Nader voorlopig verslag - Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten - Hoofdinhoud
Dit nader voorlopig verslag i is onder nr. G toegevoegd aan wetsvoorstel 31766 - Versterking en verbreding van het toezicht op collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten; Nader voorlopig verslag |
---|---|
Documentdatum | 04-12-2012 |
Publicatiedatum | 04-12-2012 |
Nummer | KST31766G |
Kenmerk | 31766, nr. G |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
31 766
Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten
G
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1
Vastgesteld 4 december 2012
De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven de volgende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.
Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord en de brieven van de regering d.d. 17 oktober2 en 23 november 20123. Zij hebben evenwel nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord en hebben nog een aantal vragen over gefaseerde inwerkingtreding.
Brief van VOICE
1 Samenstelling:
Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)
2 Kamerstukken I 2012/13, 31 766 en 33 444, D.
3 Kamerstukken I 2012/13, 31 766, F.
4 Ter inzage gelegd bij de afdeling inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 150427.04.
In de bijlage bij de brief van 6 september 2012 van de Vereniging van Organisaties die intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (VOICE)4 wordt een probleem gesignaleerd met betrekking tot de one-stop-shop voor onderhandelingen, betalingen en klachten in met name de omroep-sector. De leden van de CDA-fractie stellen het op prijs om van de regering te vernemen hoe het in de brief aangeduide probleem kan worden ondervangen.
Bestuurlijke boete bestuurders
De leden van de CDA-fractie hebben in het voorlopig verslag de vraag gesteld of het opleggen van een bestuurlijke boete wel een corrigerend effect zal hebben, omdat de boete in feite wordt gedragen door de rechthebbenden die zelf geen deel hebben aan de onjuiste gedraging van de bestuurders en deze vaak niet tot aftreden kunnen dwingen. De regering antwoordt hierop, dat dit een interne kwestie is waaraan de collectieve beheersorganisaties (cbo’s) onder het toezicht van het College vorm zouden moeten geven. De gestelde vraag blijft hiermee echter onbeantwoord. Kan de regering aangeven waarom een bestuurlijke boete effectief is om ongewenst gedrag van de (bestuurders van) cbo’s te voorkomen? Zou, om het gewenste resultaat te bereiken, kunnen worden volstaan met het opleggen van een dwangsom door het College van Toezicht? Graag een reactie van de regering.
Gedwongen samenwerking
De leden van de CDA-fractie zouden graag zien, dat de regering nog eens helder uitlegt waarom ook gedwongen samenwerking mogelijk moet zijn tussen cbo’s, die niet beschikken over een aan de wet ontleende positie.
Gefaseerde inwerkingtreding
In zijn brief van 23 november jl.1 wijst de staatssecretaris op de mogelijkheid van gefaseerde invoering van dit wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de staatssecretaris waar hij precies aan denkt als hij het heeft over gefaseerde invoering? Aan welke artikelen denkt hij en hoe lang wil hij daarbij dan wachten met de invoering? Is het de bedoeling de inwerkingtreding voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld een jaar), of voor onbepaalde tijd (in afwachting van Europese regelgeving) uit te stellen? Indien dat laatste het geval is: hoe wenselijk acht de staatssecretaris dit vanuit wetgevingsoogpunt? Is gefaseerde invoering niet met name bedoeld voor het later, maar wel zeker in werking laten treden van bepaalde artikelen met het oog op praktische uitvoerbaarheid? Graag een reactie van de regering.
De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren
Kamerstukken I 2012/13, 31 766, F.