Memorie van antwoord - Wijziging van de Waterwet en de Wet Infrastructuurfonds in verband met de bescherming tegen overstromingen en de zorg voor de zoetwatervoorziening in relatie tot verwachte klimaatveranderingen (Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening) - Hoofdinhoud
Deze memorie van antwoord i is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 32304 - Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Waterwet en de Wet Infrastructuurfonds in verband met de bescherming tegen overstromingen en de zorg voor de zoetwatervoorziening in relatie tot verwachte klimaatveranderingen (Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening); Memorie van antwoord |
---|---|
Documentdatum | 18-11-2011 |
Publicatiedatum | 18-11-2011 |
Nummer | KST32304C |
Kenmerk | 32304, nr. C |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2011–2012
32 304
Wijziging van de Waterwet en de Wet Infrastructuurfonds in verband met de bescherming tegen overstromingen en de zorg voor de zoetwatervoorziening in relatie tot verwachte klimaatveranderingen (Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening)
C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 17 november 2011
Algemeen
Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de VVD, CDA, PvdA en SP met belangstelling kennis hebben genomen van dit voorstel van wet en dat zij in het belang van een toekomstbestendig waterveiligheids-beleid, waarbij een heldere toekomstvisie op de waterveiligheid en zoetwatervoorziening in Nederland wordt gegeven, dit voorstel ondersteunen.
Tevens constateer ik dat er bij de leden van deze fracties veel steun is voor het juridisch verankeren van zowel het deltaprogramma, de deltacommissaris als het deltafonds in dit voorstel van wet.
De leden van de eerder genoemde fracties hebben nog een aantal vragen en opmerkingen, waarop hierna zal worden ingegaan. Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de volgorde en indeling van het verslag gevolgd.
Taakverdeling en afstemming
De leden van de VVD-fractie vragen de regering in het licht van de zoetwaterproblematiek nog eens duidelijk te maken wat precies onder de strategische opgaven van het deltaprogramma valt en wat onder de vigerende decentrale verantwoordelijkheden door de lagere overheden moet worden opgelost? Daarbij doet zich volgens deze leden ook de vraag voor hoe de afstemming tussen beide niveaus zal worden geregeld. In verband hiermee vragen zij ook of de regering zich bij het deltaprogramma een soortgelijke aanpak voorstelt als bij het project Ruimte voor de Rivier?
De strategische opgave van het deltaprogramma is kort gezegd: het behoud van een veilig en aantrekkelijk Nederland, nu en in de (verre) toekomst: de bescherming van ons land tegen hoog water en het op orde houden van de zoetwatervoorziening.
Het deltaprogramma speelt in op veranderingen die we nu al meten, zoals bodemdaling en een zeespiegelstijging. Daarnaast speelt het in op veranderingen die we deels al meten en deels weten dan wel verwachten, zoals grotere pieken en dalen in de rivierwaterafvoer en neerslag, drogere zomers, verzilting van delen van ons land en ruimtelijke en economische ontwikkelingen.
Bij het maken van keuzes in oplossingsstrategieën willen we er vooral zorg voor dragen dat we voor de toekomst zoveel mogelijk flexibiliteit behouden: doen wat nu nodig is, niet teveel en niet te weinig. Voor breed gedragen conclusies is een gezamenlijke aanpak van het nationale deltaprogramma essentieel en voor die aanpak is – net als bij Ruimte voor de rivier – ook gekozen: een gezamenlijke aanpak, maar met behoud van ieders verantwoordelijkheden.
De rijksoverheid is verantwoordelijk voor onderwerpen van nationaal belang, zoals bescherming tegen overstromingen en het hoofdwatersysteem. De provincies zijn gebiedsregisseur en stellen kaders voor het regionale watersysteem. De waterschappen beheren de regionale en het overgrote deel van de primaire waterkeringen en zorgen voor water van voldoende kwaliteit in de regionale watersystemen. De gemeenten beheren de openbare ruimte en zijn op grond van de zorgplichten uit de Waterwet het eerste aanspreekpunt bij wateroverlast. In het Bestuursakkoord Water (mei 2011) zijn de bovengenoemde verantwoordelijkheden verder uitgewerkt en is ook aandacht voor het samen werken aan het deltaprogramma onder regie van de deltacommissaris.
