgebonden beleid op te nemen onder groepsbescherming, en als groep die in het land van herkomst systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 17 (33 293).
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Over de driemaandentermijn voor het nareizen heb ik een amendement in voorbereiding. Wij vinden het logischer om daar een redelijke termijn van te maken. Er zijn situaties denkbaar waarin de termijn van drie maanden niet te handhaven is. Dat gaf de staatssecretaris zelf ook al aan. Wij denken dat je dat in de wet moet opnemen om mensen een duidelijker positie te geven. Het laatste punt gaat over het bedrag van € 250 voor leges. De staatssecretaris geeft aan dat dit is om fraude en misbruik tegen te gaan. Dat kan zich natuurlijk ook bij allerlei andere dingen voordoen. Het kan zich ook bij het ID-bewijs voordoen. Mij bekruipt het gevoel dat hier met twee maten wordt gemeten. Daarom hebben wij de motie van D66 ondertekend. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij het IND-onderzoek hierover zal toesturen aan de Kamer. Ik denk dat het logisch zou zijn dat we dat rapport eerst bespreken in de Kamer voordat we een definitief oordeel hierover vellen. Gegeven het feit dat verschillende fracties dit nog hebben opengehouden, denk ik dat deze mening gedeeld wordt.
Voorzitter: Schouw
De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Ik beperk mij tot twee vragen en dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Mijn eerste vraag betreft het traumatabeleid, waarover door mevrouw Voortman een motie is ingediend. Begrijp ik de staatssecretaris als volgt goed? Op grond van het asielbeleid wil hij slechts vergunningen verlenen aan mensen die een persoonlijk risico lopen; als het echter gaat om het beoordelen van humanitaire gronden, biedt het reguliere beleid voldoende ruimte om in die gevallen waarin we het niet redelijk en verantwoord vinden om mensen terug te sturen, toch rekening te houden met die traumatische gebeurtenissen. Is er per saldo dus geen sprake van een grote wijziging van het beleid? Ik vind het belangrijk om daar een iets scherper antwoord op te vernemen.
Mijn tweede vraag betreft het amendement van de PvdA en de VVD over het nareisbeleid. Ten aanzien van dit combiamendement, waarover het oordeel aan de Kamer wordt overgelaten, wil ik toch nog iets meer duidelijkheid krijgen over de reikwijdte van het subamendement van de heer Azmani. Onderdeel daarvan is dat na een scheiding of een beëindiging van de relatie, de asielvergunning, althans van de partner, wordt beëindigd. Kan dat zomaar? Het gaat natuurlijk om een vergunning die ambtshalve is verleend. Vindt er in dat geval een beoordeling plaats van de asielgrond, ook als het gaat om een partner uit het land van waaruit betrokkene is ontvlucht? Of kun je zo’n vergunning ook ambtshalve intrekken? Het lijkt mij toch belangrijk om op deze vraag het antwoord te weten.
Voorzitter: Van Hijum
De vergadering wordt van 12.58 uur tot 13.05 uur geschorst.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik denk dat we vandaag een goed debat hebben gevoerd. Naar mijn oordeel hebben we alle kanten van de medaille belicht. Ik kom allereerst op de opmerking van de heer Bontes in tweede termijn. Ik heb het goed gehoord; hij pleit voor een opt-out. Hij haalde het verkiezingsprogramma van de VVD aan. Daar zal ik niet op ingaan. De motie-Bontes/Fritsma op stuk nr. 10 moet ik ontraden. Zoals ik al zei, hebben we meer te winnen dan te verliezen bij Europa op het gebied van asiel en migratie. Ik denk dat het eerder mogelijk is om stromen in te dammen dan ze uit te breiden. Daarom wil ik die motie ontraden. Dan de heer INDiGO ... Dat is een spreekwoordelijke vergissing. Zo was het niet bedoeld; het was echt een verspreking. De heer Schouw had het over INDiGO. Hij vroeg mij om daar wat kritischer mee om te gaan. Hij zei dat we deze week nog een «debatje» voeren – dat zei hij letterlijk – waarin dit onderwerp ook weer aan de orde komt. Ik noem het liever een «debat», maar daarin komt dit onderwerp in ieder geval nog een keer aan de orde. Daar heeft de heer Schouw gelijk in. Ik neem die stabilisering en dat herstel zeer serieus. We zullen met betrekking tot INDiGO precies aangeven wanneer, wat waarop past en wanneer een en ander in werking kan treden. Dat zullen we zeker meenemen in de voortgangsrapportage in mei. We zullen dat heel nadrukkelijk op een rijtje zetten in die voortgangsrapportage, zodat de Kamer dat ook echt weet. Ik wijs er wel op dat ik in navolging van de brief van minister Leers d.d. 4 oktober 2012 – dat zeg ik even uit het hoofd – in december nog een brief heb geschreven waarin ik wat minder optimistisch was over bepaalde te behalen termijnen. Ik wil dus ook verwijzen naar die brief. Ik neem het echt serieus. Dat systeem is ook ondersteunend met betrekking tot de vreemdelingenketen. Dat betekent dat dit zo snel mogelijk en zo goed mogelijk moet werken, want anders hebben we een aantal grote belemmeringen. De heer Schouw vroeg hoe het zit met het verlenen van bijstand door het departement bij het subamendement-Azmani op stuk nr. 9. Het departement heeft zowel bij het amendement-Recourt/Schouw op stuk nr. 8 als bij het subamendement-Azmani op stuk nr. 9 technische ondersteuning verleend, zoals dat ook gebruikelijk is.
In de motie van de heer Schouw op stuk nr. 12, die mede is ondertekend door mevrouw Gesthuizen en mevrouw Voortman, wordt de regering verzocht de leges voor de vervanging van een verblijfsdocument van asielstatushouders, overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag, zo veel mogelijk gelijk te stellen aan die voor Nederlanders. Ik ontraad die motie. Ik heb al gezegd dat de vergelijking met de tarieven die Nederlanders betalen voor de vervanging van hun identiteitsdocument, echt mank gaat. In het wetsvoorstel gaat het om verblijfsdocumenten. Er is niks zo ongelijk als ongelijke dingen gelijk willen behandelen, zeg ik tegen de heer Schouw. Dat moet je dus vooral niet doen, ook niet als het om tarieven gaat. Vreemdelingen kunnen een vluchtelingen- of een vreemdelingenpas-poort aanvragen. Die tarieven zijn helemaal vergelijkbaar met de tarieven die Nederlanders betalen voor een paspoort. Ik kom op de motie van de heer Schouw, mevrouw Gesthuizen en mevrouw Voortman op stuk nr. 13. Daarin wordt de regering verzocht om meer rekening te houden met de psychische gesteldheid van mensen die asiel aanvragen en de Kamer te berichten over hoe zij dit zal implementeren in de asielprocedure. Ik denk dat het in zijn algemeenheid heel verstandig en heel noodzakelijk is dat de psychische gesteldheid van asielzoekers goed wordt beoordeeld in de vreemdelingenketen. Het is belangrijk dat er al medische informatie is bij organisatie A in de keten. Als organisatie B in de keten vervolgens een oordeel moet vormen over een asielzoeker, dan moet die medische informatie ook worden meegenomen. Dan moet er ook een systeem zijn dat ervoor zorgt dat er geen breukschade ontstaat op de plek waar informatieoverdracht plaatsvindt in de vreemdelingenketen.
Dat is buitengewoon belangrijk. Ik wijs er wel op dat de psychische gesteldheid van asielzoekers al wordt meegenomen in het medische advies dat in de rust- en voorbereidingstermijn van asielzoekers door MediFirst wordt gegeven, zoals in Ter Apel ook te zien is. Hierdoor kan de IND ook rekening houden met de psychische gesteldheid tijdens bijvoorbeeld de gehoren, in het eerste gehoor en het nader gehoor in de eerste fase. Daarmee ben je er echter nog niet. Het is eveneens heel belangrijk dat je ook in volgende fases van het asielproces, bijvoorbeeld als er negatief op een asielverzoek wordt beslist en als er sprake is van vreemdelingenbewaring of andere zaken, zeer zorgvuldig omgaat met de informatie over de psychische gesteldheid. Ik zie dit dus als ondersteuning van het beleid. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer over.
Ik ga even terug naar de opmerkingen van mevrouw Maij. Dank daarvoor. Het ligt een beetje in dezelfde lijn als de opmerking van de heer Van Hijum. Het gaat inderdaad om een kleine groep. Het gaat ook om het tegengaan van schijnhuwelijken. Dat is ook heel belangrijk. Een aantal van de problemen wordt via de reguliere procedure opgelost, zoals ik vandaag ook heb betoogd. Mevrouw Maij haalde dat nog eens aan. Er blijven dus nagenoeg geen zaken over waarbij sprake is van een aanscherping. Het gaat om een zeer klein gedeelte. Ik heb gesproken over 4%. Een aantal mensen wordt regulier behandeld; zie artikel 3.46 van het Vreemdelingen-besluit 2000. Een aantal andere zaken kan, als er sprake is van buitengewone schrijnendheid, ook nog door mijzelf worden beoordeeld.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord. Mijn opmerking over schijnhuwelijken had geen relatie tot de traumata waar dit antwoord op kwam.
Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Maij heeft daar helemaal gelijk in. Dat moeten we dus even buiten beschouwing laten.
De heer Azmani zei dat het aantal herhaalde asielaanvragen moet worden teruggedrongen en dat dat ook de zorg van de regering moet hebben. Ik kan de heer Azmani bevestigen dat het onze zorg heeft. Het is heel belangrijk dat we de procedure bij de eerste aanvraag zo maken dat we het aantal vervolgaanvragen kunnen beperken en bij de vervolgaanvragen veel sneller kunnen besluiten. Dat is heel belangrijk om te voorkomen dat er wordt gestapeld en dat het aantal vervolgaanvragen weer toeneemt, zoals in 2012.
Mevrouw Gesthuizen heeft een aantal vragen gesteld. Ik heb er al iets over gezegd. Ze vroeg hoeveel procent van de procedures zinloze procedures zijn. Ze vroeg ook om een voorbeeld, om een aantal heel concrete voorbeelden van zaken waarbij sprake is van zinloze procedures. Ik geef graag gehoor aan dat verzoek. Ik zal een geanonimiseerde brief sturen met voorbeelden van zinloze procedures. Ze zijn weliswaar zeer geanonimiseerd, maar de feiten en omstandigheden geven wel inzicht in dergelijke zinloze of kansloze procedures. De cijfers geven wel een indicatie. Ik heb de cijfers van hoger beroep net genoemd: 77% van het door de overheid ingestelde hoger beroep slaagt en 3% niet. Verder werd in 2011 20% van de tweede aanvragen en vervolgaanvragen ingewilligd. Dus 80% werd in 2011 niet ingewilligd. De cijfers van dit moment zijn beperkt leverbaar, maar wat we hebben, zullen we delen via de rapportage van de vreemdelingenketen.
Mevrouw Gesthuizen heeft toch nog weer een opmerking gemaakt over de beoordeling in één dag. Het is mijn streven om de zaken in de eendagstoets te beoordelen.
Dat zal in de meeste gevallen mogelijk zijn vanwege de voorbereiding na de schriftelijke aanmelding, want die voorbereiding is wel een voorwaarde. Als meer onderzoek nodig is, zal de aanvraag in de verlengde asielprocedure worden behandeld of worden ingenomen ter verdere behandeling binnen het reguliere proces.
Mevrouw Gesthuizen heeft de kritische vraag gesteld of dit allemaal wel kan. Samengevat: kun je wel meer doen en kun je het sneller doen tegen lagere kosten? Ik denk van wel. We hebben dit uitgebreid bekeken in een ex-ante-uitvoeringstoets, die ook naar de Tweede Kamer is gestuurd. Ik verwijs naar de brief van 22 mei 2012, die naar de Kamer gestuurd. Mits dit goed is geregeld, vertrouw ik erop dat de diensten dit aankunnen. Daarom is dit belegd in een programma waarmee dit zorgvuldig wordt voorbereid.
Mevrouw Gesthuizen heeft een motie op stuk nr. 15 ingediend met als strekking dat er geen verdere verzwaring van de medische bewijslast voor asielzoekers moet plaatsvinden, maar dat wij bestaand beleid moeten verbeteren. Ik moet die motie ontraden, want ik vind het redelijk om een begin van bewijs te vragen als een vreemdeling een beroep doet op medische omstandigheden. Zoals toegezegd komt er nog voor de zomer een brief met maatregelen voor verbetering van de uitvoering van de motie-Spekman met betrekking tot het aanleveren van het eigen dossier. In het debat dat wij hierover hebben gevoerd, heb ik toegelicht hoe ik mij dit voorstel.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Volgens mij is de staatssecretaris klaar met de beantwoording van mijn vragen in tweede termijn, maar ik heb een finale vraag. Ik begon zojuist met de opmerking dat het erop lijkt dat het motto van deze week is: maakt de overheid wel of niet fouten? Dat is mijn zorg, bijvoorbeeld met betrekking tot de herhaalde vergunningaanvraag en de eendagsprocedure. Alles wat ik daarover lees, ademt de sfeer dat we het allemaal korter, sneller en voor minder geld doen, maar er wordt steeds van uitgegaan dat er geen fouten kunnen sluipen in het werk van de IND. We weten toch allemaal dat dat wel het geval zal zijn? Er wordt bijvoorbeeld niet duidelijk gesteld wanneer iets een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid is. We moeten er dus maar op vertrouwen dat dit in het verloop van de procedures goed zal gaan en dat het op waarde zal worden geschat als iemand komt met een nieuw stuk of een nieuw feit dat niet eerder is ingebracht. Daar maak ik mij grote zorgen over. Ik vraag mij af of de staatssecretaris dat zelf niet ziet. Hij beweert hier toch niet dat de overheid onfeilbaar is?
Staatssecretaris Teeven: Dat de overheid niet onfeilbaar is, hebben we de afgelopen dagen natuurlijk weer gemerkt. Ik zal dus de laatste zijn die beweert dat de overheid onfeilbaar is. Dat is echter iets anders dan de vraag of je, als je de werkstromen verlegt en de zaken anders organiseert, niet in staat moet zijn om meer in de eerste fase op een juiste wijze te beoordelen, waardoor je minder hoeft te doen aan de tweede aanvraag en de vervolgaanvraag. Daardoor ben je ook in staat om nieuwe feiten en omstandigheden sneller te wegen. Het is ook in het belang van de vreemdelingen zelf dat je hen niet eindeloos in procedures laat zitten. Juist het mee toetsen van de reguliere omstandigheden en de reguliere gronden kan bijdragen aan een veel beter beeld van een vreemdeling. Ik denk dus dat we in de eerste procedure, in het begin, in de breedte meer gaan doen. We hebben dat al redelijk goed georganiseerd in het vreemde-lingenproces en we kunnen dat nog beter doen. Dat betekent dat we, zeker met betrekking tot nieuwe feiten en nieuwe omstandigheden, veel meer weten bij de eerste toetsing en dus ook een veel beter beeld hebben van het dossier van de vreemdeling. Ik begrijp de zorgen van mevrouw Gesthuizen en ik zie ook wel dat in incidentele zaken fouten worden gemaakt, maar we moeten proberen om die fouten te voorkomen en we moeten maatregelen nemen om die er in de toekomst uit te halen. Volgens mij is dit dus mogelijk en verantwoord.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De indruk dat de overheid en ook de uitvoerende diensten weten dat er fouten worden gemaakt, is in ieder geval bij mij niet gewekt tijdens ons recente werkbezoek aan de IND. Werkelijk alle kritische voorbeelden en geluiden die daar ter tafel werden gebracht, werden van tafel geveegd. Ik hoop dat de staatssecretaris deze lijn van boetedoening de komende dagen vast weet te houden, maar voor mij is dit in ieder geval nieuw. Ik blijf mij er grote zorgen over maken dat de staatssecretaris hier bij herhaling zegt dat de eerste toetsing breder en uitgebreider zal worden. Daar ben ik het op zich mee eens. Ik vind het prima om dit in eerste instantie meteen goed te doen. Je kunt het beter in eerste instantie goed doen in plaats van half, waardoor je later met meer werk zit. Maar het kan niet. Zelfs de Raad van State zegt dat hier moet worden opgelet. Coalitiegenoot PvdA heeft er eerder ook op gewezen dat dit gewoon heel veel meer werk oplevert, terwijl er minder budget voor beschikbaar komt of in ieder geval niet voldoende meer budget. Dan weten we toch van tevoren dat dit spaak gaat lopen?
Staatssecretaris Teeven: Maar we doen nu ook veel werk in de tweede lijn en we doen nu ook veel werk bij herhaling, dat we straks kunnen voorkomen. Dat betekent dat we meer energie moeten stoppen in de eerste lijn en minder in de tweede en de derde stap. Ik denk dus dat het wel mogelijk is.
Van de opmerkingen van mevrouw Gesthuizen over meer boetedoening neem ik een beetje afstand, want ik zie het meer als verantwoording nemen en politieke aansprakelijkheid aanvaarden. Dat is iets anders dan boetedoening. Dat zijn verschillende dingen. Dat kan inderdaad het einde van de rit zijn, maar daar zijn we nog lang niet aan toe. Mevrouw Voortman heeft mij er terecht aan herinnerd dat ik haar vraag in eerste termijn nog niet beantwoord heb. Die vraag ging om een brief van 19 september 2008 van mijn ambtsvoorganger Albayrak, waarin zij voorstelde om vreemdelingen met asielrechtelijke bescherming op nationale gronden na verloop van vijf jaar in aanmerking te laten komen voor een reguliere verblijfsvergunning. Het idee was dat het daardoor mogelijk zou zijn om gebruik te maken van de rechten bijvoorbeeld van een langdurig ingezetene. Ik ben van mening dat dit voorstel het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 niet geheel ongeschonden laat, omdat nu juist de strikte scheiding tussen asiel en regulier wordt aangetast. In de belangenafweging die toentertijd door de staatssecretaris is gemaakt, was het een verdedigbare oplossing, maar sinds de brief van staatssecretaris Albayrak hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Ik verwijs naar de jurisprudentie en ook in de Kwalificatierichtlijn. Bovendien bevat dit wetsvoorstel ook de afschaffing van de d-grond en de facto is het categorale beschermingsbeleid al beëindigd, zodat alleen nog de c-grond zou overblijven. Gezien de ontwikkelingen ben ik van mening dat in de huidige constellatie de voordelen van de voorgestelde oplossing in de brief van 19 september 2008 niet opwegen tegen de nadelen ervan. Om die reden hebben wij besloten, die oplossing niet te volgen. Mevrouw Voortman heeft een motie op stuk nr. 16 ingediend, waarin zij verzoekt om het traumatabeleid in volle omvang te behouden, zodat asielzoekers de bescherming blijven genieten die zij nu ontvangen. Deze motie moet ik ontraden. We hebben dit ook duidelijk met elkaar gewisseld in dit debat. Het standpunt van de regering is dat asiel bedoeld is voor mensen die zelf voor vervolging hebben te vrezen en dat het geen pleister is op doorstaan leed. Het gaat om een zeer kleine groep en het past niet binnen asiel, want het heeft geen betrekking op een situatie in het land van herkomst. Om die reden wil ik de motie ontraden. Mevrouw Voortman heeft ook een motie op stuk nr. 17 ingediend over de verwesterde Afghaanse meisjes. Daarin wordt gesproken over internationale bescherming voor verwesterde Afghaanse meisjes en groepsbe-scherming. Ook deze motie wil ik ontraden. De problemen die deze groep eventueel te wachten staan, zijn niet zwaarwegend genoeg om bescherming te verkrijgen op grond van artikel 3 EVRM of op grond van het Vluchtelingenverdrag. Het gaat in dit geval niet om de situatie in het land van herkomst, maar om factoren die hier in Nederland zijn ontstaan. Die moeten langs een andere weg worden beoordeeld.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb begrepen dat de IND tijdens het werkbezoek van de commissie heeft gezegd dat het juist wel onder asiel zou moeten vallen.
Staatssecretaris Teeven: Ik ben niet bij het werkbezoek geweest. Het enige wat ik daarover kan zeggen, is dat ik in overleg met de IND zal treden over deze motie en de Kamer voor de stemming schriftelijk daarover zal berichten. Dat lijkt mij het beste. Ik ben er niet bij geweest en dus kan ik er niets zinnigs over zeggen. Het lijkt mij stug. Het amendement dat in voorbereiding is zal ik moeten afwachten. Ik krijg de amendementen nu net aangereikt, dus ik stel mij voor dat ik voor de stemmingen bij brief een standpunt kenbaar zal maken over die amendementen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dat lijkt mij prima. Wegens de haast waarmee dit is ingediend, kan ik mij voorstellen dat fracties vinden dat er nog iets moet worden aangepast. Daar ben ik dan zeer toe bereid. Ik vind het belangrijk om dat even te zeggen. Ik heb nog geen tijd gehad om met hen te overleggen.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb nog geen tijd gehad om ernaar te kijken. Ik zal dus schriftelijk reageren. Dat doet ook recht aan de energie die gestopt is in het amendement.
De heer Van Hijum stelde een specifieke vraag over het subamendement-Azmani, namelijk of de asielvergunning «nareis» bij verbreking van het gezinsverband kan worden ingetrokken. Ja, de gezinsherenigingsrichtlijn staat dat wel toe. Bij zo’n voorgenomen intrekking zal overigens altijd opnieuw worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Je zou je de situatie kunnen voorstellen dat het gezinsverband wel is verbroken, maar dat de ouder met de afgeleide vergunning nog wel een gezinsband heeft met de kinderen. Bij de intrekking zal dat onderdeel zijn van de beoordeling. Bovendien is het zo dat betrokkene altijd asiel kan aanvragen als hij meent dat hij in het land van herkomst iets te vrezen heeft.
De voorzitter: Daarmee zijn alle vragen beantwoord. Ik dank de staatssecretaris voor zijn inbreng in tweede termijn. Hij heeft toegezegd dat nog voor de stemmingen de Kamer zal worden geïnformeerd over de motie van mevrouw Voortman over verwesterde meisjes en over de amendementen die zij heeft ingediend. Wij stemmen volgende week dinsdag over de moties en amendementen. Daarnaast heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij het IND-onderzoek naar misbruik door derden van asieldocumenten ook aan de Kamer zal doen toekomen. Ik neem aan dat hij dit onverwijld doet; zodra hij op het departement is gaat het op de post. Dit komt dus ook voor de stemmingen.
De vergadering wordt van 13.27 uur tot 14.15 uur geschorst.
Voorzitter: Schouw
De voorzitter: Goedemiddag, dames en heren hier in de zaal en ook de luisteraars en kijkers thuis. Aan de orde is de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (32 528). Ik heet de leden en de staatssecretaris van harte welkom. Dit is een wetgevingsoverleg. Dat betekent dat de leden onbeperkte spreektijd hebben. Ik heb hen echter leren kennen als zeer verstandig en zeer wijs. Zelfbeperking is een groot goed. Ik zie sommigen naar bevestiging zoeken; u ook, mevrouw Gesthuizen.
De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Uitbreiding van bevoegdheden is heel hard nodig om de terugkeer van illegalen te bewerkstelligen naar het land van herkomst. Dat mislukt vaak door het ontbreken van reis- of identiteitsdocumenten. Met een bevoegdheid voor het doorzoeken van woningen wordt de kans vergroot dat dergelijke documenten worden gevonden. Dat is de positieve insteek van dit wetsvoorstel.
De wet zegt echter dat doorzoeken alleen mogelijk gemaakt wordt als de betreffende vreemdeling in de woning wordt aangetroffen. Voor mijn fractie gaat dat niet ver genoeg. Wij willen die verdere stap zetten met het amendement dat wij hebben ingediend. Daarin staat dat ook woningen doorzocht kunnen worden van illegalen die elders worden aangetroffen. Als een illegaal bijvoorbeeld ergens op de markt of in het Westland verblijft, kan men toch naar zijn woning gaan en die doorzoeken op documenten en gegevens waaruit zijn herkomst blijkt, zodat hij kan worden teruggestuurd. Dat is de kracht en de intentie van het amendement.
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Ik kan niet zo bondig zijn als de heer Bontes, maar ik probeer het wel vlot te doen.
Vandaag spreken wij over de uitbreiding van toezicht op vreemdelingen. Deze uitbreiding wordt met deze wetswijziging toegekend aan ambtenaren belast met grensbewaking en aan ambtenaren belast met toezicht op vreemdelingen: de vreemdelingenpolitie. De bedoeling is om terugkeer te bevorderen van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben, want die verloopt moeizaam. Het belangrijkste probleem is het vaststellen van de identiteit en de nationaliteit van deze mensen. Documenten ontbreken of worden achtergehouden en daardoor willen landen van herkomst hun onderdanen niet terugnemen.
De PvdA vindt het goed dat er meer mogelijkheden zijn om de identiteit van vreemdelingen na te zoeken, omdat zij regelmatig geen documenten hebben of deze verbergen. Dit wetsvoorstel biedt de vreemdelingenpolitie iets meer armslag. Naar onze mening blijven de mogelijkheden binnen de perken van de privacy en de proportionaliteit. Dit blijft wel een punt van aandacht. Ik zal de staatssecretaris daarover aan het eind van mijn inbreng nog enkele vragen stellen.
De PvdA vindt het belangrijk om te benadrukken dat «de migrant» een containerbegrip is en dat het moeilijk is om dit begrip in één categorie te vatten. Wij spreken hier over vreemdelingen waarvan de politie een redelijk vermoeden heeft dat zij geen rechtmatig verblijf hebben en/of in een onderneming werken waar sprake is van een redelijk vermoeden van misbruik van deze medewerkers zonder rechtmatig verblijf. Soms komen die groepen ook samen. Het gaat om mensen die zich aan de rafelranden van de samenleving bevinden en die tegen een hongerloon of soms zelfs zonder beloning werken in bijvoorbeeld dubieuze massagesalons, in keukens van restaurants of in affreuze landbouwbedrijven. In deze gevallen is er sprake van mensenhandel en uitbuiting. De PvdA hecht eraan dat deze situaties beter geïdentificeerd worden en dat er gewerkt wordt aan een oplossing voor deze vreemdelingen. De PvdA steunt het wetsvoorstel om de mogelijkheden voor toezicht te verruimen, maar zal de wet wel beoordelen aan de hand van enkele toetsstenen. Is het noodzakelijk, is het proportioneel en wordt het geïdentificeerde probleem hiermee opgelost?
Allereerst ga ik in op de noodzakelijkheid. De PvdA ziet zeker noodzaak in de verruiming van de mogelijkheid van vreemdelingentoezicht. In Nederland leven circa 100.000 mensen zonder rechtmatig verblijf. Deze mensen moeten eigenlijk terugkeren naar hun land van herkomst, maar dat is in de praktijk vaak heel moeilijk omdat vreemdelingen zonder verblijfsstatus daaraan niet meewerken of geen identiteitsdocumenten overhandigen. Het komt ook voor dat ze die wel hebben maar ergens verborgen houden, zodat ze niet uitzetbaar zijn. Juist voor die situaties krijgt de vreemdelingenpolitie wat meer mogelijkheden. Het zijn situaties waarin de betreffende vreemdeling al in handen is van de dienst maar er door de beperkte bevoegdheden niet verder kan worden gezocht. Uiteraard moeten we voorzichtig zijn met dit soort bevoegdheden tot toezicht. De PvdA ziet echter voldoende aspecten in de wet om te kunnen concluderen dat deze uitbreiding proportioneel is. Het gaat om een bestaande bevoegdheid, die iets wordt uitgebreid. Het is nuttig en het mag enkel identiteitsvaststelling of nationaliteitsvaststelling dienen. De methode is begrensd. Bij het doorzoeken mag beperkt worden gezocht en mag er bijvoorbeeld geen substantiële schade worden aangericht. Daarbij gebeurt het alleen bij mensen bij wie aan de hand van objectieve maatstaven sprake is van een redelijk vermoeden van niet rechtmatig verblijf.
In het wetsvoorstel wordt identiteitsonderzoek in de volgende gevallen mogelijk gemaakt. Een vreemdeling wordt staande gehouden in een woning. Deze woning kan met deze wet worden doorzocht. Dat is proportioneel. Een vreemdeling van wie de identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, wordt werkend aangetroffen in een ruimte behorende bij een onderneming. Een vreemdeling bevindt zich reeds in vreemdelingenbewaring. Dan mogen om identiteit, nationaliteit en verblijfspositie vast te stellen, onderzoekshandelingen worden verricht, zoals het uitlezen van een mobiele telefoon of andere digitale gegevensdragers.
Of deze verruiming voldoende is, valt nog te bezien. De PvdA blijft hameren op het opsporen van mensenhandelaars en fraudeurs met identiteitsbewijzen. Het is van belang om de mechanismen achter de vreemdelingen zonder documenten te ontrafelen. Het probleem van mensen zonder identiteitsbewijs en slachtoffers van mensenhandel blijft aanwezig. Met deze wet zal van meer vreemdelingen de identiteit kunnen worden vastgesteld. Hiermee kan ook de verblijfsprocedure op basis van de juiste identiteit worden gevolgd en kan de juiste verblijfsbeslissing worden genomen.
De PvdA heeft nog wel enkele vragen over de proportionaliteit van de uitvoering van deze wet. De memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag geven een aantal geruststellende handvaten. Toch zou ik de staatssecretaris nog willen vragen hoe wordt verzekerd dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om de benodigde documenten eventueel vrijwillig nog af te geven. Kan de staatssecretaris daarnaast de uitwerking van de begrippen «objectieve maatstaven» en «een redelijk vermoeden van niet rechtmatig verblijf» met de Kamer delen? En wat wordt precies bedoeld met «grootschalige acties» wanneer de verre ambtsvoorganger van de staatssecretaris schrijft dat hij het niet ondenkbaar acht dat in bepaalde gevallen bij grootschalige acties gebruik wordt gemaakt van deze nieuwe bevoegdheid? Tot slot vraag ik de staatssecretaris hoe hij de effecten van deze wet gaat monitoren en op welke wijze hij de Kamer daarover zal informeren.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb even gewacht, omdat mevrouw Maij aangaf dat ze ook nog zou ingaan op de privacyaspecten van dit voorstel. Ik denk dat we daarbij ook moeten kijken naar de privacy van mensen wier huis of bedrijfsruimte wordt doorzocht. Gaat mevrouw Maij ervan uit dat alle mensen bij wie misschien een keer een gedocumenteerde vreemdeling aanwezig is, mensenhandelaars zijn? Dat kunnen ook mensen zijn zoals zij en ik.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb geprobeerd om een onderscheid te maken tussen een woning waarin een vreemdeling staande wordt gehouden en een bedrijf, een onderneming, waar wellicht vreemdelingen werken op basis van mensenhandel, zonder een verblijfsvergunning en wellicht ook in een situatie van uitbuiting.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Vindt mevrouw Maij het redelijk of proportioneel dat, op het moment dat er in haar huis een vreemdeling staande zou worden gehouden, haar huis doorzocht zou worden op identiteitspapieren van die vreemdeling?
Mevrouw Maij (PvdA): Daarom heb ik de vraag gesteld wat objectieve maatstaven zijn en wat een redelijk vermoeden is. Mocht er echter iemand bij mij in huis zijn van wie de politie een redelijk vermoeden heeft dat hij geen rechtmatig verblijf heeft, dan is er inderdaad gelegenheid voor de betrokken ambtenaar om mijn huis te doorzoeken.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt tegemoetgekomen aan de knelpunten in de praktijk bij het achterhalen van identiteit van mogelijk illegale vreemdelingen. De VVD vindt het een goede zaak dat door dit wetsvoorstel, natuurlijk met de nodige waarborgen, een woning zonder toestemming mag worden doorzocht wanneer een vreemdeling na het betreden van een woning staande wordt gehouden. Dit geldt ook voor het doorzoeken en betreden van ruimten bij ondernemingen als de vreemdeling daar werkzaam is en de identiteit eveneens niet meteen kan worden vastgesteld. Bovendien is het een goede zaak dat ook het onderzoek bij in bewaring gestelde vreemdelingen verder wordt verruimd – denk bijvoorbeeld aan technisch onderzoek, zoals het uitlezen van mobiele telefoons – om zo de identiteit te kunnen vaststellen.
De VVD is voor een strenge aanpak van illegaliteit. Wie naar Nederland komt met oneigenlijke motieven, wordt teruggestuurd. Een doelmatige uitvoering van het terugkeerbeleid is belangrijk bij het tegengaan van illegaal verblijf. Identificatie van personen is daarbij van cruciaal belang. Terugkeer kan daardoor beter en sneller plaatsvinden. Dat illegalen meer dan in het verleden op de hoogte zijn dat zij beter hun identiteitsdocumenten niet bij de hand kunnen hebben, wordt ondersteund door cijfers, zoals we hebben kunnen lezen. In 2006 kon bij 15% van de staandehou-dingen op straat de identiteit niet onmiddellijk worden vastgesteld. In 2006 was dat opgelopen tot 40%. Ook bij staandehoudingen in woningen zijn de cijfers verdubbeld.
Kortom, de VVD kan dit wetsvoorstel omarmen. Wel heeft zij nog een aantal vragen. In het licht van privacy voorziet het voorstel in een beperkte doorzoeking. Kan de staatssecretaris aangeven wat hij daaronder verstaat en waar volgens hem de grenzen liggen? Ook wordt aangegeven dat de doorzoeking redelijkerwijs niet mag leiden tot substantiële schade. Wat is «substantiële schade» volgens de staatssecretaris? Hoe ver mag men gaan bij het achterhalen van zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid? In de nota van wijziging wordt het voorstel zodanig aangepast dat ook de hulpofficier van justitie aanwezig dient te zijn bij de doorzoeking. Er kan niet langer worden volstaan met een machtiging. Welke gevolgen heeft dat voor de snelheid in de opsporingshandeling, die veelal gewenst is? Hoe verhoudt dat zich met de andere taken die aan dezelfde hulpofficier zijn toegekend in het vreemdelingenrecht, zoals het opleggen van vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen? Verder vraag ik mij af of de opsporingsambtenaren de bevoegdheid hebben om door te rechercheren op basis van informatie die zij uit de doorzoekingen krijgen. Neem het voorbeeld dat het uitlezen van een telefoon aanwijzingen oplevert voor mensenhandel. Daar moet je wat mij betreft iets mee kunnen doen. Graag krijg ik daarop een reactie van de staatssecretaris.
Voorts vraag ik mij af waarom de opsporingsambtenaren, wanneer een vreemdeling staande wordt gehouden op straat, waarbij er een redelijk vermoeden is naar welke woning of onderneming hij onderweg is, niet de bevoegdheid hebben om deze woning of onderneming vervolgens te betreden en tot doorzoeken over te gaan. Kan de staatssecretaris dat uitleggen?
In dat kader zou je de volgende redenering kunnen volgen. Als een vreemdeling op straat wordt aanschouwd, kan hij worden gevolgd en pas nadat hij de woning of het bedrijf is binnengetreden, kan tot doorzoeking worden overgegaan. Met andere woorden, in hoeverre biedt het amende-ment-Bontes soelaas? Kan het de facto in de praktijk ondervangen worden? Is de staatssecretaris bereid om de uitvoeringspraktijk met deze verruimingen te evalueren, zodat kan worden vastgesteld of de knelpunten in de praktijk zijn verdwenen of dat er meer verruimingen voor het binnentreden noodzakelijk zijn?
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De VVD-fractie heeft net een aantal vragen gesteld aan de staatssecretaris, onder meer over hoe ver men mag gaan, bijvoorbeeld dat men geen onredelijke schade mag toebrengen. Hoe ver mag men volgens de VVD-fractie gaan?
De heer Azmani (VVD): Ik stel niet voor niets die vragen. Natuurlijk moet je in de belangenafweging in het kader van proportionaliteit nagaan hoe ver je daarin mag gaan. Op het moment dat er een redelijk vermoeden bestaat dat je te maken hebt met een illegale vreemdeling die in een bepaalde woonruimte aanwezig is, mag je vrij ver paan in het doorzoeken van die woonruimte om te kijken of er identiteitsdocumenten of andere zaken zijn aan de hand waarvan de identiteit kan worden vastgesteld. Tegelijkertijd kan het niet zo zijn dat er heel grote schade wordt aangericht om tot een identiteitsonderzoek te komen. Dat is van toepassing in de afweging rondom proportionaliteit. Natuurlijk is het altijd aan de vreemdeling zelf – die mogelijkheid wordt als eerste geboden – om zelf met de zaken en de documenten te komen waaruit zijn identiteit volgt. Dat neem je ook mee in de afweging van de proportionaliteit.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Heel veel schade gaat de heer Azmani te ver, maar enige schade aan het huis of aan bezittingen van iemand bij wie een ongedocumenteerde vreemdeling wordt vastgehouden, mag volgens hem worden toegebracht. Waar ligt voor de VVD-fractie de scheidslijn? Het gaat immers ook om de privacy van mensen wiens huis doorzocht wordt.
De heer Azmani (VVD): Ik heb niet voor niets die vraag gesteld. Het gaat in het wetsvoorstel over substantiële schade, dus enige schade kan. Ik vraag mij ook af waar de grens ligt tussen enige schade en substantiële schade. De belangenafweging in het kader van de proportionaliteit is een afweging van meerdere factoren. Een van die factoren is dat de vreemdeling zelf de zaken of documenten kan overleggen waaruit zijn identiteit blijkt. Als echt een redelijk vermoeden bestaat dat er ergens in huis, bijvoorbeeld in een kluis, documenten liggen, en als de vreemdeling niet bereid is om de kluis te openen, is het wat mij betreft toegestaan om op enige manier geweld te gebruiken om die kluis te openen, met een koevoet bijvoorbeeld.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Volgens mij zei de heer Azmani dat hij niet per se ziet wat het nut is van de aanwezigheid van de hulpofficier van justitie. De heer Azmani is jurist. Hij weet waarschijnlijk heel goed dat huiszoekingen normaal gesproken vooral plaatshebben in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en dat de waarborgen die mensen daarbij hebben, vele malen groter zijn. Zegt de VVD nu echt dat de hulpofficier niet nodig is, dat zijn aanwezigheid overbodige luxe is?
De heer Azmani (VVD): Ik heb de staatssecretaris gevraagd waarom ervoor is gekozen om de hulpofficier daar ter plekke te laten deelnemen aan het onderzoek dat gaande is. Volgens het voorstel – ik kan mij daar erg goed iets bij voorstellen – zou een machtiging van een hulpofficier van justitie al voldoende kunnen zijn, in combinatie met de verslaglegging van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Het is een belangenafweging. Als dit ertoe zou leiden dat er te veel tijd overheen gaat, waarbij de mogelijkheid bestaat dat de identiteitsdocumenten of zaken worden vervreemd, kan ik mij voorstellen dat de belangenafweging de andere kant opgaat. Daarom heb ik gevraagd hoe de staatssecretaris wil voorkomen dat er te veel tijd overheen gaat, zodat wij gewoon het onderzoek kunnen doen waarvoor het bedoeld is, namelijk het opsporen van zaken waaruit de identiteit van een illegale vreemdeling blijkt.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Snelheid, zo goed mogelijk je werk doen en ervoor zorgen dat misstanden beëindigd worden, zijn erg belangrijk. Er is dus zeker iets voor te zeggen. Echter, zorgvuldigheid, het waarborgen van rechten en ervoor zorgen dat de zaken in balans zijn met andere zaken die wij in de rechtsorde van belang vinden, kun je niet zomaar terzijde schuiven. Ik vraag de heer Azmani, net zo goed als ik dat staatssecretaris Teeven in het vorige debat heb gevraagd, of hij niet meent dat het ook heel goed mogelijk is dat de overheid fouten maakt. Niet voor niets kiezen wij er bijvoorbeeld in het strafrecht voor om een onafhankelijk persoon, namelijk de rechter-commissaris, de machtiging te laten geven voor een huiszoeking. Kan dit principe dan omwille van de snelheid helemaal terzijde geschoven worden, als dat tenminste is wat de heer Azmani bedoelt, voor het zoeken naar identiteitspapieren van vreemdelingen?
De heer Azmani (VVD): Volgens mij gaat het om een belangenafweging. Het ene belang is dat van de overheid, die de identiteit van mensen wil vaststellen als er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is. Het andere belang is dat van de vreemdeling. Het vaststellen van de identiteit van de vreemdeling is ook in het belang van de vreemdeling, want hierdoor kan worden voorkomen dat hij te lang in vreemdelingenbewaring moet zitten of dat hij überhaupt in vreemdelingenbewaring moet worden geplaatst. Als je de identiteit van een vreemdeling vaststelt, gaat de terugkeer immers een stuk makkelijker. Juist in die belangenafweging moet je kijken wat nodig is in het kader van de opsporing. Ik geef al aan dat ik risico’s voorzie als er een hele periode overheen gaat, terwijl je geconstateerd hebt dat een bepaalde vreemdeling in een onderneming – lees: een shoarmatent, of iets dergelijks – werkzaam is terwijl hij hier illegaal is. Het gaat er dus niet om dat er volgens de VVD sprake moet zijn van onzorgvuldigheid, integendeel! Ik zou mevrouw Gesthuizen toch willen wijzen op de nota naar aanleiding van het verslag en op de verslaglegging. Juist de VVD heeft heel uitgebreide schriftelijke vragen gesteld in het kader van de proportionaliteit en de belangenafweging die je moet maken bij dergelijke inbreuken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De balans slaat vervolgens wel door. Ik constateer dat de VVD blijkbaar niet van mening is dat er altijd een hulpofficier bij aanwezig moet zijn. Dat baart mij ernstig zorgen.
De voorzitter: Dat is een constatering. Heeft de heer Azmani de behoefte om daar nog een feitelijkheid tegenover te stellen?
De heer Azmani (VVD): Volgens mij verdraait mevrouw Gesthuizen mijn woorden een beetje. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij meent het risico te kunnen voorkomen dat ontstaat als het onderzoek heel lang duurt, omdat je moet wachten op een hulpofficier ter plekke. Ik zie dit in het kader van de volledige belangenafweging. Ik vraag hoe je dat risico voorkomt, maar die vraag brengt niet met zich dat ik vind dat de hulpofficier uit dit traject zou moeten worden geschrapt, want daarvoor zou ik dan wel een amendement hebben ingediend. Ik wil gewoon waarborgen en randvoorwaarden zodat er niet te lang wordt gewacht met het onderzoek, als duidelijk is dat iemand in een bepaalde ruimte werkzaam is of verblijft.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Grootschalige illegaliteit zorgt voor ernstige maatschappelijke problemen. Op individueel vlak kunnen mensen ook ernstige problemen krijgen als zij niet op legale wijze in Nederland verblijven. Het is echter helaas een illusie om te denken dat het probleem van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen helemaal kan worden opgelost. De SP is met het kabinet uiteraard wel van mening dat wij illegaliteit effectief zo veel moeten voorkomen. Over wat wenselijk en effectief is, verschilt de SP echter vaak van mening met de staatssecretaris. Het illegalenquotum, strafbaarstelling van illegaliteit en de Basisvoorziening Vreemdelingen als verkapt opsporingsregister blijven maatregelen die volgens de SP niet bijdragen aan een veiligere samenleving. Zij schieten hun doel voorbij en dragen ook niet bij aan een goede aanpak van illegaliteit.
Wij willen onder andere opvang tot aan de terugkeer en een intensievere begeleiding na terugkeer. Bij opvang is een vreemdeling ook altijd in het zicht van het Rijk. Wij weten in dat geval waar ze zijn. Dit zal echter niet voor iedereen opgaan, want er zullen altijd ongedocumenteerden zijn die de straat verkiezen boven terugkeer. Het blijft moeilijk om deze mensen op te sporen. De SP twijfelt over dit wetsvoorstel en neemt hierbij ook de kritiek van de Raad van State ter harte. Op dit moment is er nog te veel aan de hand voor de SP om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Ik hoop dat de staatssecretaris aan de twijfels en zorgen van mijn fractie tegemoet wil komen.
Straks zal bij het meer dan tweemaal overtreden van het verbod op illegaliteit sprake zijn van een misdrijf. Zijn dan dus de strafrechtelijke maatregelen van toepassing op het vlak van opsporing en doorzoeking? Hoe zal deze samenloop worden behandeld?
Het is ook nog onduidelijk of het effectief zal zijn. Dit wordt pas onderzocht na inwerkingtreding van deze wet. Ik vind dat mosterd na de maaltijd. Dit heeft natuurlijk wel effect op ons oordeel over de proportionaliteit van de maatregelen. Wat gaat de staatssecretaris doen als het niet werkt en iedereen bijvoorbeeld massaal zijn of haar papieren verbrandt? Gaat hij de wet dan terugdraaien? Ik denk niet dat dit zal gebeuren. Maar wat gebeurt er dan wel? Komen er dan verdergaande maatregelen? Waar ligt nu precies de grens als men bij een huiszoeking ook niet aan papieren kan komen? Wat gaat er dan gebeuren?
Doorzoeking van een woning na staandehouding is heftig voor iedereen. Dat kan de staatssecretaris niet ontkennen, meen ik. Voor die maatregel ben ik dus zeer huiverig, vooral omdat de rechtswaarborgen – dat bleek net al tijdens het korte interruptiedebatje tussen de heer Azmani en mij – vooraf en achteraf wat mij betreft onvoldoende zijn. Voor de staande-houding in de woning is de machtiging van de hulpofficier van justitie nodig. Als men een woning wil doorzoeken, is de aanwezigheid van deze hulpofficier verplicht. Volgens de staatssecretaris biedt dit voldoende waarborgen. Toch vind ik dat professionaliteit en eventueel misbruik van bevoegdheid via bijvoorbeeld het illegalenquotum het best te toetsen zijn door een onafhankelijke rechterlijke instantie, zoals de rechter-commis-saris. Met het argument dat deze alleen een rol speelt in straf- en faillissementsrecht, scheept de staatssecretaris mij echt niet af. Ik hoop dat hij de SP dit keer hierin wel tegemoet wil komen. Doorzoeking is heftig. Een toetsing vooraf is daarom van groot belang. Hoe constateer je dat de benodigde documenten zich in de woning kunnen bevinden en doorzoeking noodzakelijk is? Zijn daar voorbeelden van? «Objectieve feiten en omstandigheden die een redelijk vermoeden oproepen» vind ik nogal vaag. Verder is doorzoeking van de woning in het strafrecht aan veel strengere regels gebonden en mag dit alleen ter opsporing van ernstige misdrijven. De maatregel zelf moet bovendien door een rechter-commissaris worden uitgevoerd of door een hulpofficier van justitie, maar dan alleen met machtiging en instemming – dus toestemming vooraf – van de rechter-commissaris.
Illegaal verblijf is hiermee niet op een lijn te stellen – dat geeft de regering ook toe – maar tóch is hierbij sprake van meer rechtswaarborgen vooraf. Vreemdelingen zijn echter niet per definitie crimineel, geef ik de staatssecretaris mee. Geef vreemdelingen dan ook minstens net zo veel rechten in plaats van minder rechten dan criminelen, zoals nu het geval is. Niet alleen rechtswaarborgen vooraf zijn belangrijk, maar ook rechtswaarborgen achteraf. Volgens de regering is de proportionaliteit voldoende gewaarborgd als er een hulpofficier aanwezig is bij een doorzoeking. Toch moet het wat de SP betreft voor mensen mogelijk zijn om bezwaar te maken of naar de rechter te gaan om de doorzoeking alsnog aan te vechten. Als ik het goed begrijp, moeten mensen volgens de regering maar naar de civiele rechter stappen voor een beroep op onrechtmatig handelen. Veelal zal dit ertoe leiden dat mensen advocaatkosten moeten maken, maar die kan niet iedereen zich veroorloven. De drempel is dan ook hoger, maar het blijft een geschil over een besluit van de overheid. Waarom wil de staatssecretaris geen bestuursrechtelijke bescherming tegen dergelijke overheidsbesluiten geven of andere bescherming dan de lastige procedure op grond van een onrechtmatige daad? Ook hierbij vraag ik: is het echt ondenkbaar dat de overheid fouten maakt waartegen mensen, net als op allerlei andere vlakken, afdoende waarborgen en bescherming moeten worden geboden?
Tot slot kom ik op de vreemdelingenbewaring en de visitatie. Straks mogen de Koninklijke Marechaussee en de vreemdelingepolitie lichaam,
kleding en zaken doorzoeken van vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld, als dit noodzakelijk is om informatie te verkrijgen over hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Hoe staat dit in verhouding tot de overigens verschrikkelijke visitaties in detentie?
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Het jachtseizoen op illegalen lijkt geopend. Als het namelijk aan het kabinet ligt, wordt illegaliteit een strafbaar feit en mogen betrokken burgers illegale vreemdelingen zelfs niet meer helpen. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, gaat in zeker opzicht nog een stap verder. Daarmee kan men namelijk in woon- en bedrijfsruimten op zoek gaan naar het identiteitsdocument van illegale vreemdelingen. Dat het om een zogenoemde beperkte huiszoeking bij aanwezigheid van de desbetreffende vreemdeling gaat, stelt ons in het geheel niet gerust. Voor zulke vergaande inbreuken op het huisrecht en de privacy van mensen dient de staatssecretaris met ijzersterke argumenten te komen. Dat is echter niet het geval. Ik plaats vraagtekens bij een groot aantal beweringen van de staatssecretaris. Zo stelt hij dat de daling van het aantal identiteitsvaststellingen het gevolg is van doelbewuste acties van vreemdelingen om het proces te frustreren. Ik heb in een vluchtkerk met uitgeprocedeerde asielzoekers gesproken. Zij hebben hun land onder gevaarlijke omstandigheden moeten ontvluchten. Dan is het niet altijd mogelijk om je identiteitspapieren mee te nemen. De staatssecretaris legt de schuld echter geheel bij de mensen in kwestie en heeft geen oog voor hun omstandigheden. Dat stuit mij tegen de borst. De staatssecretaris droomt van een wereld waarin de vreemdelingenbewaring door huiszoekingen zelfs overbodig zou worden. Dat is niet alleen onmogelijk, maar ook volstrekt onzinnig. Ik wil mij verder richten op een fundamentele kwestie, namelijk de noodzaak van deze maatregel. Of beter gezegd, het gebrek eraan. Met de Raad van State en de Nederlandse Orde van Advocaten moet ik vaststellen dat de noodzaak van de maatregel onvoldoende onderbouwd is. De Dienst Terugkeer & Vertrek heeft al een scala aan instrumenten tot zijn beschikking, van staandehouding en verhoor tot het afnemen van vingerafdrukken en het doorzoeken van lichaam, kleding en zaken van een persoon. Die maatregelen gaan al vrij ver en de staatssecretaris heeft ons er niet van overtuigd dat deze alternatieven ontoereikend zijn. Wij pleiten daarom voor een gerichtere inzet van deze middelen. Graag krijg ik hierop een reactie.
Zoals ik aan het begin van mijn inbreng al aangaf, is het kabinet een klopjacht op ongedocumenteerden begonnen. Dit voorstel is slechts een eerste kleine stap, maar het behoort tot een reeks van vele maatregelen die het kabinet wil nemen om uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen als derderangs burgers te kunnen behandelen. Wij hebben het echter wel over mensen. Mensen zoals u en ik, die wij met al deze maatregelen verder de illegaliteit, de kansloosheid, de criminaliteit en de onwaardigheid induwen. Deze maatregelen maken veel los in de samenleving, getuige de demonstraties en de petitie tegen de strafbaarstelling van illegaliteit. Ik roep daarom het kabinet op, en daarmee ook de Partij van de Arbeid, om de daad bij het woord te voegen en de menselijke maat in acht te nemen. Nederland moet namelijk weer een menselijk gezicht krijgen. Dit wetsvoorstel is misschien niet de grootste wijziging in vergelijking met de wetsvoorstellen die nog op stapel staan, maar is wel onderdeel van het grote geheel.
De voorzitter: Ik ga nu iets heel bijzonders doen. Ik geef de leiding van deze vergadering namelijk in handen van mevrouw Gesthuizen.
Voorzitter: Gesthuizen
De voorzitter: Ik geef bij dezen het woord aan de spreker namens de D66-fractie, de heer Schouw.
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel heeft in hoofdzaak tot doel om de vreemdelingenpolitie de mogelijkheid te geven een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner en die woning ook te doorzoeken. Mevrouw Voortman zei het al: de jacht op illegalen is geopend. Vier dingen, die ik nogal raar en vreemd vind aan dit voorstel, zal ik dan ook maar aan de staatssecretaris voorleggen. Een aantal sprekers had het al over de noodzaak ervan; dat is mijn eerste punt. De staatssecretaris stelt dat de ervaring leert dat vreemdelingen steeds vaker bij een staandehouding geen documenten op zak hebben, ook als dit in hun woning gebeurt. In antwoord hierop roept de staatssecretaris nieuwe bevoegdheden voor de vreemdelingenpolitie in het leven. Met name de bevoegdheid tot het doorzoeken van een woning is natuurlijk vergaand; het is een schending van het huisrecht en het recht op privacy. Aan onderzoek van zaken in de woning zouden voordelen kunnen zijn verbonden tegen de achtergrond van het identiteitsonderzoek en de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. Waaruit blijkt nu dat deze mensen hun identiteitspapieren hebben verstopt in hun huis? Zijn de cijfers dan echt zo overtuigend? Is dit de enige oplossing? Zal het ook beleid zijn om eerst gebruik te maken van minder vergaande maatregelen om de identiteit vast te stellen, voordat de ongeclausuleerde bevoegdheid wordt gebruikt om de woning binnen te treden?
Ten tweede hebben de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad van State aangegeven dat de te doorzoeken ruimte scherper geclausuleerd moet worden. Het gaat echt om de gebruikelijke verblijfplaats van de vreemdeling en niet om het huis waar de vreemdeling toevallig op bezoek is voor een kopje koffie. Ook zou zo’n huisdoorzoeking pas plaats mogen vinden als duidelijk is geworden dat een meerderjarige illegaal is aangetroffen; hij moet dus echt illegaal zijn. Nu mag dat al bij een «redelijk vermoeden». Maar wat is dat redelijk vermoeden precies? Het derde punt dat mijn fractie een beetje raar vind, is het punt van de hulpofficier. Het is net al een beetje aan de orde geweest, want als waarborg moet die hulpofficier een machtiging geven voor de doorzoeking en is de hulpofficier ook aanwezig bij de doorzoeking. In het strafrecht is voor een doorzoeking een machtiging van de rechtercommissaris of zelfs van een officier van justitie nodig. Dat is toch echt van een heel andere orde, met alle respect voor alle hulpofficieren in dit land. Het lijkt erop alsof wij met twee maten meten: in het strafrecht gelden de hoogste waarborgen en in het bestuursrecht gelden veel minder waarborgen. Daarom vindt mijn fractie de constructie met de hulpofficier echt onvoldoende. Ten minste zou een officier van justitie goedkeuring moeten geven, het liefst een advocaat-generaal. Eigenlijk zou ik natuurlijk moeten zeggen dat het vooral die advocaat-generaal is, om vervolgens te bekijken of ik in het gesprek met de staatssecretaris uit kan komen bij de officier van justitie. Mijn fractie vindt een hulpofficier echt onvoldoende. Ik kan ook aansluiten bij een vraag van mevrouw Gesthuizen: wat zal het beleid zijn bij een samenloop van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bevoegdheden op dit punt? Welke afspraken zijn er tussen de ketenpartners te maken?
Tot slot kom ik op de effectiviteit. Het zal niet lang duren voordat mensen die inderdaad een paspoort in huis hebben verstopt, een nieuw plekje hiervoor vinden waar de vreemdelingenpolitie absoluut niet bij kan. Voor zover de regeling al effectief zal zijn, zal die naar mijn mening niet van lange duur zijn. Hoe gaat de staatssecretaris de effectiviteit van dit beleidsvoorstel meten, monitoren en in de gaten houden?
In het regeerakkoord van 2012 staat een buitengewoon goed punt ten aanzien van de privacy: «Inbreuken door de overheid zijn voorzien van een horizonbepaling en worden geëvalueerd.» Dat impliceert dat er nog een evaluatiebepaling in deze wet moet komen, evenals een horizonbepaling. Dat is namelijk helemaal conform het karakter van het regeerakkoord.
Voorzitter: Schouw
De voorzitter: De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij twintig minuten nodig heeft voor het voorbereiden van de beantwoording.
De vergadering wordt van 14.54 uur tot 15.15 uur geschorst.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen bij dit wetsvoorstel, dat qua omvang niet zo groot is als het wetsvoorstel dat we vanmorgen, voor de lunchpauze, hebben behandeld. Het is daardoor niet minder belangrijk, want laten we niet vergeten dat identiteitsvaststelling van cruciaal belang is voor de mogelijkheden om mee te werken aan de terugkeer van de vreemdeling. De huidige bevoegdheden zijn op een aantal punten niet toereikend. Meerdere leden hebben gesproken over de verschillende manieren waarop je in een woning kunt rondkijken. Grofweg zijn er drie manieren te onderscheiden. Je hebt de situatie waarin je de woning vrijwillig mag betreden en waarin het je wordt toegestaan om rond te kijken. Dan heb je de situatie waarin je de woning mag betreden om bijvoorbeeld iemand staande te houden – de Vreemdelingenwet 2000 biedt daartoe de mogelijkheid – en kunt rondkijken, zoals nu ook al kan, waarbij alles wat open en bloot zichtbaar is, bijvoorbeeld een identiteitsbewijs op een tafel, in beslag kan worden genomen. Een volgende mogelijkheid, uit het strafvorderingsrecht, is de meest vergaande, namelijk het stelselmatig en gericht doorzoeken, waarbij ook substantiële schade kan worden aangericht. Ik noem als voorbeelden een systeemplafond dat je dan niet alleen optilt maar er ook helemaal uit sloopt, of een vloer die je uit de huiskamer haalt. Dat kun je begrijpen onder «stelselmatig en gericht doorzoeken», waarbij ook substantiële schade wordt aangericht. Het voorstel dat bij de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 wordt gedaan, zit tussen het rondkijken en het stelselmatig en gericht zoeken in. Het is een tussenvorm. Er mag geen substantiële schade worden aangericht. Je mag dus wel het systeemplafond optillen en kijken of er iets op ligt, maar het er niet volledig uitbreken. Je mag wel van een sporttas op de grond de ritssluiting openen, maar niet die tas helemaal uit elkaar scheuren om te kijken of er een verborgen vak in zit, want ook dat kan meer dan substantiële schade aanrichten. De leden hebben me gevraagd om een aantal voorbeelden te noemen, dus dat doe ik. Dat is ook voor de wetsuitleg later wel handig. Een vloer eruit breken kan ook substantiële schade geven. Dat mag dus niet als je een identiteitsbewijs zoekt. Je mag wel een laatje uit de kast tillen. Het kan zijn dat er schade ontstaat doordat het laatje bij het uit de kast trekken blijft hangen en je het deurtje met een glasplaat meetrekt, waardoor de glasplaat breekt. Ik kan me voorstellen dat dit schade is waar het wetsvoorstel op ziet, schade die nog wel toelaatbaar is. Kortom, er is sprake van een groot aantal schakeringen, maar eigenlijk zijn het drie vormen. Deze vorm van gericht rondkijken en zoeken zit tussen de vorm van rondlopen en kijken en de vorm van stelselmatig en gericht zoeken, zoals het Wetboek van Strafvordering die kent.
Dat is de eerste bevoegdheid. Die gaat overigens niet alleen om het naar een identiteitsbewijs zoeken in de woning, maar ook op de werkplek. Ook die bevoegdheid wordt gecreëerd. Stel je de situatie voor van een vreemdeling die bij een aspergekweekster of -kweker in het zuiden des lands woont. Het zou mogelijk moeten zijn om de arbeidsplaats en de woonruimte van die vreemdeling te doorzoeken, bijvoorbeeld een locatie achter in het pand waar je normaal gesproken alleen je gereedschap opbergt maar waar nu, tragisch genoeg, ook een vreemdeling is gehuisvest. Dat zou je er ook onder kunnen verstaan. Een laatste bevoegdheid wordt gecreëerd in artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk de bevoegdheid om onderzoek te doen aan het lichaam. Door het zo te zeggen beantwoord ik meteen de vraag van mevrouw Gesthuizen. We willen niet naar die visitaties toe in het vreemdelingendetentiecentrum. Dat is het verschil, want daar vinden visitaties in het lichaam plaats, terwijl ten aanzien van het nu besproken onderwerp in de wet sprake is van visitaties aan het lichaam. Het is dus nadrukkelijk niet «in» het lichaam. Deze visitaties zijn dus veel minder vergaand dan de visitaties waar mevrouw Gesthuizen over sprak. Ik zal op een aantal opmerkingen reageren, maar ik zou dat in omgekeerde volgorde willen doen. De heer Schouw en mevrouw Voortman hebben namelijk een groot aantal principiële zaken aan de orde gesteld, evenals mevrouw Gesthuizen en de heer Azmani. Daarna ga ik terug naar de heer Bontes, die namens zijn fractie een amendement heeft ingediend met het verzoek tot een nog verdergaande bevoegdheid. De heer Schouw en mevrouw Voortman hebben gevraagd wat het objectief redelijk vermoeden inhoudt. Ik verwijs naar pagina 14 van de nota naar aanleiding van het verslag. Hierin is een lijst opgenomen van situaties waarin op basis van ervarings- en omgevingsgegevens kan worden aangenomen dat er sprake is van een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Voorbeelden zijn informatie van overheidsinstanties waarin sprake is van illegaliteit, aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie, en aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van politietaken. Andere voorbeelden zijn een controle in een woning of bedrijf waar bij een eerdere controle in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 illegale personen zijn aangetroffen, en het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden. Ook kunnen concrete of anonieme tips over illegale vreemdelingen bij 3M, de criminele inlichtingeneenheden van de Nationale politie of de IND zijn binnengekomen. Een ander voorbeeld is een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit die zich niet kan identificeren, of een gelegenheid of plaats die wordt genoemd waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden, wat moet blijken uit de feitelijke omstandigheden in eerdere processen-verbaal. Een redelijk vermoeden van mensensmokkel kan een reden zijn voor een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Dat geldt ook voor de illegale tewerkstellingen in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen. Dat zou kunnen gebeuren bij grootschalige controleacties waarbij ook de Inspectie SZW bij betrokken is. Dat zeg ik tegen mevrouw Voortman en de heer Schouw. Ook een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees in het kader van de prostitutiewet zou, al dan niet in combinatie met andere omstandigheden, voldoende kunnen zijn voor een objectief redelijk vermoeden. Ik noem al deze situaties maar even, omdat ik denk dat ze een handvat kunnen zijn voor de vraag wanneer in de praktijk sprake is van een objectief redelijk vermoeden. De heer Schouw en mevrouw Gesthuizen hebben gevraagd of het voorstel niet een beetje te ver gaat. Het voorstel kan echter ook een meerwaarde hebben voor de praktijk. Het heeft tegelijkertijd waarborgen. Die waarborgen zitten in het feit dat alleen een doorzoeking plaatsvindt als de identiteit niet op een andere wijze kan worden vastgesteld. Een andere waarborg zit in het feit dat de hulpofficier van justitie aanwezig moet zijn bij de beperkte doorzoeking en dat er verslaglegging moet zijn in het kader van de Algemene wet op het binnentreden. Een waarborg zit ook in de medewerking door de vreemdeling. Als hij meewerkt, niet op het eerste verzoek maar later wel, wordt meteen gestopt met de doorzoeking en wordt op basis van vrijwilligheid verder onderzoek verricht.
Er zijn nog andere punten. Als bijvoorbeeld de identiteit van de vreemdeling niet bekend is, kan dat gevolgen hebben voor de duur van de bewaring, omdat het ontbreken van de juiste identiteit de terugkeer bemoeilijkt. Het aantal acties wordt niet vergroot, en de vreemdelingenpolitie kan nu al binnentreden in een woning bij een redelijk vermoeden van illegaal verblijvende vreemdelingen. Er is vaste jurisprudentie waaruit dit laatste blijkt, namelijk uitspraken van de Raad van State van 16 januari 2009.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik moet denken aan de situatie die we kennen uit het strafrecht. Als de politie na toestemming van de rechter-commis-saris een huiszoeking doet en de verdachte of de persoon bij wie de huiszoeking plaatsvindt, zegt op enig moment «stop maar, hier is het moordwapen», dan stopt de politie natuurlijk ook, tenzij ze denkt dat er nog meer te vinden is.
Als iemand op een gegeven moment aangeeft dat hij gaat meewerken, verandert de situatie natuurlijk ook. De staatssecretaris schetst nu hetzelfde beeld ten aanzien van iemand bij wie naar identiteitspapieren wordt gezocht, maar waarom is dan toch het onderscheid gerechtvaardigd tussen de aanwezigheid van een hulpofficier in plaats van een onafhankelijke toetsing vooraf door een rechter-commissaris?
Staatssecretaris Teeven: Dat is het verschil dat je maakt tussen enerzijds bestuursrecht en toezicht en anderzijds strafvordering en opsporing. Ik wijs bijvoorbeeld op de Wet wapens en munitie, waarin ook toezichtwet-geving is opgenomen. Zelfs zonder een hulpofficier kunnen ambtenaren de woning betreden om te bezien of er sprake is van de aanwezigheid van vuurwapens. Ik kan ook wijzen op andere wetgeving, namelijk de wetgeving in het kader van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij douaneambtenaren en fiscale ambtenaren plaatsen kunnen betreden en daar toezicht kunnen uitoefenen. Als zij dan willen overgaan tot bijvoorbeeld het hanteren van opsporingsbevoegdheden of tot inbeslagneming, ontstaat een zwaardere verantwoordelijkheid. Het is dus heel normaal dat je opschaalt. De Vreemdelingenwet 2000 is in dit verband natuurlijk geen opsporingswet en heeft geen betrekking op strafvordering. De Vreemdelingenwet 2000 is een toezichtswet. Het gaat daarbij dus om de proportionaliteit en om de inbreuk die bijvoorbeeld wordt gemaakt op het huisrecht. Daarom is de doorzoeking in dit verband niet stelselmatig en gericht. Als je dat wel zou doen, is er een andere situatie. Dan ga je een woning doorzoeken en dan heb je een machtiging van de rechter-commissaris nodig om de woning stelselmatig en gericht te doorzoeken. Dat is ook het verschil tussen echte, substantiële schade aanbrengen en niet-substantiële schade aanbrengen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Procedureel gezien weet de staatssecretaris er wel een eind aan te breien, maar ik blijf mij afvragen of je op deze manier met mensen moet omgaan. Volgens mij is dat niet het geval. De staatssecretaris zegt nu zelf dat dit bestuursrecht is, maar waarom is er dan achteraf, aan het eind van de procedure, niet ook de bescherming die je normaal gesproken bestuursrechtelijk zou moeten krijgen? Waarom moeten mensen dan een civiele procedure opstarten op basis van een onrechtmatige daad?
Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat we elkaar niet mis moeten verstaan. De bescherming die hierin zit, is dat op het moment waarop zaken worden geëntameerd, bijvoorbeeld inbewaringstelling van een vreemdeling, wel degelijk zal worden bezien of er sprake is van rechtmatigheid. De rechter-commissaris die op enig moment betrokken zal worden bij de verlenging van de inbewaringstelling van de vreemdeling, zal ook bezien hoe het bewijsmateriaal is verkregen. Als in bestuursrechtelijke zin sprake is van détournement de pouvoir, zal dat ook gevolgen hebben voor het verloop van de procedure. Dat is iets anders dan de schadeclaim die daar vervolgens uit voort kan komen. Het kan zijn dat in het bestuursrecht détournement de pouvoir wordt aangenomen maar dat de vreemdeling of degene in wiens woning de vreemdeling aanwezig was en in wiens huis de inbreuken zijn gepleegd, naar de civiele rechter moet om een schadevergoeding te krijgen.
De voorzitter: Mevrouw Gesthuizen, tot slot.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb in mijn termijn gezegd dat men volgens de regering, als ik het goed begrijp, achteraf naar de civiele rechter moet voor een beroep op onrechtmatig handelen om te kunnen laten beoordelen of zaken rechtmatig zijn gedaan. Ik vraag de staatssecretaris nogmaals waarom hij geen bestuursrechtelijke bescherming wil bij dergelijke overheidsbesluiten.
Staatssecretaris Teeven: In het kader van de Algemene wet op het binnentreden moet een verslag worden opgemaakt. Er is dus wel bescherming, want dat verslag geeft een overzicht van de handelingen die op dat moment in de woning zijn verricht en van de goederen die in beslag zijn genomen en geeft aan of er schade is aangericht bij het in beslag nemen van voorwerpen die in de woning aanwezig waren. Voor de rest zit de bescherming erin dat, als de bestuursrechter wordt geëntameerd en als aan de zijde van de overheid sprake blijkt te zijn van détournement de pouvoir, die vaststelling vervolgens leidt tot het vaststelling van een mogelijke onrechtmatige daad van de zijde van de overheid. Dan kun je naar de civiele rechter toe. Ik zou bijna zeggen dat dit niet anders is dan in het strafrecht. Als in het strafrecht onrechtmatig wordt gehandeld, bijvoorbeeld bij de verkrijging van het bewijs, leidt dat bij de strafrechter in veel gevallen niet tot een directe vergoeding maar ook tot een aansprakelijkheid van de zijde van de Staat vanwege onrechtmatig optreden van de politie of het Openbaar Ministerie. Dan komt er dus een civiele vordering achteraf. Op die manier komt de rechtsbescherming tot stand.
Ik kom op de rol van de hulpofficier, waarover ook vragen zijn gesteld. Ik verwijs naar bladzijde 5 van de memorie van toelichting, waar opmerkingen zijn gemaakt over de machtiging tot het doorzoeken van een woning. Het is belangrijk om vast te stellen dat in deze wet de machtiging tot binnentreden wordt afgegeven door de hulpofficier van justitie, die daar niet altijd bij hoeft te zijn. Daarnaar verwijst ook artikel 53, lid 1. De personen kunnen in de woning aanwezig zijn om de bevoegdheden in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 uit te oefenen. De hulpofficier komt in beeld als het noodzakelijk is om een doorzoeking te doen plaatsvinden, zoals beschreven in deze bevoegdheid. In lid 6 is dan geregeld dat de ambtenaren belast met het uitoefenen van het toezicht moeten wachten tot de hulpofficier aanwezig is. Dat is eigenlijk niet anders dan bij strafvordering het geval is op het moment dat er opsporingsambtenaren in een woning zijn, die verdere bevoegdheden willen uitoefenen en er geen hulpofficier of rechter-commissaris aanwezig is. Dan wordt ook de situatie «bevroren».
De heer Schouw en mevrouw Voortman hebben ook gevraagd of bestaande maatregelen niet gerichter kunnen worden gemaakt. Is het subsidiair om deze bevoegdheid te creëren? Kan je niet iets minder vergaands doen dat net zo effectief zou zijn? De bevoegdheid die we nu hebben, beperkt zich tot het enkele betreden van de woning. Dan kun je alleen rondkijken en kun je alleen iets in beslag nemen als het open en bloot op tafel ligt. Dan kun je dus niet in laden kijken of met je neus in de sporttas gaan zitten om te kijken of daar identiteitspapieren in zitten. Dat kan dan niet. In de praktijk is aangetoond dat dit een belemmering vormt om de identiteit van de vreemdeling te kunnen vaststellen. Er is dus meer nodig dan wat er op dit moment in de praktijk beschikbaar is en dat is de reden waarom wij deze bevoegdheden in het leven willen roepen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De staatssecretaris zegt dat in de praktijk is gebleken dat dit een belemmering vormt. Maar hoe kun je dat weten? Het lijkt er meer van uit te gaan dat het altijd aan de persoon zelf ligt dat die papieren niet te vinden zijn en dat ze dus wel in die sporttas moeten zitten. Het zou toch ook heel goed kunnen zijn dat mensen die papieren überhaupt niet hebben?
Staatssecretaris Teeven: Dat zou uiteraard heel goed kunnen, maar het gaat erom dat je je daar ook van vergewist op het moment dat je in de woning bent en je een redelijk vermoeden hebt dat er sprake is van illegaal verblijf. Het is overigens niet iets wat heel recent is. Al onder het kabinet-Balkenende 4 waren er signalen dat dit een belemmering was. Er zijn drie achtereenvolgende bewindslieden mee bezig geweest: voormalig collega Albayrak, ex-collega Leers en ikzelf. Het is dus niet iets waarbij we over een nacht ijs zijn gegaan. Het is evident dat niet altijd de bereidheid bij mensen bestaat om die papieren vrijwillig te geven. Dat blijkt ook uit onderzoek. Mensen zullen niet altijd papieren hebben. Soms worden papieren ook weggemaakt. Maar als de overheid een redelijk vermoeden van illegaal verblijf heeft, zal zij ook moeten zoeken naar bewijsmiddelen die erop kunnen duiden waar iemand vandaan komt. Dat is ook heel belangrijk voor de terugkeer. Hoe zit het bijvoorbeeld met iemand die zegt Marokkaan te zijn maar Algerijn blijkt te zijn? De commissie weet als geen ander dat de terugkeermogelijkheden naar Marokko aanzienlijk groter zijn dan naar Algerije. Het maakt dus echt wel enig verschil of iemand zegt dat hij uit Marokko komt en in werkelijkheid uit Algerije komt. Daar moet je ook enig onderzoek naar doen, juist als het nog kan, dat wil zeggen op het moment van het aantreffen van die illegale vreemdeling.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Maar waar het mij om gaat, is dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat het een doelbewuste actie is van vreemdelingen. Het is het idee dat mensen de boel wel zullen willen belemmeren. Ik heb juist aangegeven dat er ook andere redenen kunnen zijn. Dan vind ik dit middel – het bij iemand thuis zaken mogen doorzoeken – wel heel erg ver gaan. Daarmee treft je ook weer derden, bijvoorbeeld de mensen van wie de woning is.
Staatssecretaris Teeven: En daarom is de bevoegdheid ook heel proportioneel gemaakt en niet vergaand. Er is geen sprake van stelselmatig en gericht zoeken, waarbij grote schade kan worden aangericht. Het gaat om gericht rondkijken en gericht doorzoeken en de inbreuk is zeer beperkt.
In dit wetsvoorstel is die afweging heel proportioneel gemaakt. Ik kan het eigenlijk niet mooier zeggen dan mevrouw Maij het in haar inbreng in eerste termijn heeft gezegd. Juist daarom wordt er melding gemaakt van niet-substantiële schade. Ik heb helemaal niet het idee dat men niet altijd wil meewerken. Het kan ook zo zijn dat iemand niet eens precies begrijpt wat er aan hem wordt gevraagd op enig moment.
Mevrouw Gesthuizen vroeg wat er gebeurt als een en ander niet effectief is. Enige anticipatie valt altijd wel te verwachten, maar er is geen reden om aan te nemen dat dit voorstel niet effectief zou zijn. Ook op andere terreinen wordt op dit moment getracht om tot een betere identiteitsvast- stelling te komen, zoals het wetsvoorstel inzake biometrie. Ook Europese ontwikkelingen dragen daaraan bij, zoals het Europese visuminformatiesysteem (VIS) en Smart Borders. Wij hebben daar laatst over gesproken. Bij constatering van ineffectiviteit zal er een nieuwe afweging moeten worden gemaakt. Ik ben zeer bereid om een evaluatie toe te zeggen. Sowieso zullen wij elk halfjaar rapporteren hoe vaak van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt.
Mevrouw Gesthuizen vroeg of door de strafbaarstelling van illegaal verblijf de strafvorderlijke bevoegdheden voor de doorzoeking irrelevant worden. Wat gaat er nu gebeuren als de strafbaarstelling van illegaal verblijf wordt doorgevoerd? In veel situaties zullen er bij strafbaarstelling van illegaal verblijf geen mogelijkheden zijn voor doorzoeking. Bij een overtreding is dat in heel veel gevallen nu juist niet mogelijk. Een doorzoeking bij illegaal verblijf is niet nodig om het delict illegaal verblijf te bewijzen. Het enkele feit dat je iemand aantreft van wie uit de systemen blijkt dat hij illegaal is, is op zichzelf genomen voldoende voor het constateren van het vermoeden van het strafbare feit. Natuurlijk is het zo dat er verschillende andere strafvorderlijke bevoegdheden zijn voor het doorzoeken van een woning. Die zullen echter geen van alle worden ingezet voor de opsporing van illegaal verblijf sec. Daar is geen reden voor.
Dat geldt ook voor het verzwaard inreisverbod waarover mevrouw Gesthuizen sprak. Ook daarbij is er geen aanleiding om strafvorderlijke bevoegdheden in te zetten voor het opsporen van het delict zoals omschreven in artikel 108a van de Vreemdelingenwet 2000. Ook in dat geval maakt het enkele aantreffen van de vreemdeling en het feit dat deze in het verleden als illegaal is bestempeld, het niet noodzakelijk om te doorzoeken.
Mevrouw Gesthuizen en de heer Schouw hebben gevraagd waarom er niet voor is gekozen om de bevoegdheid tot machtiging bij de rechtercommissaris te leggen. Daarover heb ik al iets gezegd. Ten eerste heeft het beoordelen van de grond voor de huiszoeking in het vreemdelingenrecht een sterk feitelijk karakter, en anders dan in het strafrecht niet het karakter van een enorme belangenafweging. In het strafrecht is de belangenafweging veel groter. Ten tweede heeft de rechter-commissaris geen rol van betekenis in het vreemdelingenrecht. De rechter-commissaris heeft alleen een rol in de strafrechtelijke keten. Naar ons oordeel is de hulpofficier van justitie bij uitstek aangewezen om bij de doorzoeking een rol te spelen. Hij doet dat ook in het kader van de inbewaringstelling in eerste aanleg op het politiebureau. De last tot binnentreding wordt ook afgegeven door de hulpofficier. Om die redenen achten wij geen rol weggelegd voor de rechter-commissaris.
Mevrouw Gesthuizen heeft de opmerking gemaakt dat de overheid ook fouten kan maken. Waarom wordt dan de rechter-commissaris niet ingeschakeld? De norm is: redelijkerwijs geen substantiële schade. Dat moet in de rechtspraktijk nader worden ingevuld. Toetsing zal altijd plaatsvinden door een bewaringsrechter, zoals ik heb aangegeven. Als de doorzoeking onrechtmatig is gebleken, kan de rechter-commissaris die belast is met de bewaring, die bewaring ook opheffen. Dat is een omstandigheid die toezichthouders en dus ook de betrokken ambtenaren bij dit artikel nadrukkelijk bij de les houdt.
Over de bevoegdheid tot visitatie aan en in het lichaam heb ik gesproken. Hetzelfde geldt voor de onrechtmatige daad.
De heer Azmani vroeg naar de substantiële schade. Ik heb daarover al iets gezegd. In de praktijk zal dit in de rechtspraak nader moeten worden vastgelegd. Muren openbreken, plafonds openbreken en vloeren eruit halen is allemaal substantieel.
Het afrukken van een knop van een deur, het beschadigen van een laatje waardoor een deel van een kast onbruikbaar wordt of het kapotmaken van een rits van een sporttas, dat zijn allemaal schades die kunnen optreden bij doorzoekingen in het kader van dit artikel van de Vreemdelingenwet 2000. Ik denk dat het goed is om op te merken dat een doorzoeking altijd beperkt is tot zaken waarvan de identiteit van de vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid.
Ik geloof dat heer Azmani gevraagd heeft of tijdens die kleine doorzoeking in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 ook zaken aan de orde kunnen komen die vervolgens moeten worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek. Dat kan altijd. Als die doorzoeking rechtmatig is geweest, kunnen de goederen die daarbij worden aangetroffen, bijvoorbeeld een identiteitsbewijs, gebruikt worden voor het strafrechtelijk onderzoek. Een andere situatie doet zich voor als men tijdens een doorzoeking die wordt verricht omdat er sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, een identiteitsbewijs vindt plus in diezelfde sporttas 10 kilo cocaïne, om maar eens een voorbeeld te noemen. Dan zal er in het kader van de Opiumwet gericht en stelselmatig moeten worden gezocht in die woning. Het is dan de bedoeling dat zo’n doorzoeking die plaatsvindt op grond van artikel 53 van de Vreemdelingenwet 2000, ogenblikkelijk wordt gestopt, dat er door de hulpofficier contact wordt opgenomen met de officier van justitie, dat de rechtercommissaris wordt benaderd en dat er een spoedzoeking in die woning plaatsvindt door de rechter-commissaris maar dan in het kader van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Als er 14 kilo wordt aangetroffen in een woning, hoeft dat niet te betekenen dat de vreemdeling in wiens tas dat identiteitsbewijs zat, meteen schuldig is aan het verbergen of smokkelen van die 14 kilo cocaïne. Het kan heel goed zijn dat degene die de woning bewoont, die 14 kilo heeft verborgen in de sporttas van de vreemdeling. Dat is een van de redenen waarom wij dus meer waarborgen moeten hebben. De verdenking richt zich dan niet alleen op degene bij wie sprake is van een redelijk vermoeden van illegaliteit, want het gaat dan om het aantreffen van 14 kilo coke in een woning. Iedereen die in die woning woont, kan daar vervolgens verdachte van zijn; niet alleen de vreemdeling, maar ook anderen.
De heer Azmani vroeg of de verplichte aanwezigheid van de hulpofficier van invloed is op de snelheid van handelen. Bij grote controleacties waarbij verschillende diensten betrokken zijn – bijvoorbeeld de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de Inspectie SZW, de politie of de Belastingdienst – is er altijd al een hulpofficier in de buurt en kan deze ook snel ter plaatse zijn. Een andere mogelijkheid is bevriezen. Die mogelijkheid is vastgelegd in lid 6. Als je in een woning bent en je vindt dat die onderzocht moet worden, moet je op dat moment de situatie bevriezen en overgaan tot het waarschuwen van de hulpofficier. Dat is een zeer werkbare methodiek. Ik dank ook mevrouw Maij voor haar opmerkingen. Zij heeft nog gevraagd hoe verzekerd wordt dat de vreemdeling de kans krijgt om documenten over te leggen. Ik heb daarover eigenlijk al iets gezegd. Doorzoeken is pas aan de orde als de vreemdeling daar zelf niet mee komt. Het doorzoeken wordt in dit kader van de Vreemdelingenwet 2000 ook direct gestopt als de vreemdeling zijn identiteit bekendmaakt.
Ik heb al uitgebreid geantwoord op de vraag wanneer de woning mag worden doorzocht.
Mevrouw Maij vroeg ook wat verstaan wordt onder «grootschalige acties». Dat zijn bijvoorbeeld acties die plaatsvinden in samenwerking met de Belastingdienst, de FIOD, de Arbeidsinspectie et cetera, ondersteund door de blauwe collega’s van de politie, de zogenaamde objectcontroles. Maar ook grote verkeerscontroles waarbij de vreemdelingenpolitie ondersteuning biedt in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 kunnen gevat worden onder het begrip «grootschalige acties». De heer Schouw, mevrouw Maij en de heer Azmani hebben nog gevraagd naar een evaluatie. Het aantal identiteitsvaststellingen wordt bijgehouden en daarover wordt halfjaarlijks gerapporteerd in de Rapportage Vreemde- lingenketen die u van mij krijgt. Dat gaat om het aantal identiteitsonder-zoeken en het aantal inbewaringstellingen na identiteitsonderzoek. Tot slot geef ik mijn reactie op het amendement-Fritsma/Bontes op stuk nr. 8 (32 528). Het uitgangspunt van dit kabinet is dat illegaal verblijf en identiteitsfraude dienen te worden bestreden, en dat terugkeer naar het land van herkomst van illegalen prioriteit heeft. Dat vraagt echter niet zonder meer om een ongebreidelde uitbreiding van toezichtsbevoegd-heden. Het zou niet wenselijk zijn om de bevoegdheid tot binnentreding zonder toestemming van de bewoner te verruimen tot de situatie waarin de vreemdeling elders dan in de woning of werkend in de onderneming, bijvoorbeeld op straat, wordt staande gehouden. Het is ook geenszins zeker dat de vreemdeling de bevoegde autoriteiten zal leiden naar de woning waarin hij op dat moment verblijft. De kans dat bij een staande-houding op straat ten onrechte inbreuk wordt gemaakt op het huisrecht en de privacy van derden is hierbij dan ook groter dan bij de in het wetsvoorstel voorgestelde bevoegdheden. Daarbij geldt namelijk het redelijk vermoeden waar de heer Schouw concreet over sprak. Om die reden ontraad ik dit amendement.
Voorzitter, ik denk dat ik op alle vragen en opmerking van de leden en op het amendement ben ingegaan.
De heer Bontes (PVV): Ik zie het niet als een ongebreidelde uitbreiding. Zo erg is het ook weer niet. Het lijkt mij heel praktisch. De staatssecretaris noemde zelf het voorbeeld van de aspergekwekerij waarop illegalen aan het werk zijn. Dan komt daar zo’n team van toezichthouders. Ze treffen zo iemand aan en hebben het redelijke vermoeden dat het een illegaal is, maar ze kunnen niet in zijn verblijf gaan kijken, omdat dat een paar honderd meter verderop op een ander perceel ligt. Dat is toch gewoon niet praktisch? Het voorbeeld dat de staatssecretaris noemde, toont juist aan dat je zo’n verruiming van de bevoegdheid nodig hebt. Het is dus geen ongebreidelde uitbreiding. Het is gewoon praktisch, om de mensen die het toezicht gaan uitvoeren, handen en voeten te geven.
Staatssecretaris Teeven: In de situatie die ik beschreef, staan op het terrein van de aspergekweker een loods waarin gewerkt wordt en een aantal andere opstallen. In een van die opstallen verblijft de vreemdeling. Die opstal behoort dus tot het bedrijf zoals het is omschreven in de wet in artikel 53, tweede lid. De strekking van het amendement is dat ook het enkele aantreffen van een illegaal op straat aanleiding kan zijn tot het doorzoeken van een woning of een bedrijf. Dat is een stap te ver voor dit kabinet op dit moment. Om die reden ontraad ik dus het amendement.
De heer Bontes (PVV): De situatie waarin het verblijf deel uitmaakt van hetzelfde perceel zou ideaal zijn, maar dat hoeft niet altijd de situatie te zijn. Die percelen kunnen ook verder uit elkaar liggen, en dan sta je met lege handen. Als we onze opsporingsambtenaren gereedschap willen geven, laten we het dan gelijk goed doen. Bovendien geldt dat je, wanneer je iemand op straat aantreft met gestolen goederen, ook niet besluit om zijn woning niet te doorzoeken. Dat weet de staatssecretaris als oud-officier van justitie. Dan ga je die woning doorzoeken, ondanks het feit dat je de persoon niet in de woning hebt aangetroffen. Die analogie wil ik wel maken in dezen.
Staatssecretaris Teeven: Maar dat is precies de analogie die het kabinet niet maakt. Ik zeg dus niet tegen de heer Bontes dat het niet praktisch is. Ik zeg ook niet dat ik niet snap wat hij wil. Ik zeg alleen dat het kabinet die stap niet wil zetten. Die stap gaat ons eventjes te ver. Er is bijvoorbeeld het risico dat een vreemdeling elke willekeurige woning kan aanwijzen die hij wil en de opsporingsinstanties daar dan binnen denderen. Dat is een omstandigheid die we op dit moment willen uitsluiten. Ik zeg niet dat het niet praktisch is, want ik zie de praktijk wel. Ik zie, met de heer Bontes, dat je er best nut van zou kunnen hebben. Het is echter een keus die wij op dit moment niet maken.
