Verslag van een schriftelijk overleg inzake beantwoording brieven 29 maart 2011 betreffende Besluit mer - Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. Q toegevoegd aan wetsvoorstel 31755 - Modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage); Verslag van een schriftelijk overleg inzake beantwoording brieven 29 maart 2011 betreffende Besluit mer
Document­datum 09-05-2011
Publicatie­datum 09-05-2011
Nummer KST31755Q
Kenmerk 31755, nr. Q
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2010–2011

31 755

Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage)

Q

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 mei 2011

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en

Milieu/Wonen, Wijken en Integratie1 heeft in haar vergadering van

22 maart 2011 de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d.

2 maart 2011 inzake het besluit Milieueffectrapportage, in antwoord op de vragen van de commissie d.d. 8 februari 2011, aan de orde gesteld,

alsmede de nahangprocedure voor het Besluit tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht.

Naar aanleiding daarvan heeft zij op 29 maart 2011 twee separate brieven aan de minister van Infrastructuur en Milieu gestuurd.

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, op 27 april 2011 gereageerd op beide brieven.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie, Kim van Dooren

1 Samenstelling:

Van den Berg (SGP), vac. (VVD), Swenker (VVD), Meindertsma (PvdA), voorzitter, Eigeman (PvdA), Putters (PvdA), Meulenbelt (SP), Slagter-Roukema (SP), Leijnse (PvdA), Staal (D66), Thissen (GL), Goijert (CDA), Hendrikx (CDA), Janse de Jonge (CDA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), (vice-voorzitter), Willems (CDA), Asscher (VVD), Hofstra (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Meurs (PvdA), Slager (SP), Smaling (SP), De Boer (CU), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim).

BRIEF AAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Den Haag, 29 maart 2011

In de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie is op 22 maart 2011 uw brief d.d. 2 maart 2011 inzake het besluit Milieueffectrapportage, in antwoord op de vragen van de commissie d.d. 8 februari 2011, aan de orde geweest. Naar aanleiding van deze brief heeft de fractie van de PvdA enkele aanvullende vragen. De leden van de fracties van de VVD en SP sluiten zich bij deze vragen aan.

U stelt dat met het nieuwe Besluit m.e.r. de participatiemogelijkheden niet veranderen. Als de conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat er een m.e.r. uitgevoerd moet worden, volgt in de meeste gevallen de uitgebreide m.e.r.-procedure, inclusief vroege participatie en toetsing door de Commissie m.e.r. Dit is op zich een juiste redenering en bij deze gevallen speelt het punt van onvoldoende participatie dan ook niet. Dat ligt anders bij complexe projecten waar het bevoegd gezag besluit om géén m.e.r. te laten uitvoeren. Bij complexe projecten spelen alternatieven altijd een belangrijke rol. Klopt het dat wanneer er geen m.e.r. gedaan wordt, belanghebbenden geen kans meer krijgen om deze alternatieven via het m.e.r. traject in te brengen? Hoe groot is de kans op zogenaamde «sluipwegen», zoals bijvoorbeeld dat het bevoegd gezag de mogelijkheid biedt dat bij het leveren van aanvullende informatie alsnog besloten wordt dat een m.e.r. niet nodig is of dat er vooraf afspraken worden gemaakt tussen het bevoegd gezag en de indiener van projecten over technieken of mitigerende maatregelen, die leiden tot het besluit van dat bevoegd gezag dat geen m.e.r. noodzakelijk is? Hoe voorkomt de regering dergelijke praktijken?

U heeft een evaluatie in 2012 toegezegd. Het lijkt bovengenoemde leden onzeker of reeds op die korte termijn ook inzicht kan bestaan in hoe de eerste juridische procedures over de verschoven projecten zijn verlopen. Kunt u toezeggen dat op een later moment, bijvoorbeeld in 2014, geëvalueerd wordt welke effecten de verschuiving van complexe projecten van de C- naar de D lijst heeft gehad voor participatie, onder meer door een analyse van de uitkomsten van de m.e.r. beoordelingen bij de verschoven projecten en van de rechterlijke uitspraken over de conclusies daarvan? Het ligt volgens genoemde leden voor de hand dat de Commissie voor de m.e.r. op onafhankelijke wijze, en gegeven bestaande expertise en inzichten, deze evaluatie uitvoert. Bent u voornemens die opdracht aan de Commissie voor de m.e.r. te geven? Kunt u toelichten waarom zij dat wel of niet voornemens is?

De leden van de commissie zien met belangstelling uit naar uw reactie.

Voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie, M. C. Meindertsma

BRIEF AAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Den Haag, 29 maart 2011

In de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie is op 22 maart 2011 de nahangpro-cedure voor het Besluit tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht (reparatie en modernisering milieueffectrapportage) aan de orde geweest. De leden van de fractie van de PvdA willen u naar aanleiding hiervan nog enkele vragen stellen. De leden van de fracties van de SP, ChristenUnie en SGP sluiten zich bij deze vragen aan.

De regering heeft bij de behandeling van de modernisering van de regelgeving voor de m.e.r. in de Eerste Kamer toegezegd de handreiking voor de praktijk te wijzigen. Kunt u aangeven of deze handreiking bij inwerkingtreding beschikbaar is? Is daarbij zoals toegezegd opgenomen dat de verantwoordingsplicht op basis van de moederprocedures in het kader van de Wro en de Tracéwet tevens een verantwoording inhoudt voor het bijbehorende m.e.r. traject? Is daarbij tevens opgenomen dat deze verantwoording ook betrekking heeft op de wijze waarop de participatie bij het milieueffectrapport heeft plaatsgevonden en doorgewerkt in het besluit?

In het Besluit m.e.r. geeft de regering aan dat het, nu de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. op veel plaatsen worden gewijzigd, nodig en wenselijk is om de organisaties in de praktijk die hiermee moeten werken nadere uitleg te geven over de gevolgen hiervan voor hun werkwijzen. Zij maken immers de afwegingen om bij projecten al dan niet een m.e.r. te doen en aan participatieverplichtingen te voldoen. Kunt u aangeven hoe die uitleg eruit ziet en kunt u toezeggen dat dit in de handreiking staat op het moment van inwerkingtreding van het voorliggende Besluit?

Recent kwamen onderzoeksgegevens van het Astmafonds beschikbaar omtrent scholen nabij snelwegen waar kinderen in toenemende mate last van de luchtwegen door slechte luchtkwaliteit op die locaties. Kunt u toezeggen dat uitbreiding van snelwegen, bijvoorbeeld in het kader van de spoedwet wegverbreding of de crisis- en herstelwet, niet plaatsvindt zonder dat een m.e.r. is uitgevoerd met brede participatie door belanghebbenden, opdat het belang van de gezondheid van bijvoorbeeld de leerlingen op deze scholen is geborgd? Wordt met de wijziging van het Besluit m.e.r. voorkomen dat scholen dichterbij snelwegen komen te liggen dan voor de volksgezondheid wenselijk is?

Voldoet Nederland met de nu voorliggende wijzigingen in de m.e.r. regelgeving aan de Europese Richtlijn 85/337/EEG i en voorkomt de regering daarmee nu de aangekondigde sancties van het Europese Hof voor het niet naleven daarvan?

De leden van de commissie zien met belangstelling uit naar uw reactie.

Voorzitter van de vaste commissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie, M. C. Meindertsma

BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2011

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie inzake de brief d.d. 2 maart 2011 over het Besluit milieueffectrapportage en inzake de nahangprocedure voor het Besluit tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht (reparatie en modernisering milieueffectrapportage). De vragen zijn in twee separate brieven op 29 maart 2011 gesteld en hebben als kenmerk 146635.04U en 148049.01U. Vanwege de grote inhoudelijke samenhang worden beide brieven hier gezamenlijk na elkaar beantwoord.

Besluit milieueffectrapportage (brief 146635.04U)

De vragen in deze brief zijn een vervolg op de eerdere briefwisseling over participatie en m.e.r. en m.e.r.-beoordeling.

Uw eerste vraag gaat over de mogelijke inbreng van alternatieven in de besluitvorming via een m.e.r.–traject. Het klopt dat wanneer uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen MER hoeft te worden gemaakt, belanghebbenden dan ook niet de m.e.r.-procedure kunnen gebruiken om alternatieven in te brengen. Dit laat onverlet dat in het kader van de moederprocedure doorgaans de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Awb wordt gevolgd, zodat belanghebbenden hun inbreng kunnen leveren via de zienswijzen die op het ontwerp van een besluit openstaan en zo nodig in beroep kunnen aanvoeren dat ten onrechte geen m.e.r. is uitgevoerd. Daarmee is dus niet de mogelijke inbreng van belanghebbenden afgesloten.

Ik wil voor uw vragen over zogenaamde sluipwegen en mogelijk ongewenste praktijken graag verwijzen naar mijn brief van 2 maart jl. Ik heb daarin aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor de m.e.r.-beoordeling ligt bij het bevoegd gezag. De ervaring leert dat een bevoegd gezag niet over één nacht ijs gaat. Daarnaast wil ik graag bevestigen hetgeen ik tijdens het Algemeen Overleg op 16 december 2010 heb gezegd: dat ik vertrouwen heb in decentrale overheden en het bevoegd gezag.

Tevens is gevraagd naar de toegezegde evaluatie in 2012 over de verschuiving van activiteiten van de C-lijst naar de D-lijst.

Ik heb deze evaluatie gekoppeld aan de evaluatie van twee onderdelen van de modernisering m.e.r., te weten de participatiebepaling en de koppeling met de passende beoordeling, beide aan uw Kamer toegezegd

(zie brief van 26 januari 2010, opgenomen in Eerste Kamer, vergaderjaar

2009–2010, 31 755, nr. I).

Voor de modernisering m.e.r. als geheel geldt een evaluatieverplichting vijf jaar na inwerkingtreding. Deze zal derhalve plaatsvinden in 2015 (dit volgt uit de Wet milieubeheer art. 21.2 lid 1).

Ik zie op dit moment geen aanleiding om daarnaast nog een andere evaluatie uit te voeren. Aan de hand van de resultaten van de evaluatie in

2012 kan desgewenst worden aangegeven of en zo ja welke elementen bij een volgende evaluatie moeten worden aangevuld.

Voor de evaluatie in 2012 ligt het niet in de rede om deze opdracht aan de

Commissie voor de m.e.r. te verstrekken. De Commissie voor de m.e.r.

heeft immers een direct belang bij deze evaluatie, als Commissie en

1  http://www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/ mer/handreiking-0/participatie/uitgebreide/ participatie/#Koppelingparticipatiemer-proceduremethetmoederbesluit

2  http://www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/ mer/

3  Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 175, nr. 111.

vanwege de door haar ingebrachte zienswijze. Daarnaast heeft de Commissie voor de m.e.r. geen wettelijke taak bij de m.e.r.-beoordeling.

Nahangprocedure Besluit milieueffectrapportage (brief 148049.01U)

De eerste vraag in deze brief betreft de eerder toegezegde handreiking van de modernisering van de regelgeving voor de m.e.r. in de Eerste Kamer. Deze handreiking is beschikbaar sinds 1 juli 2010, tegelijk met het inwerking treden van de nieuwe m.e.r.-regelgeving. De handreiking bevat o.a. een uitgebreide module over participatie, waarin ook de gevraagde informatie beschikbaar is1.

De tweede vraag betreft de ondersteuning van de praktijk bij de wijziging van het Besluit m.e.r.. Ik kan hier aangeven dat de handreiking en de handleiding van het aangepaste Besluit m.e.r. sinds 1 april jl. op de website van InfoMil zijn te vinden2. De handleiding gaat in op de procedurele en inhoudelijke eisen aan een m.e.r.-beoordeling. De handreiking bevat tips en voorbeelden voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling. Daarnaast zal naar verwachting in mei een onderdeel aan de website worden toegevoegd, dat het bevoegd gezag en anderen (zoals initiatiefnemers en belanghebbenden ) inzicht geeft of en wanneer een activiteit m.e.r.-(beoordelings) plichtig is.

De derde vraag betreft de uitvoering van de m.e.r. bij bepaalde wegprojecten in relatie tot gevoelige bestemmingen. Ik kan u verzekeren dat de wegprojecten die binnen mijn departement worden uitgevoerd volledig voldoen aan de vereisten van de (m.e.r.) regelgeving. De wijziging van het Besluit m.e.r. heeft als zodanig geen invloed op locatiekeuzen, noch van wegen, noch van scholen. Hiervoor blijft het bevoegd gezag zelf aan zet en verantwoordelijk, zoals ook is aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 28 maart jl.3. Over de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit voor scholen en andere gevoelige bestemmingen nabij snel- en provinciale wegen.

Tot slot is de vraag gesteld of Nederland met de wijziging weer voldoet aan de vereisten van de Europese richtlijn. Ik ben blij u te kunnen mededelen dat dat inderdaad het geval is. De Europese Commissie heeft besloten akkoord te gaan met de reparatie van de wetgeving en heeft de zaak tegen Nederland afgesloten.

Ik hoop dat ik met deze brief, in aanvulling op de eerdere brieven, uw vragen over het Besluit m.e.r. naar voldoening heb beantwoord.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.