Een integrale benadering van beleid en uitvoering valt naar het oordeel van de leden van de fractie van de VVD toe te juichen. Eenzelfde integrale benadering van het waterbeleid in Nederland – zo constateren deze leden – wordt echter ook gevraagd van de beleidsdirectie Water van het departement, het huidige Directoraat-Generaal Water (DGW). Zij vragen de regering dan ook of deze wil duidelijk maken hoe de verhouding tussen het bureau van de deltacommissaris en DGW is geregeld en hoe hierbij verantwoordelijkheden worden onderscheiden en gescheiden?
De taken van de deltacommissaris zijn omschreven in artikel 3.6b van het voorstel van wet.
De deltacommissaris heeft tot taak om jaarlijks een voorstel voor het deltaprogramma voor te leggen aan de minister van I&M en de minister van EL&I. De deltacommissaris maakt het voorstel mede namens de bestuurlijke partners, en met inbreng van alle betrokken partijen, waaronder ook de ministeries. De coördinerend minister van I&M (i.c. de staatssecretaris) biedt het deltaprogramma – na accordering door de ministerraad – aan de Staten-Generaal aan (artikel 4.10). Daarnaast bewaakt de deltacommissaris de voortgang en de uitvoering van het deltaprogramma en rapporteert en adviseert daarover aan de coördinerend bewindspersoon van I&M en de minister van EL&I. In dit verband is relevant dat in het voorstel van wet aan de deltacommissaris wel wettelijke taken, maar geen publiekrechtelijke bevoegdheden worden toegekend. De deltacommissaris heeft bijvoorbeeld geen bevoegdheden ten aanzien van de vaststelling en uitvoering van het nationale waterbeleid (lees: het Nationaal Waterplan). Dit behoort tot de taken en bevoegdheden van de minister van I&M en ambtelijk is hiervoor de directeur-generaal-Water verantwoordelijk.
De deltacommissaris heeft als belangrijke taak om de diverse partijen (rijk, provincies, gemeenten, waterschappen) bij elkaar te brengen en overleg te voeren (artikel 3.6d), te zorgen voor horizontale en verticale samenwerking in het deltaprogramma en voorstellen te doen voor het oplossen van knelpunten die de voortgang in het deltaprogramma belemmeren.
De deltacommissaris en de directeur-generaal-Water werken vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden nauw samen, waarbij de deltacommissaris niet in de ambtelijke lijnorganisatie maar als regeringscommissaris midden in het bestuurlijke veld is gepositioneerd.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering ervoor kiest de deltacommissaris rechtstreeks te brengen onder de verantwoordelijkheid van de minister van IenM. Het treffen van maatregelen en voorzieningen met betrekking tot de waterveiligheid en zoetwatervoorziening vraagt om een geïntegreerde aanpak, waarbij een optimale afstemming met andere ministeries en bestuursorganen noodzakelijk is. De leden van de PvdA-fractie hebben daarbij wel de vraag op welke wijze het kabinet deze noodzakelijke integraliteit borgt, zowel beleidsmatig als financieel?
Er is één nationaal deltaprogramma met twee opgaven, namelijk waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Deze opgaven worden onder regie van de deltacommissaris samen met alle betrokkenen integraal aangepakt. Daarbij geldt dat uit het deltafonds de nationale water-veiligheids- en zoetwateropgaven worden bekostigd en het «natte» beheer en onderhoud, en dat voor de financiering van andere ambities via het deltafonds eerst additionele voeding moet plaatsvinden uit andere begrotingen of van derden. Ten behoeve van een integrale uitvoering is in het deltafonds een experimenteerartikel gecreëerd, waaruit de andere ambities kunnen worden gefinancierd, zonder dat het ten koste gaat van het gelden die bedoeld zijn voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en beheer en onderhoud.
Tot slot gelden – zoals ook in het regeerakkoord is opgenomen – voor alle uitvoeringsgerichte activiteiten die van start gaan, de spelregels van het MIRT. Hierin komt de beleidsmatige en financiële integraliteit van de voorstellen eveneens voor het voetlicht.
Integraliteit en prioritering
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat vanwege de integrale benadering de waterveiligheid deel wordt van een integraal taakgebied. Zij vragen zich af hoe moet worden voorkomen dat andere beleidscom-partimenten een even groot gewicht krijgen als de waterveiligheid? De leden van de VVD merken ook op dat in het project Ruimte voor de Rivier de integrale aanpak om deze reden in een hiërarchisch verband zijn geplaatst: een resultaatsverplichting voor de waterveiligheid en een inspanningsverplichting voor andere taaksegmenten en gebiedsaspecten die in de concrete projectactiviteiten kunnen worden meegenomen. Zij vragen of de regering kan toezeggen dat eenzelfde systematiek voor het deltaprogramma gaat gelden en dat zo voorkomen wordt dat het beleid ten aanzien van de waterveiligheid te lijden krijgt onder een nevenschikking van opgaven?
