Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg inzake de aangenomen moties over de Spoedwet 100 mln - Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskusratten en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen - Hoofdinhoud
Deze brief;Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 24 toegevoegd aan wetsvoorstel 32474 - Regeling van de zorgplicht voor de muskusrattenbestrijding en van bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskusratten en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg inzake de aangenomen moties over de Spoedwet 100 mln |
---|---|
Documentdatum | 20-04-2011 |
Publicatiedatum | 08-04-2011 |
Nummer | KST109492 |
Kenmerk | 32474, nr. 24 |
Commissie(s) | Infrastructuur en Milieu (IenM) |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2010-2011
32 474
1 I.v.m toevoeging van de vragen.
2 Samenstelling:
Leden: Dijksma (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), voorzitter, Slob (ChristenUnie), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Jansen (SP), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Ouwehand (PvdD), De Rouwe (CDA), Bashir (SP), De Mos (PVV), Van Tongeren (GroenLinks), Monasch (PvdA), Van Dekken (PvdA), Dijkgraaf (SGP), Van Veldhoven (D66), Koolmees (D66), ondervoorzitter, De Jong (PVV), Huizing (VVD), Leegte (VVD) en Van der Werf (CDA).
Plv. leden: Groot (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Houwers (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Lucas (VVD), Smeets (PvdA), Van Gerven (SP), Haverkamp (CDA), Bontes (PVV), Thieme (PvdD), Van Bochove (CDA), Agema (PVV), Grashoff (GroenLinks), Plasterk (PvdA), Jacobi (PvdA), Van der Staaij (SGP), Van der Ham (D66), Verhoeven (D66), Van Bemmel (PVV),
De Boer (VVD), Lodders (VVD) en Koopmans (CDA).
Wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskusratten en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 april 2011
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu2 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu naar aanleiding van de brief van 20 december 2010 inzake de uitvoering van de moties ingediend door het lid Ouwehand bij de «spoedwet 100 miljoen») (Kamerstuk 32 474, nr. 23).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 april 2011.
Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Snijder-Hazelhoff
Adjunct-griffier van de commissie,
Israel
kst-32474-24-n1 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2011
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Algemeen
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d.
20 december 2010 inzake de uitvoering van de moties ingediend door het lid Ouwehand bij de «spoedwet 100 miljoen». De leden van de SP-fractie hebben de drie moties in kwestie gesteund en hechten grote waarde aan de uitvoering van deze moties door de regering. De regering neemt de motie Ouwehand c.s. over een verbod op het gebruik van verdrinkings-vallen (motie 32 474 nr. 16; hierna motie nr. 16) en de moties Ouwehand c.s. over het meenemen van preventieve maatregelen tegen muskusrat-tengraverij bij groot onderhoud aan bestaande waterkeringen (motie 3 274 nr. 22; hierna motie nr. 22) in uitvoering, zij het dat de leden van de SP fractie de indruk hebben dat het schoorvoetend is en niet van harte. De regering neemt de motie Ouwehand/Thieme over de effectiviteit van de bestrijding van muskus- en beverratten (motie 32 474 nr. 15; hierna motie nr. 15) in zijn geheel niet in uitvoering. Dat kan niet de bedoeling zijn. De leden van de SP-fractie vragen op dit punt om een heldere toelichting.
