Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten

1.

Kerngegevens

Document­datum 19-03-2013
Publicatie­datum 19-03-2013
Kenmerk Stb. 2013, 97
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

  • Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
  • Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten wordt gewijzigd, om het toezicht op collectieve beheersorganisaties te versterken en uit te breiden en te voorzien in de instelling van een onafhankelijke geschillencommissie voor de beslechting van geschillen over de vergoeding voor het gebruik van beschermde werken en prestaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKELI

De Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten wordt als volgt gewijzigd:

A

De aanhef van artikel 1 komt te luiden: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel c komt te luiden:

    collectieve beheersorganisatie:

    de door Onze Minister op grond van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten aangewezen rechtspersoon, die belast is met de inning en de verdeling van vergoedingen, alsmede de rechtspersoon die door Onze Minister is aangewezen overeenkomstig artikel 17, eerste lid.

  • 2.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

    geschillencommissie:

    de geschillencommissie, bedoeld in artikel 22.

C

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel a komt te luiden:

  • aan rechthebbenden en betalingsplichtigen inzicht verschaft in haar algemene en financiële beleid door:
  • het jaarlijks opstellen en openbaar maken van een jaarverslag en een jaarrekening overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
  • openbaarmaking van de nevenfuncties en, overeenkomstig artikel 383c, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, opgave van de bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast;
  • openbaarmaking van de statuten, de geschillenregeling, het repartitiereglement, de tarieven, de tariefgrondslagen, de licentievoorwaarden, kortingsregelingen, de mate van representativiteit, de mate van legitimiteit en de wijze waarop wel of geen vrijwaring wordt gegeven voor claims van niet-vertegenwoordigde rechthebbenden;
  • openbaarmaking van de beheerskosten in het jaarverslag;
  • in het jaarverslag de wijze van beheer en de verdeling van gelden toe te lichten, waarbij ten minste wordt vermeld in welk jaar de verdeelde gelden waren geïnd en voor welk deel van de gelden geen rechthebbenden zijn gevonden in de drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar van inning.
  • 2.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • een doelmatig financieel beleid voert en de geïnde vergoedingen in de drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar van inning onder de rechthebbenden verdeelt;
  • streeft naar beperking van de beheerskosten voor de inning, het beheer en de verdeling van gelden tot een nader bij algemene maatregel van bestuur te bepalen drempel van het in een bepaald kalenderjaar geïnde of door een of meer organisaties verdeelde bedrag aan vergoedingen, bij overschrijding waarvan in het jaarverslag en ten genoegen van het College met redenen omkleed wordt aangegeven waaraan deze overschrijding te wijten is;
  • met alle collectieve beheersorganisaties aan wie een betalingsplichtige een vergoeding is verschuldigd een gezamenlijke jaarlijkse factuur opstelt en uitreikt aan die betalingsplichtige.

D

Aan artikel 2 worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven betreffende de in het tweede lid genoemde eisen waaraan een collectieve beheersorganisatie moet voldoen. Deze voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de inhoud van het jaarverslag, de naleving van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gedragscode en de wijze waarop de representativiteit en legitimiteit dienen te worden aangetoond. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie alsmede over de hoogte en de vorm van en het toezicht op de bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast.

    4.

    Collectieve beheersorganisaties zetten, direct of indirect, uitsluitend gelden uit in de vorm van:

  • producten waarbij de hoofdsom ten minste aan het eind van de looptijd intact is;
  • vastrentende waarden;
  • waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van nul procent geldt.

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de wijze van beheer van gelden door collectieve beheersorganisaties, waarbij in ieder geval regels worden gegeven voor het beheer van de gelden waarvoor geen rechthebbenden gevonden zijn en de aanwending van de gelden voor andere doeleinden dan uitkering aan de rechthebbenden.

5.

De voordracht voor een krachtens het derde en vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

E

Artikel 3 komt te luiden:

  • Artikel3

    1.