In het voorstel van wet wordt een onderscheid gemaakt tussen opgaven en ambities, waarbij de opgaven, waterveiligheid en zoetwatervoorziening, primair gewaarborgd zijn. Opgaven worden bekostigd uit het deltafonds (artikel 7.22a en 7.22d). Ambities (op andere beleidsterreinen) worden meegenomen voor zover daarvoor ook additionele financiële middelen beschikbaar zijn. Het onderscheid tussen opgaven en ambities is nog aangescherpt door het amendement Lucas-Smeerdijk (Kamerstukken II, 32 304, nr. 29).
Opgaven en ambities zijn in het voorstel van wet (en daarmee in het deltaprogramma) dus in zoverre in hiërarchisch verband geplaatst dat daarbij prioriteit wordt gegeven aan de opgaven: waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Voorts wordt in paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting erop gewezen dat voor waterveiligheid wettelijke normen gelden. Het overschrijden van deze wettelijke normen leidt tot de verplichting maatregelen te treffen. Daardoor kent het nemen van maatregelen voor waterveiligheid automatisch minder beleidsvrijheid dan andere maatregelen in het deltaprogramma.
Financiële aspecten en prioritering
De leden van de fracties van de VVD en het CDA merken op dat het wetsvoorstel lijkt te regelen, dat de gelden die beschikbaar komen voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) onderdeel worden van het deltafonds, dit omwille van een goede afstemming tussen beide programma’s. Afstemming is volgens hen een goede zaak. Dit neemt volgens deze leden niet weg dat het fondsdeel HWBP gebonden is aan een strikte wettelijke normering en dat er een resultaatsverplichting geldt inzake het voldoen aan deze normen. Daar komt bij dat een substantieel deel van deze gelden opgebracht gaan worden door de waterschappen, wat volgens hen uiteraard leidt tot een vergaande medezeggenschap over de besteding daarvan. Deze leden vragen aan de regering of zij duidelijk wil maken wat nu precies de wettelijk toegestane en praktisch te verwachten invloed is van het deltaprogramma op de bestedingen van het HWBP-deel van het deltafonds?
In algemene zin is het Deltafonds, evenals het Infrastructuurfonds, een begrotingsfonds dat wordt beheerd door de minister van IenM. Besluitvorming over de besteding van middelen uit het Deltafonds zal op dezelfde wijze verlopen als over de middelen uit het Infrastructuurfonds, waarbij bij investeringsbeslissingen, ook in het kader van het deltaprogramma, het MIRT-spelregelkader geldt.
In het voorstel van wet is vastgelegd dat de middelen uit het Deltafonds kunnen worden ingezet voor maatregelen in het kader van waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Dat maakt ook dat maatregelen die noodzakelijk zijn om waterkeringen te verhogen en te versterken, zoals maatregelen die zijn of worden opgenomen in een Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), ten laste komen van het Deltafonds. In het Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt met de waterschappen over de financiering van een HWBP. Deze afspraken worden momenteel samen met de waterschappen verder uitgewerkt en vervolgens in wetgeving vastgelegd. In het Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt over de financiële bijdrage van de waterschappen aan het HWBP. Met deze afspraken wordt onder andere beoogd dat deze middelen slechts voor waterschapsprojecten in het HWBP kunnen worden ingezet.
De maatregelen zoals opgenomen in een HWBP maken onderdeel uit van het deltaprogramma. Terecht merken de leden van de fracties van VVD en CDA op dat het HWBP weliswaar onder de vlag van het deltaprogramma wordt uitgevoerd, maar door de wettelijke voorschriften rondom primaire keringen, daarbinnen een aparte status heeft.
In het kader van het deltaprogramma wordt momenteel toegewerkt naar één samenhangend voorstel voor vijf deltabeslissingen en een eerste samenhangend plan voor de waterveiligheid in 2014. Het nieuwe HWBP zal hiervan onderdeel uitmaken.