De leden van de PvdD-fractie danken de staatssecretaris voor de spoedige schriftelijke reactie op de aangenomen moties bij de wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet, maar hebben daar enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om aan te geven welke onderzoeken er sinds 2005 zijn uitgevoerd naar de effectiviteit van bestrijding van muskus- en beverratten op de veiligheid van waterstaatswerken en schade aan oevers. Welke daarvan hanteert de regering als basis voor beleid? Om welke reden is dit argument niet eerder in debat met de Kamer ingebracht? Kunnen die onderzoeksrapporten aan de Kamer gezonden worden? Kan de regering ook aangeven welke conclusie en aanbevelingen exact de basis vormen voor het gevoerde beleid tot nu toe?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering in reactie op deze motie schrijft dat er sinds 2005 meer onderzoek is uitgevoerd naar de effectiviteit van bestrijding van muskus- en beverratten op de veiligheid van waterstaatswerken en schade aan oevers; en dat tevens een veldproef wordt overwogen. De regering ziet om die reden af van een nieuw onderzoek. De leden van de PvdD-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de veldproef die wordt overwogen. Door wie wordt deze veldproef overwogen? Door wie zal deze veldproef worden uitgevoerd en op welke wijze zal het experiment worden uitgevoerd? De leden van de PvdD-fractie wijzen de regering er op dat er sinds 1990 geen veldproef meer is uitgevoerd en dat er weliswaar verschillende alternatieve en preventieve maatregelen zijn ontwikkeld, maar dat juist het uitblijven van onderzoek ertoe heeft geleid dat deze maatregelen in de praktijk veel te weinig worden genomen.
De leden van de PvdD-fractie wijzen de regering erop dat de Kamer met de aangenomen motie duidelijk vraagt om een onderzoek te starten naar de effectiviteit van bestrijding van muskus- en beverratten op de veiligheid van waterstaatswerken en schade aan oevers, waarbij in elk geval de populatieontwikkeling in kaart moet worden gebracht. Dat betekent in de praktijk dus een veldproef. Als een andere bestuurslaag dan de Rijksoverheid een dergelijk onderzoek start, dan zien de leden van de PvdD-fractie dat als uitvoering van de motie, op de voorwaarde dat de proef op korte termijn wordt uitgevoerd. Bovendien zal moeten worden voldaan aan de omschrijving zoals die in het dictum van de motie is geformuleerd, onder meer wijzende op het in kaart brengen van de populatieontwikkeling. Kan de regering toezeggen dat het gevraagde onderzoek op korte termijn zal worden uitgevoerd conform de motie en daarbij tevens aangeven of de Rijksoverheid het onderzoek zal uitvoeren of een andere bestuurslaag? De leden van de PvdD-fractie gaan er vanuit dat de Rijksoverheid in dat laatste geval een faciliterende en ondersteunende rol op zich zal nemen.
Motie nr. 16 over een verbod op verdrinkingsvallen
De leden van de SP-fractie vragen de regering om het voorbehoud van adequate alternatieven, alvorens een verbod op verdrinkingsvallen in te stellen, nader toe te lichten. Welke twijfels heeft de regering over het bestaan van die adequate alternatieven voor verdrinkingsvallen?
De leden van de PvdD-fractie stellen dat een gedegen onderzoek, zoals verzocht met motie nr. 15, ook in het belang is van de uitvoering van motie nr. 16. De leden van de PvdD-fractie wachten de toegezegde schriftelijke reactie van de regering met belangstelling af. De staatssecretaris geeft aan dat er pas sprake kan zijn van een verbod als er een adequaat alternatief beschikbaar is. De genoemde leden stellen dat dat ook is waar de motie om vraagt. De leden van PvdD-fractie zien hier wel goede mogelijkheden toe, gelet op de aankondiging van de provincie Zuid-Holland in 2009 om te stoppen met het gebruik van verdrinkingsvallen omdat deze provincie hier alternatieven voor heeft. De leden van PvdD-fractie vragen de regering dan ook om hier nadrukkelijk naar te kijken voor uitvoering van de motie nr. 16.
De leden van de SP fractie wijzen de regering op een verschil in interpretatie van de zinsnede «op termijn goedkoper alternatief». Legt de regering de zinsnede zo uit dat de kosten voor het nu nemen van de voorgestelde preventieve maatregelen überhaupt op termijn goedkoper zullen zijn dan de som van de kosten voor jaarlijkse reparatie- en herstelwerkzaamheden aan waterkeringen? Zo nee, om welke reden twijfelt de regering hieraan?
De leden van PvdD-fractie zijn van mening dat de huidige vorm van muskusrattenbestrijding onnodig, duur en dieronvriendelijk is en zullen de ontwikkelingen op dit gebied dan ook nauwlettend volgen. De genoemde leden worden graag geïnformeerd over de voortgang rond de uitvoering van motie nr. 22. Kan de regering de Kamer daarover nog vóór voor de volgende begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Milieu informeren?