    De volgende besluiten van een collectieve beheersorganisatie behoeven de voorafgaande schriftelijke instemming van het College van Toezicht:

  • een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de collectieve beheersorganisatie;
  • een besluit tot vaststelling of wijziging van reglementen of modelovereenkomsten betreffende de uitoefening en handhaving van auteursrechten of naburige rechten;
  • een besluit tot verhoging van de tarieven anders dan ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen indexering, overeenkomsten daaromtrent met representatieve organisaties van betalingsplichtigen of toegenomen gebruik van beschermde werken.

2.

Het College van Toezicht kan over besluiten als bedoeld in het eerste lid een collectieve beheersorganisatie van advies dienen. Brengt het College van Toezicht binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om schriftelijke instemming geen advies uit, dan wordt het besluit, bedoeld in het eerste lid, geacht te zijn goedgekeurd.

3.

Het College van Toezicht kan slechts zijn schriftelijke instemming aan een besluit onthouden indien de collectieve beheersorganisatie binnen een door het college te bepalen periode na ontvangst van een voorafgaand advies van het college het advies niet opvolgt.

4.

Het College van Toezicht onthoudt zijn goedkeuring aan een besluit tot verhoging van de standaardtarieven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien de verhoging, gelet op de in artikel 2, tweede lid, vermelde eisen, buitensporig is.

F

In de artikelen 5, eerste lid, en 6, tweede lid, komt het woord «wettelijke» te vervallen.

G

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5.

    Gegevens of inlichtingen omtrent een collectieve beheersorganisatie of een derde als bedoeld in artikel 16, die in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet, de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten worden gebruikt.

H

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7.

    Het College van Toezicht kent zoveel plaatsvervangende leden als Onze Minister nodig acht. Artikel 7, leden 3, 4 en 6 alsmede de artikelen 8, 9 en 12, leden 1 en 2, zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 8 komt te luiden:

  • Artikel8

    1.

    Een lid van het College van Toezicht vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

    2.

    Nevenfuncties van een lid van het College van Toezicht worden openbaar gemaakt door vermelding op de website van het College van Toezicht.

    3.

    Een lid van het College van Toezicht heeft geen financiële of andere belangen bij ondernemingen, instellingen of andere organisaties waardoor zijn onpartijdigheid in het geding kan zijn.

J

In de artikelen 7, derde lid, 9, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid en in artikel 10, eerste en tweede lid, wordt na de woorden «de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen» ingevoegd: en met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

K

In artikel 12, eerste lid, komen de woorden «, gehoord de collectieve beheersorganisaties» te vervallen.

L

Artikel 12, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    De kosten van het College van Toezicht worden door Onze Minister vergoed.

M

Artikel 14 komt te luiden:

  • Artikel14

    Het College van Toezicht kan vertegenwoordigers van betalingsplichtigen of andere belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord.

N

Artikel 15, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Het College van Toezicht stelt een jaarrekening op, alsmede voor 1 november een begroting voor het volgende kalenderjaar. De begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

O

In artikel 15, tweede lid, worden de woorden «1 april» vervangen door: 1 juli.

P

Onder vernummering van de artikelen 16 tot en met 19 tot de artikelen 26 tot en met 29 worden de volgende artikelen ingevoegd:

  • Artikel16

    1.

    Indien een collectieve beheersorganisatie samenwerkt met of werkzaamheden laat verrichten door een in Nederland gevestigde derde, verband houdende met de inning of de verdeling van vergoedingen op grond van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten, is deze derde, onverminderd het bepaalde in artikel 5, derde lid, gehouden het College van Toezicht op zijn verzoek onverwijld alle inlichtingen te verschaffen die het college nodig acht voor zijn taakuitoefening.

    2.

    Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede de artikelen 6, 18 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing.

    Artikel17

    1.

    Het bij en krachtens deze wet bepaalde geldt ook voor de collectieve beheersorganisaties die zijn vermeld in de bijlage. De bijlage kan door Onze Minister op voordracht van het College van Toezicht worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.

    2.

    Voor plaatsing op de bijlage komen collectieve beheersorganisaties in aanmerking waarvan de totale incasso of het totaal aan voor verdeling beschikbare vergoedingen, over ten hoogste twee opeenvolgende kalenderjaren, een nader bij algemene maatregel van bestuur te bepalen drempel overschrijdt.

    Artikel18

    1.

    Het College van Toezicht kan een collectieve beheersorganisatie aan wie de overtreding kan worden toegerekend een bestuurlijke boete opleggen:

  • bij niet-naleving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van ten hoogste € 225.000 per overtreding, of, indien dat meer is, 5% van het totaal van de door een collectieve beheersorganisatie in het aan de beschikking voorafgaande boekjaar geïnde of voor verdeling beschikbare vergoedingen;
  • bij overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van ten hoogste € 35.000 per overtreding, of, indien dat meer is, 1% van het totaal van de door een collectieve beheersorganisatie in het aan de beschikking voorafgaande boekjaar geïnde of voor verdeling beschikbare vergoedingen.

2.

Het College van Toezicht legt geen boete op indien de collectieve beheersorganisatie aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat haar van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

3.

Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt het College van Toezicht rekening met de ernst en de duur van de overtreding. Bij een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een boete drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan. Bij een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een boete een jaar na de dag waarop de overtreding is begaan.

4.

Het College van Toezicht draagt de opbrengst van de bestuurlijke boeten af aan Onze Minister. De afgedragen opbrengst dient ter aanwending voor door Onze Minister te bepalen doeleinden van auteursrechtbeleid in brede zin.

Artikel19

1.

Het College van Toezicht kan een last onder dwangsom opleggen wegens niet-naleving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.

Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden betreffende de in artikel 2, tweede lid, aan een collectieve beheersorganisatie gestelde eisen.

3.

Een last geldt voor een door het College van Toezicht te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

4.

Een boete, als bedoeld in artikel 18, en een last onder dwangsom kunnen samen worden opgelegd.

Artikel20

Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van deze wet is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, in eerste aanleg uitsluitend de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd.

Artikel21

1.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, en onder welke voorwaarden, collectieve beheersorganisaties hun activiteiten betreffende de verdeling van vergoedingen op grond van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten geheel of ten dele gezamenlijk uitoefenen.

2.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de inning of de verdeling van vergoedingen, verschuldigd op grond van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten, geheel of ten dele wordt opgedragen aan een collectieve beheersorganisatie, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c.

Artikel22

1.

Onze Minister kan een geschillencommissie aanwijzen voor de beslechting van geschillen tussen collectieve beheersorganisaties en betalingsplichtigen over de billijkheid van de hoogte en de toepassing van door collectieve beheersorganisaties in rekening gebrachte vergoedingen, met uitzondering van geschillen over de hoogte van de in de artikelen 15c, 16c en 16h van de Auteurswet bedoelde vergoedingen.

2.

Bij de aanwijzing kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de samenstelling, inrichting, procedures, bekostiging, werkwijze van en toezicht op de geschillencommissie.

Artikel23

1.

De betalingsplichtige of de collectieve beheersorganisatie kan de geschillencommissie binnen een bij de in artikel 22 bedoelde aanwijzing van de geschillencommissie te bepalen termijn verzoeken uitspraak te doen over een geschil als bedoeld in artikel 22.

2.

Wordt het geschil niet binnen drie maanden nadat afschrift van de uitspraak van de geschillencommissie aan partijen werd verzonden bij de rechter aanhangig gemaakt, dan wordt hetgeen in de uitspraak is vastgesteld na het verstrijken van deze termijn geacht te zijn overeengekomen tussen partijen.

Artikel24

De rechter beslist omtrent een geschil als bedoeld in artikel 22 niet dan nadat de geschillencommissie in de gelegenheid is gesteld om hieromtrent advies uit te brengen, tenzij de geschillencommissie hierover reeds uitspraak heeft gedaan of de rechter ook zonder advies aanstonds kan beslissen.

Artikel25

De geschillencommissie betrekt bij haar beoordeling of de hoogte en de toepassing van een in rekening gebrachte vergoeding billijk zijn in ieder geval:

  • het beginsel dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld;
  • de waarde van het gebruik van het werk in het economisch verkeer;
  • de aard en de omvang van het gebruik.

Q

Artikel 28 (nieuw) komt te luiden:

  • Artikel28

    Deze wet wordt aangehaald als: Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

ARTIKELII

1.

De instemming, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geldt alleen voor besluiten die worden genomen na de inwerkingtreding van deze wet.

2.

De artikelen 18 en 19 zijn niet van toepassing op overtredingen begaan voor de inwerkingtreding van deze wet.

3.

De artikelen 21 tot en met 25 zijn niet van toepassing op procedures waarvan de dagvaarding of het verzoekschrift vóór of op de dag van inwerkingtreding ervan is uitgebracht.

ARTIKELIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (32 600) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt na artikel 25 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

  • Artikel25a

    1.

    De paragrafen 1, 2, 4 en 5 alsmede de artikelen 7.3, leden 1, 3, 6, 7, 8 en 9, en 7.5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en de daarop berustende algemene maatregelen van bestuur alsmede de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.9 van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing op collectieve beheersorganisaties, met dien verstande dat:

  • wordt verstaan onder topfunctionaris: de leden van de uitvoerende, adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die is of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie.
  • de op grond van artikel 5.5, eerste lid, van die wet opgeëiste bedragen beschikbaar komen voor verdeling aan rechthebbenden,
  • voor artikel 7.3, tiende lid, van die wet wordt gelezen: Voor de toepassing van dit artikel blijft buiten beschouwing iedere wijziging in de bezoldiging of de duur van het dienstverband die is of wordt overeengekomen tussen 18 januari 2012 en het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, en
  • Onze Minister bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen over de bezoldiging van de leden van een adviserend orgaan van een collectieve beheersorganisatie.

2.

De op grond van paragraaf 5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector aan de Minister wie het aangaat toekomende bevoegdheden worden, in afwijking van artikel 5.1 van die wet, voor de overeenkomstige toepassing van die wet op collectieve beheersorganisaties uitgeoefend door het College van Toezicht. De in de artikelen 4.1, 4.2, 5.2, tweede lid, en 5.3 van genoemde wet bedoelde informatie wordt, in afwijking van die artikelen, verstrekt aan het College van Toezicht.

ARTIKELIV

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (32 600) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt artikel 2 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten als volgt gewijzigd:

  • a.

    Het tweede lid, onderdeel a, subonderdeel (ii) komt te luiden:

  • openbaarmaking van de nevenfuncties van bestuurders, leden van de raad van toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast;.
  • b.

    Het derde lid, laatste volzin, komt te luiden:

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie alsmede over de hoogte en de vorm van de bezoldiging van leden van een adviserend orgaan en het toezicht daarop.

ARTIKELV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Kamerstuk 31 766

Gegeven te

’s-Gravenhage,

7 maart 2013

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W.Opstelten

Uitgegeven de negentiende maart 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W.Opstelten

Bijlage

Het toezicht door het College van Toezicht strekt zich tevens uit tot de volgende collectieve beheersorganisaties:

  • AGICOA Netherlands
  • Stichting Gesloten Netwerken
  • Stichting Groeps Televisie
  • Stichting International Publishers Rights Organisation (IPRO)
  • Stichting International Rights Collecting and Distribution Agency (IRDA)
  • Stichting Literaire Rechten Auteurs (LIRA)
  • Stichting Naburige Rechtenorganisatie voor Musici en Acteurs (NORMA)
  • Stichting Pictoright
  • Stichting Platform Multimediaproducenten (Stichting PM)
  • Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO)
  • Stichting tot Exploitatie van Kabeltelevisierechten op Audiovisueel Materiaal (SEKAM)
  • Stichting SEKAM VIDEO
  • Stichting Stemra
  • Stichting Thuiskopievergoeding Audio Producenten (STAP)
  • Stichting Verdeling Videoproducenten (SVVP)
  • Stichting Videma
  • Vereniging tot Exploitatie van Vertoningsrechten op Audiovisueel Materiaal (VEVAM)
 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.