Tevens vragen deze leden zich het volgende af. Als er sprake zou zijn van specifieke opvattingen over deze bestedingen vanuit het perspectief van het deltaprogramma, opvattingen die afwijken van de uitvoeringsverplichtingen van Rijkswaterstaat of de waterschappen, hoe verloopt dan de besluitvorming? Zij vragen de regering of zij duidelijk kan maken dat mogelijke verschillen in inzicht of programmering niet leiden tot patstel- lingen of conflicten? Ook willen zij graag weten hoe conflicten of besluiteloosheid worden voorkomen?
In het Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt over de financiering van versterkingswerken aan waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Vanaf 2014 zullen het Rijk en de waterschappen ieder 50% voor hun rekening nemen.
Maatregelen aan waterkeringen in beheer bij het Rijk komen volledig ten laste van de rijksbegroting en zijn dus de verantwoordelijkheid van de minister van I&M.
In het Bestuursakkoord is ook aangegeven dat de veranderde bekostiging van versterkingswerkzaamheden aan waterkeringen in beheer bij de waterschappen ook gevolgen zal hebben voor de verantwoordelijkheidsverdeling. Hoe één en ander precies wordt vormgegeven wordt momenteel samen met de waterschappen uitgewerkt. Daarbij wordt uiteraard ook aandacht besteed aan mogelijke verschillen in inzicht en het voorkomen van patstellingen. De uitkomsten daarvan zullen (voor zover noodzakelijk) wettelijk worden verankerd.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de financiering van het fonds uit de begrotingen van diverse ministeries zal kunnen geschieden. De praktijk is volgens hen echter dat het deltafonds vooralsnog (ook na 2020) gevoed wordt met geld van de begroting van het ministerie van IenM. Vanwege deze beperking – zo constateren zij – is in het wetsvoorstel gekozen voor een deltafonds, uitsluitend bestemd voor de «wateruitgaven» en niet voor bekostiging van bijkomende maatregelen op andere beleidsterreinen.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen deze doelstelling, maar vragen de regering nog eens uiteen te zetten hoe gewaarborgd wordt dat het fonds voldoende middelen zal bevatten om de op te stellen, noodzakelijke, maatregelen ten behoeve van de waterveiligheid te kunnen financieren. Verder zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat waterveiligheid de hoogste prioriteit verdient daar waar het gaat om verdeling van middelen. Zij vernemen dan ook graag of de regering deze mening deelt en of geconcludeerd mag worden dat – indien de aanvragen binnen het deltafonds de financiële middelen overschrijden – bekostiging van waterveiligheid voorrang krijgt.
Zoals hiervoor reeds werd toegelicht is in het voorstel van wet verankerd dat het deltafonds tot doel heeft de financiering en bekostiging van maatregelen en voorzieningen in verband met de opgaven op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening en daarmee samenhangende onderzoeken (artikel 7.22a). Uitgaven ten behoeve van andere doelen kunnen alleen uit het deltafonds gedaan worden, indien daar via het experimenteerartikel ook extra inkomsten tegenover staan. Het deltafonds is een begrotingsfonds zoals het Infrastructuurfonds. In het voorstel van wet is in artikel 7.22d vastgelegd welke uitgaven rechtmatig uit het fonds gedaan mogen worden (de scope van het fonds). Bij de jaarlijkse begrotingsbehandeling (miljoenennota, begroting IenM hoofdstuk XII en de begrotingen van het Infrastructuurfonds c.q. het Deltafonds) wordt besloten over de omvang van het fonds. Wat betreft de inzichten over omvang van het deltafonds wil ik u verwijzen naar de analyse en het advies van de deltacommissaris over de borging van de financiering van het deltaprogramma, dat op mijn verzoek is toegevoegd aan het Deltaprogramma 2012 (p. 60–69).
Verder geldt dat dit kabinet binnen het waterbeleid aan de waterveiligheid nadrukkelijk de hoogste prioriteit geeft.
De leden van de CDA-fractie stellen de volgende vraag in verband met het experimenteerartikel. Stel dat andere ministeries dan IenM middelen hebben toegevoegd aan het deltafonds, verwordt het deltafonds dan tot een fonds waaruit (zonder schotten) integrale bekostiging kan plaatsvinden?