II. Reactie van de bewindspersoon
Bij brief van 20 december heb ik u bericht over de uitvoering van de tijdens de behandeling van de Spoedwet 100 mln. aangenomen moties die (mede) waren ingediend door het lid Ouwehand (Kamerstukken 32 474, moties nr. 15, nr. 16 en nr. 22). In reactie op deze brief hebben de fracties van de SP en de PvdD aanvullende vragen gesteld die ik thans, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, wil beantwoorden. Hierin neem ik de reactie van de staatssecretaris van EL&I op motie nr. 16 mee die u nog tegoed had (zie Kamerstukken 32 474, nr. 23).
De leden van de SP-fractie vragen onder meer naar de onderzoeken die sinds 2005 zijn uitgevoerd en het regeringsbeleid inzake de effectiviteit van de muskus- en beverrattenbestrijding. De leden van de PvdD-fractie vragen naar nadere informatie omtrent de veldproef.
Door «Altenburg en Wymenga Ecologisch onderzoek» is in 2007 in opdracht van de Landelijke Coördinatiecommissie Muskusrattenbe-strijding (LCCM) onderzoek gedaan naar de effecten van tijdelijk niet bestrijden. Het onderzoek maakt onderdeel uit van een onderzoeksprogramma van zeven onderzoeken waarbij ook de dierenwelzijnssector betrokken was. Het rapport is te downloaden van de website van de LCCM (www.muskusrattenbestrijding.nl). Het betreft een voorstudie naar de mogelijke gevolgen van een veldproef. In het rapport «Muskusratten zonder bestrijding?» wordt beschreven waarom een veldproef wenselijk is en aan welk doel een proef moet voldoen en wordt het afwegingskader gedefinieerd.
Met dit onderzoek is een veldproef echter niet zomaar gerealiseerd. Of een veldproef daadwerkelijk zal plaatsvinden hangt met name af van de benodigde omvang van het gebied en de beschikbaarheid hiervan, de kosten van het onderzoek zelf (onder meer afhankelijk van de aanbevolen duur van het onderzoek) en de risico's die de proef met zich meebrengt (mogelijk hoge kosten na afloop van de proef). Daarnaast moet zorgvuldig worden bekeken wat precies wordt onderzocht en hoe het onderzoek wordt ingericht. De LCCM bekijkt een en ander momenteel, ook in overleg met vertegenwoordigers van de dierenwelzijnsector.
Als de Spoedwet € 100 mln. in werking treedt is de verantwoordelijkheid voor de muskusrattenbestrijding wat betreft de waterstaatswerken volledig in handen van de waterschappen. De diverse bestrijdingsorgani-saties die de bestrijding voor de (provincies en) waterschappen uitvoeren, hebben bewezen om progressief met hun vak bezig te zijn. Er wordt continu gekeken naar mogelijke verbeteringen, zowel in de praktijk als in theorie, getuige ook het uitgebreide en samenhangende onderzoeksprogramma. Hierbij worden ook relevante partijen als dierenwelzijnsorganisaties betrokken.
Ik denk dat alle betrokken partijen net als u het belang en het nut inzien van een veldproef om daarmee bijvoorbeeld beter zicht te kunnen krijgen op de relatie tussen schade aan waterkeringen en aantallen muskusratten en op het effect van bestrijding op de aantallen muskusratten en de schade aan waterkeringen. Gelet op de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling en de wijze waarop daar invulling aan wordt gegeven, zie ik geen aanleiding voor het rijk om terzake beleid te ontwikkelen of zich te bemoeien met de uitvoeringspraktijk. Mijn rol zal zich beperken tot het op de hoogte blijven van ontwikkelingen.
Met motie nr. 16 verzoekt de Tweede Kamer om alternatieven voor verdrinkingsvallen en klemmen in kaart te brengen en verder te ontwikkelen en geeft de Tweede Kamer aan geïnformeerd te willen worden over de mogelijkheden van een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen.
Een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen zou binnen de kaders van de Flora- en faunawet kunnen worden gerealiseerd door het «Besluit beheer en schadebestrijding dieren» te wijzigen. Maar een dergelijke wijziging is pas aan de orde als er acceptabele en effectieve alternatieven zijn.
Groepen van mogelijke alternatieven zijn:
-
1.alternatieve vangmiddelen;
-
2.alternatieve methodieken;
-
3.preventieve maatregelen.
Ad. 1 Alternatieve vangmiddelen
In de tweede voortgangsrapportage van de nota Dierenwelzijn en Nationaal Agenda Diergezondheid (Kamerstukken 28 286, nr. 381) heeft de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gemeld dat de LCCM opdracht is gegeven voor onderzoek naar diervriendelijker vangmethoden van de muskusrat en beverrat. Een korte verkenning van de LCCM wees uit dat er geen adequate alternatieven zijn op dit moment. De LCCM heeft vervolgens een prijsvraag uitgeschreven. Van het winnende idee (gasdoding) is inmiddels een prototype ontwikkeld dat wordt getest.
Ad. 2 Alternatieve bestrijdingsmethodieken
In opdracht van de LCCM is door «Bureau Waardenburg, adviseurs voor ecologie en milieu» een onderzoek gedaan naar «Alternatieve strategieën voor de bestrijding van muskusratten» (te downloaden van www.muskus-rattenbestrijding.nl). Maar deze alternatieve strategieën gaan altijd nog uit van bestrijding met klemmen en verdrinkingsvallen en bieden derhalve geen oplossing zoals bedoeld in de motie.
Ook niet-bestrijden zou een alternatief kunnen zijn. De LCCM heeft in 2009 opdracht gegeven aan het bureau «Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek» de huidige en alternatieve strategieën van bestrijding te onderzoeken. Dit rapport («Populatiedynamica van muskusratten, huidige en alternatieve strategieën van bestrijding in Nederland») is van eerdergenoemde site te downloaden. De onderzoekers concluderen dat niet-bestrij-den geen optie is als het doel is om de gemiddelde populatie te verminderen.
In de nota «Muskusrat, op alternatieve wijze schade voorkomen» (te downloaden van www.dierenbescherming.nl) wordt niet-bestrijden wel als mogelijk reëel alternatief gepresenteerd. Daarbij wordt aangegeven dat nader onderzoek naar de effecten van niet-bestrijden nodig is. In 2010 is door de LCCM aan het bureau «Haskoning» en de Universiteit van Amsterdam een second opinion gevraagd over het rapport «Populatiedynamica van Muskusratten» en de voorgestelde veldproef. Beide second opinions geven aan dat het zinvol is om middels een veldproef meer informatie te krijgen over de populatieontwikkeling. Zoals hiervoor vermeld onder het kopje «Motie nr. 15.» is een veldproef in overweging.
Ad. 3 Preventieve maatregelen
In opdracht van de LCCM is door het bureau «DHV» in 2007 onderzoek gedaan naar «Preventieve maatregelen tegen graverij van muskusratten en beverratten» (eveneens te downloaden van de site van de LCCM). De onderzoekers concluderen dat geen van de preventieve maatregelen voldoende zekerheid geeft dat geen schade optreedt door graverij. Als maatregelen wel een effect hebben, is een gevolg dat de populatie groeit waardoor alsnog een te groot risico ontstaat op onaanvaardbare schade. Bestrijding blijft dan weer noodzakelijk om de populatie te beheersen.
Conclusie
Waar het om de muskus- en beverrattenbestrijding ten behoeve van de bescherming van waterstaatswerken ligt het voor de hand dat waterschappen in eerste instantie de afweging maken welke bestrijdingsmiddelen, waaronder de verdrinkingsval, worden ingezet. De kaders van de Flora- en faunawet blijven hierbij van toepassing.
De bestrijdingsorganisaties zijn, samen met vertegenwoordigers van de dierenwelzijnsector, continu aan het kijken naar alternatieve vangmid-delen en bestrijdingsmethodieken en -strategieën. Tot op heden is er nog geen zicht op zodanige alternatieven dat deze vanuit het perspectief van risico's, kosten en effect acceptabel zijn en een landelijk verbod op verdrinkingsvallen overwogen kan worden. Ik beschouw hiermee motie nr. 16 uitgevoerd.
Voldoende alternatieven?
De leden van de fractie van de Partij van de Dieren stellen in hun reactie op mijn brief van 20 december jl. dat de provincie Zuid-Holland heeft aangekondigd te stoppen met het gebruik van verdrinkingsvallen en concluderen vervolgens dat er voldoende alternatieve vangmethoden zijn.
Van de zijde van de provincie Zuid-Holland wordt deze aankondiging genuanceerd. In het visiedocument «Samen Werken, Samen Vangen» is het beleid verwoord om het gebruik van verdrinkingsvallen terug te dringen. Ook wordt door de bestrijdingsdienst geëxperimenteerd met het gebruik van een klem die wordt geplaatst in de huidige verdrinkingsval. Door toepassing van een klem zal er geen sprake meer zijn van verdrinking. Bij een lage populatie (minder dan 0,25 vangst per uur) hanteert de provincie als richtlijn dat gebruik van kooien als vangmiddel wordt afgebouwd en er meer gebruik gemaakt wordt van klemmen als de vangmiddel. In de praktijk wordt steeds meer gebruik gemaakt van (post)klemmen.
De leden van de SP-fractie willen een nadere duiding van de zinsnede «op termijn goedkoper alternatief». De leden van de PvdD vragen of de Kamer nog vóór de volgende begrotingsbehandeling kan worden geïnformeerd over de voortgang rondom de uitvoering van deze motie.
In het al eerder genoemde rapport «Preventieve maatregelen tegen graverij van muskusratten en beverratten» concluderen de onderzoekers dat in het algemeen weinig bekend is over de relatie tussen het (graaf-)gedrag in relatie tot preventieve maatregelen en stellen zij dat een gecombineerde inzet van verschillende preventieve maatregelen voor de hand ligt, waarbij bestrijding/beheersing van de populatie noodzakelijk blijft. Verder constateren de onderzoekers dat ontwerpers zich vaak onvoldoende bewust zijn van de invloed van het ontwerp van de kering op het graven door de muskus- en beverratten. Zij bevelen aan om algemene ontwerpeisen of richtlijnen op te stellen en voorlichting te geven aan ontwerpers.
In lijn met mijn antwoord d.d. 20 december 2010 (32 474, nr. 23) heb ik bij de Unie van Waterschappen, het programmabureau Hoogwaterbescher-mingsprogramma en de LTO-Nederland onder de aandacht gebracht dat een meerderheid in de Tweede Kamer er voorstander van is om preventieve maatregelen tegen muskusrattengraverij zoveel mogelijk mee te nemen bij ontwerp, aanleg en groot onderhoud van waterkeringen. Ik ben hierbij van mening dat te nemen preventieve maatregelen uiteindelijk niet meer geld hoeven te kosten. Zo kan het al schelen als een kering niet aantrekkelijk wordt gemaakt voor de dieren. Dit zijn echter moeilijke afwegingen aangezien het ook beleid is om natuurvriendelijke oevers aan te leggen, waardoor deze aantrekkelijk zijn voor deze dieren. Ook is het de uitdaging om de kering zo goedkoop mogelijk te ontwerpen terwijl deze toch aan het vereiste veiligheidsniveau voldoet en in de omgeving past. Ik vind dat de extra kosten en de (te realiseren) besparingen onderdeel behoren uit te maken van de finale besluitvorming. Ik vertrouw erop dat waterschappen en het programmabureau hier rekening mee houden. Afsluitend merk ik op dat ook hiervoor geldt dat dit een verantwoordelijkheid is van de waterschappen.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 474, nr. 24 7