De voorzitter: Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de staatssecretaris. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. De leden zijn bereid en in staat om daar direct aan te beginnen. Ik ga dus het rijtje af. De heer Bontes, mevrouw Maij en de heer Azmani maken geen gebruik van hun tweede termijn, maar ik zie wel mevrouw Gesthuizen hevig knikken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik wil in ieder geval kwijt dat ik een beetje teleurgesteld ben. Ik had echt gehoopt dat de staatssecretaris een aantal van de bezwaren die ik vandaag inbracht, serieuzer zou nemen. Hij heeft weliswaar overal serieus antwoord op gegeven, maar hij toont zich eigenlijk weer doof voor mijn kritiek op het voorliggende wetsvoorstel. Ik ga hard aan de slag om binnen een paar dagen twee amendementen aan de Kamer te kunnen sturen. Wellicht zijn er collega’s die daaraan zouden willen meedoen. Het lijkt mij in ieder geval zaak dat we ervoor zorgen dat mensen wel de mogelijkheid krijgen om ook buiten de gang naar de civiele rechter een beroep te doen op een onrechtmatige daad. Ook zou ik willen amenderen dat er wel vooraf een onafhankelijke rechterlijke instantie kijkt naar de proportionaliteit van de maatregel, de huiszoeking.
Ik meen dat de staatssecretaris met dit wetsvoorstel en het voorstel dat we vanochtend hebben behandeld de jacht op de illegaal opent. De heer Schouw en mevrouw Voortman hebben dat ook al gezegd. Met beide wetsvoorstellen gaat de regering voort op een weg die zij reeds was ingeslagen. Zij zet alle procedures nog meer op scherp door op één dag een beoordeling te laten bevallen. Daarbij wordt enerzijds een procedure uitgebreid, terwijl anderzijds niet voor de adequate financiering wordt gezorgd. Ik meen dat dit bijzonder risicovol is. Hiermee maak je uitvoeringsinstanties heel kwetsbaar, zoals de IND en DT&V, waarvan we een aantal keren hebben geconstateerd dat er erg veel werk ligt. Ik heb zelf moeten constateren dat er tamelijk weinig ruimte is voor kritische zelfreflectie. Ik vrees dat we met deze nieuwe wetten precies op datzelfde pad verdergaan: nog verder, nog strikter, nog strakker en nog meer afhankelijkheid van procedures in plaats van dat we ruimte houden voor de menselijke maat in de procedures.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. GroenLinks deelt die zorgen. Deze wijziging, maar ook de vorige wijziging, gaat heel erg uit van slechte intenties van mensen, namelijk dat ze fraude plegen, dat ze misbruik maken van de situatie en dat ze hun ID-papieren expres zullen verstoppen om te zorgen dat ze niet teruggestuurd kunnen worden. Het beeld van die slechte bedoelingen is precies wat mij zo tegenstaat. De onderliggende visie van allerlei voorstellen die uitgaan van een heel slecht beeld van mensen die naar ons land toe komen, delen wij niet. De staatssecretaris bagatelliseert de inbreuk op de privacy. Hij geeft heel minutieus aan wat er wel en niet mag, maar eigenlijk komt het erop dat men blij moet zijn dat het vrij beperkt is wat er aan schade kan worden veroorzaakt. Zo gaat er misschien een keer een deurtje kapot of een rits van een sporttas. Maar het blijft een inbreuk op de privacy. Als je dan zo’n middel toepast, moet je stevige waarborgen hebben. De fractie van D66 is daarop ingegaan en mevrouw Gesthuizen heeft daar net twee amendementen op ingediend. Ik kan er heel kort over zijn. Wij vinden dit disproportioneel. De noodzaak ervan zien we niet. Ik vrees dat dit de eerste stap is op weg naar de strafbaarstelling van illegaliteit, waarin mensen nog meer gecriminaliseerd worden. Die weg steunen wij niet.
Voorzitter: Gesthuizen
De heer Schouw (D66): Voorzitter. De heer Schouw had vandaag een enigszins bijzondere positie. Normaal interrumpeert hij behoorlijk, maar dat is hem in de positie van voorzitter van deze vergadering even ontnomen.
De voorzitter: Maak het goed, mijnheer Schouw!
De heer Schouw (D66): Hij kon daardoor wat beter nadenken over en reflecteren op de woorden van de staatssecretaris.
Voorzitter. Ik kom tot de volgende conclusie: óf je doet het goed, óf je doet het niet. Wat bedoel ik met «of je doet het goed»? Als je echt een hard vermoeden hebt dat een illegaal zijn papieren ergens verbergt, zorg je dat je van tevoren goede waarborgen hebt en dat een advocaat-generaal goedkeuring verleent. Daarna ga je in dat huis serieus op zoek naar papieren. Echter, omdat deze staatssecretaris het kennelijk niet aandurft om goede waarborgen aan de voorkant te organiseren, stuurt hij een hulpofficier op pad die wel een tas open mag maken, maar geen ritssluiting kapot mag maken.
Als ik die woorden van de staatssecretaris beluister, denk ik: als mensen moedwillig hun papieren willen verbergen, dan heeft de staatssecretaris hun een gouden tip gegeven, namelijk om ze achter een schrootjeswand te verbergen of onder de parketvloer te stoppen, want daar mag niet gezocht worden. Dat vind ik het rare van dit voorstel. Of je regelt het goed, of je regelt het niet goed. Dit is een soort halfbakken oplossing waarvan de effectiviteit niet onderzocht is. De staatssecretaris – hij valt te prijzen om zijn eerlijkheid – zei: ik weet niet of het effectief is, want de effectiviteit is nooit onderzocht, maar ik heb wel een vermoeden. Verder zei hij: als het niet werkt, dan bedenken we wel weer wat anders. Daar heb ik over kunnen nadenken, staatssecretaris en daar komt het inderdaad wel een beetje op neer. De effectiviteit is niet bewezen. Het zijn halfbakken oplossingen met «halve» hulpofficieren van justitie die goedkeuring geven. Ik vind dit heel raar en merkwaardig.
Het viel mij ook op dat de staatssecretaris niet inging op mijn suggestie om gewoon de officier van justitie een volwaardige rol te geven. Hoe je het ook wendt of keert, de hulpofficier van justitie is vaak een politieman of -vrouw. Zijn of haar loyaliteit ligt dus bij de politie. Vanuit het idee van een conflict of interest zou dit niet de oplossing moeten zijn. Ik vind het een rare oplossing.
De staatssecretaris heeft een evaluatie toegezegd, maar hij weet net zo goed als ik dat ik een mooie passage uit het regeerakkoord heb aangehaald: als de privacy van burgers wordt aangetast, moet niet alleen een evaluatie worden afgesproken, maar moet ook een horizonbepaling in de wet worden opgenomen. Aangezien de effectiviteit hiervan niet op voorhand bekend is en de staatssecretaris nu al twijfelt aan de effectiviteit van deze maatregel, denk ik: kom maar op met die horizonbepaling!
Voorzitter: Schouw
De voorzitter: Ik zie dat de staatssecretaris direct kan antwoorden. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden Gesthuizen, Voortman en Schouw voor hun serieuze opmerkingen in tweede termijn. Ik vind het jammer dat mevrouw Gesthuizen teleurgesteld is, want ik neem haar vragen serieus en ik probeer ook serieus antwoord te geven. Daar mag zij van uitgaan. Dat doe ik altijd met de SP-fractie, dus dat zal ik ook de komende tijd blijven doen.
Mevrouw Gesthuizen heeft gezegd dat zij twee amendementen zal indienen. Wellicht is het zinvol als het kabinet die amendementen kent zodat het voor de stemming van volgende week daarover een standpunt kan innemen. Dit kan het kabinet dan schriftelijk aan de Kamer sturen. Dat lijkt mij het best werkbare model.
De jacht op illegalen is geopend, zei mevrouw Gesthuizen. Ik herken mij daar echt niet in. Ik heb mij al eerder uitgelaten over het voorgenomen wetsvoorstel voor strafbaarstelling van illegaliteit. Ik heb toen veelvuldig gezegd dat je in de lopende procedures, zoals controle op grote bouwwerken en verkeerscontroles, op allerlei momenten kunt constateren dat er helemaal geen sprake is van jacht op illegalen. Volgens mij moeten wij die woorden dus ook niet gebruiken.
Mevrouw Gesthuizen sprak over een bijzonder risicovolle uitvoering. Zij zei: wij gaan er weer wat bovenop leggen en dat is lastig voor de uitvoeringsinstanties, voor de IND en de DT&V; dat is kwetsbaar. Ik denk dat het niet kwetsbaar is. Ik denk dat dit een onderdeel is van het werk. Dit is overigens ook werk dat door de vreemdelingenpolitie wordt gedaan. Mevrouw Gesthuizen zei dat de menselijke maat in procedures altijd belangrijk is. Dat ben ik zeer met haar eens. Regel 1 zijn de procedures; die moet je goed volgen. Regel 2 blijft altijd het gebruik van je gezonde verstand. Dat geldt niet alleen voor de werkzaamheden in de vreemdelingenketen, maar ook voor die elders in het overheidsapparaat. Ik kom op de vragen van mevrouw Voortman. Ik ga niet uit van slechte intenties van mensen of slechte bedoelingen van vreemdelingen. Betreffende normen voor en inbreuken op de privacy zijn er stevige waarborgen in het wetsvoorstel. Deze zijn proportioneel. De inbreuken staan dus in verhouding tot de waarborgen waarvoor wij hebben gekozen. Daar kun je verschillend over denken; dat realiseer ik mij heel goed. Wij zijn daar echter niet lichtvaardig mee omgegaan. De heer Schouw heeft lang kunnen denken voor zijn inbreng in tweede termijn en dat was te merken. Wij moeten volgens mij vaststellen dat er in dit wetsvoorstel goede waarborgen aan de voorkant zijn. Je kunt je alleen afvragen of de functionarissen die wij daarvoor inschakelen, toereikend zijn. Ik ken de fractie van D66 en ook de partij van D66 als een fractie en partij die zich altijd verzetten tegen onnodige bureaucratie. Ik sluit in die zin ook een beetje aan bij de opmerking van de heer Bontes, namelijk dat het wel praktisch moet blijven. Je moet dus proberen het praktische en het werkbare te verenigen met de waarborgen die nodig zijn op het terrein van privacy.
De heer Schouw vroeg ook naar de effectiviteit. Het is niet zo dat ik er niets van verwacht, absoluut niet. Ik heb gezegd dat wij er halfjaarlijks over rapporteren. Dat zullen wij ook doen.
Verder vroeg de heer Schouw waarom een hulpofficier in plaats van een officier van justitie wordt ingezet. Het gaat hier niet om opsporing in het kader van het toezicht op de Vreemdelingenwet 2000. De hulpofficier van justitie heeft op tal van andere plaatsen in het kader van de vreemdelingenwetgeving een separate plek gekregen. De hulpofficier van justitie zou hier dus heel goed toe in staat moeten zijn. Uiteraard zullen wij in het kader van de training van de hulpofficier en diens vervolgopleiding aandacht besteden aan dit wetsvoorstel, mocht dit kracht van wet krijgen. De beroepsvaardigheden moeten immers op peil blijven. Mijns inziens ben ik hiermee ingegaan op de opmerkingen in tweede termijn.
De voorzitter: Ik kijk nog even de vragen van de commissieleden na. U bent niet ingegaan op de vraag van het lid Schouw over de horizonbepaling.
Staatssecretaris Teeven: Wij hebben nog eens even nagekeken – dat is altijd goed – wat er precies in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II
staat over de horizonbepaling en de voorgeschreven evaluatie bij privacy. Ik citeer: «Bij de bouw van systemen en het aanleggen van databestanden is bescherming van persoonsgegevens uitgangspunt. (...). Inbreuken door de overheid zijn voorzien van een horizonbepaling en worden geëvalueerd.» Dat is iets anders dan het voorliggende wetsvoorstel. Ik heb de evaluatie al toegezegd, maar een horizonbepaling acht ik hiervoor echt niet noodzakelijk.
De voorzitter: Mevrouw Voortman heeft nog een vraag.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dit heb ik niet gevraagd, maar mij wel afgevraagd tijdens de tweede termijn van de staatssecretaris. De fracties hebben nu vragen kunnen stellen over de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland. Wanneer komen de antwoorden naar de Kamer? Wanneer komt de nota naar aanleiding van het verslag?
De voorzitter: Dit is even van een andere orde. Kan de staatssecretaris deze vraag beantwoorden?
Staatssecretaris Teeven: Ik denk ongeveer half mei.
De voorzitter: Hiermee komen wij aan het einde van de beraadslaging rondom de wijziging van de Vreemdelingenwet. Er volgt nog een aantal amendementen, liefst zo snel mogelijk, zodat de staatssecretaris die ook kan voorzien van zijn commentaar. Het ligt in de lijn der verwachting dat wij niet aanstaande dinsdag, maar volgende week dinsdag daarover zullen stemmen. Ik dank de leden, de staatssecretaris en het publiek voor de belangstelling.
Sluiting 16.03 uur.