Integraliteit kan en mag niet ten koste gaan van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en beheer en onderhoud. Om die reden is in het experimenteerartikel duidelijk als voorwaarde gesteld dat additionele financiering vereist is als het gaat om bekostiging van de uitvoering van maatregelen of onderzoek ter bevordering van doelen op andere beleidsterreinen. Zoals ook in de recent aan de Tweede Kamer aangeboden Dummy begroting deltafonds 2012 te zien is, is binnen het deltafonds een apart artikel gereserveerd voor de inkomsten en uitgaven die gemoeid zijn met het experimenteerartikel. Daarmee is helder hoeveel geld beschikbaar is voor andere zaken dan waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij van mening is dat een adequaat deel van het budget in onderzoek moet gaan zitten en in hoeverre hierin is voorzien?
Ik ben het met u eens dat er nog veel onderzocht moet worden. Om die reden zijn er vanuit de verschillende deelprogramma’s van het deltaprogramma MIRT-onderzoeken gestart en wordt er door de deltacommissaris veel aandacht besteed aan kennisontwikkeling en kennis delen. In het Deltaprogramma 2012 wordt dit nader beschreven. Dat onderzoek wordt nu nog bekostigd vanuit het Infrastructuurfonds en indien dit voorstel van wet tot wet wordt verheven en in werking treedt uit het Deltafonds. In de artikelen 7.22a en 7.22d van het voorstel van wet wordt bekostiging van onderzoek vanuit het Deltafonds expliciet mogelijk gemaakt. Dit ziet ook op uitgaven ten behoeve van het inwinnen, verspreiden en bewerken van gegevens en het doen van onderzoek in buiten het Nederlands grondgebied gelegen delen van de stroomgebieddistricten Eems, Maas, Rijn en schelde (artikel 7.22d, vijfde lid).
Ten slotte zien de leden van de fractie van de SP graag een uiteenzetting hoe de voeding van het deltafonds is geregeld. Er is volgens deze leden nu al sprake van een flink gat. De indruk wordt volgens hen gewekt dat de financiering een hoog «we zien wel waar op een gegeven moment behoefte aan is»-gehalte heeft, wellicht gevoed door de huidige financieel-economische situatie. De vraag die zij stellen aan de regering is of zij dat goed zien?
De voeding van het deltafonds is geregeld in artikel 7.22c van het voorstel van wet. Het deltafonds zal voornamelijk gevoed worden uit de Algemene Middelen, via Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. Ook andere overheden kunnen bijdragen aan specifieke projecten via het experimenteerartikel. Over de wijze waarop de specifieke bijdragen van de waterschappen voor maatregelen in het kader van de waterschapsprojecten van het HWBP zal plaatsvinden, is nog overleg gaande.
Dit voorstel van wet regelt niet de omvang van de voeding. Dat zal jaarlijks bij de begrotingswetten plaatsvinden. Om zicht te houden op de benodigde en beschikbare middelen heb ik, naar aanleiding van zorgen hieromtrent van de Tweede Kamer, de deltacommissaris gevraagd mij jaarlijks te adviseren over de borging van de financiering. Dit advies maakt onderdeel uit van het deltaprogramma. In het Deltaprogramma 2012 constateert de deltacommissaris dat voor de korte termijn de opgaven gedekt zijn, maar dat op langere termijn een extra financiële opgave niet valt uit te sluiten. Na het nemen van de deltabeslissingen in 2014/2015 is met meer zekerheid aan te geven of op de langere termijn behoefte is aan extra middelen.
Risico en proactiviteit
De leden van de VVD-fractie constateren dat de open einden die de proactieve aanpak van het deltaprogramma met zich meebrengt zeer veel en gedegen onderzoek vragen. Dit niet alleen vanwege de complexiteit van de veiligheidsopgave, maar ook vanwege de ingewikkelde definitie van de risicosituatie die in de nabije toekomst het hoofd zal moeten worden geboden. Deze leden vragen wat de visie is van de regering op deze risicosituatie, dit bijvoorbeeld ook vergeleken met de risicobenadering die voor het HWBP geldt? Zij vragen ook of de regering open staat voor een fundamentele discussie over deze risicobenadering en of de regering bereid is ook hiervoor onderzoekscapaciteit vrij te maken?
Waterkeringen worden in het HWBP opgenomen en verbeterd als blijkt dat ze niet langer aan de veiligheidsnorm voldoen. Binnen het kader van het Deltaprogramma wordt onderzocht hoe op basis van een risicobenadering de veiligheid in de toekomst verder verbeterd kan worden. Ik verwijs u hiervoor graag naar het Deltaprogramma 2012 en het Nationaal Waterplan.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen het begrip «risico». Zij vragen of de regering het voorzorgsprincipe hanteert (met andere woorden: er zal nóóit een overstroming zijn c.q. er zal nóóit meer iemand verdrinken in dit land?). Aan die keuze hangt volgens deze leden namelijk een prijskaartje, hoewel daar door het open einde van het wetsvoorstel nog geen bedrag op staat. Zij vragen hoe de regering dit ziet.
Zoals aangegeven in het Nationaal Waterplan is de kans op een overstroming nooit helemaal uit te sluiten. Het waterveiligheidsbeleid richt zich daarom op overstromingsrisicobeheer, met als belangrijkste opgave «verstandig omgaan met onzekerheden». Het kabinet kiest daarbij voor een meerlaagsveiligheidbenadering van preventie, duurzame ruimtelijke planning en rampenbeheersing.
De leden van de SP-fractie vragen ook wat het proactieve en wat het reactieve deel van het wetsvoorstel is. Zij lichten dat als volgt toe. Na 1953 is volgens deze leden begonnen met de Deltawerken; na midden jaren 90 werd de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier ontwikkeld: in beide gevallen «reacties op...». Enerzijds kan men volgens deze leden dan zeggen: «als het kalf verdronken is dempt men de put», anderzijds is het erg moeilijk preventief te opereren wanneer men niet weet of de calamiteit waar men zich tegen wapent zich ooit zal voordoen, of althans in de mate waar de beschermingsmaatregelen zich op richten.
Hoewel Nederland sinds 1953 relatief veilig is gebleken, mag dat niet leiden tot verslapping van de aandacht voor de waterveiligheid van ons land. De gebeurtenissen in 1993 en 1995 bevestigen dit nog eens. De wens om Nederland ook op lange termijn veilig te houden, vormde in 2007 voor het kabinet de aanleiding om een nieuwe deltacommissie in te stellen. Het wetsvoorstel dient vooral pro-actief te worden geduid. Het beoogt met de door de commissie aanbevolen aanpak (deltafonds, deltacommissaris en deltaprogramma) nieuwe rampen, overstromingen of grote schades te voorkomen, en er tevens voor te zorgen dat Nederland een aantrekkelijk land blijft om in te wonen en werken. Bij het voorstellen van maatregelen gaat het er vooral om te doen wat zeker nodig is en voldoende flexibiliteit te bewaren om in een latere fase nog aanpassingen te kunnen doen. Zo wil het kabinet inhoud geven aan adaptief deltama-nagement. Hierin wil het kabinet ook kijken naar kansen voor innovatieve ideeën en toepassingen.
Zeespiegelstijging en piekafvoeren
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de regering in dit wetsvoorstel onderscheid maakt tussen geleidelijke verandering (zeespiegelstijging) en de toename van extremen (piekafvoeren). Zij vragen de regering of met landen in de bovenstroomse delen van Schelde, Maas en Rijn afspraken zijn gemaakt alvorens de wettekst op te stellen, bijvoorbeeld over maatregelen om piekafvoeren tegen te gaan en om een minimum aan regenabsorberend oppervlak te garanderen?
Hetvoorstel van wet vormt via het instrument deltaprogramma slechts een kader voor te treffen maatregelen. In het voorstel wordt geen onderscheid gemaakt tussen geleidelijke verandering en de toename van extremen. Evenmin zijn inhoudelijke criteria opgenomen voor te treffen maatregelen.
Afspraken over doelen en maatregelen met betrekking tot o.a. piekaf-voeren behoren tot de reguliere taak en verantwoordelijkheid van de Internationale Riviercommissies van de Rijn, Maas en Schelde of worden gemaakt via bilaterale afspraken met de buurlanden. Zo zijn in de 14e Rijnministersconferentie op 18 oktober 2007 afspraken gemaakt over het verlagen van de waterstand op de Rijn als maatregel voor hoogwa-terpieken. Voor de Maas is er een actieplan Hoogwater. Daarnaast wordt in alle Europese lidstaten gewerkt aan de implementatie van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR). Eén van de principes van de ROR is dat landen maatregelen nemen om de negatieve gevolgen van overstromingen te beperken. Daarbij mogen maatregelen voor de gevolgbeperking niet leiden tot afwenteling van de risico’s op andere landen. De richtlijn vereist het opstellen van internationaal afgestemde en gecoördineerde overstromingsrisicobeheerplannen (gereed in 2015) ter vermindering van overstromingsrisico’s in grensoverschrijdende stroomgebieden. Hierin worden de doelen en maatregelen ter vermindering van overstromingsgevolgen en met een grensoverschrijdend effect opgenomen.
Voor zowel de Internationale Riviercommissies als bij de uitvoering van de ROR, geldt dat doelafspraken worden gemaakt. Het is dan aan de landen zelf om passende maatregelen te nemen. Er zijn dan ook geen afspraken vastgelegd over een minimum aan regenabsorberend oppervlak.
Verzilting
De leden van de SP-fractie constateren dat verzilting wordt gezien als een groot risico en als zeer onwenselijk, met name voor de agrarische sector. Volgens deze leden kunnen inderdaad veel grassen en gewassen niet tegen te hoge zoutgehaltes, maar wat zijn eventuele voordelen? Deze leden stellen dat verzilte gebieden mooie natuur kunnen opleveren, recreatieve waarde hebben en vermarktbare producten kunnen opleveren. Bovendien wordt volgens deze leden nu veel zoet water door de Nieuwe Waterweg gejaagd om het zout buiten de deur te houden. Zij vragen hier naar het afwegingskader van de regering.
Uit oogpunt van waterkwaliteit wordt op bepaalde locaties gestreefd naar meer natuurlijke zoet-zoutovergangen. Echter, voor veel gebruiksfuncties, zoals landbouw, drinkwatervoorziening, industrie, is verzilting een groot probleem. Het beleid is er daarom tot op heden op gericht om «de juiste hoeveelheid water van de juiste kwaliteit op het juiste moment op de juiste plek krijgen». Dit gaat inderdaad vaak gepaard met een grote behoefte aan zoetwater om verzilting tegen te gaan.
Het huidige beleid loopt tegen zijn grenzen aan en in de toekomst kunnen we meer te maken krijgen met extremen. De verwachting is dat de frequentie waarin de knelpunten (o.a. verzilting) optreden toeneemt. In het deltaprogramma (i.c. het deelprogramma Zoetwater) wordt momenteel onderzocht of we het huidige beleid en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen kunnen blijven hanteren. In 2014 leidt dat tot een voorstel van de deltacommissaris voor een deltabeslissing Zoetwaterstrategie.
Rapport Deltacommissie
De leden van de SP-fractie vragen hoe het rapport van de commissieVeerman zich in grote lijnen verhoudt tot het wetsvoorstel. Zij vragen wat wel en niet is overgenomen en waarom wel of niet? Het kabinet heeft met dit voorstel van wet uitvoering gegeven aan Aanbeveling 12 uit het rapport van de Commissie-Veerman: de aanbeveling die gaat over de politiek-bestuurlijke-, juridische- en financiële verankering. De drie hoofdelementen van deze aanbeveling, (deltaprogramma, deltaregisseur en deltafonds) zijn alle overgenomen in dit voorstel van wet.
De overige – inhoudelijke – aanbevelingen van de Commissie Veerman komen aan bod in het Deltaprogramma zelf.
Delegatie en parlementaire controle
De leden van de SP-fractie constateren dat de werkelijke keuzes en bijbehorende uitgaven verlopen via gedelegeerde regelgeving. Zij vragen, gezien de te verwachten forse uitgaven, hoe de verdere besluitvorming wordt geregeld. Wat wordt geregeld per AMvB, wat via ministeriële regelingen? Hoe wordt de voorhangprocedure geregeld? Zij vragen de regering of zij vindt dat het parlement voldoende in staat wordt gesteld de controlerende taken te blijven vervullen, mocht het wetsvoorstel in de Eerste Kamer worden aangenomen.
Het voorstel van wet voorziet in de instelling van een deltafonds en bevat bepalingen over het doen van uitgaven daaruit. Het deltafonds is een begrotingsfonds, hetgeen betekent dat via de jaarlijkse begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu de beoogde uitgaven uit het deltafonds aan het parlement worden voorgelegd voor besluitvorming. Ook het deltaprogramma zal in dat kader jaarlijks als bijstuk bij de begroting aan het parlement worden toegezonden. Dit betekent dat de controlerende taak van het parlement is gewaarborgd. De mogelijkheid van (sub)delegatie ziet slechts op (voornamelijk procedurele) regels met betrekking tot subsidieverstrekking binnen het vastgestelde begrotingskader.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma