Debat over het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Davids (31847) - Hoofdinhoud
Dit debat i is onder nr. 55, pag. 4973-5052 toegevoegd aan dossier 31847 - Onderzoek naar de besluitvorming rond de inval in Irak.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Debat over het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Davids (31847) |
---|---|
Documentdatum | 09-03-2010 |
Publicatiedatum | 10-03-2010 |
Nummer | HAN8554A17 |
Kenmerk | nr. 55, pag. 4973-5052 |
Van | Staten Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
Sprekers
Aan de orde is het debat over het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie-Davids.
De voorzitter: Ik heet de minister-president en de ministers van harte welkom.
Ik geef het woord aan mevrouw Halsema van GroenLinks.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Bijna zeven jaar na het begin van de Irakoorlog voeren wij het debat met de minister-president en zijn collega’s over de Nederlandse betrokkenheid daarbij. Voor mij en mijn fractie is dit een heel bijzonder moment in de politieke geschiedenis van de kabinetten-Balkenende. In al die tussenliggende jaren, sinds 2002, heeft het kabinet volhard in een arrogant en eigen gelijk. Tegen de tegenstanders van de oorlog is bij herhaling gezegd dat als men tegen de oorlog was, men dan voor Saddam Hoessein was. Dat is een onethische tegenstelling, die bovendien suggereert dat het het kabinet ging om ″regime change″, om het verdrijven van Saddam Hoessein. De commissie-Davids noemt het kabinet in dit verband terecht ″onwaarachtig″.
Toen het kabinet destijds besloot politieke steun aan de Verenigde Staten en Engeland te geven, was het argument de dreiging van massavernietigingswapens. Als Saddam Hoessein naar de zin van het kabinet voldoende ruimte had gegeven aan de wapeninspecteurs en de bewijzen voor de afwezigheid van massavernietigingswapens had geleverd, had hij tot op de dag van vandaag zijn bevolking kunnen terroriseren. Bovendien is het misdadige gedrag van een dictator nooit een excuus voor je eigen reactie. GroenLinks vond en vindt die oorlog niet proportioneel en niet legitiem naar de maatstaven van mensenrechten en volkenrecht.
Wij weten allemaal hoe het sinds 2002 is gegaan in Irak en in de regio: de meer dan 100.000 doden, de 4 tot 6 miljoen vluchtelingen en ontheemden, een tot op het bot ontwrichte samenleving en verwoesting van een eeuwenoude cultuur, verhoogde spanningen in een regio die tot de onveiligste van de wereld behoort. Er is een toename van gewelddadige, terroristische aanslagen en technieken, die exportproducten zijn geworden. Tot op heden wordt de bezetting gecontinueerd en faalt de reconstructie waar geen plan voor en kennis van was. Er is sprake van aftakeling van het gezag van de Verenigde Naties en het volkenrecht en onttakeling van een Atlantisch bondgenootschap dat mensenrechten en democratie hoog in het vaandel had. De beelden van gemartelde Irakezen in de gevangenis van Abou Ghraib waren wel het meest akelige voorbeeld daarvan.
Voor het eerst na zeven jaar kunnen wij inhoudelijk terugblikken en is het kabinet gedwongen om de uitgestelde politieke verantwoording af te leggen. Ik ben bijvoorbeeld wel benieuwd hoe minister Van Middelkoop terugkijkt op zijn uitspraken kort na zijn aantreden in 2007. Hij zei dat het plezierig was om te melden hoe zorgvuldig de Kamer destijds is geïnformeerd en hoe volledig en waarheidsgetrouw dat is gebeurd. Ik ben ook benieuwd hoe de premier terugkijkt op zijn woorden. Bij herhaling zei hij dat er niets nieuws te melden was. In 2009 zei hij nog eens uitvoerig dat er al zoveel verantwoording was afgelegd. Ik markeer daarbij dat ook dit
huidige kabinet heeft bijgedragen aan het tegenhouden van de waarheidsvinding en het geven van onjuiste informatie aan de Kamer. Dat er nu politieke verantwoording wordt afgelegd, danken wij aan de commissie-Davids en zijn onderzoeksteam. Wij hadden en hebben de voorkeur voor een parlementair onderzoek en een enquête, waarvoor wij de afgelopen jaren, samen met andere partijen, zo’n tien moties in stemming hebben gebracht. Wij prijzen echter de commissie voor haar onafhankelijkheid en de kwaliteit van het geleverde werk en wij complimenteren de commissie met haar 49 conclusies.
De heer Slob (ChristenUnie): Toen wij een debat hadden in de Kamer over de instelling van de commissie, hebt u de kwalificatie ″politieke commissie″ in de mond genomen. Kan ik uit deze woorden opmaken dat u die bij dezen weer intrekt?
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nee.
De heer Slob (ChristenUnie): Dat verbaast mij. U prijst de onafhankelijkheid van de commissie, maar toen ze van start ging, hebt u heel nadrukkelijk gezegd dat het een politieke commissie is.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ja, ik zal dat nog eens goed uitleggen. Daarmee diskwalificeerde ik niet de integriteit van de commissieleden en hun vermogen tot onafhankelijkheid, ik diskwalificeerde de motieven van de minister-president. Het is en blijft een contradictio in terminus om een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen die onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de premier functioneert. Daarom was en ben ik voorstander van een parlementair onderzoek waarvan de Kamer de opdrachtgever is. In die zin was het een politieke commissie, omdat ze was ingesteld door het kabinet. Dat de commissie zich uiteindelijk heel weinig aangetrokken heeft van misschien in het kabinet levende wensen en behoeften, bijvoorbeeld de wens om allerlei ministers van Staat erin te zetten en daarmee te regelen dat ook de conclusies beheerst konden worden, vind ik heel goed, maar dat is niet de verdienste van het kabinet.
De voorzitter: Mijnheer Slob, tot slot.
De heer Slob (ChristenUnie): Met terugwerkende kracht vind ik dit toch een vreemde argumentatie van wat u destijds hebt gezegd. Als de politiek een commissie instelt die onafhankelijk is, is het heel vreemd als u daaraan de kwalificatie geeft dat het een politieke commissie is. Dat heeft een heel andere duiding, maar ik ben wel blij met de opmerkingen van u over de commissie-Davids, want daarmee doet u haar volledig recht.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik heb destijds in de Kamer en daarbuiten gezegd dat ik heel veel vertrouwen had in het functioneren van de voorzitter en zijn leden. Dat zij zowel in hun cv als in hun vermogen boven elke twijfel verheven zijn, spreekt voor zich. Maar ik vond het onwenselijk – zo heb ik het ook ooit gezegd – dat de kalkoen zelf het Kerstmenu samenstelt. Dat is wat het kabinet toen probeerde.
De korte kabinetsreactie op het lijvige onderzoeksrapport schiet wat GroenLinks betreft schromelijk tekort.
Toen ik zaterdag het interview las met voormalig minister De Hoop Scheffer en dat naast de kabinetsreactie legde, dacht ik: blijkbaar moest de voormalige minister van Buitenlandse Zaken er ook mee kunnen leven. Of misschien geldt in dit geval wel, anders dan destijds bij de kwestie Verdonk/Hirsi Ali: de premier moet er ook mee kunnen leven. Opnieuw probeert het kabinet te ontsnappen aan de noodzaak, werkelijk verantwoording af te leggen en vlucht het in acht lessen voor de toekomst, die ook nog eens voor het overgrote deel bevestiging zijn van staand beleid. Dat nu is voor GroenLinks niet acceptabel. Mijn eerste vraag aan de premier is dan ook: vindt hij dat het kabinet op de acht punten waarop nu lessen moeten worden getrokken fouten heeft gemaakt en verkeerde beslissingen heeft genomen? Ik verwacht dat de premier een inhoudelijk en politiek oordeel geeft over het kabinetshandelen op elk van die acht punten.
Bovendien roept de kabinetsbrief grote twijfels op over de mate, waarin het rapport-Davids nu werkelijk leidend is, zoals men zegt. Het kabinet oordeelt namelijk tegelijkertijd dat het destijds zuiver en integer heeft gehandeld, dat het de kwalificaties voor rekening laat van de commissie, alleen de beschrijving van de feitelijke gang van zaken accepteert en bovendien begrip, nee zelfs respect vraagt voor diepgevoelde verschillen in opvatting die onoverbrugbaar waren en zijn. De vraag is dan welke verschillen in opvatting het kabinet intact laat. Over het volkenrechtelijk mandaat, het onvolledig en onjuist informeren van de Kamer? Zijn in het Torentje misschien ruzies weggemasseerd met de afspraak ″we agree to disagree″, we praten niet meer over het verleden en we trekken wat onbeduidende lessen voor de toekomst? Hoe kunnen kwalificaties zoals ″onwaarachtig″ terzijde worden geschoven als nu juist dit soort kwalificaties ook het gewicht van het oordeel van de commissie over het falen van de regering bepalen?
Twee zaken zijn voor mijn fractie doorslaggevend bij de beoordeling van de ministeriële verantwoordelijkheid en het schenden van de vertrouwensregel met de Kamer. Ten eerste is dat het volkenrechtelijk mandaat, ten eerste de informatievoorziening aan de Kamer. De eerste les die het kabinet nu trekt, is dat voortaan een adequaat volkenrechtelijk mandaat is vereist voor militaire en politieke steun, want met de kennis van nu – ik kan het al bijna niet meer horen – aanvaardt het kabinet dat voor het optreden destijds een adequater volkenrechtelijk mandaat nodig zou zijn geweest. Adequater ... Volgens de commissie-Davids ontbrak het mandaat. Volgens de commissie was er in de beginfase misschien nog enige discussie over de volkenrechtelijke kennis, maar eindigde die discussie op 8 november 2002, de dag waarop Veiligheidsresolutie 1441 werd aangenomen en Irak een verscherpt inspectieregime werd opgelegd. Vier maanden voor de inval, zoals professor Schrijver het formuleerde tijdens de hoorzitting met de Kamer. Vanaf die dag, 8 november 2002, was de volkenrechtelijke kennis aanwezig binnen het departement, buiten het departement en in de Nederlandse en internationale samenleving.
Voor wie destijds de krant een beetje volgde, is dit geen schokkend nieuwe bevinding. Nederlandse volkenrechtdeskundigen schreven zich in die maanden daarover te pletter. Schrijver, Tromp, Flinterman, Van Genugten, Kooijmans, Van Boven en ook de eigen ambtenaren van de departementen van Buitenlandse
Zaken en Defensie adviseerden niet anders. Er was een nieuw volkenrechtelijk mandaat nodig. Simpel gezegd: ook met de kennis van toen – om die verschrikkelijke frase nog maar eens te gebruiken – heeft het kabinet verkeerd gehandeld door te zeggen dat het mandaat voldoende was. Voor deze fout geldt toen en nu de volle ministeriële verantwoordelijkheid. Het hele onderscheid tussen toen en nu is klinkklare onzin en wordt door de commissie-Davids bestreden.
Erkent het kabinet dat er in 2002 met de ruim voorhanden en behoorlijk eensluidende kennis een verkeerde beslissing is genomen? Erkent het kabinet dat men in 2002 in ieder geval had moeten weten en erkennen dat politieke steun is gegeven aan een oorlog zonder adequaat mandaat, terwijl men zei dat zo’n mandaat juridisch wenselijk was maar niet noodzakelijk? Erkent het kabinet dit als een ernstige fout? Als het kabinet weigert dit te erkennen, hoe kan het dan volhouden dat de commissie-Davids leidend is? Hoe kan de PvdA het onderscheid tussen de kennis van toen en de kennis van nu aanvaarden en tegelijkertijd overal opgewekt verkondigen dat de commissie-Davids leidend is?
Correcte informatievoorziening aan de Kamer is een zware grondwettelijke verplichting. Bij beslissingen over oorlog en vrede luistert de vertrouwensregel nog nauwer. De Kamer, die als medewetgever medeverantwoordelijkheid draagt voor oorlog of het verlenen van politieke steun daaraan, moet zich kunnen baseren op de informatie van het kabinet. De Kamer moet er zeker dan blind op kunnen vertrouwen dat de informatie volledig en juist is, zodat hij tot een afgewogen oordeel kan komen. Het selectief verstrekken van informatie, zeker als dit gebeurt om steun voor een oorlog af te dwingen, is een politieke doodzonde.
De commissie-Davids constateert rondom de besluitvorming over Irak drie soorten gebreken in de informatievoorziening aan de Kamer over de veiligheids-en inlichtingendiensten en de VN-inspecties. De commissie-Davids zegt dat de informatie onjuist en onvolledig was en selectief is gepresenteerd.
Onjuist was de informatie van de premier aan de Kamer op 9 september 2003 dat Irak binnen 45 minuten effectief massavernietigingswapens kon inzetten. Gesteld werd dat de MIVD die mogelijkheid niet expliciet kon uitsluiten. Dat was onterecht. Onjuist was de reactie van minister Kamp daarover een jaar later, op 14 december 2004, dat er geen spanningsveld bestond tussen de rapporten van de AIVD en de MIVD en uitspraken van bewindspersonen, terwijl de MIVD over de Britse 45 minutenclaim de scherpste kritiek had. Onjuist was de voorstelling van het kabinet in de brief aan de Kamer van 18 maart 2003 en het daarop volgende debat op dezelfde dag van de voortgangsrapportages van de VN-inspecties. De minister-president sprak van een schokkend overzicht, van verboden activiteiten van Saddam Hoessein, terwijl er volgens de commissie-Davids geen schokkend overzicht was, maar suggesties voor verdere inspecties werden gedaan. Dat is de Kamer drie keer onjuist informeren over heel ernstige zaken.
De onvolledige informatie. De regering heeft volgens de commissie-Davids de Kamer geen volledige opening van zaken gegeven over het Amerikaanse verzoek van 15 november 2002 om offensieve militaire steun. Zij heeft haar niet tijdig geïnformeerd over de daadwerkelijke aanvang van de host nation support en verzuimd om
artikel 100 van de Grondwet toe te passen bij de beschikbaarstelling van de Patriots en de uitzending van de begeleidende militairen naar Turkije. Zij heeft de Kamer onvolledig geïnformeerd op drie cruciale onderdelen in de voorbereiding van de oorlog.
Dan de selectieve informatie. Het kabinet zegt nu dat de informatie beter gedeeld moet worden met de Kamer en altijd de top van het departement moet bereiken. Dat is een holle belofte. Wij kunnen immers vaststellen dat de ambtelijke adviezen en informatie van de eigen inlichtingendiensten zijn genegeerd. Het is ook niet meer dan een vrome intentie waaraan weinig geloof hoeft te worden gehecht gelet op de manier waarop de afgelopen jaren met deze informatie is omgegaan. Dit geldt temeer omdat het kabinet niet erkent dat het vertrouwen van de Kamer hier schandalig en onaanvaardbaar is geschonden. Het enige wat het kabinet hierover zegt, is dat het evenwicht van twijfels, vermoedens en onzekerheden, waarvan in de diverse rapportages sprake was, uitgebreider en explicieter terug had moeten komen in de informatie aan de Kamers. Dit is een onverbloemd staaltje ″balkenendiaans″: er is geen touw aan vast te knopen en er wordt niet gezegd wat men wel had moeten zeggen.
Over de onvolledige informatie zegt het kabinet enkel dat een vertrouwelijke opening van zaken van wijsheid had getuigd. Nergens erkent het kabinet dat het ernstig tekort is geschoten in het informeren van de Kamer. Blijkens de reactie was het kabinet al expliciet en uitgebreid en had het misschien een tikkeltje meer gekund. Met de zinsnede ″het had van wijsheid getuigd″, devalueert het kabinet zijn eigen handelen tot een onverstandige strategische keuze en niet tot de staatsrechtelijke en democratische fout die het was.
Het rapport-Davids overziend, stelt GroenLinks vast dat het kabinet in 2002 en 2003 in zo’n drie kwartier het principebesluit nam om politieke steun te geven aan een illegale oorlog, waarbij de regie van de ministerpresident zo goed als ontbrak en waarbij de Kamer onjuist en onvolledig is geïnformeerd om haar steun te manipuleren voor een oorlog die een echec werd. Tegen deze aangrijpende feiten kan geen normen-en-waardencampagne op. Het kabinet, en in het bijzonder de premier, hebben hiermee het gezag van het democratisch bestuur ondermijnd. Professor en Kamerlid Balkenende formuleerde het in 1999 als volgt: ″Het bij herhaling niet of niet voldoende informeren van het parlement bedreigt een betekenisvolle werking van de vertegenwoordigende democratie.″ Hij concludeerde: ″In de huidige beleids- en bestuursstijl, met name in de verhouding tussen regering en parlement, wordt in toenemende mate de rechtsstatelijkheid verruild voor een postmodern relativistisch rechtsbesef. Alles kan, als het maar werkt.″
Ik had het niet beter kunnen zeggen. Dit is precies wat er aan de hand is en was. Omwille van binnenlandse politieke compromissen en Atlantische witte voetjes is een loopje genomen met de waarheid en is werkelijke waarheidsvinding nog eens jaren tegengehouden: alles kan, als het maar werkt. De premier draagt hiervoor de volle ministeriële verantwoordelijkheid. Dat deed hij toen, dat doet hij nu. Staatsrechtelijk en in vlees en bloed. Vanochtend heeft de VVD’er Bolkestein gezegd dat de premier de eer aan zichzelf moet houden.
Laat ik er geen doekjes om winden. Mijn fractie dient nooit onbezonnen moties van wantrouwen in. Zij trekt
zeker niet de conclusie dat de premier niet meer kan worden vertrouwd voordat wij met hem hebben gedebatteerd en dat geldt zeker ook vandaag, maar wat GroenLinks betreft is een eventueel aftreden van de premier, al dan niet door de Kamer gedwongen, wel aan de orde.
De heer Pechtold (D66): Normen en waarden! Mevrouw de voorzitter. De premier wil het debat over normen en waarden terug op de maatschappelijke agenda. Doe normaal, hoorden wij hem gisteren zeggen. Vandaag kan hij daar zelf mee beginnen in een debat over de belangrijkste normen en waarden uit zijn premierschap, een debat waarin hij – in normaal Nederlands graag – niet alleen de feiten accepteert uit het rapport-Davids, maar er ook de morele en politieke verantwoordelijkheid voor neemt.
Over welke democratische normen en waarden spreken wij vandaag? Een besluit over een oorlog, over internationaal recht, over de informatieplicht van het kabinet aan de Kamer, over leiderschap, of liever gezegd: het gebrek daaraan, over Irak. Om de rol van deze premier op waarde te schatten, moeten wij terug in de tijd, naar 1990, toen Saddam Hoessein Koeweit binnenviel. Onder leiding van de Verenigde Staten en met mandaat van de Verenigde Naties werd een internationale coalitie gevormd van 34 landen, waaronder Nederland. Na de Operatie Desert Storm voerden wij een politiek van ″containment″: een blokkade en scherpe controle hielden Irak in bedwang.
De gevolgen van 11 september 2001 kenden een eigen dynamiek. Bush junior wilde inmiddels ″regime change″ in Irak en Nederland volgde politiek. Deze oorlog heeft van Irak een van de meest onveilige landen gemaakt. Meer dan 2,5 miljoen mensen raakten ontheemd, minstens honderdduizend mensen, mogelijk een veelvoud daarvan, verloren het leven. Massavernietigingswapens zijn nooit gevonden. De samenwerking tussen Irak en Al Qaida is nooit hard gemaakt. Maar ja, de dictator is opgehangen. Terwijl de Europese Unie opriep de executie niet uit te voeren, noemde de minister-president van Nederland deze doodstraf ″terecht″.
Het demissionaire kabinet-Balkenende I besloot tot politieke steun. Inmiddels hebben wij kabinet-Balkenende IV. Ministers van Buitenlandse Zaken kwamen en gingen, evenals ministers van Defensie. De minister-president is echter een en dezelfde persoon: de heer Balkenende. Jarenlang, jarenlang verzette hij zich tegen het onderzoek naar zijn handelen. Zestien keer werd hierover gedebatteerd, in tien moties werd gevraagd om een parlementair onderzoek; tien keer kregen wij te horen: u weet alles. Ik citeer de minister-president in het debat van februari 2008: ″Ik herhaal dan ook maar weer mijn opvatting dat er geen aanleiding is voor een onderzoek, omdat het kabinet de Kamer altijd heeft geïnformeerd en de Kamer van het begin af aan wist dat het kabinet van mening was dat de bewijslast bij Saddam Hoessein lag en niet bij het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten.″ Nu staan wij hier. Eindelijk. De ruim 500 pagina’s van het verslag-Davids werpen een volstrekt ander licht op besluitvorming, op informatievoorziening, op het volkenrechtelijk mandaat en op het leiderschap van deze minister-president.
De toenmalige permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties, de heer Van den Berg, meldde dat inspecteur Blix grote twijfels had over de aanwezigheid van massavernietigingswapens. De reactie van het kabinet was dat het dergelijke berichten – ik citeer – ″liever niet wilde ontvangen″. Het kwam niet van pas.
Dan kom ik bij memorandum 158. Volkenrechtjuristen van het ministerie van Buitenlandse Zaken uitten in april van 2003 grote twijfels over de juridische basis. Het bewijs was – ik citeer het memorandum – ″flinterdun″. Toenmalig minister De Hoop Scheffer schoof het terzijde. Het kwam niet van pas.
In het rapport-Davids wordt vervolgens uitgebreid geschreven over het kitchen cabinet op het ministerie van Buitenlandse Zaken en de totstandkoming van de brief van 4 september. De politieke lijn is echter uitgezet en er wordt niet meer vanaf geweken. Ten onrechte. Davids concludeert dat de minister-president jarenlang geen of weinig leiding heeft gegeven aan de debatten over de kwestie Irak. Ik constateer dat de lijn onwrikbaar was, toen hij zich ermee ging bemoeien.
Een premier kan natuurlijk op de achtergrond blijven zolang het goed gaat. Als de ruimte voor kritiek verdwijnt en men niet meer uit de tunnel komt, is de ministerpresident aan zet. Een ceremonieel premierschap is dan onvoldoende. De premier is voorzitter van de ministerraad en daarmee eerstverantwoordelijke voor de eenheid en coördinatie van het kabinetsbeleid. Dit geldt temeer voor Europees beleid en zaken van oorlog en vrede.
Voor mijn fractie is het gebrek aan een volkenrechtelijk mandaat een zwaarwegend punt. In zijn eerste reactie schreef het kabinet na een dag van crisisberaad dat met de ″kennis van nu″ een adequater volkenrechtelijke mandaat nodig zou zijn geweest. Na weken beraadslagen, houdt het kabinet het bij dezelfde lijn. Dat is onhoudbaar. Er is een mandaat of er is geen mandaat. Er is geen tussenweg mogelijk. Het kabinet moet niet naar een commissielid verwijzen dat zou vinden dat er een wel mandaat was. De heer Van Walsum vindt dat namelijk niet. Hij zegt dat er soms politieke redenen zijn om ook zonder mandaat in te grijpen. Dat vind ik ook. Dat was hier echter niet aan de orde. Deze argumentatie is ook nooit gebruikt door de premier.
De premier spreekt over ″de kennis van nu″. Het jaar is nog jong, maar deze frase is nu al genomineerd voor de Zwetsprijs 2010. Wat echter te denken van zestien Britse hoogleraren internationaal recht die met de kennis van toen twee weken voor de inval zeiden dat een nieuwe resolutie vereist was? Vijf Nederlandse hoogleraren schreven een week voor de inval exact hetzelfde. Zowel Kofi Annan en Solana als Schröder en Chirac eisten een nieuwe resolutie. Die kennis was er toen al, maar ze kwam niet van pas.
Davids constateert dat het kabinet de Kamer op twee fundamentele punten onvolledig heeft geïnformeerd: het verzoek van de Amerikanen en de twijfels van de veiligheidsdiensten. Deze constatering vindt mijn fractie ernstig. Dit kabinet hanteert daarvoor in beide gevallen een verhullend vocabulaire. In de brief staat dat ″het van wijsheid had getuigd indien″ en bovendien ″in retrospectief meent het kabinet dat het beter was″. Hoezo retrospectief? Is er sprake van nieuwe informatie? Zijn er nieuwe argumenten? Het antwoord is ″nee″. Dit kabinet hanteert semantiek om opnieuw een crisis te bezweren. Of moet ik hier ook spreken over een ″misverstand″, een
gang van zaken die men mag beoordelen vanuit de ″persoonlijke beleving en herinnering″?
Mijn conclusie is dat de minister-president toen verkeerd gehandeld heeft. Hij heeft de Kamer wezenlijke informatie onthouden. Anders dan het kabinet meent, bestaat er wel degelijk een rechtsplicht om de Kamer actief te informeren, zeker over zaken van oorlog en vrede. Als je de beschrijving van de feitelijke gang van zaken – zoals door Davids gepresenteerd – onderschrijft, als je het rapport leidend maakt voor een kritische terugblik, als je meent dat er een adequaat mandaat voor de inval ontbrak en als je op twee punten erkent dat de Kamer onvolledig geïnformeerd is, op welk punt ben je dan aangekomen? Waar sta je dan als ministerpresident? Ik vraag de premier welke conclusie hij trekt na zeven jaar, na zestien debatten, na tien moties, na een herenakkoord van Beetsterzwaag, na een afgedwongen rapport, na een hoogmoedige persverklaring en na een uitonderhandelde reactie?
Nederland begrijpt Den Haag niet meer, als wit tegelijkertijd zwart kan zijn en partijen tegelijkertijd voor en tegen zijn. Mensen keren zich af van een politiek die zichzelf regels stelt en deze niet toepast als die niet uitkomen. Dit kabinet maakt de politiek ongeloofwaardig door een soort van ″sorry″ te zeggen en dan gewoon door te gaan. Als wij tegen de burgers zeggen ″regels zijn regels″, dan moeten wij hier beginnen. Dat zijn echte normen en waarden.
Mevrouw Kant (SP): Voorzitter. Zeven jaar na het begin van de oorlog in Irak ligt er een onderzoeksrapport over de Nederlandse steun aan deze oorlog. De commissie-Davids heeft goed werk geleverd en heel scherpe conclusies getrokken. Nog steeds vindt de SP dat er een parlementaire enquête had moeten komen. Dat zou alsnog een goed idee zijn, als vervolg hierop. Daarvoor is er dan nu wel veel gedegen voorwerk gedaan. Maar er zijn nog mensen niet gehoord, niet onder ede gehoord en niet in het openbaar gehoord. Er zijn nog documenten en er is nog informatie niet boven tafel gekomen.
Bij zijn presentatie van het rapport noemde de heer Davids de oorlog een echec. De SP heeft zich altijd actief tegen de oorlog gekeerd. Het was zonneklaar dat er in Irak een brute, oorlogszuchtige dictator heerste, maar een oorlog was naar onze opvatting niet proportioneel en legitiem. Grootschalig geweld was niet in het belang van de Irakese bevolking. Irak is nu bevrijd van een dictator, maar wel tegen een nog steeds oplopende prijs van meer dan honderdduizend doden en talloze gewonden. Commissievoorzitter Davids wees er bij de presentatie van zijn rapport op dat er alleen al vorig jaar 4993 doden zijn gevallen door het geweld in Irak.
Mijn fractie ziet in de conclusies van het rapport-Davids een bevestiging van haar opvatting dat Nederland een illegale oorlog heeft gesteund op leugenachtige gronden.
Een jaar geleden stelde de minister-president zelf een onderzoekscommissie in, terwijl hij dat in de jaren ervoor onnodig vond. Hij zei er toen zelfs nog bij dat het kabinet tot de instelling van de onderzoekscommissie had besloten ″omdat een klankkleur is ontstaan van gebrek aan openheid. Er is echter niets te verbergen″, aldus onze minister-president. Er was echter geen klankkleur over het gebrek aan openheid, nee, minister-president, er
was gebrek aan openheid! Het rapport-Davids heeft veel blootgelegd wat tot dan toe was verborgen. Vindt de minister-president, nu al die feiten op tafel liggen, dat een onderzoek gewoon veel eerder had gemoeten?
In dit debat moet politieke verantwoording worden afgelegd over een zwaarwegende kwestie, te weten steun aan een oorlog. Het kabinet stelt dat de feiten van het onderzoek van de commissie-Davids leidend zijn, maar de vraag is: onderschrijft het kabinet ook de conclusies? Laat ik er concreet een paar uit pakken. Onderschrijft het kabinet conclusie 20, over het ontbreken van een adequaat volkenrechtelijk mandaat? Onderschrijft het kabinet conclusie 33, over het onvolledig informeren van de Kamer over het verzoek van de Verenigde Staten? Onderschrijft het kabinet conclusie 37, over het ontijdig informeren van de Kamer over de transporten door Nederland? Als u dat niet doet, moet u met overtuigende argumenten komen waarom u het niet eens bent met de conclusies, zeg ik tegen dit kabinet.
Conclusie 20 luidt: de oorlog ontbeerde een adequaat volkenrechtelijk mandaat. In de Nederlandse Grondwet staat dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. De regering heeft daarmee in strijd gehandeld. Dan kom ik nu op de reactie van het kabinet op deze conclusie. ″Met de kennis van nu aanvaardt het kabinet dat voor een dergelijk optreden een adequater volkenrechtelijk mandaat nodig zou zijn geweest.″ Wat is dat voor reactie? Er was geen adequaat volkenrechtelijk mandaat. Wil de minister-president dat nu gewoon erkennen? Hoezo, ″met de kennis van nu″? Welke nieuwe kennis is er dan? De kennis van nu is, dat de kennis toen al aanwezig was. Een zeer relevante vraag is: zou het kabinet, zou deze minister-president, in diezelfde situatie diezelfde beslissing nemen?
Ex-minister De Hoop Scheffer staat nog steeds achter de redenering dat het stelselmatig negeren van VN-resoluties over wapencontroles voldoende reden was om uiteindelijk geweld te gebruiken, met het doel om massavernietigingswapens op te sporen en onschadelijk te maken. Ik mag toch aannemen dat de ministerpresident het hiermee oneens is?
Al vroeg schaarde Nederland zich achter de Amerikaans-Britse positie die uiteindelijk leidde tot de inval en de oorlog in Irak. Het doel van de Amerikanen was het omverwerpen van het regime. Dat doel achtte de Nederlandse regering niet gelegitimeerd. Het Nederlandse beleid was eerst gericht op het ontmantelen van het Irakese arsenaal aan massavernietigingswapens en later op het niet-naleven van Veiligheidsraadsresoluties. Het doel van de Nederlandse regering was daarmee niet gelijk aan dat van de Amerikaanse. De commissie-Davids noemt dat een onwaarachtigheid. Waarom is er politieke steun gegeven aan een oorlog waarvan het doel niet gesteund werd en die volgens de Nederlandse regering zelfs niet volkenrechtelijk gelegitimeerd oftewel illegaal was? De regering heeft dus, omdat zij zelf een ander doel had geformuleerd, een in haar ogen niet legitiem doel alsnog gesteund. Waarom heeft het kabinet politieke steun aan de oorlog gegeven en zijn eigen doelstellingen geformuleerd en zijn eigen legitimatie gefabriceerd?
De commissie concludeert dat de regering tegenover het parlement geen volledige opening van zaken heeft gegeven op het verzoek om mee te werken aan de planning en de opbouw van de militaire macht. Ook heeft zij niet voldaan aan haar toezegging de Tweede Kamer tijdig te informeren over de aanvang van de host
nation support, de verleende bijstand in de oorlogsvoorbereiding. Het onvolledig informeren van de Kamer geldt als een politieke doodzonde. Dat kun je niet afdoen, zoals het kabinet dat doet, met de woorden dat het van wijsheid had getuigd om wel alle informatie te geven. Erkent de minister-president dat het niet wijs was geweest, maar dat het gewoon had gemoeten? En was de regering zich bewust van het risico dat Nederland als medeplichtig zou kunnen worden beschouwd aan oorlogsvoorbereidingen bij het toestaan van troepenvervoer? En die geheime verdragen? Kan de Kamer daar inzage in krijgen?
Dan de selectieve omgang met de informatie van dit kabinet. Een aantal conclusies.
Onze inlichtingendiensten hebben zich terughoudender opgesteld ten aanzien van de dreiging die uitging van het massavernietigingsprogramma dan de ministers deden in de communicatie naar de Kamer.
Uit hun rapporten werden slechts die uitlatingen gedestilleerd die pasten bij het reeds ingenomen standpunt.
Toen er na de oorlog kritische rapporten over de buitenlandse inlichtingendienst verschenen, schetste de regering een grotere rol van onze diensten dan ze werkelijk hadden.
De verslagen van de VN-wapeninspectiecommissies interpreteerde de regering selectief.
In een reactie op deze feiten en conclusies stelt het kabinet dat ″het evenwicht van twijfels, vermoedens en onzekerheden waarvan in de diverse rapportages sprake was, uitgebreider en explicieter had moeten uitkomen in de informatie aan de Kamers″. Zo kun je het ook zeggen. Maar wat er is gebeurd, is dat er selectief gebruik is gemaakt van informatie en dat die informatie selectief is doorgegeven aan de Kamer. Dat noem ik gewoon misleiding. En dat is bijzonder ernstig. Vindt het kabinet niet dat al die twijfel gewoon aan de Kamer had moeten worden gemeld? Het kabinet heeft de Kamer willens en wetens op het verkeerde been gezet.
Het kabinet heeft zich grotendeels gebaseerd op foute informatie van buitenlandse inlichtingendiensten, terwijl die informatie grote gevolgen had voor het beeld van Irak als bedreiging voor de internationale veiligheid, en dus ook voor de politieke bereidheid om de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk te steunen in hun aanvalsplan. De wereldbevolking is voorgelogen. Wat is het oordeel van het kabinet daarover? En wat is het oordeel van het kabinet dat het een oorlog politiek heeft gesteund die gebaseerd was op leugens?
Het kabinet heeft acht lessen geleerd. Maar het zijn allemaal lessen over de vorm, hoe dingen anders kunnen en moeten. Dat is belangrijk, maar het zijn geen lessen over de inhoud. Met de kennis van toen had, omdat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was, geen politieke steun aan de oorlog in Irak mogen worden gegeven. Dit kabinet erkent niet dat het een illegale oorlog heeft gesteund en dat dit een onjuist besluit was. Dat dit nooit meer mag gebeuren, zou de belangrijkste les moeten zijn.
Deze minister-president is verantwoordelijk voor politieke steun aan een illegale oorlog op leugenachtige gronden. Daarbij is onvolledig, onjuist en selectief informatie gegeven aan de Tweede Kamer. Er is dus niet geschuwd om de Kamer en de Nederlandse bevolking te misleiden. Daarmee heeft hij het vertrouwen van deze Kamer en de Nederlandse bevolking ernstig geschaad.
De heer Van Geel (CDA): Voorzitter. Een aantal jaren geleden kreeg ik twee kerstkaarten. Ik kreeg er wel meer, maar twee daarvan kregen bijzonder veel aandacht. Op een stond: wie het verleden vergeet, is gedwongen het te herhalen. Op de andere stond: wie naar het verleden kijkt, staat met de rug naar de toekomst. Deze ogenschijnlijk tegenstrijdige wijsheden bespreken we hier vandaag inderdaad allebei. Dat heeft het kabinet gedaan in reactie op het rapport-Davids en dat wil ik ook doen in mijn bijdrage.
Het was voor het kabinet niet gemakkelijk om tot een afgewogen oordeel te komen over de inhoud van het rapport. Dat is te begrijpen, het ging immers over kabinetten van verschillende politieke samenstelling. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat we in dit soort belangrijke processen altijd moeten blijven kijken hoe dingen beter kunnen. Laten wij met elkaar voor alles ook vaststellen wat de kern is. Dat heb ik tot nu toe in het debat gemist. Er is geen militaire betrokkenheid geweest bij de inval in Irak. Nederland heeft aan die oorlog dus niet meegedaan. Er was geen relatie met de benoeming van Jaap de Hoop Scheffer tot secretaris-generaal van de NAVO en het onjuist informeren van de Kamer is niet aan de orde. Ik ben dat niet in de conclusies tegengekomen. Dat gezegd hebbende, moeten we wel blijven kijken welke lessen we kunnen trekken.
In de eerste reactie op de commissie-Davids heb ik namens de CDA-fractie gezegd dat het kabinet en de Kamer lessen kunnen trekken over de manier waarop het besluitvormingsproces heeft plaatsgevonden. Deels is dat gelukkig de afgelopen jaren al gedaan.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De heer Van Geel zegt dat de Kamer niet onjuist is geïnformeerd. Is de Kamer volledig geïnformeerd?
De heer Van Geel (CDA): Zowel in het rapport zelf als in de conclusies staat niet de term ″onjuist″ en ook niet de term ″onvolledig″. De politiek en juridisch beladen term ″onvolledig″ neem ik dus niet over. Hij staat ook niet in het rapport. Wat wel had gekund – laten wij dat benoemen – is dat het beter had gekund, dat meer had gekund. Ik zal niet het woord ″adequaat″ gebruiken, maar het had van meer wijsheid getuigd. Dit soort overwegingen neem ik over, niet de politieke annotatie bij ″onvolledig″, want dat is een juridisch en politiek begrip. Het oordeel daarover ligt bij de Kamer. Ik vind dat dit hier niet aan de orde is.
De heer Pechtold (D66): Het begrip ″wijs″ neemt u over uit de kabinetsreactie. Het rapport van de commissie-Davids geeft wel degelijk aan dat er een informatieplicht was. Dat is een plicht die wij beoordelen. Er is maar één orgaan dat beoordeelt of wij voldoende geïnformeerd zijn. Daarom vraag ik u ook als CDA-fractievoorzitter of u dat vindt op twee punten. Een is de brief die de Amerikanen ons stuurden met daarin de eventuele hulpvraag, en het tweede is de informatiepositie van onze geheime diensten. Laat ik op het laatste punt inzoomen. Vindt u dat wij voldoende genuanceerde informatie hebben gekregen in die tijd?
De heer Van Geel (CDA): Voorzitter. Ik geef twee antwoorden, die allebei ontleend zijn aan de hoorzitting
waar ook de heer Pechtold bij was. Wie heeft de kwalificatie gebruikt ″het had van meer wijsheid getuigd″? Die komt niet uit het kabinet. Dat heeft de heer Fasseur gezegd. In antwoord op de vraag hoe hij dat beoordeelt, kwam hij met de zinsnede dat het van meer wijsheid had getuigd. Op de vraag van de heer Van der Staaij of er uitdrukkelijk in het kader van de inlichtingen waar u nu om vraagt, een rechtsplicht was om dat te doen, was het antwoord van de commissie: nee, het ware verstandig geweest, het ware wijs geweest, maar er was geen rechtsplicht, geen artikel 68 GW, dus is de Kamer ook niet onvolledig of onjuist geïnformeerd. Dat was de strekking van zijn bijdrage aan het debat. Ik neem aan dat ook wat er in de hoorzitting gezegd is, onderdeel uitmaakt van wat er hier wordt besproken.
De voorzitter: Tot slot de heer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De heer Van Geel is ook voorzitter van de commissie van fractievoorzitters die gaat over de AIVD en de MIVD. Vindt hij vanuit die kennis niet ook dat er een verantwoordelijkheid was om informatie naar de Kamer te sturen? Met name in die tijd is de kennis van de diensten zoals die nu in het rapport is beschreven, toch wat steviger dan hij dat nu doet voorkomen. Vindt hij niet ook dat die informatie essentieel was geweest voor de Kamer om in 2003 een afweging te kunnen maken?
De heer Van Geel (CDA): Nee, ik onderschrijf het advies, de conclusie – voor zover die onder die 49 punten staan – dat in voorkomende gevallen de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten meer informatie, uitgebreidere informatie zou kunnen krijgen over dit onderwerp. Dat staat in de conclusies en die neem ik over.
Mevrouw Kant (SP): Ik had toch zo gehoopt dat dit een serieus debat zou worden en geen woordenspel. U hebt toch ook die 500 pagina’s van het rapport gelezen?
De heer Van Geel (CDA): Ja.
Mevrouw Kant (SP): Hoe kunt u dan vandaag beweren dat hieruit niet blijkt dat de Kamer onvolledig en onjuist is geïnformeerd?
De heer Van Geel (CDA): Mevrouw Kant, waar staat dat in de conclusies? Wijst u de conclusies eens aan waar staat ″onjuist informeren van de Kamer″, een politiek oordeel!
Mevrouw Kant (SP): U maakt er een woordenspel van!
De heer Van Geel (CDA): Nee.
Mevrouw Kant (SP): Ik heb net in mijn bijdrage een lijst van voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat de Kamer gewoonweg om de tuin geleid is, mijnheer Van Geel! Hoe bestaat het dat u nu, op de dag van vandaag na dit rapport nog durft te beweren dat dat niet zo is! In conclusie 33 staat letterlijk: de regering heeft tegenover de Staten-Generaal geen volledige openheid van zaken gegeven over het aan ons land op 15 november 2002 door de Verenigde Staten gedane verzoek. Ik herhaal:
Mevrouw Halsema (GL)
© M. Sablerolle – Gouda
geen volledige openheid van zaken. Dat is onvolledig informeren!
De heer Van Geel (CDA): Nee, u koppelt nu een politieke beoordeling, een juridische beoordeling, aan de term ″onvolledig″ alsof die informatie bewust niet verstrekt zou zijn. De commissie komt ook in de hoorzittingen tot de conclusie dat het van wijsheid had getuigd als het uitgebreider en explicieter was gebeurd. Dit soort termen is gebruikt. De commissie komt echter niet tot deze conclusie; het politiek beladen begrip ″onjuist en onvolledig informeren″ komt ook niet voor in het rapport. U gebruikt dat begrip elke keer en u maakt er een heel theater van, maar het staat er gewoon niet.
De voorzitter: Tot slot, mevrouw Kant.
Mevrouw Kant (SP): Ik wist niet dat het in dit debat al zo snel zo ontluisterend zou kunnen worden. U hebt het toch voor elkaar gekregen. Het hele rapport hangt aan elkaar van beschrijvingen van feiten waaruit blijkt dat er selectief geshopt is naar informatie en er selectief informatie aan de Kamer is doorgegeven. Daaruit blijkt ook dat er sprake is van, zoals het er staat: geen volledige opening van zaken. Er is verdoezeld, verdoezeld en verdoezeld! Dat durft u hier gewoon te ontkennen!
De heer Van Geel (CDA): Mevrouw de voorzitter. De kwalificaties die het kabinet zelf geeft aan de informatieverstrekking, zoals ″dat het wat beter had gekund″, neem ik ook over. Ik ontken dus niet dat dingen beter hadden gekund. Ook al de punten die genoemd zijn, onderschrijf ik. Ik onderschrijf dus de conclusies van het rapport en ik onderschrijf de reactie van het kabinet. Hierbij gaat het er echter om dat u mij wilt laten zeggen dat het een politiek oordeel is en een juridisch onterechte wijze waarop het kabinet is omgegaan met de informatieplicht ingevolge artikel 68, jegens de Kamer. Dat is niet het geval; dat staat er niet; het staat ook nergens. U neemt nu kwalificaties in de mond die u niet kunt waarmaken en die niet gebaseerd zijn op conclusies van het rapport.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Volgens mij
heeft de heer Van Geel het rapport niet gelezen. Ik citeer pagina 335: de commissie brengt in herinnering dat de MIVD juist op dit onderdeel – het gaat over de 45 minutenclaim – van het Britse rapport scherpe kritiek had en dat de regering dit in 2002 onvermeld had gelaten; bovenstaand antwoord kan derhalve niet anders dan als onjuist worden bestempeld. Ik citeer ook pagina 343: hieruit blijkt eens te meer dat de informatie van de MIVD door de regering eenzijdig en in dit geval zelfs onjuist werd geïnterpreteerd. Nou u weer!
De heer Van Geel (CDA): Het is helemaal niet zo ingewikkeld, mevrouw de voorzitter. Kijk, als het gaat om wat in de brief van het kabinet staat over de wijze van informatievoorziening en het aangeven van de nuances uitgebreider en explicieter, dan onderschrijf ik dat. Natuurlijk bleken op dat moment bij de genomen beslissingen en de gedane uitingen, de dingen achteraf met de kennis van nu, niet juist te zijn. Dat kan. Dat is toch logisch? Dat komt vaak voor. Nu hebt u het over de politieke notie van ″onjuist″; dat heeft de annotatie dat het bewust gebeurd is. En dat bestrijd ik! Dat dingen achteraf anders gelopen zijn dan zij feitelijk gelopen zijn, althans gedacht werd, erken ik. Dat staat ook in het rapport en daar neem ik geen afstand van. Ik neem wel afstand van het feit dat dit bewust gebeurd zou zijn. Daar is geen sprake van! Nogmaals, waar vind ik dat in de 49 hoofdconclusies van het rapport? Ik daag u uit om te kijken naar wat op de hoorzitting is gezegd. Wat is daar van de zijde van de commissie gezegd? Er is geen sprake van het gebruik van het begrip ″onjuist en onvolledig informeren″; dat is niet aan de orde geweest. Daar is keurig uitgelegd op welke basis de informatie verstrekt is.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Dit is typisch CDA-gezwabber. Ik gaf zojuist twee vindplaatsen in het rapport. Is het rapport van de commissie-Davids voor u leidend?
De heer Van Geel (CDA): Wij hebben aangegeven, ook al in het eerste debat, dat de conclusies van dit rapport voor ons leidend zijn. Ik daag u uit om aan te geven waar in de hoofdconclusies van dat rapport de woorden ″onvolledig″ en ″onjuist″ staan. Die staan daar niet! Ik vraag u ook om te reageren op de hoorzitting. Wat is gezegd over de hoorzitting, over het onvolledig informeren, toen die vraag aan de orde was? U probeerde het natuurlijk in de hoorzitting. Toen was het antwoord concreet: nee, dat is niet aan de orde, het gaat ons om het feit dat men wijsheid had getoond, als het uitgebreider was geweest; dat was beter geweest. Die formuleringen zijn continu gebruikt en die gebruik ik ook nu als zeer legitieme verdedigingslinie voor wat er gebeurd is.
De voorzitter: Tot slot, mevrouw Halsema.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Ik geef nog één voorbeeld met dank aan de heer Pechtold. Op pagina 203 staat dat de regering een onjuiste voorstelling van zaken gaf ten aanzien van het werkdocument UNMOVIC. Op een groot aantal plaatsen in het rapport wordt gesteld dat er onjuist is geïnformeerd en dat er een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. U, mijnheer Van Geel, probeert in een werkelijk schandalig
woordenspel daarvan weg te draaien. Dat ondermijnt de democratie en het parlement. Als er onjuist is geïnformeerd, dan moet dat gewoon voor uw rekening worden genomen. Hiervan kun je echt niks anders maken. Al het andere en alle zwakke argumenten die u nu probeert te geven, vormen een verdediging van een kwetsbare premier, maar hebben niets met waarheidsvinding te maken.
De heer Van Geel (CDA): U kunt stevige woorden gebruiken, maar het feit blijft dat voor mij onjuist informeren niet is dat het zeven, acht of tien jaar later iets anders blijkt te zijn dan je op dat moment dacht, maar dat je bewust misleidt of de Kamer bewust verkeerd hebt geïnformeerd. Dat is hierbij niet het geval.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil hierop kunnen reageren.
De voorzitter: Mevrouw Halsema, ik wil niet flauw doen, maar u moet beiden via mij spreken. U spreekt elkaar voortdurend rechtstreeks aan. Dat komt de kwaliteit van het debat niet ten goede. Mevrouw Halsema.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Over de 45 minutenclaim is door het kabinet destijds gezegd dat de MIVD dat niet expliciet kon uitsluiten. Dat klopt niet. Dat kwam ten goede aan de strategie van het kabinet. Zo is het door de commissie-Davids ook geanalyseerd. Het is een ″tunnelvisie″ genoemd. De informatie werd selectief gebruikt en stond ten dienste van een beslissing die het kabinet al had genomen. Daarvoor moet u zich verantwoorden, mijnheer Van Geel. U hebt die oorlog altijd gesteund. Uw partij maakte deel uit van het kabinet. U kunt daarvan niet wegdraaien. Dat is zó slecht voor het vertrouwen dat een parlement mag hebben in een kabinet.
De heer Van Geel (CDA): Mevrouw Halsema, ik heb ook niet ontkend – ik sluit mij aan bij de brief – dat de wijze waarop de informatie verstrekt is aan de Kamer en nuances zijn aangebracht – het ontbreken daarvan mijnentwege als u dat wilt – uitgebreider en explicieter had moeten zijn. Dat onderschrijf ik ook. Daarom gaat het helemaal niet. Ik neem daarvan kennis en ik verdedig wat daar staat in de zin dat het er staat zoals het er staat. Wij hebben het rapport omarmd in de zin dat wij het leidend laten zijn voor de beoordeling, maar in mijn ogen is hierbij geen sprake van bewuste misleiding en van het bewust geven van misinformatie aan de Kamer. Dat is het verschil van mening met u. Dat gaat niet over het feit dat zaken beter kunnen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De heer Van Geel daagt de Kamer, zijn collega’s, uit om te zeggen waar dat staat. Mevrouw Halsema heeft zojuist drie voorbeelden genoemd. Ik geef u een vierde voorbeeld, mijnheer Van Geel. Op pagina 123, regel 11 staat: ″A fortiori geldt dat het parlement onvolledig is geïnformeerd over de Amerikaanse verzoeken.″ Ik wil hierop graag een reactie.
De heer Van Geel (CDA): Ik heb aangegeven dat de informatievoorziening beter had gekund.
De heer Pechtold (D66): Nee, mijnheer Van Geel, u zei zojuist dat de Kamer volledig was geïnformeerd en dat er
nergens stond dat de informatievoorziening onvolledig was. Hier staat het.
De voorzitter: U moet elkaar laten uitpraten.
De heer Van Geel (CDA): Ik ga even van de 49 conclusies uit waarin op een punt stond dat geen volledige opening is gegeven. Ik erken dat, hoe je het ook verder met woorden omvat. Het gaat erom dat hierbij een onvolledigheid in politieke en juridische zin niet aan de orde is. Ik wijs nog een keer – ik vraag uw reactie daarop – op de hoorzitting waar de vraag of sprake was van een rechtsplicht voor deze informatievoorziening uitdrukkelijk aan de orde geweest. Het antwoord toen op de vraag die de heer Van der Staaij stelde, was: nee, dat is niet aan de orde, het had van meer wijsheid getuigd. Ik vind dat deze wijze van uitleg van deze informatie, gehoord de hoorzitting, correct is en niet de uitleg die u met een politieke notie daaraan wilt koppelen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Excuses voor zojuist. U, mijnheer Van Geel, zegt toch niet dat een hoorzitting van twee à tweeënhalf uur in de plaats komt van een onderzoek van bijna een jaar? U hebt het rapport bij u en anders lever ik u een exemplaar. Er zijn drie voorbeelden van mevrouw Halsema plus het voorbeeld van pagina 123: ″A fortiori geldt dat het parlement onvolledig is geïnformeerd over de Amerikaanse verzoeken.″ Ik vraag u heel concreet: wat is hier Chinees aan?
De heer Van Geel (CDA): De duiding die er vervolgens in de hoorzitting door de commissie zelf aan gegeven werd. Dat was niet een politiek oordeel, maar een juridisch oordeel, niet gebaseerd op artikel 68, niet gebaseerd op de rechtsplicht om de Kamer informatie te verstrekken. Dit is uitdrukkelijk door de commissie aangegeven. In haar termen betekende ″onvolledig″ dat het beter had gekund en dat het van wijsheid had getuigd om het uitgebreider te doen. Dat is de betekenis ervan, zo is het in de hoorzitting weergegeven en zo interpreteer ik het ook.
De voorzitter: Tot slot, mijnheer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): De hoorzitting is één. In de hoorzitting had dit punt als het aan de heer Van Geel had gelegen niet eens aan de orde hoeven komen. Hij zei vanaf dag één dat het rapport leidend was. Als het rapport en zijn conclusies leidend zijn, vraag ik hem – eerst zei hij met veel bombarie: het staat nergens – te reageren op de letterlijke tekst ″onvolledig is geïnformeerd″. Wat moet een kabinet nog meer doen om niet aan deze kwalificatie te voldoen?
De heer Van Geel (CDA): De interpretatie van de term die u gebruikt, mijnheer Pechtold, heb ik, gehoord de hoorzitting, precies aangegeven: het was geen rechtsplicht, geen misleiding. Het had echter beter en ruimhartiger gekund en het had van wijsheid getuigd als dat gebeurd was. Dat staat er, zo interpreteer ik het. Dat is mijn interpretatie van deze conclusie en deze tekst.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter ...
De voorzitter: Ik had toch ″tot slot″ gezegd, mijnheer Pechtold?
De heer Pechtold (D66): Heel kort, voorzitter. Wie bepaalt in zaken van oorlog en vrede of er volledig is geïnformeerd: de Kamer of het kabinet? Dat is de Kamer!
De heer Van Geel (CDA): Juist.
De heer Pechtold (D66): Als vier keer in een rapport, dat is afgedwongen, staat dat de informatie onvolledig is, dan kunt u daar toch niet omheen lopen? Gaan wij zo de avond in? Is dit de eerste verdediging?
De heer Van Geel (CDA): Nee. Ik wijs ook op de toelichting van de heer Davids op het rapport. In de presentatie heeft hij gezegd: wij doen aan waarheidsvinding, een politiek oordeel is aan de Kamer. Ik geef een politiek oordeel en een duiding. Nogmaals, er was geen rechtsplicht, er is niet onjuist geïnformeerd, er is niet bewust misleid. Er is sprake van dat het beter had gekund, meer en uitgebreider. Dat is de interpretatie die ik geef aan dit begrip, conform de wijze waarop het in de hoorzitting geïnterpreteerd is door leden van de commissie.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
De heer Van Geel (CDA): Ik was gebleven bij de kabinetsreactie en de wijze waarop deze tot stand gekomen is. Ik heb geconstateerd dat de afgelopen jaren al veel op dat punt verbeterd is, laten wij dat vaststellen met elkaar. De commissie-Davids heeft in haar rapport 49 conclusies getrokken en een aantal aanbevelingen gedaan. Ik constateer dat deze aanbevelingen van de commissie in beginsel door het kabinet in de voorliggende brief worden overgenomen. Het is goed dat het kabinet een aantal duidelijke lessen heeft geformuleerd voor de toekomst. Lessen die op het terrein van het kabinet zelf liggen en lessen die de Kamer ter harte zou moeten nemen. Op beide punten ga ik nader in.
Ik begin bij de lessen van het kabinet. Een aantal lessen specifiek op het terrein van het kabinet is duidelijk. Het is aan het kabinet om deze nader op te pakken. Op drie hiervan wil ik ingaan. De minister van Buitenlandse Zaken zal een aparte positie van volkenrechtelijk adviseur op zijn ministerie instellen. Hiermee wordt concreet uitwerking gegeven aan een van de aanbevelingen van de commissie-Davids. Wij vinden dit een verstandige oplossing.
De heer Pechtold (D66): Terecht zei mevrouw Halsema zojuist in haar bijdrage: wat heb je meer nodig dan een dienst juridische zaken op een ministerie die aangeeft dat het gaat om flinterdunne argumentatie?
De heer Van Geel (CDA): Uit het rapport zelf is mij duidelijk geworden dat de discussies die plaatsgevonden hebben over volkenrechtelijke aspecten niet altijd tijdig en transparant een rol hebben gespeeld in de discussie. Dat nu hieruit de conclusie getrokken wordt dat het verstandig is om deze positie op dit belangrijke punt te markeren, onderschrijven wij.
De heer Pechtold (D66): U gaat een extra ambtenaar benoemen, terwijl het ministerie van Buitenlandse Zaken over honderden ambtenaren beschikt. De Dienst Juridische Zaken, hiertoe in het leven geroepen, schrijft een bijna pijnlijke schreeuwnotitie: minister, luistert u
alstublieft naar ons. Vervolgens zet de secretaris-generaal hier een kruis door met de mededeling: niet doorzenden naar de minister. Een ambtenaar extra gaat dit niet oplossen, als er op dat ministerie een politieke cultuur heerst van niet doorgeleiden. Wat is dit voor doekje voor het bloeden als al in 2003 goede adviezen worden gegeven en – ik vind het voor ambtelijk taalgebruik ontzettend helder – de argumentatie flinterdun genoemd wordt?
De heer Van Geel (CDA): Ik constateer dat dit een advies is van de commissie-Davids. Ik neem dit advies over, met de argumenten die ik net heb verwoord. Dat is de reden dat ik het advies wil overnemen. Ik heb echter ook een aantal vragen, bijvoorbeeld wat is de positie van een dergelijke adviseur binnen een ministerie, wat is zijn communicatielijn naar de minister, kortom, wat is de inbedding van zo iemand in de organisatie? Het feit echter dat de discussie over het volkenrechtelijk mandaat als het ware wat was kwijtgeraakt in het ministerie, dat er tijden waren waarin geen betrokkenheid was van deskundigen op dat terrein, nemen wij ons ter harte. Vandaar dat wij het advies overnemen van de commissie-Davids om de positie van de volkenrechtelijke aspecten in dit ministerie te versterken.
De voorzitter: Tot slot, mijnheer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Hoe kan het nou dat de heer Van Geel deze conclusie zo overneemt, terwijl hij alle andere conclusies zo opzijzet? Wat is dan zijn oordeel over de politieke sturing van zijn partijgenoot De Hoop Scheffer, waardoor zo’n belangrijk juridisch advies over volkenrechtelijk mandaat niet, zoals nu blijkt, op diens bureau terecht is gekomen? Er stond bij dat het voor de minister was; er stond bij dat de argumentatie flinterdun was. Moet de Kamer dan niet veel meer vragen hoe het zit met de cultuur op dat ministerie, in plaats van er weer een extra ambtenaar te benoemen?
De heer Van Geel (CDA): Het feit dat ik het advies overneem, geeft aan dat ook het CDA vindt dat het beter moet. Maar laten we dan positief kijken hoe we het beter kunnen doen, hoe deze aspecten geborgd kunnen worden in zo’n ministerie. Niet meer en niet minder. Nogmaals, dit is conform de adviezen van de commissie-Davids zelf.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik kom nog even terug op de stelling van de heer Van Geel dat er geen sprake zou zijn van onjuiste en onvolledige informatie en dat die woorden ook niet in de conclusies van de commissie-Davids staan. Ik heb even gezocht. In conclusie 32 staat het volgende: ″De regering liet in debat met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (de commissie Stiekem) achterwege om de nuanceringen in de rapporten van de MIVD en de AIVD nader te duiden.″ Achterwege laten is onvolledig informeren. Vervolgens luidt de conclusie: ″Anders dan in dit rapport is vastgesteld, stelde de minister van Defensie dat de rapporten van de AIVD en de MIVD en de uitlatingen van de bewindspersonen niet met elkaar op gespannen voet stonden.″ Dat is dus onjuist informeren. Hoe duidt de heer Van Geel deze conclusie anders dan dat inderdaad de kwalificatie ″onvolledig en onjuist informeren″ is?
De heer Van Geel (CDA): Ten aanzien van de MIVD, de AIVD, de commissie Stiekem, en de wijze waarop het tot stand is gekomen heb ik net al aangegeven dat de dingen beter hadden gemoeten. Dat zal mevrouw Thieme van mij herhaaldelijk horen. Ik ben geen dingen aan het verdedigen die niet verdedigbaar zijn. In het rapport staan heel duidelijke aanbevelingen en heel duidelijk conclusies op dit punt. Mijn stelling is – ik herhaal het nogmaals – dat het hier niet ging om in politieke zin onjuist en onvolledig informeren conform artikel 68 van de Grondwet, de rechtsplicht om dat te doen. Het had beter gekund, het had uitgebreider gekund, het had op sommige punten wat genuanceerder gekund, maar dat is iets anders dan bewuste misleiding van de Kamer. Dat laatste tref ik niet aan. Nogmaals – ik herhaal mijzelf alweer – ook in de hoorzitting na de aanbieding van dit rapport is heel duidelijk aangegeven hoe de beoordeling van begrippen als ″onvolledig″ en ″onjuist″ kan worden beoordeeld. Die conclusies heb ik gewoon overgenomen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Het is echt heel vreemd dat de heer Van Geel gewoon zegt de hoofdconclusie van dit rapport, ″de regering liet achterwege″, niet hetzelfde zou zijn als ″onvolledig informeren″. Er staat dat anders dan in dit rapport is vastgesteld, de minister van Defensie stelde dat de rapporten van de AIVD en de MIVD en de uitlatingen van de bewindspersonen niet met elkaar op gespannen voet stonden. Ik kom er bijna niet uit, zo ingewikkeld staat het er maar er staat duidelijk dat de kwalificatie ″onjuist en onvolledig″ hier zeker wel van toepassing is.
De heer Van Geel (CDA): In een proces van informatieverstrekking aan de Kamer moeten duizenden beslissingen worden genomen, continu, op ieder moment, over de vraag over welk onderwerp welke informatie wel of niet wordt doorgegeven. Dat zijn steeds keuzes, anders krijgen we in de Kamer nog veel meer papier dan we al hebben. En dat is al veel! Er moeten dus steeds keuzes worden gemaakt over wat je wel vertelt en wat niet. Soms kom je tot de conclusie dat je meer had moeten vertellen. Zoals ik in een debatje met mevrouw Halsema al zei, kunnen dingen achteraf niet juist blijken te zijn. Dat is echter iets anders dan het bewust in politieke zin misleiden van de Kamer door het verstrekken van onjuiste informatie en het haar onthouden van informatie die tot andere besluiten had geleid. Dat vind ik niet terug. Nogmaals, ik verwijs echt naar de interpretatie die de commissie-Davids zelf geeft aan de begrippen ″onvolledig″ en ″onjuist″. Dat is niet de duiding niet die mevrouw Thieme erin legt.
De voorzitter: Ik neem aan dat u een ander punt hebt, mevrouw Halsema.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ja, voorzitter, ik heb hier een vraag over. Ik vind de interpretatie die het CDA nu geeft aan de vertrouwensregel nogal ontluisterend. Eigenlijk zegt de heer Van Geel dat er pas een probleem is met onjuist en onvolledig informeren als er sprake is van bewuste misleiding. Tot die tijd is er dus blijkbaar niks aan de hand, terwijl ik zou denken dat de Kamer altijd volledig en juist geïnformeerd moet worden. Daarvoor hoef je niet eens een aanhanger te zijn van de carringtondoctrine. Als dat niet het geval is, geldt
daarvoor de ministeriële verantwoordelijkheid. Die weegt zwaarder in situaties van oorlog en vrede. In dit geval is er onjuist en onvolledig geïnformeerd. Dat moet de heer Van Geel toch heel erg vinden?
De heer Van Geel (CDA): Ik herhaal mijzelf. Ik heb gezegd dat de informatievoorziening beter had gekund. Ik sluit aan bij hetgeen de commissie zelf heeft gezegd. Ik vel geen politiek oordeel op basis van een juridische rechtsplicht die er niet is. De commissie heeft ook duidelijk aangegeven dat die niet aan de orde was. Ik kom niet tot het politieke oordeel van mevrouw Halsema. Dat is niet de interpretatie en conclusie van de CDAfractie op basis van de stukken.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan is het wel de vraag wanneer de CDA-fractie ooit tot een politiek oordeel komt. In dit geval gaat het om onjuiste informatie die is verstrekt, wat ook het motief daarvoor was, op een cruciaal moment bij oorlogsvoering en het verlenen van politieke steun daaraan. Het gaat om onjuiste informatie over de claim van de Britse diensten dat Saddam Hoessein binnen 45 minuten massavernietigingswapens gereed zou hebben. Dat is in Nederland gezegd door de regering. Dat is onjuiste informatie die cruciaal is geweest. Als de heer Van Geel dat al niet erg vindt, wanneer vindt hij het dan ooit erg als een kabinet de Kamer onjuist informeert?
De heer Van Geel (CDA): Ik heb net de criteria aangegeven die voor mij leiden tot een beoordeling of iets onjuist en onvolledig is. Ik heb op basis van de stukken geen reden om aan te nemen dat die criteria nu van toepassing zijn. Ik herhaal dat dit niet aan de orde is. Stel dat dit aan de orde zou zijn geweest in de beoordeling van de commissie. Waar kom ik dan in de 49 conclusies die de hoofdpunten van het rapport weergeven tegen dat de Kamer onjuist is geïnformeerd? Waar staat in de hoofdconclusies van het verhaal, waarmee echt duiding is gegeven aan heel het rapport, de term ″onjuist informeren″? Die term komt daarin gewoon niet voor! Mevrouw Halsema kan allerlei voorbeelden noemen die achteraf onjuist blijken in een afweging en in een onzekere situatie die toen bestond. Vergeet niet dat er toen sprake was van een onzekere situatie waarin moest worden geoordeeld. Mevrouw Halsema kan allerlei punten aanwijzen die achteraf onjuist zijn gebleken, maar mij gaat het erom dat er geen sprake was van bewuste misleiding en dat er niet bewust informatie is onthouden aan de Kamer. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dit het geval was.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): De CDA-fractie heeft het rapport inmiddels teruggebracht tot de Donald Duck, om maar eens een populaire vergelijking te maken. 500 pagina’s doen er namelijk niet meer toe, ten gunste van een conclusie. Wij hebben nu al vier of vijf vindplaatsen genoemd van de termen ″onvolledig″ en ″onjuist″. Mevrouw Thieme stelde terecht dat in de conclusie weliswaar die woorden niet letterlijk staan, maar dat dit wel gewoon wordt gezegd. Het is echt beneden het niveau dat dit debat moet hebben, dat de heer Van Geel er een woordenspel van maakt. Dat doet hij namelijk.
De heer Van Geel (CDA): Dat is de beoordeling van mevrouw Halsema van hetgeen de CDA-fractie daarvan
vindt. Ik heb van haar in dit debat nog geen enkele reactie gehad over de duiding van begrippen als ″onvolledig″ en ″onjuist″ die de commissie in de hoorzitting heeft gegeven. Dat hoort bij dit verhaal. Dat hoort bij de conclusies die worden getrokken. Anders had de hoorzitting geen zin om tot een nadere duiding te komen. Die duiding, daar was geen woord Frans bij, die was volstrekt helder. Er was geen rechtsplicht en het ging niet om informatievoorziening waarop de Kamer op grond van artikel 68 van de Grondwet recht had.
De voorzitter: Ik kan niet ontkennen dat de heer Van Geel mevrouw Halsema in feite om een reactie vraagt, maar ik raad hem aan dit niet meer te doen. Dat blijft dan namelijk zo doorgaan.
Ik vraag mevrouw Halsema om de heer Van Geel zijn betoog te laten voortzetten.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Er wordt steeds een selectieve interpretatie van de hoorzitting gegeven. Daarin heeft commissievoorzitter Davids namelijk gezegd dat als de termen ″onjuist″ en ″onvolledig″ worden gebruikt, dat hij die woorden zeer zorgvuldig heeft gekozen. Daaraan gaat de heer Van Geel voorbij. Die woorden worden gebruikt.
De voorzitter: Mevrouw Halsema, u hebt uw punt gemaakt. U hebt ook nog een eigen termijn.
De heer Van Geel (CDA): Nee, de heer Davids heeft aangegeven dat uiteindelijk het oordeel over de informatievoorziening aan de Kamer is. Ik ga over mijn eigen woorden en de manier waarop ik dat beoordeel in het licht van de toelichting die de commissie-Davids in de hoorzitting heeft gegeven.
De voorzitter: De heer Van Geel vervolgt zijn betoog.
De heer Van Geel (CDA): Voorzitter. Het kabinet zal de Kamer zo veel mogelijk langs de lijnen van het toetsingskader informeren wanneer de inzet van de krijgsmacht betrekking heeft op bescherming van het eigen bondgenootschappelijke grondgebied, alsmede bij de handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Wij hechten hieraan en zullen het kabinet hieraan graag houden.
Mevrouw Kant (SP): Ik wil even terugkomen op het vorige punt, om precies te zijn op de les dat er een volkenrechtelijk adviseur aangesteld moet worden. U gaat helemaal voorbij aan de conclusie die aan die les ten grondslag ligt. Er is de conclusie getrokken dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was voor politieke steun aan de oorlog. Onderschrijft u die?
De heer Van Geel (CDA): Het was volstrekt duidelijk dat er een resolutie 1441 was. Deze werd door de regering als voldoende volkenrechtelijk mandaat beschouwd. De commissie-Davids heeft inmiddels geconstateerd dat dat niet voldoende was. Ik deel de stelling dat een adequatere basis nodig was dan alleen resolutie 1441. Dat is een heel heldere analyse. Vandaar dat de woorden ″adequaat″ en ″adequater″ op deze wijze een plek hebben gekregen. Dat deel ik. 1441 was blijkbaar volgens de commissie onvoldoende mandaat. Dus had het adequater gekund en gemoeten.
Mevrouw Kant (SP): Het was adequaat, maar niet adequaat genoeg? Het is een woordenspel, mijnheer Van Geel. De conclusie van Davids is: er was geen adequaat volkenrechtelijk mandaat. Bent u het daarmee eens?
De heer Van Geel (CDA): Ik heb aangegeven dat blijkbaar de eerste resolutie, 1441, niet adequaat genoeg was. Punt. Die conclusie heeft de commissie getrokken. Er was een adequater mandaat nodig: een tweede resolutie. Dat staat er. Het is volstrekt helder waarom die formulering zo gekozen is.
Mevrouw Kant (SP): Nee, zo is het geformuleerd in de reactie van het kabinet. Zo formuleert u het. De commissie-Davids formuleert het anders. Die zegt: er was geen adequaat volkenrechtelijk mandaat. Bent u het met die conclusie eens of oneens?
De heer Van Geel (CDA): Het mandaat bestaat uit twee dingen. Het ging om 1441 en een aanvullende resolutie. Die eerste was dus niet voldoende. Dat maakt wel onderdeel uit van het totaalpakket: 1441 en een vervolgresolutie. Als 1441 alleen niet voldoende is, moet er iets adequaters komen. En dat was niet het geval. Daarom steun ik de beschrijving die én de commissie én het kabinet hebben geformuleerd.
Mevrouw Kant (SP): U onderschrijft de beschrijving van de commissie-Davids. Dan kunt u dus gewoon ja zeggen op mijn vraag of u het eens bent met de conclusie dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was.
De heer Van Geel (CDA): Ik ga over mijn eigen woorden. Ik heb aangegeven dat het uit twee delen bestond: 1441 en een vervolgresolutie die achteraf gezien nodig was geweest. Daar slaat het woord ″adequater″ op.
Mevrouw Kant (SP): In de laatste zin zegt de heer Van Geel ″achteraf gezien″. Daar sla ik even op aan. Hoezo achteraf gezien? Alle kennis die er toen was, is er nu ook. Alle kennis die er nu is, was er toen ook. Als nu geconcludeerd wordt dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was, dan had die conclusie toen toch ook getrokken moeten worden?
De heer Van Geel (CDA): Alles had gekund. Uit het rapport blijkt ook dat een aantal deskundigen – ik heb het niet over precieze personen of over meerderheden – toen al van mening was dat die kennis er was. Zij waren toen al van mening dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was. Er staat ook uitgebreid beschreven dat er binnen de ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken wel degelijk ook andere opvattingen waren. Dat staat ook in het rapport. Dat neem ik ook mee in de beoordeling van het totaal.
De heer Wilders (PVV): Ik vraag mij iedere keer weer opnieuw af waarom het CDA zich zo laat piepelen door die linkse partijen, waaronder de PvdA. Waarom verklaart u het rapport van de commissie-Davids op dit belangrijke punt zo voor heilig? Wat de heer Davids heeft opgeschreven, met alle respect, kan ook fout zijn. Het is niet allemaal: de waarheid. Wat het mandaat betreft, weet u dat uw partijgenoot De Hoop Scheffer eerder heeft gezegd dat het voldoende was. Als CDA-fractievoorzitter heeft de heer Verhagen in maart 2003 gezegd dat een
tweede resolutie niet noodzakelijk was. De ministerpresident heeft gezegd dat 1441 voldoende was, waarbij hij verwees naar een advies van Lord Goldsmith. Niet alleen met de kennis van toen, maar ook met de kennis van nu kun je net zo goed verdedigen dat er wél een goed mandaat was. Dat hebt u voorheen gevonden. Volgens mij vindt het CDA-deel van het kabinet dat nog, ook al mag het dat niet meer zeggen van de Partij van de Arbeid-fractie. Als u wilt aantonen dat ik ongelijk heb als ik zeg dat u op de knieën bent gegaan voor de Partij van de Arbeid, moet u een inhoudelijke reden geven waarom u nu niet meer vindt dat het mandaat voldoende was en u achter Davids bent gaan staan.
De heer Van Geel (CDA): Ik constateer dat het debat een verrassende wending krijgt als dit straks de bijdrage van de heer Wilders zal worden aan dit debat. De heer Wilders als grote verdediger van onze premier, daar zie ik naar uit. Ik heb oprecht, ook de vorige keer, geconstateerd dat wij zeer hechten aan het rapport-Davids, de wijze waarop het tot stand is gekomen en de kwaliteit daarvan. Wij hebben met het kabinet afgesproken dat de conclusies leidend zullen zijn. Ik heb op een aantal punten die conclusies overgenomen. Ik ben ze niet aan het nuanceren, maar ik ben ze wel aan het duiden. Ik ga na of er aan onze kant nog kanttekeningen zijn bij de aanbevelingen in het rapport. Ik heb geen behoefte om deze discussie te voeren in termen van ″piepelen″ of ″buigen voor de Partij van de Arbeid″. Dat is niet de discussie. De discussie gaat over een rapport dat goed is op hoofdlijnen, en dat aangeeft welke lessen we kunnen leren voor de toekomst. Dat willen we hier doen. Ik heb er geen enkele behoefte aan om in kwalificaties te vervallen van wie voor wie buigt. Aan dat type machodebatten doe ik niet mee.
De heer Wilders (PVV): Misschien kan ik nog een poging doen omdat u nog niet het begin van een antwoord op mijn vraag hebt gegeven. Ik steun de heer Balkenende niet, want hij is gedraaid. Als de heer Balkenende een vent was geweest en had gezegd dat hij nog steeds vindt dat het mandaat toen voldoende was, had ik hem gesteund. Helaas zegt hij dat niet meer. Als u het niet wilt hebben over piepelen, of over machodebatten, geef dan één inhoudelijke reden waarom u nu vindt, in tegenstelling tot wat uw voorgangers De Hoop Scheffer en Verhagen en premier Balkenende een paar jaar geleden vonden, dat het adequater kan. Zij vonden een paar jaar geleden dat het mandaat voldoende was. Geef me één inhoudelijke reden waarom u bent gedraaid.
De heer Van Geel (CDA): In het rapport is een heel hoofdstuk gewijd aan de volkenrechtelijke aspecten van dit verhaal. Er wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling vanuit het verleden. In het verleden, voor 2002 en 2003, werd er anders gedacht over de volkenrechtelijke basis voor ingrijpen. Bovendien wordt de relatie met Kosovo en andere humanitaire acties beschreven. Dit staat allemaal uitgebreid omschreven. Wij vragen juist deskundigen om een onafhankelijk rapport te maken. Daarin komt men tot de conclusie dat alles afwegende, gezien de historie van het volkenrechtelijk mandaat, dit niet adequaat genoeg was. Ik heb geen enkele reden om deze conclusie nu onderuit te halen. Het is jammer, maar het is zo. Dan draag je ook deze conclusie, terwijl je er vroeger misschien anders over dacht.
De heer Wilders (PVV): U vindt het in ieder geval jammer, dat is al wat. Het was uw eigen partijgenoot, de minister-president van dit land, die heeft verwezen naar het advies van Lord Goldsmith, die de Engelse regering adviseerde, en zei dat dit een sluitende juridische redenering is. Hij verwees ernaar, hij verwees ook naar andere volkenrechtgeleerden en kwam tot de conclusie dat het sluitend is. Er is daarna niets meer gekomen in het volkenrecht, wat in het rapport van de commissie-Davids wordt genoemd, wat dat heeft veranderd. Ik blijf dus bij mijn vraag: wat heeft u er qua inhoudelijke redenen toe gebracht om nu te zeggen dat er geen mandaat meer is? Als u weer geen antwoord geeft op die vraag, is de conclusie toch dat u dat hebt gedaan omdat u door de pomp moest van de Partij van de Arbeid. Anders waren we naar de verkiezingen gegaan en had het kabinet op zijn gat gelegen.
De heer Van Geel (CDA): Zo wordt de discussie niet gevoerd. We vragen een commissie met buitengewoon veel deskundigen en deze geeft in een scherpe analyse aan hoe de ontwikkeling van het volkenrecht is geweest. Ik heb gezegd dat wij op hoofdlijnen deze conclusies delen. Niet meer en niet minder. Ik heb ook verwezen naar de uitgebreide argumentatie daarvoor in de commissie. Nogmaals, kwalificaties over wie voor wie gebogen heeft, vind ik niet aan de orde. Die horen niet thuis in dit type debat, dat over de inhoud moet gaan. Uiteindelijk moet het gaan over de lessen die we leren voor de toekomst.
De heer Pechtold (D66): Ik heb er nog maar eens een bewijsdocumentje bijgehaald. Dat is de toespraak van meester W.J.M. Davids bij de aanbieding van het rapport. Op pagina 2 zegt hij: ″De regering kan, om een voorbeeld te noemen, het parlement onvolledig hebben ingelicht en de commissie zal dat ook constateren, maar of dat te onvolledig is, is een oordeel dat aan het politieke orgaan is overgelaten.″ Dat is helemaal in lijn met wat Davids zei bij de aanbieding. Hij zei dat het rapport een feitenrelaas is en dat hij niet gaat over de politieke gevolgen. Dat is aan de Kamer. Dat debat voeren wij nu. Hij zei zelfs in deze toespraak, bij de aanbieding, dat de regering het parlement onvolledig kan hebben ingelicht, om een voorbeeld te noemen, en dat de commissie dat ook zal constateren. Ook hier heeft hij het dus over onvolledig informeren. Hij zegt er alleen bij dat hij een feitenrelaas geeft en dat het oordeel aan ons is. U kunt dus niet zeggen dat u geen politiek oordeel velt, u bent de politiek. Elk oordeel dat u velt, is politiek. Dus kunt u daar niet bij weglopen.
De heer Van Geel (CDA): Dat doe ik niet. Ik heb gekeken naar de formuleringen die zijn gebruikt. Uiteraard heb ik daarbij kennis genomen van de formuleringen toen, die in het rapport en die in de hoorzitting. Ik vel een politiek oordeel waarbij de juridische term onvolledig, een politiek zwaar beladen term, niet thuishoort bij de wijze waarop met de informatievoorziening richting de Kamer is omgegaan. Die term is in mijn politiek oordeel niet van toepassing op de geschetste situatie. Ik geef daarover inderdaad een politiek oordeel: het is niet het onvolledig informeren zoals we dat hier kennen, dat een politieke doodzonde is. Dat is hier niet aan de orde. Het had beter en uitgebreider gekund, het was verstandiger en wijzer
geweest; die formuleringen van de commissie neem ik graag over.
De heer Pechtold (D66): Dit is weer een andere redeneerlijn dan u zojuist ophield. Het rapport is een feitenrelaas, en zo is het ook gesteld door de onafhankelijke commissie. Het politieke oordeel volgt vandaag. In het feitenrelaas staat op ten minste vijf plekken, en in de aanbiedingstoespraak: onvolledig, onjuist of varianten daarop. Het is heel terecht dat de heer Davids vervolgens het politieke oordeel aan ons overlaat. U kunt dus niet én op het been van Davids gaan staan, én vervolgens zeggen dat u het zelf bepaalt. Dan moet u gewoon zeggen: wat Davids ook opgeschreven heeft, ik beoordeel het als volledig. Als u dat zegt, ben ik het niet met u eens, maar dan laat u in ieder geval Davids met rust.
De heer Van Geel (CDA): Ik vind dit onjuist. Ik loop niet weg voor de feiten van Davids. Dat hebt u mij in dit debat geen enkele keer horen doen. Ik neem het u kwalijk dat u suggereert dat ik wegloop voor zaken die feitelijk niet geconstateerd zijn. Ik voer geen debat over wat wel of niet klopt. Ik herhaal voor de vierde of vijfde keer dat in de conclusies wordt gesproken van ″geen volledige opening″. Ik heb het oordeel gegeven dat het in onze ogen niet die onvolledigheid en/of onjuiste informatie is waaraan in dit huis het gebruikelijke zware politieke oordeel wordt verbonden. Dat is hier in mijn ogen niet aan de orde. Ik herhaal: het had beter, uitgebreider en meer explicieter gekund, en er had meer twijfel zichtbaar moeten zijn in de discussies over de diensten, dat neem ik allemaal over, maar die elementen zijn niet zwaarwegend genoeg om te zeggen: u hebt de Kamer onjuist en onvolledig geïnformeerd in politieke en juridische zin, waarbij wordt verwezen naar artikel 68 Grondwet. Het was geen rechtsplicht om de Kamer nog meer informatie te verstrekken.
De voorzitter: Tot slot.
De heer Pechtold (D66): Het gaat om de feiten. Het rapport is een feitenrelaas. Ik probeer het van een andere kant. Zestien debatten lang, tien moties sterk, heeft uw fractie dit rapport niet willen hebben. Nu ligt het er, met dit feitenrelaas. Hoe oordeelt u over het stemgedrag van uw fractie in de afgelopen jaren?
De heer Van Geel (CDA): Ik heb geen oordeel over besluiten die in het verleden en het heden op een integere wijze zijn genomen door de fractie. Ik heb aanbevelingen en conclusies overgenomen, waaronder de eerste. U kent haar.
De voorzitter: Ik wil eigenlijk doorgaan, mijnheer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Dit is vrij essentieel. Dat een fractie integer handelt, is bij mijn fractie een uitgangspunt. Ik vraag u niet of men toen integer gehandeld heeft. U zegt nu dat er wel volledig is geïnformeerd. Hoe kijkt u dan aan tegen 551 pagina’s met toch stevige informatie, in het licht van 16 debatten en 10 moties waarin u dat allemaal niet wilde weten?
De voorzitter: Dank u wel!
De heer Van Geel (CDA): Ik heb de eerste aanbeveling overgenomen. Maar ik ga hier niet terugkomen op gemaakte overwegingen. Die zijn gemaakt met de kennis van dat moment. That’s it, ik heb er geen behoefte aan om elke dag na te lopen wat wel of niet beter had gekund. Ik heb daar geen enkele behoefte aan.
De voorzitter: U zet uw betoog voort.
De heer Van Geel (CDA): Ik was bij de derde aanbeveling: de lessen inzake de informatie van beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hier wordt een belangrijke les geleerd, namelijk dat informatie verkregen via andere buitenlandse inlichtingendiensten niet meer rechtstreeks wordt overgenomen. Ook hier wordt een veiligheidscheck ingebouwd. Ik ga ervan uit dat het kabinet dit op een goede manier oppakt.
Ook formuleert het kabinet lessen die indirect over de rol van de Kamer zelf gaan. Op twee van die lessen ga ik nader in. Ten eerste wil het kabinet graag overleggen met de Kamer over het geconstateerde spanningsveld tussen de vereiste afstemming in de ministerraad enerzijds en het tijdig voldoen aan verzoeken van de Kamer anderzijds. Wij willen hier graag bij stilstaan. Wij erkennen dat er een spanningsveld is. Wanneer wordt welke informatie gedeeld met de Kamer? Het moge duidelijk zijn dat de Kamer niet alle verzoeken die langskomen, dient te ontvangen. Dat is niet wenselijk.
Hierover zijn afspraken gemaakt die wat ons betreft nog steeds staan. Minister-president Kok heeft het in 2000 als volgt verwoord. Het startpunt ligt bij het moment waarop het kabinet nog helemaal geen oordeel heeft, maar met een marginale beoordeling een antwoord geeft op een eerste inzicht van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Dat houdt in: wij hebben het verzoek voor ons liggen, wij vinden het alles overwegend om bepaalde redenen de moeite van een zorgvuldige afweging waard. Dan heeft het kabinet dus nog niet een begin van een oordeel. Er is echter wel iets gebeurd, want het is niet terzijde gelegd. Dat is het moment waarop de notificatie zou moeten plaatsvinden. Ik ga ervan uit dat het kabinet op dat moment op de hoogte is van die notificatie en het vervolgtraject is ingegaan. Ik hoor graag of het kabinet deze gang van zaken, die tien jaar geleden is besproken door de heer Kok, herbevestigt.
De heer Pechtold (D66): Dus als er een begin van een oordeel is over een verzoek, volgt er een notificatiebrief. Klopt dat?
De heer Van Geel (CDA): De formulering die gekozen is, is dat het niet direct naar de prullenbak is verwezen. Het kabinet heeft nog niet het begin van een oordeel, maar er is wel iets gebeurd, want het is niet terzijde gelegd. Die formulering is toen in het debat met de Kamer gewisseld en ik kan helemaal invoelen dat deze lijn wordt gevolgd, ook bij de procedures voor notificatie van verzoeken van NAVO of andere instanties aan Nederland.
De heer Pechtold (D66): Als er een begin van overeenstemming is, gaat de notificatiebrief naar de Kamer.
De heer Van Geel (CDA): Nee, de heer Pechtold kan mij van alles in de mond willen leggen, maar ik citeer: dan heeft het kabinet dus nog niet het begin van een oordeel,
maar er is wel iets gebeurd, want het is niet terzijde gelegd. Dat is iets anders dan dat er al een begin van een oordeel is. Dat staat er niet. Dat is niet gezegd.
De heer Pechtold (D66): Dat is wanneer het terzijde wordt gelegd. Mijn vraag is wanneer je het verstuurt.
De heer Van Geel (CDA): Je verstuurt het op het moment waarop je het niet terzijde legt. Dat is iets anders dan een oordeel hebben over of je iets wel of niet doet.
De heer Pechtold (D66): Dan is de brief die wij vorige week hebben gekregen, dus het begin van oordeelsvorming in het kabinet. Dat betekent dat drie smaldelen daarmee een begin van oordeelsvorming hebben gehad. Dat is bijzonder voor het debat dat wij nog met de heer Bos gaan voeren.
De heer Van Geel (CDA): Dan heeft het kabinet dus nog niet een begin van een oordeel. Het zou handig zijn als de heer Pechtold luisterde.
Ik deel de constatering dat het van wijsheid had getuigd indien in die tijd via vertrouwelijke informatieverstrekking ook het tweede deel ter inzage was gegeven. Daarover voeren wij geen discussie.
De tweede les betreft het spanningsveld in de wijze waarop de Kamer zijn rol speelt. Ook de Kamer heeft een eigen verantwoordelijkheid in een dergelijke besluitvorming en dient zorgvuldig te handelen. Het gaat erom hoe wij omgaan met de artikel 100-procedure. De CDA-fractie is van mening dat voorkomen moet worden dat de Kamer op de stoel van de regering gaat zitten. Het is bekend dat het kabinet besluiten neemt en dat de Kamer controleert.
Naar aanleiding van de commissie-Bakker is afgesproken dat het parlement zich in de periode tussen de notificatiebrief en de artikel 100-procedure terughoudend dient op te stellen. Dit is nog eens bevestigd door de Kamer in een motie van de heren Van Aertsen en Bos. Het kabinet is pas aan zet om te oordelen als er een kabinetsbesluit ligt. Gelukkig constateer ik dat de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken afgelopen donderdag prudent en in onze ogen op een juiste wijze is omgegaan met het door het kabinet doorgestuurde NAVO-verzoek inzake Afghanistan: geen spoeddebat en wachten op het kabinetsbesluit.
Wij hechten aan een zorgvuldige artikel 100-procedure. De brief van het kabinet kan dan ook wat ons betreft worden gezien als een aanscherping van afspraken. Het gaat niet om totaal nieuwe afspraken, maar om aanscherping en finetuning daarvan. Daarmee gaat het ook om een aanscherping van de eigen werkwijze van de Kamer, gebaseerd op wat zeven jaar geleden is gebeurd en op basis van wat nu voorligt. Deels is die werkwijze al in 2007 aangescherpt in de notitie over het volkenrechtelijk mandaat die toen is besproken, de uitwerking van het regeerakkoord en het plenaire debat op 4 april 2007 over de betekenis van ″adequaat″. Het gaat ons om die zorgvuldigheid. De CDA-fractie is het eens met de meest recente aanscherping, de door het kabinet geformuleerde lessen, namelijk dat de Kamer haar Reglement van Orde moet aanscherpen en actualiseren.
De tweede les die op het terrein van de Kamer ligt, komt voort uit het feit dat het kabinet zich kan voorstellen dat vaker en meer specifieke informatie vertrouwelijk
aan de Kamers wordt verstrekt, waaronder aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Wij constateren net als het kabinet dat dit in de afgelopen periode meermaals is gebeurd. Specifieke vakcommissies zijn vertrouwelijk gebrieft en hebben vertrouwelijke stukken mogen inzien, zoals the rules of engagement. Het kabinet heeft op dit punt al de nodige stap gezet. Ook hier zien wij een duidelijke verantwoordelijkheid van de Kamer. De leden moeten natuurlijk ook vertrouwelijk met die verkregen informatie omgaan.
Dit dossier is de afgelopen zeven jaar in toenemende mate beheerst door emoties. Ik heb begrip voor die emoties, want het ging ook ergens om. Het managen van emoties is nooit eenvoudig. Ik vind het goed als wij dit debat vandaag in de Kamer op een goede wijze weten af te ronden en aanscherpen hoe in de toekomst met dergelijke zaken moet worden omgegaan.
En last but not least wil ik de commissie-Davids danken voor haar gedegen werk.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Als ik de heer Van Geel van de CDA-fractie goed beluister, is er terugkijkend op de oorlog in Irak vooral sprake geweest van het managen van emoties. Soms is dat beter gegaan en soms is dat minder gegaan. Ik had eigenlijk verwacht dat de CDA-fractie, die als fractie en als coalitiefractie politieke steun aan deze oorlog heeft gegeven en al die jaren is blijven geven en onderzoek heeft tegengehouden, zou terugkijken op haar eigen handelen. Laat ik het maar simpel vragen: heeft de CDA-fractie eigenlijk spijt van de politieke steun die zij heeft gegeven?
De heer Van Geel (CDA): Het antwoord daarop is hetzelfde antwoord dat in het vorige debat is gegeven. Uitgaande van de feiten en omstandigheden van toen is het antwoord daarop nee.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het onderscheid tussen de kennis van nu en de kennis van toen is staatsrechtelijk klinkklare onzin. Bovendien is de premier ook nog eens in vlees en bloed dezelfde als nu. Dus ook dat onderscheid is volledige onzin, want de premier die er toen zat, zit er ook nu.
Laat ik welwillend zijn. Vindt de heer Van Geel met de kennis van nu dat zijn fractie en de regering fout hebben gehandeld door steun te verlenen aan deze oorlog?
De heer Van Geel (CDA): In het vorige debat heb ik het al aangegeven. Helaas voor mevrouw Halsema blijf ik deze quote gewoon hanteren. Op dat moment hebben wij op basis van alles wat wij wisten, met de kennis en omstandigheden van toen, een integere afweging gemaakt en daar sta je voor. Niet meer en niet minder. Ik neem dan ook geen woord terug. Dat is gebeurd en dat is gebeurd op de wijze die ik net heb geschetst. Dat je zeven jaar later op zo’n proces terugkijkt en dat er zaken zijn geweest die beter hadden gekund en die op onderdelen tot andere besluitvorming zouden hebben kunnen leiden: dat is een mooie discussie, maar die is niet relevant voor het antwoord op de vraag of wij dat toen hebben gedaan op een integere en juiste wijze. In onze ogen is het antwoord op die vraag nog steeds ja.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat is de vraag niet. Blijkbaar vindt de heer Van Geel dat het niet erg is als er
fouten worden gemaakt, als ze maar integer worden gemaakt.
De heer Van Geel (CDA): Nee.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): De vraag die ik stel is of er fouten zijn gemaakt. Ik vraag niet of ze integer zijn gemaakt. Een fout is een fout. Dat geldt in staatsrechtelijke zin zeker voor een kabinet. Het doet er niet toe of dat integer was bedoeld of niet. Er zijn fouten gemaakt. Vindt het CDA-fractie net zoals de commissie-Davids en bijvoorbeeld de fractie van de Partij van de Arbeid – als ik tenminste de uitspraken van de PvdA van de afgelopen weken mag geloven – dat er de afgelopen jaren, met name in 2002 en 2003, fouten zijn gemaakt?
De heer Van Geel (CDA): Ik blijf herhalen dat er inzake de wijze waarop besluitvorming tot stand is gekomen en informatie is verstrekt, zeker verbeterpunten waren. Dat heb ik ook volmondig aangegeven. Daar loop ik ook niet voor weg. Mijn oordeel is echter dat op cruciale punten – en dat komt hier niet aan de orde – geen onjuiste informatie is gegeven in de zin zoals ik net heb aangegeven. Er is geen actieve deelname aan militaire steun geweest, er is geen relatie met Jaap de Hoop Scheffer en de secretaris-generaalfunctie. Dat zijn heel belangrijke keuzes. Ja, er is daarnaast ook een aantal zaken dat beter kan. Die omarm ik ook en daar loop ik niet voor weg.
Mevrouw Kant (SP): Daar loopt u wel voor weg, want een van de conclusies van het rapport-Davids is dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was voor oorlog en dus ook niet voor steun aan deze oorlog. Dan kunt u toch nu niet zeggen dat die steun juist was?
De heer Van Geel (CDA): Ik ben er al uitgebreid op ingegaan hoe ik de termen ″adequaat″ en ″adequater″ interpreteer. Er is wel degelijk discussie geweest. U kunt daar nu voor weglopen en u kunt zeggen dat de conclusies nu anders zijn, maar er is in die tijd wel degelijk discussie geweest in allerlei kringen – de heer Wilders zal daar straks nog uitgebreid op ingaan – over de vraag of er een volkenrechtelijk mandaat was. Dat was niet eenduidig, er waren ook veel reacties dat dit mandaat niet adequaat zou zijn, maar ik ontken dat het op dat moment ″full-fledged″ duidelijk was dat er geen volkenrechtelijk mandaat was. Ik wijs ook op het rapport, waarin staat dat er binnen de ministeries verschillend over gedacht werd.
Mevrouw Kant (SP): De heer Davids zei hierover: met een lampje waren wel enkele deskundigen te vinden die misschien zouden kunnen zeggen dat er wel een volkenrechtelijk mandaat was. De overgrote meerderheid vond dat echter niet. Zelfs de baas van de VN, de heer Kofi Annan, zei dat er geen volkenrechtelijk mandaat was. Nu is ook door de commissie-Davids, die alles nog eens tegen het licht heeft gehouden, vastgesteld dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was. Vindt de heer Van Geel dat in zo’n situatie steun gegeven mag worden aan een oorlog, als er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat is?
De heer Van Geel (CDA): Er zijn lessen geleerd tijdens deze kabinetsformatie. Er is vastgelegd dat er voor politieke en militaire steun een adequaat volkenrechtelijk
mandaat moet zijn. In die tijd was er discussie, tussendoor hebben wij lessen geleerd. Dat is gebeurd bij de kabinetsformatie, waar die formulering is vastgelegd. Ik zal niet in retrospectief zeggen dat wij een ander besluit genomen zouden hebben dan wij toen gedaan hebben. Dat wil mevrouw Kant van mij, maar zij krijgt dat antwoord niet.
Mevrouw Kant (SP): Dat is wel duidelijk. U zegt nu eigenlijk dat u lessen hebt geleerd van de Partij van de Arbeid. Dus de kennis van nu ten opzichte van de kennis van toen is dat u een coalitiepartner heeft die er destijds anders over dacht. Zo zijn we rond. Dat is wat u eigenlijk zegt. Maar daar gaat het hier toch niet om. Wij zijn hier niet met politieke spelletjes bezig. Wij zijn hier met volkenrecht bezig, mijnheer Van Gaal, ik bedoel: mijnheer Van Geel.
(gelach in de zaal)
De heer Van Geel (CDA): Ja, Van Gaal wordt kampioen, let maar op!
Mevrouw Kant (SP): Bij volkenrecht is het duidelijk of er wel of niet een adequaat volkenrechtelijk mandaat is. Het is nu duidelijk dat dit er niet was. U loopt gewoon weg voor die conclusie. Wij zouden dus morgen zomaar steun kunnen geven aan een land, terwijl er geen volkenrechtelijk mandaat is. Dat zegt u eigenlijk.
De heer Van Geel (CDA): Ik teken hiertegen echt protest aan. De wijze waarop hier het debat gevoerd wordt, vind ik buitengewoon onzuiver. Ik heb gezegd wat mijn mening is over het volkenrechtelijk mandaat, over de kennis die er is en over wat er in het rapport staat. Ik heb aangegeven hoe ik dat duid: alleen VN-resolutie 1441 was niet voldoende, niet adequaat; er was een adequater mandaat nodig. Met andere woorden: resolutie 1441 is met de wijsheid van nu niet adequaat. Dat herhaal ik. Dat wil echter niet met terugwerkende kracht zeggen dat de afwegingen die toen zijn gemaakt, waarbij wel degelijk sprake was van andere meningen, op dat moment niet integer en inhoudelijk correct waren, met de wijsheid van toen. Ik zal niet met de kennis van nu een oordeel vellen over 2003. Dat doe ik niet.
Mevrouw Kant (SP): Als u het zo verwoordt, kan ik niet anders dan concluderen dat u zegt: wij waren dus niet wijs genoeg. Met de wijsheid van nu, maar er is geen nieuwe kennis, er is geen nieuwe deskundigheid, geen nieuwe informatie, dus eigenlijk was er geen wijsheid in het kabinet. Dat zegt u nu eigenlijk.
Ik heb nog een vraag over het interview met de heer Jaap de Hoop Scheffer in de Volkskrant. Hij houdt vast aan de redenering dat het niet naleven van de opeenvolgende VN-resoluties in zijn ogen een volkenrechtelijk mandaat was. Bent u het oneens met de heer De Hoop Scheffer?
De heer Van Geel (CDA): Ik respecteer opvattingen van ministers en oud-ministers, of het nou de heer De Hoop Scheffer is, of de heer Kamp. Ik heb te maken met een rapport van de commissie-Davids. Ik heb gezegd dat dit voor mij leidend is. Dat is mijn conclusie. Ik heb het rapport-Davids als leidend beschouwd voor deze
beoordeling en ik respecteer opvattingen van anderen daarover.
De voorzitter: Mevrouw Kant, ik zie dat u weer wilt interrumperen, maar u snijdt een nieuw punt aan in uw laatste vraag in een serie van interrupties. Ik vind dat niet redelijk.
Mevrouw Kant (SP): Sorry hoor, maar ik stel een heel duidelijk vraag. Is de heer Van Geel het oneens met de heer Jaap de Hoop Scheffer, die in een interview zegt dat hij nog steeds meent dat de opeenvolgende VN-resoluties een mandaat gaven voor deze oorlog? De heer Van Geel kan gewoon zeggen: ja, ik ben het ermee oneens, of: nee, ik ben het ermee eens. Dat is heel simpel.
De heer Van Geel (CDA): Wat is dit voor redenering? Ik heb nu vier keer aangegeven hoe ik tegen het volkenrechtelijk mandaat en tegen de woorden ″adequaat″ en ″adequater″ aankijk. Daar ga ik over. Ik respecteer wat anderen vinden. Dat is toch volstrekt helder?
De voorzitter: U hebt uw punt gemaakt, en artikel 68 geldt niet ten opzichte van elkaar; wel ten opzichte van de regering.
Het woord is aan de heer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Ik wil het in mijn laatste vraag aan de heer Van Geel niet meer hebben over de beoordeling van 2003, maar over die van de jaren 2005 tot en met 2009. De heer Van Geel betrok daarbij de integriteit. Ik wil het echter veel meer hebben over oordeelsvermogen, want wat zegt nu uw blinde nee tijdens zestien debatten en tien moties over deze materie? U waardeert ″Davids″, zegt u en u trekt er zelfs conclusies uit. Maar wat zegt dat over het oordeelsvermogen in de afgelopen jaren van het CDA en zijn leiding?
De heer Van Geel (CDA): Wij hebben volle steun gegeven aan dit onderzoek, omdat wij merkten dat er in de samenleving discussie ontstond en dat er twijfel was over de vraag of de besluitvorming op een integere wijze tot stand gekomen was en of er informatie was achtergehouden. In televisie- en radioprogramma’s werden de verschrikkelijkste dingen verteld over de manier waarop Nederland feitelijk en fysiek een oorlog in gerommeld was. Wij hadden geen enkele twijfel over de kern van de informatievoorziening door het kabinet, maar toen dit bleek, vond ook ik dat het beter was dat er een onafhankelijk onderzoek zou komen. Dat hebben wij een jaar geleden gezegd. Ik wijs erop dat op de grote kernpunten er niets is overgebleven van alle mist, rondom de heer De Hoop Scheffer bijvoorbeeld, en van alle verhalen die u hier naar voren hebt gebracht over militaire betrokkenheid; er is helemaal niets van overgebleven. Er zijn inderdaad dingen die wat beter hadden gekund. Daarover debatteren wij. Het zou u sieren als u afstand nam van alle verhalen over militaire betrokkenheid en over de wijze waarop die tot stand zou zijn gekomen, en als u zei: ik heb mij vergist. Gaat u dan ook in op uw oordeelsvermogen op dat punt.
De heer Pechtold (D66): Jarenlang heeft de CDA-fractie op het deksel van de waarheid gezeten en nu liggen er
551 pagina’s waar het CDA ook conclusies uit trekt. Een aantal zaken is inderdaad niet bewezen, maar bewezen is wel dat de Kamer twee keer onvolledig geïnformeerd is. Bewezen is ook dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was. Aangetoond is dat er zes maanden geen leiderschap is getoond door een premier in een tijd van het voorbereiden van een oorlog. Wat heb je nog meer nodig en waarom hebt u het zestien debatten en tien moties lang tegengehouden om die kennis met Nederland te delen?
De heer Van Geel (CDA): Ik zojuist aangegeven waarom wij hebben ingestemd met een onafhankelijk onderzoek. Ook wij wilden dat de onderste steen boven kwam. Het was onze stellige overtuiging dat er over de kern waar het hierbij om ging, geen discussie mocht ontstaan. Ik heb zojuist de elementen genoemd die op basis van het rapport rücksichtslos niet meer aan de orde zijn, zoals militaire betrokkenheid, de relatie met de heer De Hoop Scheffer en – ik blijf erbij dat het mijn oordeel is – de kwestie van het onjuist informeren.
Wat betreft uw vileine opmerking over de regierol: die vind ik, mijnheer Pechtold, eigenlijk volstrekt onbegrijpelijk. Wij hebben geen Engels of Amerikaans stelsel. Wij hebben te maken met de feitelijke verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken. Het is dan volstrekt logisch dat in het begin van dergelijke procedures vooral de minister van Buitenlandse Zaken een rol speelt. Dat u dit altijd weer wilt framen naar het leiderschap van onze premier, vind ik eigenlijk buiten de orde. Ik vind dat u serieus het Nederlandse rechtsstelsel, het Nederlandse stelsel van coalitievorming en de rol van de premier daarin in ogenschouw moet nemen. Dat doet u consequent niet en dat betreur ik zeer. Wat is er anders dan vroeger? Ook in andere debatten is steeds de rol van de premier aan de orde geweest. Zo wil ik u wel eens wijzen op een debat dat in 2000 is gevoerd met de heer Kok, toen soortgelijke discussies naar aanleiding van de commissie-Bakker aan de orde waren.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter, als iemand mij buiten de orde kan verklaren, bent u dat en niet de heer Van Geel. Mijnheer Van Geel, u kunt krampachtig tijdens de langzame val van Balkenende IV proberen uw premier overeind te houden, maar zes maanden lang, zo blijkt uit 551 pagina’s verslag die wij hebben gekregen, was de premier er niet. Er was een zwak excuus dat hij op een duurzaamheidstop in Zuid-Afrika was. Nee, hij zat die keer niet op de fiets in Vancouver tijdens een crisis. Op het moment dat er beoordeeld moest worden, was de tunnelvisie zo ver dat er geen andere argumenten meer waren. Dat is het feit. Zijn eigen raadsadviseur Visser werd op pad gestuurd, los van de diensten, om informatie te wegen. Hij kreeg de brief ″for your eyes only″. Het is het leiderschap, het primus inter pares zijn, dat met name bij Europese zaken en in kwesties van oorlog en vrede getoond moet worden. Dat is zes maanden lang niet gebeurd, omdat er in drie kwartier al een oordeel was gevormd.
De heer Van Geel (CDA): Dit soort beelden dat wordt opgeroepen, is gewoon niet waar en niet correct. Zij geven niet aan op welke wijze informatieverstrekking tot stand komt. Dacht u nu werkelijk dat de informatieuitwisseling tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de premier, die continu aanwezig is, in notulen
vastligt? Zo werkt het toch niet? Zal ik een citaat oplezen? Mag dat, mevrouw de voorzitter?
De voorzitter: Ik zou zeggen van niet.
De heer Van Geel (CDA): Het is een citaat om aan te geven dat dit van alle tijden is, als de heer Pechtold zou willen luisteren. Ik citeer de heer Kok naar aanleiding van een vraag van een fractiegenoot van de heer Pechtold over de betrokkenheid van de minister-president: ″Ik heb daar met verbazing kennis van genomen. Er zit namelijk altijd een zekere timelag tussen het moment waarop een minister met zijn medewerkers bezig is informatie te verzamelen en zich een mening begint te vormen over het volgproces en het moment waarop de ministerpresident daarbij wordt betrokken.″ Dat is dus van alle tijden. Ik geef nog een citaat om aan te geven dat het niets nieuws is.
De voorzitter: Mijnheer Van Geel ...
De heer Van Geel (CDA): Het citaat luidt: ″Veel belangrijker is hoe dat in de voorfase, ook op terreinen waar de primaire ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie eigen verantwoordelijkheden hebben, op het niveau van een minister-president bijeen kan worden gebracht via de medewerkers van Algemene Zaken.″ Dit geeft aan dat er niets bijzonders aan de hand is. Waarom weegt de heer Pechtold dat nu helemaal bij het leiderschap? Deze manier van voorbereiden van beleid in Nederland en de wijze waarop minister-presidenten daarbij worden betrokken, is van alle tijden.
De voorzitter: De heer Van Geel eindigt met een vraag. Wij gaan dus weer naar de heer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Ik wil graag nog een keer aan dat beeld bijdragen, een beeld dat in een feitenrelaas door een door de premier zelf ingestelde en als zodanig door hem zelf benoemde onafhankelijke commissie in 551 pagina’s wordt beschreven. Dat beeld is dat er na drie kwartier op het ministerie van Buitenlandse Zaken een volledige tunnelvisie bestond en dat op het moment dat de premier zich ermee ging bemoeien, alle andere argumenten, of ze nu volkenrechtelijk of van onze eigen geheime diensten waren, opzij werden geschoven, omdat ze niet pasten in de trans-Atlantische reflex van ″regime change″ die er op dat moment was. Blix vroeg nog om een paar weken. Er waren geen aantoonbare feiten en bewijzen. Al deze feiten zijn na afloop vastgesteld. Nogmaals: de heer Van Geel doet een moedige poging, maar ze mislukt.
De heer Van Geel (CDA): Ik vind nog steeds dat de minister van Buitenlandse Zaken in dit proces eerstverantwoordelijk is en dat het volstrekt logisch is dat hij het proces op gang brengt van voorbereiding van beleid, inclusief de andere kant, en dat het vervolgens wordt gebracht naar het niveau van de minister-president en het kabinet. Daar is op zich helemaal niets mis mee, maar de heer Pechtold doet net alsof dit heel bijzonder is. Ik heb eerder overtuigend aangegeven dat dit van alle tijden is, alsook van andere kabinetten en met andere politieke leiders.
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Op 20 maart 2003 vielen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk Irak binnen. Vele honderdduizenden doden waren het gevolg. Miljoenen Irakezen sloegen op de vlucht. Zeven jaar na dato is Irak de onveiligste plek op aarde. Dat is niet het soort vrede en veiligheid waar de invallers naar zegden te streven, stelde de heer Davids hierover. Nederland was een van de landen die steun verleenden aan deze oorlog. Dat was een keuze van het toenmalige kabinet. Een keuze waar de PvdA in 2003 niet achter kon staan en waar de PvdA de zeven daarop volgende jaren niet achter stond en een keuze die, met de kennis van nu, evenmin te rechtvaardigen is.
De oorlog ontbeerde een adequaat volkenrechtelijk mandaat, bleek op onjuiste gronden gemotiveerd en is op een grote mislukking uitgedraaid. Terecht werd jarenlang de vraag gesteld hoe het toenmalige kabinet ertoe kwam om deze oorlog politiek te steunen. Het is dan ook van groot belang dat er nu, zeven jaar na dato, een evaluatie ligt en lessen worden getrokken. Juist omdat het hier over oorlog en vrede gaat, is het zo belangrijk dat de commissie-Davids is ingesteld. Juist daarom is het ook zo belangrijk dat dit onderzoek uitgebreid en gedegen is gedaan. En juist daarom is het zo belangrijk dat dit kabinet het rapport van de commissie-Davids als leidend heeft beschouwd bij zijn kabinetsreactie. Uit de kabinetsreactie blijkt dat het kabinet de beschrijving van de door Davids weergegeven feitelijke gang van zaken accepteert. Op basis van het rapport toont het kabinet ook reflectie en geeft het aan welke zaken anders en beter hadden moeten lopen in het verkeer met de Kamers. Op grond daarvan trekt het kabinet lessen voor de toekomst.
Wij vellen een kritisch oordeel over de manier waarop de zaken zeven jaar geleden zijn verlopen. In een eerste reactie betitelde mijn fractie de conclusies van de commissie als stevig en verontrustend. Dat is ook de reden dat wij geen genoegen konden nemen met de eerste verklaring van de minister-president. Wij achten het daarom van groot belang dat nu wel recht wordt gedaan aan de conclusies van de commissie-Davids in de kabinetsreactie.
In mijn eerste termijn ga ik in op vier elementen: het volkenrechtelijk mandaat, het toetsingskader, het selectief gebruik van informatie en de ministeriële verantwoordelijkheid. Al in maart 2002 kreeg Nederland signalen dat de Verenigde Staten uit zouden zijn op oorlog met Irak. Het doel van die oorlog was het regime van Saddam Hoessein omver te werpen en te vervangen. Vanaf dat moment werd steeds duidelijker dat de agenda van de Amerikanen daarop was gericht.
Het omverwerpen van een regime, hoe verwerpelijk ook, is volgens het internationaal recht geen reden voor militair ingrijpen. Dat weten we nu en dat wisten we toen ook. De commissie-Davids concludeert dat bestaande resoluties van de Veiligheidsraad geen mandaat gaven voor het Amerikaans-Britse militaire ingrijpen in Irak. Dat geldt ook voor VN-resolutie 1441 waarin wordt gesproken over ernstige gevolgen. Dit was aan de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie verteld door hun eigen juridische afdeling. Er zijn slechts twee situaties waarin in het volkenrecht wordt toegestaan om zonder mandaat van de Veiligheidsraad geweld te gebruiken. De commissie-Davids omschrijft dit zeer
nauwkeurig. Dat is in het geval van zelfverdediging of in het geval van een acute humanitaire noodsituatie, zoals een op handen zijnde genocide. Het huidige kabinet heeft al eerder in een brief van 13 januari jongstleden deze lijn uitgewerkt en tot de zijne gemaakt. Het kabinet stelt onomwonden vast dat een adequater volkenrechtelijk mandaat nodig zou zijn geweest. Tevens zijn er lessen voor de toekomst geleerd. In het coalitieakkoord was al bepaald dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat is vereist bij de inzet van Nederlandse militairen. Het kabinet bevestigt nu expliciet dat dit ook geldt voor het geven van politieke steun door Nederland en de minister van Buitenlandse Zaken zal een aparte positie van volkenrechtelijk adviseur op zijn ministerie instellen.
Mevrouw Kant (SP): Het is toch wel opmerkelijk dat u, nadat u zo lang over die brief hebt moeten discussiëren in het kabinet, de eerste paar woorden uit die reactie nu gewoon even achterwege laat, namelijk: ″met de kennis van nu″. Davids zegt: er was geen adequaat volkenrechtelijk mandaat. Mijn fractie vond dat al heel lang. U vond dat ook al heel erg lang. Nu staat in de reactiebrief van het kabinet: ″met de kennis van nu had er een adequater volkenrechtelijk mandaat moeten zijn″. Waarom hebt u ingestemd met de woorden: ″met de kennis van nu″?
Mevrouw Hamer (PvdA): Het is een brief van het kabinet. Mijn fractie heeft altijd met u gevonden dat het volkenrechtelijke mandaat ontbrak. Ik heb eigenlijk net van u begrepen – en dat vond ik wel een mooie samenvatting – dat het PvdA-smaldeel in het kabinet de rest van het kabinet heeft geleerd dat het zo gold. Ik vond dat wel een aardig compliment van u.
Mevrouw Kant (SP): Ja, maar dan wil ik van u ook wat horen. U zegt dat het een kabinetsbrief is, maar wij weten natuurlijk allemaal wat er gebeurd is en dat er een hoop ruzie en gedoe was om die brief tot stand te brengen. Allemaal leuk en aardig. Er staat nu in de brief – en dat is de officiële reactie van het kabinet – met de kennis van nu had het mandaat adequater gemoeten. Vindt u dus dat de toevoeging ″met de kennis van nu″ eigenlijk onjuist is en dat het dus ook met de kennis van toen zo was?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik vond toen al met de kennis van toen dat het niet goed was.
Mevrouw Kant (SP): Oké. Dan is mijn vervolgvraag: vindt u dat het kabinet ook die opvatting moet huldigen? Of vindt u dat het kabinet mag zeggen: met de kennis van toen konden we dat niet beoordelen, maar nu wel?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik vind het voor nu relevant dat het kabinet concludeert en accepteert, gegeven waar we nu staan, dat het nodig is dat er altijd een volkenrechtelijk mandaat is. Er wordt nu erkend dat dit er niet was. Daarmee heb ik er vertrouwen in dat het in de toekomst nooit meer zo zou gaan. Dat is uiteindelijk mijn ijkpunt.
Mevrouw Kant (SP): Zo zijn we in een kringetje aan het draaien. Dat is precies het compromis dat er in het kabinet in zo’n zin in die brief tot stand is gekomen. Ik begrijp het allemaal wel, maar ik wil wel dat u daar afstand van neemt. Het compromis is namelijk dat er in die brief staat: ″met de kennis van nu″. Ik vind dat u
moet zeggen dat het volkenrechtelijke mandaat er ook met de kennis van toen niet was en dat ook u vindt dat het kabinet dat moet erkennen. Het kabinet moet het erkennen precies zoals Davids het zegt. Niets van met de kennis van toen of van nu. Nee, er was geen volkenrechtelijk mandaat. Punt.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik herhaal precies wat ik heb gezegd: ik vond toen ook al dat de kennis van toen aangaf dat het volkenrechtelijk mandaat er had moeten zijn. Ik constateer dat achteraf die erkenning is gekomen. Als u mij dat vraagt, neem ik daar op dit moment genoegen mee, omdat ik er daarmee vertrouwen in heb dat het in de toekomst nooit meer zo zal gaan. Dat is uiteindelijk de afweging die mijn fractie maakt.
De voorzitter: Tot slot, mevrouw Kant.
Mevrouw Kant (SP): U bent dus weer in een kringetje aan het draaien. Ik begrijp het wel, want dat is die compromisdraaimolen van u. Ik ben het met u eens, maar u kunt toch niet accepteren dat het kabinet de conclusie, dat er ook met de kennis van toen geen volkenrechtelijk mandaat was, niet erkent? Vindt u het dus goed, als het kabinet niet erkent dat er met de kennis van toen, geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was?
Mevrouw Hamer (PvdA): De enige die nu in een cirkeltje draait, bent u, want u stelt mij nu voor de derde keer dezelfde vraag. Ik heb er eigenlijk weinig behoefte aan om voor de derde keer hetzelfde antwoord te geven.
Mevrouw Kant (SP): Nou, als u antwoord had gegeven, had ik niet drie keer dezelfde vraag hoeven te stellen, mevrouw Hamer.
De voorzitter: Ik denk dat het geen ...
Mevrouw Kant (SP): Ja, maar ik ga het nog een keer proberen. Ik begrijp dat het vervelend is, maar mijn vraag was: vindt u dat het kan, gezien de ernst van de zaak, dat het kabinet niet erkent dat er ook met de kennis van toen geen volkenrechtelijk mandaat was?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb al gezegd dat ik toen al vond dat dat niet zo behoorde te zijn. Ik zeg u: vervolgens ben ik blij met de erkenning die er nu is, omdat ik op basis daarvan ervan uit kan gaan dat dit nooit meer zo zal gebeuren. Mevrouw Kant, soms kun je de geschiedenis niet terugdraaien; je moet er ook voor zorgen dat je vertrouwen in de toekomst hebt. Dat heb ik niet zo maar gehad bij dit dossier. Echter met de erkenning die er nu is en met het gegeven dat ik mijn standpunt altijd heb en mijn fractie zichzelf daarmee goed in de ogen kan kijken, is deze tekst voor ons aanvaardbaar.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Daar zegt u natuurlijk heel veel mee: aanvaardbaar. Ik wil het toch een keer eenvoudig formuleren. U vindt het niet noodzakelijk dat het kabinet erkent dat het een fout heeft gemaakt in 2002?
Mevrouw Hamer (PvdA): Nou, het kabinet heeft eigenlijk al in de eerste passage aangegeven door het rapport te
accepteren, dat er dingen natuurlijk niet goed zijn gegaan en anders en beter hadden gemoeten.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ten aanzien van het volkenrechtelijk mandaat?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ja, dat heeft het kabinet eigenlijk al in januari gezegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nee, het kabinet zegt dat alleen met de kennis van nu.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb hier in januari ...
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Maar de commissie-Davids die voor u leidend is, zegt letterlijk: er bestaat geen verschil tussen de kennis van nu en de kennis van toen. Ook nog eens in de hoorzitting. De commissie zegt: die kennis was er toen en die kennis is er nu, dus het kabinet heeft gewoon een fout gemaakt door in te stemmen met een oorlog waarvoor geen mandaat was. Vindt u dat het kabinet een fout heeft gemaakt?
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat vond ik toen al. Wij waren daar toch tegen, mevrouw Halsema?
Mevrouw Halsema (GroenLinks): En u vindt het niet nodig dat het kabinet dat erkent en dat het kabinet daarover verantwoording aflegt?
Mevrouw Hamer (PvdA): Het kabinet erkent dat het toen anders had moeten gaan. Dat is wat er staat in de brief van 13 januari. Dat heb ik toen ook al gezegd. Dat staat weer in de brief van vandaag.
De voorzitter: Tot slot, mevrouw Halsema.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het kabinet zegt niet dat het toen anders had moeten gaan.
Mevrouw Hamer (PvdA): Zo lees ik het wel.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Laten wij die vraag dan maar doorgeleiden. Ik stel vast dat u wel vindt dat de oorlog illegaal was in die zin dat het ontbrak aan een volkenrechtelijk mandaat, maar dat u het niet nodig vindt dat het kabinet zich daarover verantwoordt, omdat het zich voorneemt om het in de toekomst beter te doen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Het kabinet heeft zich met de kabinetsreactie verantwoord. Ja, het is toch een verantwoording?
De heer Wilders (PVV): Voorzitter. Ik krijg onderhand een beetje buikpijn van mevrouw Hamer, omdat zij iedere keer haar straatje schoonveegt, als het gaat om het mandaat. Zij zegt: wij vonden toen al dat het mandaat niet klopte. Wat was er toen aan de hand met bijvoorbeeld de heer Koenders? Hij was toen woordvoerder van de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer; hij was nog geen minister. Op pagina 131 van het rapport van de commissie-Davids staat dat hij zei: na resolutie 1441 is een tweede resolutie niet noodzakelijk om over te gaan tot geweld tegen Irak. Hij zei dat toen niet voor het eerst. Met andere woorden: het mandaat was voldoende. Wat was er aan de hand met Wouter
Bos, mevrouw de voorzitter? Die was op dat moment voorzitter van uw partij, althans van de fractie van de Partij van de Arbeid in dit huis. Hij zei op 18 februari 2003 in het Parool dat voor de invasie in Irak een tweede resolutie wenselijk, maar niet noodzakelijk was! De politiek leider van de partij van deze fractievoorzitter, mevrouw Hamer, zei dus dat het niet nodig was. Hij heeft daarover op 24 maart ook nog een persbericht doen uitgaan. Hebt u geen enorme berg boter op uw hoofd als u zegt: wij vonden dat altijd al? Ik noem nu twee personen, de heer Koenders en de heer Bos, niet de minsten, die namens de fractie van de Partij van de Arbeid in dit huis zeiden: een tweede resolutie was niet nodig, een mandaat was voldoende.
Mevrouw Hamer (PvdA): Het standpunt van onze fractie is altijd geweest dat er een volkenrechtelijk mandaat nodig was. Dat hebben wij altijd gezegd. U verwijst naar een persverklaring.
De heer Wilders (PVV): Nee hoor.
Mevrouw Hamer (PvdA): Jawel, daarnaar verwees u zojuist.
De voorzitter: Maakt u uw redenering maar af.
Mevrouw Hamer (PvdA): U verwees volgens mij naar een persverklaring van de heer Bos.
De heer Wilders (PVV): Ik verwees in eerste instantie naar wat hier in de Kamer is gezegd. U vindt dat op pagina 131 van het rapport van de commissie-Davids. PvdA-fractiewoordvoerder Koenders zei op 19 februari 2003 niet voor het eerst dat na VN-resolutie 1441 een tweede resolutie, niet noodzakelijk was om over te gaan tot geweld. De heer Koenders zei dat hier en de heer Bos kwam later met zijn persverklaring. De heer Koenders heeft in februari 2003 gezegd: geen problemen met dat mandaat, het is allemaal prima, een tweede resolutie is niet nodig. U hebt dat dus helemaal niet altijd gezegd.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik weet niet welk spelletje u hier nu probeert te spelen, mijnheer Wilders.
De heer Wilders (PVV): Dit is geen spelletje. Klopt het niet wat ik zeg?
Mevrouw Hamer (PvdA): Het lijkt mij een spelletje. Het is volstrekt helder dat de Partij van de Arbeid altijd tegen de inval in Irak is geweest. U was dat inderdaad niet, maar wij zijn dat altijd geweest.
De heer Wilders (PVV): Dit is geen begin van een antwoord, mevrouw Hamer. U zit gewoon klem. U weet gewoon dat het waar is wat ik zeg. Nogmaals, op pagina 131 van het rapport staat dat de heer Koenders – hij was toch echt van de Partij van de Arbeid, daarin vergis ik mij toch niet? – zei: een tweede resolutie is niet noodzakelijk om over te gaan tot geweld. De heer Koenders sprak voor zover ik weet namens de fractie van de Partij van de Arbeid. De commissie-Davids zegt er zelfs bij dat hij dat niet voor het eerst zei. Hij zei dat VN-resolutie 1441 voldoende was. Hoe kan dat nou? Het is toch dezelfde Partij van de Arbeid? U speelt nu mooi weer door te zeggen: wij hebben het altijd gezegd. U hebt dat
De heer Rutte (VVD)
© M. Sablerolle – Gouda
helemaal niet altijd gezegd. De heer Koenders en de heer Bos zeiden: een tweede resolutie is niet nodig.
Mevrouw Hamer (PvdA): Wij hebben dat wel altijd gezegd. Ik weet niet in welke context u de heer Koenders nu citeert, dus ik ben gaarne bereid om met u naar het hele citaat te kijken. Wij hebben altijd gezegd dat er een volkenrechtelijk mandaat nodig was. Dat is altijd het standpunt van mijn fractie geweest. U krijgt mij daarvan niet af.
De voorzitter: Tot slot, mijnheer Wilders.
De heer Wilders (PVV): Wij kunnen ook ontkennen dat wij hier nu in de Kamer met elkaar staan te debatteren. Dat kan allemaal, maar de werkelijkheid is gewoon – ik verwijs naar de commissie-Davids – dat de heer Koenders en de heer Bos hebben gezegd: een tweede resolutie is niet nodig. Dus u hebt een lading boter op uw hoofd. U speelt nu degene die het altijd al heeft geweten. Ook de Partij van de Arbeid is gedraaid. Het is goed dat de Nederlanders thuis dat ook horen en niet alleen maar luisteren naar uw praatjes.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik weet niet wie er hier gedraaid is, want ik heb begrepen dat u nu vindt dat de Kamer onvolledig is geïnformeerd, terwijl u als woordvoerder hebt gevraagd: kan dit gezeur eens afgelopen zijn? Wie er hier nu draait, weet ik dus niet. Dat ging over de informatie in het antwoord.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
De heer Rutte (VVD): Voorzitter. Ik heb toch een vraag op dit punt. Ik ben echt verbaasd over uw antwoord, mevrouw Hamer. Dit zijn gewoon openbare bronnen. Ook het rapport van de commissie-Davids haalt de heer Bos aan. Het Parool van 18 februari wordt geciteerd. Ik leg u echter een ander citaat voor. Het is een feit dat op 24 maart tijdens de formatie van wat toen nog het kabinet-Balkenende/Bos had moeten worden de formatieteams zeggen dat VN-resolutie 1441 geaccepteerd wordt als de feitelijke grondslag ter rechtvaardiging van de inval in Irak. Dat is een conclusie van Balkenende
en Bos, uw mijnheer Bos. Hoe ziet u dat dan? Dat is niet eens de commissie-Davids, dat zijn gewoon de feiten die u uit de Handelingen van de Kamer kunt halen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat is dezelfde persverklaring waarnaar de heer Wilders zojuist verwees. Dat is geweest op het moment dat de oorlog al was uitgebroken. Toen is er een ″agreement to disagree″ geweest, namelijk dat er geaccepteerd werd dat VN-resolutie 1441 was gebruikt als grondslag en dat het weinig zin meer had om daarover verder te discussiëren. Dat heeft de heer Bos altijd gezegd. Ik raad u aan om het boek van de heer Koole eens na te lezen. Daarin staat het allemaal uitgelegd.
De heer Rutte (VVD): Ik heb dat boek van de heer Koole natuurlijk gelezen met de kerstdagen: zeer onthullend.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik denk het niet, want anders had u mij die vraag niet gesteld.
De heer Rutte (VVD): Nou, ik zal het nog eens teruglezen. Ik lees u nog eens voor wat de heer Fasseur, een van leden van de commissie-Davids, daarover zegt. Hij zegt namelijk ook: Bos had een maand voor de inval in Irak gezegd dat het op zich wenselijk zou zijn dat er een tweede resolutie zou komen naast resolutie 1441, maar dat het niet noodzakelijk was. Daarmee kom ik terug bij de vraag die de heer Wilders net stelde. Dat is dan toch een standpunt van de PvdA? Hij was toch politiek leider? Of maakt dat helemaal niets meer uit in uw partij?
Mevrouw Hamer (PvdA): De heer Bos heeft altijd gezegd dat resolutie 1441 noodzakelijk was. Ik heb al aangegeven in welke context de persverklaring na de formatie is gegeven. De commissie-Davids geeft ook aan dat de PvdA op dit punt aan de gelijkhebbende kant stond. Ik heb dus eerlijk gezegd geen behoefte om verder met u in de tekstexegese te gaan. Volgens mij weet iedereen in de Kamer hoe dat gegaan is.
De heer Rutte (VVD): Ik citeer dan letterlijk het rapport van de commissie-Davids, aangezien u dat tot bijbel verheven heeft in dit debat. Nogmaals: ik kom hier alleen maar op omdat ik zo verbijsterd ben over de eerdere antwoorden op de vragen van de heer Wilders. Davids zegt letterlijk: ″Op 18 februari zei Bos in Het Parool opnieuw dat voor hem een tweede resolutie wenselijk, maar niet noodzakelijk was. Dezelfde opvatting blijkt uit de opstelling van Koenders in het Kamerdebat van 19 februari, die op een vraag van De Hoop Scheffer antwoordde dat PvdA en CDA het op dit punt eens waren.″ Hoe duidt u dit dan? Leg dat nou uit, mevrouw Hamer!
Mevrouw Hamer (PvdA): De heer Koenders heeft destijds allereerst gezegd dat we op dat moment fel tegen de inval in Irak waren. Wij vonden dat het op nog andere wijze opgelost had kunnen worden en dat we nog lang niet toe waren aan het militair ingrijpen. Vervolgens is in het Kamerdebat gesproken over de vraag onder welke condities je wel of niet een volkenrechtelijk mandaat kunt gebruiken; ik neem aan dat u daarop doelt. Ik heb net ook in mijn eigen betoog gezegd dat er redenen kunnen zijn om een volkenrechtelijk mandaat af
te wijzen, bijvoorbeeld in het geval van zelfverdediging of dreiging van genocide.
De heer Rutte (VVD): Daar hebben de heren Koenders en Bos het toch helemaal niet over?
De voorzitter: Ik dacht dat mevrouw Hamer nog aan het antwoorden was.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat is dus wat de heer Koenders daar gezegd heeft.
De heer Rutte (VVD): Dat heeft hij helemaal niet gezegd. U haalt alles door elkaar. Ik heb het niet over de vraag of de PvdA blij was met de inval in Irak. Wij kennen het standpunt van de PvdA daarover. Het gaat hier om de vraag of er een voldoende volkenrechtelijk mandaat was in de ogen van de PvdA. U trekt op dat punt een zeer grote broek aan. U hebt de premier na zijn verklaring begin januari gedwongen die verklaring terug te nemen. U bent daar heel ver in gegaan. Ik wijs u er nu alleen op, dat de PvdA en het CDA het in 2003 op dit punt gewoon eens waren. Geeft u dat nu gewoon toe! Het gaat dus niet over de vraag of u de oorlog steunde, maar over de vraag of er een voldoende volkenrechtelijk mandaat was.
Mevrouw Hamer (PvdA): Als wij het destijds eens waren geweest, dan waren er niet zo veel krantenberichten geweest over het feit dat de formatie juist op dit punt was vastgelopen. Ik denk dat de geschiedenis u hier toch een beetje in de steek laat.
Mijn fractie constateert met instemming dat het huidige kabinet de conclusies van de commissie-Davids op dit punt ter harte neemt. Met de geleerde lessen voor de toekomst biedt dit voldoende garanties dat een afweging zoals die rondom Irak is gemaakt, nooit meer zal plaatsvinden.
Davids constateert dat de Kamer beter geïnformeerd had moeten worden over het Amerikaanse verzoek om deel te nemen aan de militaire opbouw voor een inval in Irak, een verzoek dat overigens niet is ingewilligd. Doordat minister Kamp sprak over een verzoek in algemene termen, ontstond onduidelijkheid over de aard van dit verzoek. Zelfs binnen de ministerraad bestond deze onduidelijkheid. Davids concludeert dat het wijzer was geweest als het verzoek van de Amerikanen aan de Kamer ter kennis was gebracht, hoewel dit op basis van rechtmatigheid niet per se nodig was. Ook de procedure over de plaatsing van de Patriots in Turkije verdient geen schoonheidsprijs.
Mijn fractie vindt het belangrijk dat het kabinet zich beide conclusies aantrekt. Ook in dit geval worden de feiten geaccepteerd en worden lessen getrokken voor de toekomst. In zijn reactie concludeert het kabinet dat de Kamer inzake het besluit over de Patriots langs de lijnen van het toetsingskader zou moeten worden geïnformeerd. Het kabinet geeft aan dat de Kamer zo veel mogelijk langs de lijnen van het toetsingskader zal worden geïnformeerd als onze krijgsmacht wordt ingezet ter verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied en bij de bevordering van de internationale rechtsorde. Tot slot zegt het kabinet nader in overleg te willen treden met de Kamers over het spanningsveld tussen afstemming in de ministerraad enerzijds en verzoeken van de Kamer anderzijds.
Het belangrijkste argument voor de inval was het vermeende bezit van massavernietigingswapens. De commissie-Davids gaat uitgebreid in op de informatie die de regering hierover bezat. Al in juni 2002 was er een rapport van de MIVD waarin grote twijfels werden geuit over het bezit en de inzetbaarheid van massavernietigingswapens. De zogenaamde 45 minutenclaim van de Britse regering werd door de MIVD als ″zeer suggestief″ bestempeld. Toenmalig minister De Hoop Scheffer was op de hoogte van de twijfels bij onze inlichtingendiensten, maar toch werd door hem het beeld neergezet, zonder daarbij nuanceringen aan te brengen, dat er wel degelijk sprake was van een reële dreiging.
Volgens de commissie-Davids hebben de MIVD en de AIVD zich over de gehele periode terughoudender opgesteld dan de bewindspersonen in hun communicatie met de Kamer. Uit het rapport van de commissie-Davids blijkt dat ook oud-minister Kamp hieraan meedeed. Zelfs in de beslotenheid van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, de commissie Stiekem, bleef minister Kamp ontkennen dat er licht zat tussen de uitspraken van de beide ministers enerzijds en de rapporten van onze inlichtingendiensten anderzijds. Dat licht zat er echter wel degelijk.
Het is goed dat de commissie-Davids heeft blootgelegd dat relevante informatie de Kamer niet heeft bereikt. Uit de kabinetsreactie blijkt dat het kabinet ook de conclusies van de commissie-Davids op dit punt ter harte neemt en stelt dat de Kamer explicieter en uitgebreider geïnformeerd had moeten worden. Daarop trekt het kabinet lessen voor de toekomst. Namelijk door ten eerste vaker en meer specifiek informatie vertrouwelijk aan de Kamer te verstrekken. Ten tweede doet het dat door te stellen dat de veiligheidsdiensten moeten kunnen instemmen met de manier waarop hun rapportage wordt weergegeven in het verkeer met de Kamers. Daarbij wordt voor zover mogelijk aangegeven welke informatie door de inlichtingendiensten is aangeleverd. Ten derde moet dit gebeuren door informatie van buitenlandse inlichtingendiensten niet rechtstreeks naar de ministeries te sturen, maar alleen door tussenkomst van de MIVD of de AIVD. Tot slot doet het kabinet dit door te bevestigen dat ambtelijke notities met afwijkende meningen over belangrijke onderwerpen de politieke leiding altijd dienen te bereiken.
De voorzitter: Ik wilde het woord geven aam mevrouw Halsema voor een interruptie, maar ik zie dat zij het woord aan de heer Pechtold gunt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Mannen gaan voor.
De voorzitter: Mannen gaan voor? O ... Dan is het woord aan de heer Pechtold.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Alleen in dit debat!
De heer Pechtold (D66): Deze trend uit 2010 had ik nog niet helemaal opgepikt.
Voorzitter. De stap in de redenering van mevrouw Hamer van ″informatie heeft de Kamer niet bereikt″ naar de conclusies van die uitspraak vind ik aan de ene kant helder. Aan de andere kant vind ik ook dat zij een stap ertussen heeft overgeslagen. Wij hebben zojuist een vrij pijnlijk debat met de heer Van Geel gevoerd. Mevrouw Hamer heeft daar denk ik met gekromde tenen naar
geluisterd. Wat is haar oordeel over het feit dat informatie de Kamer niet heeft bereikt? Zij stelt daarbij zelf bijvoorbeeld de rol van minister Kamp aan de orde, die heel actief was in het niet laten bereiken. Het was niet iets dat werd vergeten.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik vind dat dit anders en beter had gemoeten.
De heer Pechtold (D66): Tja. De heer Van Geel zat in de mantra ″het was wijzer geweest″ en mevrouw Hamer heeft blijkbaar vanmorgen afgesproken dat het ″anders en beter″ had gemoeten. Laat mij raden: als ik nog twee vervolgvragen stel en mevrouw Halsema doet dat zo meteen ook, krijgen we dan het oordeel ″anders en beter″?
Mevrouw Hamer (PvdA): Als de heer Pechtold dat graag wil ...
De heer Pechtold (D66): Ik zou liever een wat politieker oordeel horen. Mevrouw Hamer zegt dat de Kamer niet is geïnformeerd. Zij zegt dat relevante informatie de Kamer niet heeft bereikt en dat de heer Kamp bleef ontkennen dat er licht zat tussen de uitspraken van de beide ministers. Dat is een actieve ontkenning en actief niet-informeren door de heer Kamp. Wat is daarover het oordeel van mevrouw Hamer?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik zal een andere formulering zoeken voor de heer Pechtold. Ik wil hem helpen, anders wordt het zo saai. Mijn oordeel is dat het niet correct is gegaan.
De heer Pechtold (D66): Oké. Het had anders gemoeten en gekund. Het is niet correct gegaan. Vandaag trekken wij echter na zeven jaar een conclusie. De fractie van mevrouw Hamer en de mijne hebben tien moties gesteund, altijd samen, soms moties door de een ingediend, soms door de andere. Is het een fout?
Mevrouw Hamer (PvdA): Het is helder dat het niet goed is geweest. Ik heb inderdaad het debat met de heer Van Geel goed gevolgd. Daarin ontstond een discussie over wat er in het rapport stond, of er bepaalde woorden zijn gebruikt of niet. Ik denk dat er genoeg is geciteerd hoe het er staat. Vervolgens komt echter de vraag welke politieke beoordeling je eraan geeft. Die beoordeling wil ik de heer Pechtold best geven. Ik had dat eigenlijk willen doen aan het einde van mijn betoog. Als hij het mij gunt dat ik mijn betoog afmaak, geef ik die beoordeling aan het einde, maar als hij er prijs op stelt, wil ik het wel nu doen.
De heer Pechtold (D66): De volledigheid graag. We houden er namelijk van om volledig geïnformeerd te zijn.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik kom bij het punt van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het was voor het huidige kabinet een lastige vraag hoe om te gaan met de feiten uit het rapport van de commissie-Davids. Onmiddellijk speelt immers het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het huidige kabinet draagt niet alleen strikt genomen de staatsrechtelijke
verantwoordelijkheid, het neemt die ook daadwerkelijk getuige de kabinetsreactie.
Het is voor de PvdA-fractie van belang dat het kabinet de feiten uit het rapport-Davids aanvaardt en erkent dat de informatievoorziening aan de Kamer beter had moeten zijn. Het is ten minste zo belangrijk dat het kabinet maatregelen neemt die garanderen dat in de toekomst nooit meer zo kan worden omgegaan met informatie van de inlichtingendiensten. Dat is essentieel voor de Kamer om tot een oordeel te kunnen komen over missies uit het verleden en in de toekomst.
Met de reactie die het kabinet nu heeft gegeven, is recht gedaan aan het belangrijke werk van de commissie-Davids. Het mag duidelijk zijn dat dit kabinet, met deze kabinetsreactie, de bereidheid heeft getoond om te erkennen wat anders en beter had gemoeten en daaruit de lessen voor de toekomst te trekken. Dat biedt mijn fractie de garantie dat dit nooit meer zo zal verlopen.
De commissie-Davids constateert terecht dat het beter was geweest als dit onderzoek eerder was verricht. Daarom wil mijn fractie vandaag graag het initiatief nemen om in de toekomst te kunnen voorkomen dat dit nog eens zo lang op zich laat wachten. De PvdA-fractie komt daarom in tweede termijn met een motie waarmee zij wil vastleggen dat in de toekomst altijd binnen een jaar na een besluit over politieke steun en/of een militaire bijdrage aan missies, een parlementaire evaluatie van de besluitvorming zal plaatsvinden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Er is enige gelijkenis tussen de inbreng van de fracties van het CDA en de Partij van de Arbeid. Beide partijen kiezen er namelijk voor om een verantwoordingsdebat om te buigen tot een debat over de intenties voor de toekomst. Dat is heel aardig, maar daarover gaat het debat niet. Wij mogen namelijk juist op basis van hetgeen de afgelopen jaren is misgegaan, enige twijfel en enig wantrouwen hebben over de vrome voornemens die er voor de toekomst zijn. Ik mis het politieke oordeel van mevrouw Hamer over het verleden. Er is onjuist en onvolledig geïnformeerd, er is selectief met informatie omgesprongen. Haar partij en mijn partij hebben jarenlang dat vermoeden gehad en hebben eindeloos getrokken en geduwd om informatie boven tafel te krijgen. Mevrouw Hamer, ik wil van u een politiek oordeel, hoe weegt u dat? Het gaat er niet om dat het anders en beter had gekund. Nee, zijn er fouten gemaakt en zijn die fouten acceptabel?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb dat net gezegd. Voor onze fractie was het buitengewoon belangrijk dat allereerst de feiten werden geaccepteerd die door de heer Davids zijn aangegeven. Daarover hebben wij op 13 januari een heel debat gevoerd. Vervolgens was het voor mijn fractie buitengewoon van belang dat het kabinet ook erkent dat er zaken niet goed zijn gegaan, zaken die beter en effectiever hadden moeten gaan. Ten slotte gaat het op basis daarvan om de vertrouwensvraag, want daarop baseren wij uiteindelijk ons politieke oordeel. Bestaat er nog vertrouwen dat het kabinet op basis van hetgeen nu voorligt, de kabinetsreactie, het in de toekomst wel anders en beter zal doen? Dat heb ik al eerder gezegd, direct na het uitkomen van de kabinetsreactie.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat vind ik ongelooflijk
naïef. Het kabinet zegt namelijk dat het zich voorneemt om in de toekomst de Kamer beter te informeren. Mevrouw Hamer zegt dat zij er dan weer alle vertrouwen in heeft. Maar uit het rapport blijkt juist dat de Kamer eigenlijk bijna stelselmatig op heel cruciale momenten, waarop de beslissing over politieke steun aan oorlogsvoering moest worden genomen, niet goed werd geïnformeerd. Hoe kan mevrouw Hamer nou zeggen dat het kabinet zich voorneemt om het beter te doen en dat zij er dus weer vertrouwen in heeft, als blijkt dat zij zo vaak niet goed, niet volledig en niet juist is geïnformeerd?
Mevrouw Hamer (PvdA): Dan moeten we misschien wat preciezer worden in hetgeen niet goed is en niet volledig is. Ik hoopte dat wij dat deel van het debat hadden afgesloten. Ik wil dat wel nogmaals zeggen, maar dan herhaal ik eigenlijk gewoon wat de commissie-Davids heeft gezegd. Mevrouw Halsema heeft kunnen lezen dat dit op momenten inderdaad is gebeurd. Maar laten wij het verzoek rondom het militair ingrijpen nemen. Daarvan heeft de commissie-Davids bij de hoorzitting gezegd dat het weliswaar op grond van rechtmatigheid niet had gehoeven, maar dat het beter was geweest – ik geloof dat daar het woord ″wijzer″ vandaan komt – om dat wel te doen. Ik vind dat ook. U vatte mij bijna geheel correct samen, maar toch niet helemaal, omdat u één stap weglaat, namelijk dat het voor onze fractie heel erg van belang is geweest of het kabinet erkent dat er dingen niet goed zijn gegaan, of dat er fouten zijn gemaakt. Die erkenning zie ik terug in de kabinetsreactie.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Kunt u mij vertellen waar het kabinet erkent dat het de Kamer onjuist heeft geïnformeerd, bijvoorbeeld over de 45 minutenclaim? Waar erkent het kabinet dat het de Kamer, bij monde van de heer Kamp, onjuist heeft geïnformeerd toen daarover nog eens navraag werd gedaan, dat het de Kamer onjuist heeft geïnformeerd over de wapeninspecties en dat er geen volledige opening van zaken is gegeven ten aanzien van het Amerikaanse verzoek? Waar erkent het kabinet in zijn reactie dat het drie keer onjuist en minimaal één keer onvolledig heeft geïnformeerd? Waar zegt het dat?
Mevrouw Hamer (PvdA): De kabinetsreactie begint met de acceptatie van de beschrijving van de feiten. Daarmee begint de brief. Vervolgens wordt op drie punten ingegaan. Het kabinet geeft daarbij aan dat zaken bijvoorbeeld explicieter en duidelijker ... Ik ben de precieze woorden kwijt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat het evenwicht uitgebreider en explicieter terug had moeten komen, wat voor mij een volstrekt onbegrijpelijke taalkundige vondst is. Misschien snapt u haar wel, een evenwicht moet explicieter, maar goed. Dat is inderdaad het enige wat het kabinet zegt. Er wordt niet gezegd: inderdaad, de Kamer is onjuist, onvolledig en selectief geïnformeerd. Er wordt gezegd dat het evenwicht wat uitgebreider en explicieter had moeten zijn. Men zegt dus: wij waren al uitgebreid en expliciet, maar het had nog wat meer kunnen zijn. Dat is toch geen erkenning van fouten?
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat vind ik wel. Ik vind dat daarmee wordt aangegeven dat het niet goed is gegaan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Laat ik dan alleen concluderen dat het postmodernisme hier echt regeert. Als het maar werkt, dan is het waar. Alles is waar, ook als het niet waar is. Het doet er dan verder niet toe of het kabinet u of de Kamer serieus neemt. Het lijkt alsof u alles wat het kabinet zegt wel prachtig vindt.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik dacht niet dat u mij zo kent; zo hebben wij hier in januari ook niet gestaan. In januari lag er een verklaring van de minister-president waarvan wij hebben gezegd dat het anders moet. U kunt niet ontkennen dat de kabinetsreactie echt een andere is dan wat er in januari lag. Ik vind echt dat u mijn woorden nu echt te gemakkelijk afdoet. Ik wil het best nog één keer voor u herhalen. Voor ons is de drieslag van belang, namelijk dat de feitelijke beschrijving van de gang van zaken wordt geaccepteerd, dat er reflectie wordt getoond en dat er vervolgens op basis van die reflectie, niet zomaar op de blauwe ogen, lessen voor de toekomst worden getrokken. Daarom kan ik op basis van de kabinetsreactie erop vertrouwen dat het in de toekomst nooit meer zo zal gaan.
De heer Pechtold (D66): Bij dat laatste zinnetje wil ik aanhaken. Zojuist zei u: dat biedt de garantie dat dit nooit meer zo zal verlopen. Dat is dus eens, maar nooit weer. Vervolgens hebt u daarvoor een randvoorwaarde nodig. U vraagt in verband met het volkenrechtelijk mandaat drie punten van verbetering van het kabinet. Als het gaat om het informeren van de Kamer ten aanzien van de Amerikanen hebt u drie punten waarop dat moet veranderen voor de toekomst. Als het gaat om de AIVD en de MIVD hebt u vier punten nodig om dat te veranderen. U hebt in totaal dus elf punten nodig waarvan u zegt: dat moet anders, dat had beter gekund. Kunnen wij daaruit niet gewoon de conclusie trekken dat er elf keer een fout is gemaakt?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik ga liever over mijn eigen woorden.
De heer Pechtold (D66): Is dat misschien omdat u de premier uit de wind wilt houden, in verband met zijn antwoord zo dadelijk? Laat ik mijn vraag concreter stellen. Wat verwacht u als u zegt dat er ook inzicht en reflectie moeten worden getoond? Wat verwacht u dadelijk van de premier?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb eerlijk gezegd nog nooit gehoord dat ik de minister-president uit de wind moet houden. Ik hoor u meestal andere kritiek geven. Daar ben ik dus helemaal niet op uit. Vorig jaar hebben wij hier gezamenlijk een heel belangrijk debat over gevoerd. Ongeveer een jaar geleden hebben wij hier gesproken over de instelling van de commissie-Davids. Toen heb ik u gezegd: ik vind het buitengewoon van belang dat de feiten boven tafel komen. Die feiten zijn nu boven tafel gekomen. Vervolgens heeft mijn fractie zich eraan gestoord hoe er in eerste instantie met die feiten werd omgegaan. Vorig jaar hebben wij ook geconstateerd dat wij in een trits zitten van onderzoek-kabinetsreactie-debat-conclusies. Ik zeg erbij dat ik zelfs nog een twaalfde punt nodig heb. Ik heb daarnet het voorstel gedaan om het in de toekomst nooit meer zo te doen zoals het nu gegaan is: zeven jaar na dato praten. Een aantal hoofdrolspelers is al vertrokken. Voortaan moeten
wij binnen een jaar een parlementaire enquête houden of een parlementair onderzoek doen.
De heer Pechtold (D66): Dat zijn interessante zaken om dadelijk over te praten, maar terecht vragen diverse fractievoorzitters nu om een politiek oordeel. Ik vraag u: bent u eigenlijk al toe aan een politiek oordeel of verwacht u dadelijk nog iets van de premier? Ik hoor nergens in uw bijdrage een verzoek aan de premier om bijvoorbeeld nu – hij is de afgelopen dagen vrij stil geweest – een zienswijze, een reflectie, enige deemoed, enige zelfinkeer te tonen. Wat verwacht u van de premier in zijn eerste termijn? Dat er allemaal zaken veranderd moeten worden omdat ze anders hadden gekund – ik gebruik uw woorden – daar komen wij als Kamer misschien nog aan toe. Maar wat verwacht u dadelijk in eerste termijn van de premier?
Mevrouw Hamer (PvdA): Precies hetzelfde als wat ik van de premier op 13 januari verwachtte, namelijk dat het rapport van de commissie-Davids, dat de feitelijke gang van zaken wordt geaccepteerd, dat er reflectie wordt getoond en dat er op basis van die reflectie lessen worden geleerd. Die trits heb ik u toen genoemd en die zal ik u morgen weer noemen. Van de premier verwacht ik nu dat hij een verdere toelichting geeft op de kabinetsreactie. Dit moet het uitgangspunt zijn van de beantwoording. Dat is waar ik mijn huidige oordeel op baseer.
Mevrouw Thieme (PvdD): Mevrouw Hamer verschuilt zich achter twee zaken. Ten eerste neemt zij een vlucht naar voren door te zeggen dat het in de toekomst beter zal gaan. Ten tweede zegt zij dat er nu eenmaal geen rechtsplicht was om de Kamer te informeren. De volkenrechtelijke situatie is nu echter hetzelfde als toen, en zal in de toekomst ook hetzelfde zijn. Welke garanties ziet mevrouw Hamer voor de Kamer dat zij in de toekomst goed, juist en volledig wordt geïnformeerd? Er is helemaal niets nieuws voor de toekomst dan alleen maar de volkenrechtelijke situatie die destijds ook al gold.
Mevrouw Hamer (PvdA): Bij de kabinetsformatie zijn afspraken gemaakt over de omgang met een volkenrechtelijk mandaat in het geval van een missie. Daar is in de kabinetsreactie aan toegevoegd dat het volkenrechtelijk mandaat ook moet gelden bij politieke steun. Dat is dus anders dan wat het kabinet daarover in 2003 zei. Dat is echt een heel groot verschil. Ik had het daarnet over de rechtmatigheid in relatie tot het militair ingrijpen. Ook daarvan heeft het kabinet gezegd dat het anders had gemoeten. Daaruit maak ik op dat het kabinet zich deze zaken aantrekt en het in de toekomst anders wil doen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Waarom zou het kabinet dat anders doen? Destijds gold ook de plicht om de Kamer altijd volledig en juist te informeren. Waarom zouden wij nu alleen maar afgaan op de blauwe ogen van het kabinet? Het is goed om lessen voor de toekomst te trekken, maar het is ook belangrijk dat de PvdA-fractie de consequenties van het gedrag van destijds beoordeelt en daaraan consequenties verbindt. Dat mis ik volledig in het betoog van mevrouw Hamer.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat is jammer, want ik probeer
daarover wel duidelijk te zijn. Ik heb gezegd dat het voor mijn fractie zeer van belang is geweest dat het onderzoek er kwam. Daar hebben wij lang aan getrokken. Dat hebt u zelf ook gedaan en gezegd. Vervolgens was het voor ons buitengewoon van belang – dat is echt iets anders dan iemand in zijn blauwe ogen kijken – dat er een kabinetsreactie kwam waarin het rapport van de commissie-Davids als leidend wordt beschouwd, dat de feitelijke gang van zaken wordt geaccepteerd. U hebt kunnen zien dat het niet allemaal in een minuutje gaat. Het is belangrijk dat die erkenning er nu is. Op basis van wat er nu op papier aan de Kamer is gestuurd, heb ik er vertrouwen in dat het in de toekomst nooit meer zo zal gaan.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik begrijp echter nog steeds niet waar u het vertrouwen vandaan haalt, als zelfs het kabinet niet wil erkennen dat er met de kennis van toen geen volkenrechtelijk mandaat was. Het is toch vreemd dat u denkt dat het kabinet zijn lessen heeft geleerd en dat we weer verder kunnen, als het dat niet eens wil erkennen?
Mevrouw Hamer (PvdA): Als het kabinet nu zegt dat het dit anders gaat doen en erop terugkomt en zegt dat het adequater had gemoeten, vind ik dit genoeg reden om te geloven dat dit nooit meer zo zal gaan.
De voorzitter: Dank u wel. Nee, mijnheer Pechtold, u hebt al een eindinterruptie gehad.
De heer Pechtold (D66): Dit gaat over een ander punt.
De voorzitter: Nee, u hebt ook nog een tweede termijn. Ik word nu echt streng. Het spijt me zeer.
De heer Rutte (VVD): Voorzitter. In tijden van oorlog en crisis zijn zaken zelden eenduidig. Om te leren van het werk van de commissie-Davids moeten het uitvoerige rapport en de verhelderende hoorzitting in samenhang worden bestudeerd. Een gedegen rapport verdient wat ons betreft een gedegen behandeling, waarbij de aandacht uitgaat naar meer dan de soms wel erg korte en krachtige conclusies.
Op basis van dit geheel ontstaat het beeld van een regering die zich na het verzoek van de bondgenoten met meerdere dilemma’s geconfronteerd zag. Het is van belang dat de regering in crisissituaties geheime informatie kan uitwisselen met andere regeringen en snel kan handelen. Tegelijkertijd moet het parlement ook kunnen en worden geïnformeerd. De VVD-fractie pleitte in december vorig jaar voor aanscherping van de artikel 100-procedure, omdat zij goede en tijdige informatie wenst maar ook een scheiding van de rollen langs de lijn van ″de regering regeert, het parlement controleert″. Parlementen zenden, wat de VVD betreft, geen troepen en halen ze ook niet terug. Doen ze dit wel, dan verliezen zij het vermogen om kritisch het werk van de regering te kunnen controleren. Besluiten tot uitzending neemt de regering en zij licht ons daarover in via de artikel 100-procedure. Pas dan reageert de Kamer. De VVD is tevreden dat het kabinet, blijkens de regeringsreactie, nu ook op deze lijn zit.
De regering ging echter wel de fout in, op dezelfde dag, vorige week dinsdag, dat zij haar reactie aanbood op het rapport van de commissie-Davids. Eerst kwam zij met een nietszeggende brief over Uruzgan. Mede op aandringen van de VVD kwam het kabinet vervolgens alsnog met meer informatie. Daarna heeft het kabinet opnieuw voor onduidelijkheid gezorgd door tegenstrijdige uitlatingen van bewindspersonen over betrokkenheid bij het verzoek van die brief, zoals vandaag ook bij de mondelinge vragen aan de orde is geweest en waarschijnlijk deze week nog terugkeert in een spoeddebat.
Overigens had niet alleen de regering anders moeten handelen. Met verbazing heeft mijn fractie kennisgenomen van de wijze waarop de Partij van de Arbeid de brief van de NAVO al verscheurde, nog voordat de regering er iets over had kunnen zeggen. Los van het affront tegenover de sg van de NAVO en onze bondgenoten getuigt dat optreden van een gevaarlijk monisme dat moet worden vermeden, zeker als het gaat om troepenin-zet, of zelfs alleen maar politieke steun voor troepeninzet.
Wij willen geen glijdende schaal waarin de Kamer wordt meegezogen in het besluitvormingsproces dat juist in het kabinet behoort plaats te vinden. Het parlement vertrouwelijke informatie verstrekken waarover het parlement zich niet in het openbaar kan uitspreken, is natuurlijk ongelukkig. Bij uitzonderlijke situaties, waarbij het gaat om geheime informatie en militaire operaties, moet natuurlijk wel een uitzondering worden gemaakt. Er moeten wat ons betreft precieze afspraken worden gemaakt over de vraag hoe in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten op overeenkomstige wijze de fracties vertrouwelijk kunnen worden geïnformeerd.
Het volgende dilemma betreft de volkenrechtelijke discussie. De wereld kent geen volmaakt systeem van global governance, maar een waar checks and balances nog in ontwikkeling zijn. Wat de VVD betreft, past het bij de internationale en zeker ook bij de Nederlandse internationaalrechtelijke traditie om in gevallen van crises tot het uiterste te gaan om via de Veiligheidsraad tot een besluit en een mandaat te komen. Tegelijkertijd is waar dat voor de handhaving van de internationale rechtsorde moet worden gekeken naar meer dan alleen het internationale recht in strikte zin. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen waarin zelfverdediging of bescherming van de bevolking voorgaan. Het internationale recht is niet zwart-wit. Indien de Veiligheidsraad en volkenrecht ons geen mogelijkheid bieden genocide te weerstaan, sluiten wij andere wegen niet uit. Regering en de commissie-Davids constateren dat optreden van de internationale gemeenschap ook soms zonder een Veiligheidsraadresolutie legitiem is. Een tiental jaren geleden heeft ook dit parlement breed onderschreven dat bij de kosten voor de oorlog een hogere verantwoordelijkheid was dan die welke de Veiligheidsraad of het volkenrecht op dat moment sanctioneerden. Het volkenrechtelijk dilemma tussen de legaliteit – wat mag wettelijk – en de legitimiteit – wat is moreel wenselijk en noodzakelijk – is even klassiek als complex. Het vereist in elke situatie een doorwrochte analyse en een gedegen afweging. De lessen die op basis van ″Davids″ kunnen worden getrokken, dragen daaraan bij.
De conclusie moet worden getrokken, tegen de achtergrond van het rapport van de commissie-Davids, dat waar de volkenrechtelijke onderbouwing van de
oorlog mogelijk niet adequaat was, dit nog niet betekent dat het ongerechtvaardigd was om politieke steun te verlenen. Wij gaven immers steun aan onze belangrijkste bondgenoot, tegen een dictator die waarschijnlijk massavernietigingswapens en er niet voor terugdeinsde om die massavernietigingswapens te gebruiken. De VVD loopt dan ook niet weg voor de verantwoordelijkheid die wij toen hebben genomen.
De heer Pechtold (D66): U zat toen als staatssecretaris in dat kabinet. Het is een publiek geheim dat de bewindslieden van VVD-huize eigenlijk niet alleen politiek wilden steunen, maar ook mee wilden doen aan de oorlog. Nu is ook uit het rapport-Davids gebleken dat essentiële informatie, met name over die massavernietigingswapens die u zojuist aanhaalde die alleen nooit zijn gevonden in die zandbak van Irak en waarvan al vrij snel vast kwam te staan dat ze er niet zijn, de vertrouwelijke commissie van de Kamer is onthouden. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? Wist u dat eigenlijk?
De heer Rutte (VVD): Dit is typisch zo’n punt waarbij je op moet passen dat je de teksten van ″Davids″ en de conclusies niet een op een op elkaar legt. De informatie van de veiligheidsdiensten bevatte wel degelijk zeer ernstige feiten. Niet kon worden uitgesloten dat Irak bij een aanval door de VS gebruik zou maken van nucleaire wapens, en verder noem ik het vermoeden dat Irak nog steeds beschikte over grote hoeveelheden biologische wapens. Waar de heer Pechtold aan refereert, is een punt dat de heer Kamp zelf in een Kamerdebat heeft gedresseerd, namelijk op 28 augustus 2003: het nuanceverschil tussen wat de veiligheidsdiensten rapporteerden en wat uiteindelijk in de besluitvorming werd gebruikt was niet goed, iets wat hij later zelf recht heeft gezet. De vraag is natuurlijk of dat raakt aan het grondwettelijk informatierecht richting de Kamer. Daarvan zei de heer Davids tijdens de hoorzitting dat dat niet het geval is.
De heer Pechtold (D66): Klopt het dat het VVD-smaldeel van Balkenende I eigenlijk ook militair wilde steunen? Zo ja, hoorde u bij die groep?
De heer Rutte (VVD): In ons smaldeel hebben wij daarover nooit besluiten genomen. Wel hebben we daarover gesproken.
De heer Pechtold (D66): Ik neem aan dat u de afgelopen tijd ook terug hebt gekeken naar die periode. Was u daarbij betrokken? Hoe kijkt u aan tegen de informatieuitwisseling met de Kamer? U zat immers in dat kabinet.
De heer Rutte (VVD): De uitwisseling met de Kamer vond ik op zich voldoende. Wij trekken nu conclusies uit dit rapport, en dan kun je vaststellen dat het allemaal beter had gemoeten en dat het meer had moeten zijn, maar ik denk dat we op dat moment voldoende informatie hadden om de grondwettelijke informatiepositie van de Kamer te garanderen. Dat gevoel had ik ook als bewindspersoon in dat kabinet.
De heer Pechtold (D66): U sluit zich aan bij de mantra’s van beter, anders, wijzer en dat soort termen? U zegt niet: het toenmalige kabinet heeft eigenlijk een fout
gemaakt, want de Kamer is onvolledig geïnformeerd. Dat vind ik van belang voor het politieke oordeelsvermogen.
De heer Rutte (VVD): Wat u doet in dit debat – dat begrijp ik vanuit uw positie – is een extreem zwart-witbeeld schetsen van een kabinet dat op geen enkele manier de juiste informatie aan de Kamer heeft verstrekt. Zelfs bij de later terecht zo bekritiseerde presentatie van Powell aan de VN zeiden de veiligheidsdiensten dat is vastgesteld dat Irak op een grove wijze resolutie 1441 met voeten treedt. Er moet niet voor worden teruggeschrokken, schreef de MIVD, om de nodige actie te ondernemen om tot ontwapening van Irak te komen, wat dat ook zal inhouden. Dat staat op pagina 308 van het rapport-Davids. Met andere woorden: het is niet zo zwart-wit als de heer Pechtold in het debat laat blijken. Voor zover er nuanceverschillen waren, heeft de heer Kamp die op 28 augustus 2003 met largesse toegegeven.
De VVD-fractie heeft moeite met een derde element van het rapport, de beschrijving van de Atlantische reflex en de zogeheten Europese oriëntatie. Ik heb niet de indruk dat in dit geval een foute afweging is gemaakt door de oriëntatie op zowel de Verenigde Staten als Europa. De VVD staat de gehele naoorlogse periode voor een beleid waarin een sterke band wordt nagestreefd met de Europese en de overzeese bondgenoten. Ook het kabinet heeft, in mijn ogen terecht, ervoor gezorgd dat de Nederlandse belangen en het evenwicht tussen de oriëntatie op Europa en de Verenigde Staten goed in balans is gebleven. Dit moet wat ons betreft zo blijven.
Zoals is aangegeven, zijn in tijden van oorlog en crisis zaken zelden eenduidig. Zeker is echter dat deze dilemma’s harde afspraken vereisen. De artikel 100-procedure moet worden herzien en de VVD-fractie spant zich hiervoor in en is al met concrete voorstellen gekomen. Tegelijkertijd moet het parlement zich blijven inspannen voor de internationale rechtsorde, zoals grondwettelijk verankerd, zonder daarbij de ogen te sluiten voor de onvolmaaktheid van het internationale systeem. Voor de handhaving en ontwikkeling van dit systeem mogen wij ons niet afhankelijk maken van landen als Rusland en China. Er moet naar meer worden gekeken dan alleen het internationaal recht in strikte zin.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Mijn fractie is blij dat wij aan de hand van een gedegen rapport en een heldere kabinetsreactie daarop kunnen spreken over de Nederlandse steun aan de inval in Irak. Het rapport biedt een zorgvuldige en nauwgezette reconstructie van de gang van zaken en maakt gelukkig een resoluut einde aan een aantal zeurende speculaties en indianenverhalen, die voortdurend hun schaduw wierpen over de gevoerde debatten rond de Nederlandse opstelling in 2003. Dat maakt het mogelijk om, waar nodig, serieuze lessen te trekken voor de toekomst.
Aan het begin van mijn bijdrage wil ik een en ander in het juiste perspectief plaatsen. Waarover spreken wij precies? In maart 2003 heeft het kabinet politieke steun uitgesproken voor de Amerikaans-Britse aanval in Irak. Politieke steun, niet meer en niet minder en in ieder geval geen militaire steun. Op dit punt valt er betrekkelijk weinig aan waarheidsvinding te doen. Het is in dit licht veelzeggend dat de commissie-Davids niet zozeer een centrale vraagstelling poneert, die analytisch in allerlei
subvragen is onder te verdelen. Er ligt geen scherpe waaromvraag of waartoevraag op tafel. De commissie richt zich op de hoevragen, zoals: hoe is de besluitvorming verlopen?
Het is op zichzelf boeiend, zeker voor een niet-regeringsfractie, om te horen hoe het loopt in een ministerraad, wat zich afspeelt tussen ministers, hoeveel minuten zij precies aan besluitvorming besteden, welke werkwijze de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie kennen en hoe zij de informatie van veiligheidsdiensten wegen. Natuurlijk is het ook interessant om te vernemen hoe de rolverdeling is tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de voorzitter van de ministerraad. Eerlijk gezegd kunnen wij er politiek gezien echter niet zo veel mee. Voor een politieke beoordeling is dit type op zichzelf interessante wetenswaardigheden niet echt beslissend. Het gaat uiteindelijk om het kenbare kabinetsstandpunt, en dat was helder. Op deze wijze heeft mijn fractie het rapport van de commissie-Davids bekeken.
Dat impliceert een zekere relativering van een aantal kritische overwegingen uit het rapport. Een relativering overigens die ook wordt opgeroepen door onder meer de stevige uitspraken van de heer De Hoop Scheffer, een van de hoofdrolspelers indertijd. Wat vindt het kabinet eigenlijk van zijn uitlating dat het volstrekt onjuist zou zijn om de conclusies van de commissie-Davids leidend te laten zijn? Dat gebeurt wel met enige consistentie.
Voor de volledigheid voeg ik hieraan toe dat mijn fractie, evenals een ruime meerderheid van het parlement, zich kon vinden in het indertijd geformuleerde kabinetsstandpunt. Het zou voor mijn fractie ook niet bij voorbaat onbespreekbaar zijn geweest om Nederlandse militaire steun te verlenen. Het was feitelijk immers zo dat Saddam Hoessein moest aantonen dat hij niet beschikte over massavernietigingswapens. Dat weigerde hij consequent, terwijl wij wisten dat deze dictator voor grove agressie niet terugdeinsde: de Golfoorlog, Iran, Koeweit, Koerden et cetera. Saddams gebrek aan medewerking lokte derhalve het internationale optreden uit. Al zijn er dan geen massavernietigingswapens gevonden, er zijn wel massagraven gevonden. Het grootste massavernietigingswapen lag bij Saddam zelf. Laten wij vooral reëel blijven.
Mijn fractie vindt dat het rapport van de commissie-Davids serieus werk geeft. Zij heeft volledig onafhankelijk geoperereerd. Het rapport is een minutieuze reconstructie van de gang van zaken en geeft dan ook geen enkele aanleiding om te pleiten voor een parlementaire enquête. Het rapport maakt onder meer duidelijk dat de meer dan eens gedane suggestie dat Nederland in strijd met wat aan de Kamer is meegedeeld, wel degelijk militaire steun heeft verleend, niet klopt. Het kabinet heeft op dit cruciale punt de Tweede Kamer goed geïnformeerd. Ook is helder dat het kabinet geen steun aan de oorlog heeft verleend in verband met handelsbelangen, of in verband met een benoeming van de heer De Hoop Scheffer tot secretaris-generaal van de NAVO. Gelukkig dat dergelijke aantijgingen op lucht zijn gebaseerd.
Het rapport kraakt kritische noten over het volkenrechtelijk mandaat dat aan de basis lag voor de inval in Irak. Daarover hebben wij reeds stevig gedebatteerd in de Kamer. Van meet af aan is hierover ook internationaal verschil van mening geweest. Tekenend is dat ook de commissie hierbij niet geheel op één lijn zit. Ik verwijs hiervoor naar de kanttekening van de heer Van Walsum
op bladzijde 270 van het rapport. Tegen die achtergrond wil de SGP dit punt niet verabsoluteren, maar de SGP wil wel vooral aandringen op verdere verduidelijking als les voor de toekomst. Het kabinet erkent, achteraf bezien, dat voor de inval in Irak een adequater volkenrechtelijk mandaat nodig zou zijn geweest. Mijn fractie begrijpt waarom deze uitspraak wenselijk is, maar beschouwt deze niet als noodzakelijk. Zoals gezegd, het volkenrechtelijk aspect behoort niet verabsoluteerd te worden. Niet voor niets luidt de eerste zin in het standaardwerk Handboek Internationaal Recht onder redactie van Horbach en anderen uit 2007: ″Als er één rechtsgebied is dat in een constante dialoog met zichzelf zijn eigen aard probeert vast te stellen, dan is het wel het internationaal recht.″
Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Van der Vlies zegt dat er geen eenduidigheid was over de noodzaak van een nieuw volkenrechtelijk mandaat. De gehele commissie-Davids, inclusief de heer Van Walsum, bestrijdt dat. De heer Van Walsum heeft namelijk alleen gezegd dat er wel een nieuw volkenrechtelijk mandaat nodig was, maar dat je dat politiek kon overstemmen of terzijde schuiven. Dat is een heel andere redenering. Die heeft het kabinet nooit gebruikt en die heeft de heer Van der Vlies nooit gebruikt. Erkent hij dat er wel een nieuw volkenrechtelijk mandaat nodig was, toen en nu?
De heer Van der Vlies (SGP): Op dat moment heeft mijn fractie dat niet nodig geoordeeld. Wij hebben dat toen gesteund.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Steunt de heer Van der Vlies het oordeel dat gegeven wordt, namelijk dat dit ook met de kennis die toen voorhanden was een verkeerde beslissing is geweest?
De heer Van der Vlies (SGP): Nee, want ik heb dat geen verkeerde beslissing gevonden. Ik kom daar nog op, want er is meer dan alleen het volkenrechtelijke palet, er is ook een politiek en internationaal palet. Daar kom ik nog op.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat bestrijd ik niet. Een volkenrechtelijk mandaat kan terzijde worden geschoven. Dat is bijvoorbeeld ook in Kosovo gebeurd. Internationaal is in het volkenrecht zelfs min of meer vastgesteld dat het in bepaalde situaties ook zonder expliciet mandaat kan. Alleen, in deze kwestie was dat niet aan de hand. In deze kwestie was wel een nieuw volkenrechtelijk mandaat nodig. Onder juristen bestond daar grote overeenstemming over; ook de commissie-Davids, inclusief de heer Van Walsum, is de mening toegedaan dat een nieuw volkenrechtelijk mandaat nodig was. De heer Van der Vlies kan niet anders dan concluderen dat destijds een verkeerde inschatting is gemaakt.
De heer Van der Vlies (SGP): In de politiek heeft de vraag ″wel of geen nieuw mandaat″ toch omstandig een rol gespeeld? Het oordeel was toen, bij grote meerderheid, dat wij geen nieuw mandaat nodig hadden om deze beslissing te accorderen, die ons door het kabinet werd voorgelegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het was niet nodig, zegt men en zei men. De commissie-Davids, inclusief de
heer Van Walsum op wie u zich nu beroept, oordeelt dat het wel nodig was. Er was wel een nieuw volkenrechtelijk mandaat nodig. Is destijds dus een verkeerde inschatting gemaakt, ja of nee?
De heer Van der Vlies (SGP): Achterom ziende zijn wij daarover een slag anders gaan denken. Ja, inderdaad, zelfs het kabinet! Mevrouw Halsema kan mij echter niet brengen tot de vaststelling dat in 2003 een fout is gemaakt door de afwegingen die toen, met het materiaal van toen, zijn gemaakt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Er is sinds 2003 geen nieuw materiaal bijgekomen. De consensus was er toen. De internationale gemeenschap van juristen oordeelde toen hetzelfde als nu.
De heer Van der Vlies (SGP): Dat maakt op de politiek geen indruk.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Politieke leiders in Europa gaven daar ook gevolg aan. De Nederlandse regering niet. Er is toen een foute, politieke keuze gemaakt.
De heer Van der Vlies (SGP): Ik heb niet de behoefte om, terugkijkend, te zeggen dat ik toen een fout heb gemaakt. Natuurlijk kijken wij daar, met de kennis van nu, op onderdelen anders tegenaan. Dat is de stelling die ik betrek namens mijn fractie.
Voorzitter. Het volkenrecht heeft iets onvolkomens. Vindt het kabinet dat de commissie dit voldoende verdisconteerd heeft in haar oordeel over het kabinetsoptreden? Heeft de commissie het volkenrecht niet al te digitaal toegepast, alsof het een soort burenrecht betrof? Hoe dat ook zij, mijn fractie juicht het toe dat het kabinet expliciet aangeeft dat het in bepaalde gevallen legitiem kan zijn om militair in te grijpen hoewel geen overeenstemming kan worden bereikt over een resolutie in de Veiligheidsraad. Ik wil dat graag onderstrepen. Het is dus niet zo dat uitsluitend vanuit een volkenrechtelijk mandaat een gerechtvaardigde motivatie van internationaal geweld kan voortvloeien. Daardoor zou te veel betekenis gehecht worden aan het volkenrecht. Er zijn immers meerdere situaties geweest waarin geen overeenstemming kon worden bereikt over een resolutie die ingrijpen legitimeert, met als achtergrond animositeit tussen leden van de Veiligheidsraad. Dit heeft uiteraard niet veel met recht te maken, wel met politieke en aanpalende eigen belangen. In dit verband moeten wij helaas vaststellen dat het hoogste recht soms ook het hoogste onrecht kan vormen. In het bijzonder voor Israël hebben wij dat dikwijls kunnen constateren. Het volkenrecht is in die zin bepaald niet op één lijn te stellen met nationaal recht. Ik citeer nog een keer uit het Handboek Internationaal Recht: hoewel recht en politiek ook op het nationale niveau niet volledig los van elkaar opereren, bestaat het beeld dat in het internationale systeem recht ten opzichte van de politieke belangen wel een heel ondergeschikte rol speelt en nauwelijks in staat is zelfstandig keuzes af te dwingen. Wellicht kan de regering hierop ingaan.
Nu de besluitvorming over Irak uiterst grondig bekeken is, blijkt dat het besluitvormingsproces en de informatievoorziening aan de Tweede Kamer niet op alle onderdelen geheel adequaat waren. Hier raken we
natuurlijk aan een uiterst cruciaal thema van ons parlementair stelsel. Waar mogelijk moet geleerd worden van onvolkomenheden. Daar moeten lessen uit worden getrokken voor de toekomst: dat is helder. Wat het verzoek van de Verenigde Staten aan Nederland inzake ondersteunende defensieve taken betreft, erkent het kabinet dat het van wijsheid had getuigd als dit was gemeld aan de Kamer. Dat is een goed gekozen formulering. Er was immers geen sprake van een rechtsplicht om deze informatie te verschaffen. Het kabinet geeft voorts aan dat de Kamer ook over het besluit inzake de uitzending van de Patriots en dergelijke via het toetsingskader moet worden geïnformeerd.
Tot slot duidt het kabinet aan hoe het in de toekomst op een meer evenwichtige wijze informatie van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten zal verstrekken aan de Kamer. Over die punten vinden we heldere toezeggingen, waar mijn fractie mee kan instemmen. Ik constateer wel dat hiermee onze buitenlandse politiek, waarin de traditionele band met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een belangrijke rol speelt, in de toekomst via een aantal extra formele hordes moet verlopen. Zelfs als het kabinet Amerikaanse verzoeken om militaire medewerking niet honoreert, moet de Kamer hierover uitgewerkte informatie krijgen. Hoe wenselijk is dat eigenlijk in het internationale circuit, met het oog op de behendigheid en flexibiliteit op dat platform?
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat er geen rechtsplicht was tot informatie geldt alleen ten aanzien van de onvolledig verschafte informatie. Dit geldt niet ten aanzien van onjuiste informatie. Er wordt beschreven dat de Kamer in ieder geval drie keer onjuist is geïnformeerd. Hoe beoordeelt u dat eigenlijk?
De heer Van der Vlies (SGP): Ik weet niet of wij tijd moeten verdoen met een herhaling van zetten, want u hebt dit ook al gevraagd aan een van de andere fractiewoordvoerders. Ik vond dat hij het eigenlijk wel goed zei: het had beter gekund. Er waren onvolkomenheden en wij moeten het voortaan beter doen. Het gaat echter ten diepste om de mate van verwijtbaarheid. Die heb ik toen niet zo ervaren, en achteromziende kan ik nog niet tot die conclusie komen. Dat is eigenlijk de kern van waar u naartoe wilt, maar daar blijf ik ver van weg.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik wil u daar toch een vraag over stellen. Dat doe ik opzettelijk, omdat u natuurlijk vaak de titel draagt van staatsrechtelijk geweten van de Kamer. Ik zou het heel erg vinden als juist u dan de vertrouwensregel tussen de Kamer en het kabinet uitholt. Ik ben toch bang dat u dat op dit moment aan het doen bent. Er is op drie momenten sprake geweest van het onjuist informeren van de Kamer, in de aanloop naar en tijdens een oorlog. Dan is de vertrou-wensregel tussen Kamer en kabinet toch geschonden?
De heer Van der Vlies (SGP): Onvolkomenheden ...
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nee, onjuist informeren. Het gaat niet om onvolkomenheden, maar om onjuist informeren.
De heer Van der Vlies (SGP): Wij hebben van de heer Davids bij de presentatie van een en ander en tijdens de hoorzitting vernomen dat de woorden die hij zorgvuldig
heeft gekozen nog politiek moeten worden gewogen, en dat doen wij hier. Mijn fractie vindt dan dat de mate van verwijtbaarheid vroeg of laat om de hoek komt kijken. Ik kan die hierin niet vinden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Van der Vlies en ik zullen het er in elk geval met elkaar over eens zijn dat, waar de commissie-Davids zegt dat er onjuist is geïnformeerd, er sprake is van een feitelijke constatering. Wij kunnen daaraan vervolgens politiek gewicht toekennen. Hoe erg was het of hoe erg was het niet? Nemen wij het een kabinet heel erg kwalijk of niet? Mijn vraag aan u is deze. Er is onjuist geïnformeerd, tot drie keer toe, in de aanloop naar en tijdens een oorlog. Dat maakte deel uit van een tunnelvisie, waarbij informatie selectief werd gegeven, omdat deze een beslissing moest steunen die een kabinet al had genomen. Als dat niet erg is, wanneer is onjuist informeren dan nog erg?
De heer Van der Vlies (SGP): De Kamer heeft recht op juiste en volledige informatie, dat is duidelijk. Als er, achterom ziende, blijkt dat daar een tekort – ik noemde het zojuist een onvolkomenheid – aan kleeft, gaan wij dat politiek duiden en wegen. Dan had het dus beter gekund en gemoeten. Zeker weten. Maar welke consequentie verbinden wij daar nu aan? Dat is ten diepste de vraag die wij met elkaar in dit debat onder ogen moeten zien, dunkt mij. Ik wil namens mijn fractie niet zo ver gaan te zeggen dat daar iets van opzet, manipulatie van de Kamer of noem maar op in zit. In het rapport van de commissie-Davids hebben wij daar geen spoor van aangetroffen. Als dat bloot zou worden gelegd, zou het namelijk verwijtbaar worden.
De heer Pechtold (D66): Laat ik gewoon maar eerlijk zeggen dat het mij pijn doet dat iemand die op dit gebied bekend staat als het geweten van de Kamer, zo omgaat met de informatieplicht. De heer Van der Vlies is ook fractievoorzitter. Hij heeft in de commissie van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten gezeten waar minister Kamp geen informatie gaf over de precieze aard en omvang van wat de AIVD en MIVD vonden. Dat deed hij bewust niet. In de Kamer zei hij daar iets anders over. Hoe oordeelt de heer Van der Vlies daar dan over? Als het anders had gemoeten, is het toch een fout?
De heer Van der Vlies (SGP): Als je vaststelt dat iets anders had gemoeten, dan kun je dat betreuren. Maar moet je het de persoon in kwestie ook verwijten, als je geen spoor van bewijs hebt dat er iets strategisch en weloverdachts achter zit?
De heer Pechtold (D66): De heer Van der Vlies ziet het rapport van de commissie-Davids toch ook als een feitenrelaas?
De heer Van der Vlies (SGP): Ja, daar ben ik mee begonnen.
De heer Pechtold (D66): Juist. Als Davids zegt dat er zes maanden lang in een tunnelvisie – de woordkeuze is van mij – geredeneerd is, dat informatie die niet welkom was niet is gewogen, dat noch in openbaarheid noch in beslotenheid de informatiepositie van AIVD of MIVD gegeven is terwijl dat wel had gekund, dan is het toch een bewuste overweging geweest om het niet te doen?
In tijd van oorlog en vrede is dat toch essentiële informatie? Het had toch gemoeten?
De heer Van der Vlies (SGP): Het gaat over vraagstukken van oorlog en vrede in een internationale context. Dan spelen nogal wat belangen mee. Het is niet het nationale gebeuren sec, want je hebt ook nog te maken met je partners in bondgenootschappelijk verband. Ik weet niet of er een streepje licht kan zitten tussen wat in een commissie AIVD verhandeld wordt en wat hier in de Kamer in een openbaar debat wordt bevraagd.
De heer Pechtold (D66): Als minister moet je in beslotenheid toch zeggen of je informatie wel of niet wilt geven? Maar als je zegt dat het er niet is, dan ben je daarin toch verwijtbaar?
De heer Van der Vlies (SGP): Blootgelegd is nu dat de informatie er wel bleek te zijn, terwijl de minister zei dat die er niet was. Dat had de minister anders moeten uitdrukken. De heer Pechtold refereert aan het feit dat ik in de betreffende commissie zitting had, maar ik kan mij niet precies herinneren hoe het ging. Ik moet het natuurlijk wel precies weten. Ik kom daar in tweede termijn op terug.
Het rapport-Davids en de kabinetsreactie hebben wat ons betreft de basis geschapen voor enkele lessen voor de toekomst. Dat is de bescheiden winst van het proces van de afgelopen zeven jaar. Voor het overige ziet mijn fractie met enige gêne terug op dit gehele dossier waarbij politieke profilering en emoties – die ik op zichzelf best begrijp – gemakkelijk prevaleerden boven serieuze waarheidsvinding. Dat mag niet gebeuren. Ook daarover moeten wij lessen trekken voor de toekomst.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik ben benieuwd wat de heer Van der Vlies bedoelt met zijn laatste opmerking. Ik herinner mij een debatje met zijn collega Kees van der Staaij, waarbij een deel van de Kamer voor de zoveelste keer vroeg om een parlementair onderzoek en de mogelijkheid van waarheidsvinding. Toen was met name Kees van der Staaij heel erg schamper over die herhaalde zetten, maar daarbij ging het natuurlijk wel gewoon om waarheidsvinding. Hoe beoordeelt de heer Van der Vlies het achteraf dat ook zijn partij waarheidsvinding zo lang heeft tegengehouden?
De heer Van der Vlies (SGP): Wij hebben dat per keer, tien keer geloof ik, het werd net nog genoemd, serieus afgewogen en we kwamen al die keren tot de conclusie dat wij dat niet nodig vonden, gegeven de situatie van dat moment. Toen er in de Kamer op een gegeven ogenblik andere meerderheden ontstonden en ten slotte ook het voornemen rijpte om een commissie een onafhankelijk onderzoek te laten doen, hebben we dat uiteraard niet willen blokkeren, maar wij hebben dat niet voorgesteld toen. Wij hebben er uiteindelijk wel mee ingestemd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): U zegt – dat is provocerend – dat emoties jarenlang de waarheidsvinding in de weg hebben gestaan. Over wiens emoties spreekt u dan? Over uw eigen emoties?
De heer Van der Vlies (SGP): Ik sluit dat niet uit, want
ook ik ben weleens geëmotioneerd. Dat merkt u toch ook zo af en toe?
De heer Wilders (PVV): Voorzitter. Bijna was dit kabinet gevallen over het Irakrapport van de commissie-Davids. Bijna was dit kabinet gestruikeld over de Nederlandse politieke steun aan de Brits-Amerikaanse inval in Irak. Helaas zit dit kabinet er nog eventjes.
Mijn partij had liever gezien dat er na de Nederlandse besluitvorming rondom de inval in Irak een parlementaire enquête was gehouden. Mijn fractiegenoot De Roon heeft daar ook een motie over ingediend, die helaas niet kon rekenen op een Kamermeerderheid. Nu ligt het Irakrapport er van de commissie-Davids, een uitbundig rapport, wat je er verder ook van vindt. Wij vinden om die reden dan ook dat een parlementaire enquête niet echt meer noodzakelijk is. Het verschijnen van dit rapport, dit lijvige rapport, is voldoende.
Ik bespreek het rapport en de kabinetsreactie daarop op hoofdlijnen. Ik zal ingaan op onder meer het volkenrechtelijk mandaat, de rol van de ministerpresident en de informatievoorziening aan de Kamer. Voordat ik daaraan toekom, wil ik eerst een korte politieke waardering geven van de gang van zaken van de afgelopen weken. De handtekeningen van premier Balkenende en minister Verhagen staan weliswaar onder de kabinetsbrief, maar uit alles blijkt dat ze die brief hebben ondertekend met het politieke pistool tegen het hoofd en dat het duo Bos en Hamer de trekker zou overhalen, het kabinet zou opblazen als het zijn zin niet zou krijgen. Dat zagen we vorige maand al direct na het verschijnen van het rapport van de commissie-Davids, toen er een bijna-kabinetscrisis was vanwege de persconferentie van de minister-president, waar hij zei wat hij echt dacht en vond. Volgens mij – ik weet het natuurlijk niet zeker – vindt en denkt de ministerpresident nog steeds wat hij toen zei, maar de PvdA kreeg haar zin. Het CDA ging door de knieën en deed dat overigens ten onrechte, want het kabinet, de premier, zat op de goede lijn, ten minste als het gaat om zijn eerdere standpunt ten aanzien van de politieke steun aan de oorlog tegen Irak en het mandaat. Ik heb eigenlijk met deze politieke inleiding één vraag aan de ministerpresident en ik hoop dat hij die vraag eerlijk kan beantwoorden. Is de premier mans genoeg om te erkennen dat als hij niet in een coalitie zou zitten met de Partij van de Arbeid, hij nooit deze brief naar de Kamer had gestuurd? Een vrij eenvoudige vraag en ik hoop dat ik daar ook een vrij eerlijk antwoord op krijg. Het zal wel niet, maar ik probeer het toch.
Ik bespreek eerst het mandaat. Laat ik vooropstellen dat de Nederlandse politieke steun aan de bevrijding van Irak terecht was. De PVV zal nooit meeblèren met de linkse wolven in dat verschrikkelijke Wouterbos. Wij zijn blij dat Saddam Hoessein niet meer in het zadel zit, dat hij niet langer een bedreiging vormt voor het Iraakse volk en de regio. De commissie-Davids zegt inderdaad dat het volkenrechtelijk mandaat ontbrak. Dit kabinet, inclusief de CDA-bewindslieden, vindt nu ook opeens dat een adequater – want dat is de formulering – volkenrechtelijk mandaat nodig zou zijn geweest. De champagnekurken hebben ongetwijfeld hard geklonken in de fractiekamer van de PvdA. Mijn fractie, de PVV, zegt niet dat resolutie 1441 in combinatie met 678 en 687 onvoldoende
volkenrechtelijk mandaat was voor de inval in Irak. Wij zijn het op dat punt – en dat mag gelukkig ook – niet eens met de conclusie van de commissie-Davids.
Ik noem als voorbeeld de operatie Desert Fox uit 1998. Dat voorbeeld is al eerder genoemd. Weliswaar bestond toen resolutie 1441 nog niet, maar ook in dat geval werd resolutie 678 opnieuw geactiveerd en was er geen nieuwe resolutie nodig om geweld te mogen gebruiken. En geen haan die daarnaar kraaide, ook niet de Partij van de Arbeid! Het werd breed gezien als een sluitende redenering.
Toen in het jaar 2003 de maat vol was, omdat Saddam Hoessein na herhaaldelijk daartoe te zijn opgeroepen niet aan de door de internationale gemeenschap aan hem opgelegde verplichtingen wilde voldoen, was er sprake van een material breach. Ook die uitdrukking staat, hoewel dat wel eens vergeten wordt, in resolutie 1441. Het geweldsmandaat van resolutie 678 werd dus geactiveerd.
Daar komt nog bij dat een amendement dat ertoe strekte dat de Veiligheidsraad opnieuw bijeen zou móéten komen voor een vervolgbesluit, uiteindelijk niet de tekst van de resolutie gehaald heeft en er dus niet in is opgenomen. Ook dat staat in het rapport van de commissie-Davids.
Wij zijn dus van mening dat resolutie 1441 samen met resolutie 678 en 687 zorgen voor een voldoende adequaat volkenrechtelijk mandaat voor de inval in Irak, net als trouwens Lord Goldsmith dat van mening is, die de Britse regering op dat punt adviseerde, een advies dat toentertijd door premier Balkenende een sluitende juridische redenering werd genoemd. Ik ben dat gewoon met hem eens, dus met zijn standpunt toen.
Ook Wouter Bos was het ermee eens. Hij zei in 2003 dat een tweede resolutie na resolutie 1441 weliswaar wenselijk, maar niet noodzakelijk was! Dit staat op pagina 131 van het rapport van de commissie-Davids. Vlak na de inval ondertekende hij, opnieuw de heer Bos, een verklaring waarin stond dat resolutie 1441 als feitelijke grondslag voor de inval werd geaccepteerd.
Ik zei het al in een interruptiedebatje met mevrouw Hamer: de heer Koenders zei dat ook, als woordvoerder van de PvdA-fractie. Mevrouw Hamer zei: dat kan niet; dat klopt allemaal niet. Ik heb de Handelingen er dus nog maar eens bijgehaald, speciaal voor mevrouw Hamer. Het betreft de Handelingen van 19 februari 2003, Tweede Kamer 46-3108. Daar zegt de heer De Hoop Scheffer, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken van het CDA aan het adres van de heer Koenders: ″Daarom hoop ik de PvdA-fractie te vinden in de stelling dat een tweede resolutie van de Veiligheidsraad zeer wenselijk, maar niet noodzakelijk is.″ Wat antwoordt de heer Koenders dan? Ook dat is in de Handelingen terug te vinden: ″Daarover zijn wij het eens.″ Ik herhaal: daarover zijn wij het eens! Dit zijn de woorden van de heer Koenders.
De conclusie kan dus geen andere zijn dan dat de Partij van de Arbeid het volk voorliegt! Dat is wat zij doet! Zij was in 2003 helemaal niet van mening dat er een onvoldoende volkenrechtelijk mandaat was! Wouter Bos en Bert Koenders waren van mening dat een tweede resolutie niet nodig was, dat het volkenrechtelijk mandaat voldoende was! De heer Koenders zei tegen de heer De Hoop Scheffer: wij zijn het eens. Het CDA en de Partij van de Arbeid waren het gewoon eens. Het is goed dat Nederland dat nu ook een keer hoort.
In het algemeen, dus nog even los van de Irakcasus, vindt ook de Partij voor de Vrijheid dat het zeker de voorkeur verdient dat militair optreden vooraf wordt gegaan door een VN-resolutie, maar ...
De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Halsema voor een interruptie.
De heer Wilders (PVV): Excuus.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ook mijn excuses dat ik u onderbreek. Eerlijk gezegd, begrijp ik uw positie nog niet. Misschien kunt u die voor mij even verhelderen. Inderdaad is er een keer een motie ingediend door de heer De Roon om een parlementaire enquête te houden naar de besluitvorming. Ik begrijp dat u de besluitvorming altijd juist hebt gevonden en dat u die tot op de dag van vandaag steunt, evenals de oorlog in Irak. Dus, waar had u dan ... Tegelijkertijd hebt u nog eens gezegd dat het doen van onderzoek onzin was. Die uitspraak is ook nog ergens vastgelegd. Waar staat u nu eigenlijk?
De heer Wilders (PVV): Dat is vrij helder. Wij hebben gepleit voor een parlementaire enquête. Daar hebben wij een motie over ingediend. Ik geloof dat u die wel hebt gesteund, maar een meerderheid van de Kamer niet. Toen is het rapport van de commissie-Davids gekomen. Dat rapport is nu aan de orde. Ik kom zo nog te spreken over de informatievoorziening. Op sommige onderdelen – ik spreek zo nog over de informatievoorziening – zijn wij net zo kritisch als de commissie-Davids. Op andere punten, zoals dat van het mandaat, zijn wij het niet met de commissie-Davids eens. Dat mag. Het rapport van de commissie-Davids is geen wet, maar een mening. Naast een feitenrelaas is een deel van het rapport ook een mening, bijvoorbeeld het deel over het mandaat. Met sommige onderdelen zijn wij het dus eens, met andere niet. Wij hebben inderdaad geen spijt van de steun die wij eerder hebben gegeven. De Partij voor de Vrijheid bestond toen nog niet, maar ik heb in een andere hoedanigheid steun gegeven aan de oorlog in Irak. Ik verander daaraan nu ook geen millimeter.
Ik zei al dat het naar onze overtuiging, naar onze mening de voorkeur verdient dat er VN-resoluties nodig zijn, maar dat er uitzonderingen denkbaar zijn. Het is al vaker genoemd dat het commissielid Davids zegt dat een verantwoordelijke regering zich in zijn algemeenheid – dat argument is inderdaad bij Irak niet gebruikt – niet alleen moet laten leiden door de regels van het volkenrecht, maar ook door de eisen van de internationale politiek. Zo is het.
Ik verwijs ook naar een heel interessant artikel van professor Van Staden in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag. De heer Van Staden, die op zijn beurt weer verwijst naar de gezaghebbende jurist Thomas Franck, stelt dat een volkenrechtelijke basis alleen niet beslissend kan zijn en dat er in een internationaal conflict belangen en waarden van een zodanig belang op het spel kunnen staan dat regeringen zich gedwongen voelen om op een bepaalde wijze te handelen, ongeacht of dit in overeenstemming is met het geldende volkenrecht. De eis van een volkenrechtelijke legitimatie verliest dan, aldus Van Staden, zijn absolute waarde. Dat is een waarheid als een koe waarbij ik mij graag aansluit. Ik het verleden hebben wij ook gezien dat een VN-resolutie bijvoorbeeld ontbrak bij de NAVO-aanvallen op Servië. Dat was voor
de hele Kamer behalve, eerlijk is eerlijk, voor de SP-fractie geen enkel probleem.
Ten slotte verwijs ik, voor wie nu nog niet overtuigd is van al deze argumenten van mij, voor één keer met plezier en overtuiging naar het Eerste Kamerlid van de Partij van de Arbeid, de heer Klaas de Vries. Althans, ik verwijs naar de Klaas de Vries uit een vorig leven, naar de Klaas de Vries van voor zijn Irakkruistocht, naar de Klaas de Vries die als minister in de ministerraad zei dat de VN-Veiligheidsraad altijd verdeeld en daarom onmachtig is. Hij zei dat machtspolitiek soms prevaleert boven een strikte toepassing van de regels en van de internationale rechtsorde. Toen zat niet alleen de heer De Vries, maar ook premier Kok op die lijn. U vindt dat op pagina 54 van het rapport van de commissie-Davids. De Partij van de Arbeid heeft dus heel wat kilo’s boter op haar hoofd.
Het punt van de rol van de minister-president is natuurlijk een triest verhaal. Het is triest hoe wordt omschreven dat de minister-president weinig regie had en dat de heer De Hoop Scheffer, de minister toentertijd, eigenlijk toch de dirigent was van het Irakdossier. Ik maak daaraan verder geen woorden vuil, maar het gebrek aan leiderschap dat hieruit blijkt, als wij de woorden van de commissie-Davids moeten geloven, is toch tekenend.
Dan kom ik op het belangrijke punt van de informatievoorziening aan het parlement. Uit het rapport van de commissie-Davids blijkt dat de informatievoorziening richting het parlement gekleurd, onvolledig en soms zelfs onjuist is. Daarvan zijn vele voorbeelden. Ik zal ze niet allemaal herhalen. De Kamer zou bijvoorbeeld onvolledig geïnformeerd zijn over de Amerikaanse verzoeken om hulp. Menig collega heeft daarover al gesproken.
Een ander belangrijk punt is inderdaad die informatie van de inlichtingendiensten. De inlichtingendiensten AIVD en MIVD stelden zich tegenover de dreiging die uitging van het Irakese wapenprogramma veel genuanceerder op dan het kabinet aan de Kamer deed voorkomen. Als voorbeeld noem ik de claim dat Saddam Hoessein binnen 45 minuten effectief massavernietigingswapens zou kunnen inzetten. De MIVD noemde die termijn van 45 minuten volgens de commissie-Davids zeer suggestief. Tijdens een presentatie van de Raad voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, een onderraad van het kabinet, trok de toenmalige directeur van de MIVD, de heer Van Reijn, die 45 minutenclaim zelfs ernstig in twijfel.
Over die 45 minutenclaim heeft premier Balkenende de Kamer, zo staat in het rapport van de commissie-Davids, niet goed of onjuist geïnformeerd. Ook het kabinetsoordeel dat er geen spanningsveld bestond tussen de rapporten van enerzijds de AIVD en de MIVD en anderzijds de uitspraken van de minister, was onjuist. Dat staat op pagina 343 van het rapport van de commissie-Davids. Zelfs tegen de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten liet het kabinet achterwege om de nuanceringen in de rapporten van de AIVD en de MIVD nader te duiden. Er is dus eigenlijk maar één conclusie mogelijk: de Kamer is slecht, verkeerd en onjuist geïnformeerd en het kabinet had dat beter moeten doen. Dat schaadt het vertrouwen van de Kamer en dat schaadt het vertrouwen van mijn fractie, voor zover ze dat nog heeft, in dit kabinet. Dat is kwalijk en dat is ook een doodzonde. Het is niet anders: dit kabinet is ook staatsrechtelijk verantwoordelijk voor het
handelen en nalaten van de vorige kabinetten. Bovendien zat de premier in alle vorige kabinetten.
Daarom wachten wij uiteraard eerst het antwoord van het kabinet af; het kabinet moet zich kunnen verdedigen. Als er echter geen wonderbaarlijk mooi antwoord komt op dit punt van misinformatie, overweeg ik in tweede termijn een motie van wantrouwen in te dienen. Voor alle duidelijkheid: die gaat niet over de politieke steun of de oorlog tegen Irak of het volkenrechtelijk mandaat, maar over het onvolledig informeren van de Kamer.
Ik had nog een kleine sneer naar links, maar ik zie dat mijn lampje al brandt en omdat het een rood lampje is ...
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Geef hem even de ruimte!
De heer Wilders (PVV): Mag ik?
De voorzitter: Ik ben bij de anderen ook soepel geweest, dus ...
De heer Wilders (PVV): Dan richt ik mij nog even tot de linkse op-de-borstkloppers. De afgelopen jaren insinueerde links er lustig op los. De Nederlandse politieke steun aan de oorlog tegen Saddam Hoessein zou zijn gemotiveerd door Nederlandse handelsbelangen. Er zou een verband bestaan tussen de Nederlandse politieke steun en de benoeming van Jaap de Hoop Scheffer tot secretaris-generaal van de NAVO. Nederland zou niet alleen maar politieke, maar stiekem ook militaire steun hebben verleend aan de oorlog in Irak. Dit blijkt allemaal onzin, kletspraat, flauwekul, nonsens en lariekoek. Allemaal linkse mythes. Wat doet het goed om die zinnen uit te spreken.
Het kabinet is niet uit eigen beweging gevallen over Irak. Laten we daarom zelf als Kamer proberen, er op het punt van de informatievoorziening voor het kabinet een einde aan te maken. Als het parlement zichzelf en de informatievoorziening aan de Kamer serieus neemt, dan stuurt het dit kabinet vandaag nog naar huis.
De heer Pechtold (D66): Mijnheer Wilders, in uw vorige functie als woordvoerder buitenlandse zaken van de VVD had u de oorlog misschien liever zelfs militair gesteund. U hebt de afgelopen jaren weinig interesse getoond om terug te kijken. U vond het gezeur. Nu zegt u eigenlijk het volgende. De meeste punten uit het rapport-Davids, zoals volkenrecht, leg ik terzijde. Er is echter één puntje dat ik wel serieus neem: het informeren van de Kamer. Dat geeft mij namelijk de kans de zoveelste motie van wantrouwen in te dienen. Dat zegt u. Mijn zoontje spaart voetbalplaatjes. Hoeveel moties van wantrouwen moet dit kabinet hebben alvorens uw plakboek vol te hebben?
De heer Wilders (PVV): Ik wil uw zoontje best wat voetbalplaatjes geven als u dat op prijs stelt, geen enkel probleem. Ik zie mevrouw Halsema gebaren; ook zij krijgt voetbalplaatjes van me als ze die wil hebben, geen enkel probleem. Misschien wil de heer Balkenende er ook nog een paar, ik weet het niet. Wat ik in elk geval wil zeggen is het volgende. Wij dienen geen motie van wantrouwen in, hoewel de heer Pechtold dat suggereert, omdat het een motie van wantrouwen is. Als het kabinet de Kamer goed had geïnformeerd, was ik niet te beroerd geweest om te zeggen dat wij de belangrijkste conclusies van het rapport van de commissie-Davids, misschien niet de
meest populaire boodschap vandaag de dag, niet steunen, zoals ik dat wel doe bij het mandaat en de politieke steun. Wij vinden oprecht dat er wel eens voor minder een motie is ingediend, niet alleen door ons maar ook door anderen in de Kamer. Je kunt het weliswaar oneens zijn met sommige punten van het rapport, maar de informatievoorziening aan de Kamer is cruciaal, dat raakt ons allemaal, welke politieke kleur, welke achtergrond wij ook hebben. Daarom is dit voor ons een belangrijk punt. Het kabinet krijgt, zoals het hoort, een kans in eerste termijn. Echter, komt er geen goed antwoord ... Dit is geen ″puntje″, mijnheer Pechtold, dit is een essentieel punt voor ons bestaan in dit huis.
De heer Pechtold (D66): Wij zijn het eens.
De heer Wilders (PVV): Dat moet ook een keer kunnen.
De heer Pechtold (D66): Wij zijn het eens. Echter, hoe kijkt de heer Wilders, nu de informatie van 2003 anders ligt, terug op zijn eigen standpunt destijds namens de VVD-fractie dat de oorlog misschien ook wel militair gesteund had kunnen worden?
De heer Wilders (PVV): Dat heeft de heer Zalm, mijn toenmalige fractievoorzitter, gezegd. Ook dat staat in het rapport beschreven. Ook daar neem ik niets van terug. Wij kunnen wel een heel verhaal houden over de kennis van toen en de kennis van nu, maar ik kan de vraag alleen maar beantwoorden met de kennis van toen. Ik heb mij destijds bij dat standpunt aangesloten en daar zal ik nu niet voor wegrennen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Als ″je″ met de inzichten van nu terug zou kijken, denk ik dat ″je″ het anders zou hebben gedaan: de premier spreekt over zichzelf in tweede persoon enkelvoud, alsof het iemand anders was dan hijzelf die het besluit nam om de inval in Irak te steunen. Het is echter niet alleen zo dat de huidige premier staatsrechtelijk verantwoordelijk is voor het besluit van zijn ambtsvoorganger om de oorlog in Irak te steunen, hij was ook zelf die ambtsvoorganger. Als er dus iemand verantwoordelijkheid moet dragen voor dit dossier, is dat wel de premier en naamgever van het huidige en toenmalige kabinet. ″Had ik het maar geweten, dan had ik het niet gedaan″, is het begin van een scabreus kinderliedje dat populair is op basisscholen. De premier van Nederland denkt ermee weg te kunnen komen om steun aan een oorlog zonder volkenrechtelijk mandaat te rechtvaardigen of de schijn van rechtvaardiging te geven.
Dr. Den Dekker van de Universiteit Utrecht merkt terecht op dat er geen sprake kan zijn van een ″adequater″ mandaat. Het is in juridische zin betekenisloos om te spreken van een adequater volkenrechtelijk mandaat. Juist op dit punt is het volkenrecht eindelijk eens een keer ondubbelzinnig: er is een geweldmandaat of er is geen geweldmandaat. In 2003 lag er geen geweldman-daat, noch om Irak te straffen wegens het niet naleven van resoluties van de Veiligheidsdraad, noch om het regime in Irak aan de kant te zetten. De term ″adequater″ wordt in de media als een knieval van Balkenende gepresenteerd, maar is in wezen het tegenovergestelde.
Het suggereert dat er passende en passender geweld-mandaten van de Veiligheidsraad bestaan. Daarvoor biedt het volkenrecht echter geen enkele steun. Dit is niet nieuw. Elke student volkenrecht weet dat daarin in de gehele periode waarover we vandaag spreken, geen enkele wijziging is gekomen. Je bent zwanger of je bent niet zwanger, maar zwangerder bestaat niet. Dit is volkomen helder in het volkenrecht. Iemand die gepromoveerd is in de rechtsgeleerdheid en hoogleraar christelijk sociaal denken aan de VU is geweest, zou zich moeten realiseren dat het niet geloofwaardig overkomt wanneer hij zich volkomen van de domme houdt, met een beroep op zijn toenmalige onwetendheid.
Mijn vraag aan de minister-president is welke kennis van nu hij precies miste toen hij steun gaf aan de inval in Irak. Dat moet toch uitermate helder worden, wil de premier, en met hem het gehele kabinet, een beroep kunnen doen op onwetendheid. Gisteren nog hoorde ik de minister-president zeggen dat de politiek zichzelf neerhaalt. Hij sprak over een door het CDA in gang gezet beschavingsoffensief dat nieuw leven ingeblazen moet worden. Nederlanders zouden aardiger tegen elkaar moeten zijn en respect voor elkaar moeten tonen, maar ook grenzen moeten stellen. Wie oproept om zijn eigen straatje schoon te vegen, zou daartoe het goede voorbeeld moeten geven, en niet op de wijze waarop de minister-president dat doet. Hij is een meester in het schoonvegen van zijn eigen straatje, maar dan wel op zodanige wijze dat de sneeuw op zijn oprit gewoon blijft liggen en anderen lelijk ten val kunnen komen.
Volgens Uri Rosenthal was het vooral in de tijden van het hoogtepunt van de verzuilde politiek, in de jaren vijftig en zestig, de gewoonte om lastige kwesties in handen van commissies buiten het parlement te leggen. Dit was de tijd waarin volgens Lijphart onder de bevolking diep ontzag voor gezagsdragers heerste. Een tijd ook waarin André Donner, de vader van de huidige minister Donner, vond dat er krachtig geregeerd moest worden met respect voor de volwaardige uitoefening van de parlementaire controle. Dat laatste is met nadruk niet gebeurd. Het parlement is lange tijd buitenspel geplaatst door het kabinet, onder verwijzing naar de instelling van de commissie-Davids. Alsof de instelling van een commissie ook maar iets zou kunnen veranderen aan de informatieplicht die het kabinet heeft aan de Kamer.
Het kabinet heeft tijd gekocht met de instelling van de commissie-Davids, maar we moeten vaststellen dat die tijd lang niet alle wonden die het Irakdossier heeft geslagen, heeft kunnen helen. Integendeel, zou ik willen zeggen. Het gezag van dit kabinet onder de bevolking is tot een dieptepunt gedaald, mede onder invloed van de houterige pirouette die dit kabinet maakt om zich onder het nemen van zijn verantwoordelijkheid uit te draaien. Het is buitengewoon beschamend dat blijkt dat de minister-president twee van de belangrijkste conclusies van een door hemzelf ingestelde commissie keihard afwijst, namelijk die over het ontbreken van een adequaat volkenrechtelijk mandaat en die over het al dan niet juist en volledig informeren van de Kamer.
De commissie-Davids constateerde al eerder dat de premier nauwelijks leiding gaf rondom Irak in vraagstukken van oorlog of geen oorlog. Zij werd vervolgens op een zeer onheuse wijze afgeserveerd door de ministerpresident. Zozeer, dat commissievoorzitter Davids sprak over een onzuivere reactie, een schot in de verkeerde richting. Die manier van optreden van de minister-
president zorgt ervoor dat de politiek zichzelf neerhaalt, dat burgers geen enkel vertrouwen meer hebben in de bestuurders die ons land een oorlog in hebben gerommeld, waarin wij niets te zoeken hadden. Dat de minister-president en de voormalige secretaris-generaal van de NAVO blijven volhouden dat niet de onafhankelijke onderzoekscommissie het bij het rechte eind heeft, maar dat zij de enige representanten zijn van de waarheid, doet voor burgers in ons land ronduit ongeloofwaardig aan. Welke Nederlander komt op zijn werk weg met het maken van zulke grove fouten als het kabinet maakte? Niet voldoen aan de informatieplicht zoals het kabinet deed en dan met heel veel verhullend taalgebruik het eigen straatje schoon proberen te vegen: daar kan geen enkel weldenkend mens begrip voor opbrengen, laat staan waardering voor hebben. Het voeren van een oorlog die meer dan 100.000 doden eiste, de executie van een president, dat alles kan niet worden weggepoetst of schoongepraat met een compromisdocument dat de coalitie moet redden. Waarheidsvinding moet zwaarder wegen dan politiek eigenbelang en daar lijkt het op dit moment allerminst op.
De vragen die de commissie-Davids heeft beantwoord, worden door het kabinet voor kennisgeving aangenomen zonder dat daaraan consequenties worden verbonden. De arrogantie van de macht die zich weigert te verantwoorden. De coalitiepartners gedragen zich als was in de handen van de minister-president.
De fractie van de ChristenUnie wil dat er voortaan na elke militaire missie een parlementair onderzoek komt, te beginnen met Uruzgan. Een parlementair onderzoek naar de foute oorlog in Irak hoeft echter niet voor de fractie van de ChristenUnie. Collega Voordewind is het met de commissie-Davids eens dat het kabinet de Tweede Kamer ″selectief en onvolledig heeft geïnformeerd over de politieke steun die Nederland in 2003 gaf aan de Amerikaans-Britse inval in Irak″. Hij vindt dat een fout, maar consequenties lijkt hij daaraan niet te willen verbinden. De fout van het kabinet wordt met de mantel der liefde bedekt, of moet ik zeggen: met de mantel van welbegrepen eigenbelang?
De heer Slob (ChristenUnie): Mevrouw Thieme, waaruit citeert u?
Mevrouw Thieme (PvdD): Dat is een citaat van Radio 1 op 15 februari.
De heer Slob (ChristenUnie): Dan vraag ik mevrouw Thieme het stenografisch verslag nog even te lezen, want dit is geen correct citaat.
Mevrouw Thieme (PvdD): Dat zal ik zeker doen. Ik kom daar in tweede termijn nog op terug.
De fractie van de Partij van de Arbeid, die in de oppositie zo’n fel pleitbezorger was van een parlementaire enquête, vindt dat nu bij monde van fractievoorzitter Hamer plotseling ″niet meer nodig″, blijkens Elsevier van 9 februari 2010. Niet meer nodig, een grotere afgang met de staart tussen de benen is nauwelijks denkbaar. Zes van de tien kiezers vinden een parlementaire enquête naar de achtergronden van de Irakoorlog bittere noodzaak. Binnen de PvdA-achterban is de behoefte aan een parlementaire enquête nog aanzienlijk groter. Mevrouw Hamer, 74% van uw kiezers wil een parlemen-
taire enquête. Het is zeer de vraag of u die kiezers op dit moment, aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen, zo moet teleurstellen. U weet dat uw eigen Klaas de Vries er in de Eerste Kamer straks alles aan gaat doen om die parlementaire enquête er gewoon te laten komen. Daarvoor is hoogstwaarschijnlijk ook een meerderheid. Waarom kiest de fractie Partij van de Arbeid eerst voor de blamage van het compromis dat nu op tafel ligt, terwijl de kans groot is dat haar partijgenoten aan de overzijde alsnog de onderste steen zullen bovenhalen? Is het voorkomen van ″de achternamiddag van Hamer″ het waard om op ″de nacht van Klaas de Vries″ te wachten?
De oud-bewindslieden Bot, Van den Broek, Van Mierlo, Van der Stoel en Van Aartsen hebben volkomen gelijk als zij stellen dat deze kwestie eindelijk uit de wereld moet worden geholpen. Oud-Eurocommissaris Bolkestein geeft aan dat in 2002 alle informatie aanwezig was om tot het juiste besluit te komen, namelijk: geen steun aan de oorlog. De uitkomsten van de commissie-Davids en de getuigenis van Tony Blair dat hij geen greintje spijt heeft, maken dat er alle aanleiding is om alle misverstanden over Irak weg te nemen.
Mevrouw Hamer heeft mij niet overtuigd. Is het zo dat het kabinet nog steeds de vrijheid heeft om steun te kunnen en willen geven aan elke inval in elk dictatoriaal regime, zonder de Kamer daarover juist te informeren en zonder adequaat volkenrechtelijk mandaat? Zijn daaraan nog voorwaarden verbonden? Moet er bijvoorbeeld olie in de grond zitten of is het een voorwaarde dat er geopolitieke belangen van de VS bij betrokken zijn? Vergroot zo’n inval de kansen wel of niet om een secretaris-generaal van de NAVO te mogen leveren? Welke landen komen dan wel en welke niet in aanmerking? Er zijn namelijk nogal wat landen met staatshoofden die er net zulke verwerpelijke ideeën erop nahouden als Saddam Hoessein tijdens zijn leven en die, anders dan Saddam Hoessein, wel massavernietigingswapens bezitten. Graag hoor ik hierop een reactie.
″You can fool some of the people all of the time, and all of the people some of the time, but you cannot fool all of the people all of the time.″ Dat wist Abraham Lincoln al van zijn vriend P.T. Barnum. Een kabinet dat weigert om consequenties te verbinden aan het steunen van een oorlog, zonder volkenrechtelijk mandaat en zonder de Kamer juist voor te lichten, verdient het niet nog een besluit te mogen nemen over de verlenging van een, als opbouwmissie verkochte, oorlog in Uruzgan. De sitdownstaking die het kabinet andermaal organiseert om de democratische controle in dit huis onmogelijk te maken, is een obsceen gebaar in de richting van de kiezer, die zichzelf al lang niet meer serieus voelt genomen door deze coalitie. De partijen die dit kabinet laten wegkomen met het niet verbinden van persoonlijke consequenties aan persoonlijk gemaakte, ernstige fouten in het verleden in vraagstukken van oorlog, vrede en dood, zullen niet kunnen rekenen op sympathie van wie dan ook. Wie pleit voor het herstel van normen en waarden en durft te spreken over een beschavingsoffensief, zal de daad bij het woord moeten voegen: in het Irakdossier, in het Uruzgandossier, kortom, op elk gebied waar het onfatsoen, het geweld en het recht van de sterkste het winnen van de belangen van de zwakkeren. In dat kader kan ik ook niet nalaten erop te wijzen dat wij voorts van mening zijn dat er een eind moet komen aan de bio-industrie.
De heer Slob (ChristenUnie): Mevrouw de voorzitter. Het moment dat men de ChristenUnie vroeg om een standpunt in te nemen over het besluit van het kabinet om politieke steun te verlenen aan de militaire inval in Irak staat mij nog zeer helder voor de geest. Ik was toen al lid van de fractie van de ChristenUnie. Dat geldt niet voor de overige vijf leden van de huidige fractie, die op dat moment nog niet landelijk actief waren. Wij herkennen om die reden wel iets in de worsteling die het kabinet in deze samenstelling moet hebben gehad in de beoordeling van besluiten van een kabinet met een andere samenstelling. Dit weerhoudt mijn fractie er overigens niet van om de destijds gemaakte keuze om in te stemmen met de politieke steun voor de inval in Irak, in het licht van het rapport van de commissie-Davids te beoordelen. Wij hebben het rapport mede gebruikt voor wat ik maar een stuk zelfreflectie noem. Dat is in de politiek geen overbodige luxe.
Vooropstaat dat de ChristenUnie deze oorlog nooit heeft gewild. Dat heeft onze toenmalige woordvoerder André Rouvoet in het debat van maart 2003 ook zo uitgesproken. De fractie van de ChristenUnie heeft zo lang mogelijk steun gegeven aan het streven naar een vreedzame oplossing door middel van wapeninspecties en druk op het regime in Bagdad. Tegelijkertijd stonden en staan ook wij een ordelijke internationale samenleving voor, waarin gerechtigheid heerst en waarin dictators en agressors niet zomaar hun eigen bevolking mogen uitmoorden, of andere landen kunnen binnenvallen. De halsstarrige weigering van Saddam Hoessein om openheid van zaken te geven over de aanwezigheid van massavernietigingswapens en de bedreiging die hij vormde, zowel voor de internationale vrede en veiligheid als voor de bevolking binnen Irak, leidde ertoe dat het voor mijn fractie destijds niet langer de vraag was of ingrijpen mocht, maar of het moest.
Daarbij wil ik benadrukken dat wij ons ook toen zeer bewust waren van het belang van een expliciet mandaat van de Veiligheidsraad. Mijn fractie betreurde het zeer dat dit destijds niet haalbaar bleek te zijn. Nadat het kabinet in 2003 zijn besluit had genomen, is er in mijn fractie – ik was daarbij – intensief gesproken over wat in die situatie wijsheid was. Uiteindelijk was voor onze fractie een beoordeling van de resoluties 1441 in combinatie met 678 en 687 doorslaggevend, het zogenaamde corpus argument. Zonder dat er op mijn hoofd een pistool staat gericht, ben ik, nu terugkijkend, bereid toe te geven dat dit niet afdoende is geweest. Als fractie hebben wij in algemene zin in de afgelopen jaren al een stap gezet met de afspraken in het coalitieakkoord. Het is bekend dat daarin is afgesproken dat bij militair ingrijpen een adequaat volkenrechtelijk mandaat noodzakelijk is. Maar ik zeg er wel één ding bij. Niet in alle gevallen biedt het volkenrechtelijke afwegingskader voldoende houvast. Ik verwijs naar de notitie van 22 juni 2007, verstuurd aan de Eerste Kamer, waarin de regering een nadere uitwerking geeft van het begrip ″adequaat volkenrechtelijk mandaat″. In de notitie staat dat het niet ondenkbaar is dat voor het voorkomen of beëindigen van een mogelijke toekomstige genocide militair ingrijpen noodzakelijk is, ook indien onzeker is of daarvoor een rechtsgrond bestaat. Wij kunnen houvast ontlenen aan het volkenrecht, maar ons er nooit helemaal achter
verschuilen. Uiteindelijk is niets doen ook een daad waarvoor verantwoording moet worden afgelegd.
Het is goed om vast te stellen dat het rapport van de commissie-Davids over een aantal zaken heldere conclusies trekt. De commissie heeft geen bewijs gevonden voor een actieve Nederlandse militaire bijdrage aan de voorbereiding van de inval in Irak. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden dat handelsbelangen een rol hebben gespeeld of dat er een verband bestaat tussen het besluit tot politieke steun en de benoeming van de heer De Hoop Scheffer tot secretaris-generaal van de NAVO. De ChristenUnie is blij dat hierover nu duidelijkheid is ontstaan, omdat deze hardnekkige geruchten de afgelopen jaren het beeld in belangrijke mate hebben bepaald en bovendien een stroom op gang brachten van steeds weer nieuwe geruchten en halve waarheden die als feiten werden gepresenteerd. De integriteit en zuiverheid van de afweging die het kabinet destijds heeft gemaakt, werd hierdoor in twijfel getrokken.
Terugkijkend op de behoorlijk gepolariseerde discussies van de afgelopen jaren – ik druk mij zacht uit – ook als er om onderzoeken werd gevraagd, heeft mijn fractie nu de les getrokken dat veel onrust had kunnen worden voorkomen als er eerder een onafhankelijk onderzoek was ingesteld. Als dat zorgvuldig gebeurt, kan het werken als een correctiemechanisme, als checks and balances. Daar wordt een democratie niet minder van. Dat is de reden dat wij er nu ook voor pleiten om voortaan bij iedere politieke of militaire steunverlening aan een substantiële operatie uiterlijk een jaar nadat zij is afgelopen een parlementaire evaluatie te laten plaatsvinden. Die les hebben wij als fractie getrokken.
De heer Pechtold (D66): Dat idee is door andere partijen in het afgelopen jaar ook wel eens geopperd. Hoe zou u dat willen vormgeven? Het is een oproep aan onszelf en aan onze opvolgers. Het lijkt een beetje op een verstokte kettingroker die zegt: in de toekomst ga ik het anders doen.
De heer Slob (ChristenUnie): Als wij met elkaar tot de conclusie komen dat dit voor de toekomst wijsheid is, dan moeten wij in alle rust bezien op welke wijze wij dat gaan inrichten. Het Presidium lijkt mij daar een heel geschikt orgaan voor. Vandaag is het niet het moment om dat al heel gedetailleerd te gaan doen. Ik spreek een heel duidelijke intentie uit, waarvan ik hoop dat u haar op haar waarde wilt schatten.
De heer Pechtold (D66): Daarom heb ik ook gekozen voor een rustige vraagvorm. U sprak daarnet van polariseren. Ik stel vragen om mee te denken en ik wil voorkomen dat het een oproep is waar vervolgens niets mee gebeurt. Ik vind het Presidium een interessante plek, maar ik wil de intentie van de ChristenUnie proeven. Vindt u dat het Reglement van Orde zo moet worden aangepast, dat wij ons eraan moeten houden? Gaan wij de roker gewoon van zijn sigaretten ontdoen?
De heer Slob (ChristenUnie): Als niet-roker heb ik niet zo heel veel met dat beeld. Laat ik het zo stellen. Het is niet bedoeld om het maar even naar de toekomst weg te schuiven en er nooit meer op terug te komen. Zo moet u mijn woorden niet beluisteren. Ik vind dat wij dit serieus moeten nemen. Het moet zijn werking voor de toekomst
hebben. Datgene wat wij nu in Afghanistan doen, zal daarbij onderwerp van onderzoek kunnen zijn.
Ik kom op de informatievoorziening. Ook door collega’s is daar al heel veel over gezegd. De commissie-Davids is inderdaad kritisch geweest over de informatievoorziening door het kabinet aan de Kamer. Er is onder andere kritiek geleverd op het tweede deel van het Amerikaanse verzoek om deel te nemen aan de militaire planningsfase. Het kabinet zou hierover geen volledige openheid van zaken hebben gegeven. Het kabinet zegt dit beeld niet te herkennen en wijst op het feit dat er geen rechtsplicht was. Daarin heeft men gelijk, maar het is wel van belang dat er meer duidelijkheid komt over welke informatie op welk moment naar de Kamer gaat. Uit de brief van het kabinet begrijp dat men heel graag daarover met de Kamer verder in gesprek gaat om dat verder te preciseren.
Het kabinet trekt zelf twee lessen, die onder ″Lessen geleerd″ op pag. 4 en 5 van de brief onder b. en c. zijn terug te vinden. De les die wordt geleerd bij punt b heeft met name betrekking op een conclusie van de commissie-Davids dat het kabinet de Kamer ten onrechte geen artikel 100-brief zou hebben gestuurd naar aanleiding van de uitzending van de Patriots naar Turkije. Die conclusie is in zekere zin opmerkelijk, omdat artikel 100 sinds de inwerkingtreding zo wordt geïnterpreteerd dat de toepassing ervan zich beperkt tot militaire missies in het kader van de handhaving van de internationale rechtsorde. Het is dus in dat opzicht niet zo vreemd dat het kabinet tot de conclusie kwam dat de uitzending van de Patriots niet onder de artikel 100-procedure viel. Mijn fractie vindt het van belang dat ook wanneer er in de toekomst een beroep wordt gedaan op artikel 5 van het NAVO-verdrag, de Kamer zo veel mogelijk langs de lijnen van het toetsingskader wordt geïnformeerd. Daarvoor heeft mijn fractie bij de bespreking van het rapport van de commissie-Van Baalen, waar de heer Rutte naar verwees, ook al aandacht gevraagd. Ik neem aan dat het kabinet kan bevestigen dat dit in het vervolg ook zal gebeuren bij de inzet van militairen in het kader van artikel 5 van het NAVO-verdrag.
Een andere les staat onder punt c geformuleerd en houdt in dat het kabinet zich kan voorstellen dat, zoals inmiddels bij Afghanistan gebruikelijk is, vaker en meer specifieke informatie vertrouwelijk aan de Kamer wordt verstrekt, en bijvoorbeeld ook aan de CIVD. Het kabinet kan zich dat dus voorstellen. Mijn fractie hecht eraan dat we afspreken dat dit in de toekomst inderdaad gebeurt en dat we dus frequent worden geïnformeerd. Ik krijg hier straks graag een toezegging op, in de lijn van punt c.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vind de aanscherping van de heer Slob op zich heel plezierig, maar het hoort toch gewoon al zo? Het is een herbevestiging van afspraken die we al hadden.
De heer Slob (ChristenUnie): Ik voeg eraan toe dat we willen dat deze toezegging frequenter in de praktijk wordt gebracht. U hebt net zoals ik de les gelezen die het kabinet heeft geformuleerd. Ik wil herbevestigen en bevestigen dat we dit gewoon zo gaan doen en dat dit frequent zal gaan gebeuren. Naar aanleiding van het rapport van de commissie-Davids is er wat onduidelijkheid over geweest.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vraag het nog een keer. De afspraak is al heel erg lang dat de Kamer frequent wordt geïnformeerd. De regering ″kan het zich voorstellen″. We moeten blijkbaar blij zijn dat de regering zich kan voorstellen dat zij een oude afspraak nakomt. U vindt dat de afspraak wat vaker nagekomen moet worden. Is dit hoe we allemaal flink doen met betrekking tot verbeteringen voor de toekomst?
De heer Slob (ChristenUnie): Er wordt ons gevraagd om een reactie te geven op de lessen die het kabinet heeft getrokken. Ik ga in op de formulering zoals die onder punt c is gegeven en ik vind dat deze iets sterker moet worden uitgedrukt. Dat doe ik bij dezen. Het is ook mijn positie om dit te doen, ook vanuit de verantwoordelijkheid die we als Kamer dragen. Dat heeft niets te maken met een partijtje flink doen; dat laat ik graag aan anderen over.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan krijgt u van mij dezelfde vraag die ik aan anderen heb gesteld. Ik mis een politiek oordeel over de onjuiste informatievoorziening. Wij zijn gewend dat uw partij, evenals de SGP, staatsrechtelijk scherp is. Ik heb hier een aantal aardige oordelen van de heer Rouvoet over de ministeriële verantwoordelijkheid, de vertrouwensregel en de schending daarvan met betrekking tot heel wat mindere zaken.
De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb zojuist in mijn termijn twee zaken genoemd met betrekking tot de informatievoorziening aan de Kamer. De commissie-Davids legt hier heel specifiek de vinger op. Ik heb daarover een oordeel gegeven. Ten eerste gaat het om het deelnemen aan de planningsfase. Deze was in twee delen gesplitst. Bij het eerste deel heeft er wel een notificatie plaatsgevonden, bij het tweede deel niet. De commissie-Davids vindt dat dit had moeten gebeuren, maar geeft ook aan dat er geen rechtsgrond voor was. Ik vind ook dat dit moet gebeuren en dat we dit moeten afspreken. Er mag geen twijfel over zijn.
Het tweede heeft te maken met de MIVD, de AIVD en UNMOVIC. De commissie geeft aan dat dit uitgebreider en explicieter had gemoeten. Die discussie wordt hier vandaag niet voor het eerst gevoerd. U bent volgens mij een van degenen die al die debatten heeft meegemaakt, en ik herinner u eraan dat op 14 december 2004 en 15 maart 2005 hier in deze Kamer diezelfde vraag aan de orde is geweest. Vanuit zijn toenmalige verantwoordelijkheid van fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid was het vooral de heer Bos die daar de destijds verantwoordelijke minister Kamp op aansprak, en daarover een stukje duidelijkheid wilde hebben. De heer Kamp is toen klip-en-klaar geweest. Hij heeft namens het toenmalige kabinet – interessant is dat D66 daar ook lid van was – aangegeven dat het duidelijker had gemoeten. Dat hebben we als Kamer toen geaccepteerd. Ik zou daar een streep onder willen zetten. Mijn opmerking van zo-even over geleerde les c had hierop betrekking. Wij moeten daar geen onduidelijkheid over hebben. Als het uitgebreider en explicieter moet, en dat wordt ook toegegeven, laten we het dan zo doen, maar dan wel op een ordentelijke wijze, daarmee rechtdoend aan de verschillende verantwoordelijkheden van kabinet en Kamer.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het klopt: over de onvolledige informatie was er geen rechtsplicht. Maar in onze parlementaire hiërarchie van zonden is onvolledig informeren een mindere zonde dan onjuist informeren. Daar bent u aanzienlijk korter over. Daar mis ik echt een politiek oordeel. In ieder geval drie keer is de Kamer onjuist geïnformeerd. Het klopt dat de heer Bos daar destijds heel kritisch over was, kritischer dan de Partij van de Arbeid nu. Dat is daar nog maar een schim van. Welk oordeel velt u nu? Het kan toch niet dat in de aanloop naar en tijdens een oorlog de Kamer vanuit een tunnelvisie – omdat men de besluitvorming wil versnellen en daarop ook de steun van de Kamer zoekt – onjuist wordt geïnformeerd? Dat is gebeurd. Dat is toch niet acceptabel, ook niet voor u?
De heer Slob (ChristenUnie): Mevrouw Halsema zegt dat ik op dat punt korter ben, wat niet waar is. Ik heb er heel wat woorden aan gewijd. Ik heb in herinnering geroepen dat het debat dat we daar nu over voeren, ook op basis van die situaties, al in 2004 en 2005 hier in deze Kamer is gevoerd met het kabinet dat toen de verantwoordelijkheid droeg. Onder anderen de toenmalige fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid heeft daar toen de vinger op gelegd. Toen is door het kabinet heel nadrukkelijk aangegeven dat het duidelijker had gemoeten. We hebben dat toen met elkaar als een soort conclusie verwoord. Ik heb daarop ook van haar fractie niet allerlei vervolgactiviteiten bespeurd. Ik vind het van belang dat we ook de conclusie die het kabinet zelf trekt, namelijk dat het duidelijker, explicieter en uitgebreider – ik vind dat goede woorden – had gemoeten, doortrekken naar de toekomst. Dat is wat mij betreft afdoende.
De voorzitter: Tot slot.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik ben heel goed op de hoogte van het debat van 14 december 2004. Daarin heeft het kabinet ontkend dat er een spanningsveld was. Dat is namelijk een van de punten die nu weer worden opgevoerd als extra onjuiste informatie. Er was al onjuiste informatie gegeven, en in de debatten waarnaar u nu verwijst – waarin de heer Bos inderdaad goede interventies pleegde – is dat nog eens verergerd door het kabinet, omdat het er meer onjuiste informatie aan heeft toegevoegd. Dat is expliciet genoemd door de commissie-Davids. Ook na die inval is er extra onjuiste informatie aan toegevoegd. Daarvan kunt u toch niet gewoon zeggen: weet u wat, we zetten er nu een streep onder, we spreken met elkaar af dat we het nooit meer doen, en klaar. Hoe erg moet een situatie zijn, hoe onjuist moet de informatie zijn, voordat dit parlement een leeuw wordt?
De heer Slob (ChristenUnie): Nu halen we de dierentuin erbij! De conclusie in 2004 en 2005 was: het had duidelijker gemoeten. Het kabinet geeft nu ook met het rapport van de commissie-Davids in de hand aan: we willen dat het uitgebreider en explicieter wordt. Dat is voor mijn fractie afdoende. Ik heb geen reden om daaraan nog andere conclusies te verbinden.
De voorzitter: Mevrouw Halsema, u hebt een tweede termijn, net als iedereen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Onjuiste informatie-
voorziening is een van de kernpunten in dit debat. Ik bestrijd toch echt de suggestie die de heer Slob nu opwerpt dat toen algemeen erkend is, ook door het kabinet, dat het anders had gemoeten, want dat was gewoon niet het geval. Toen is juist door minister Kamp onder verantwoordelijkheid van de premier gezegd dat er geen spanningsveld was tussen de rapporten van de AIVD en de MIVD en de uitspraken van bewindspersonen. Toen is er opnieuw onjuiste informatie gestapeld op de eerdere. Nu doet de heer Slob alsof die kwestie destijds is beslecht. Dat is niet zo. Er is toen opnieuw een ernstige fout gemaakt. Er is onjuist geïnformeerd.
De heer Slob (ChristenUnie): Ik ontzeg mevrouw Halsema uiteraard niet het recht om haar eigen beoordelingen uit te spreken, maar ik heb niets toe te voegen aan wat ik eerder hierover heb gezegd.
Mevrouw Kant (SP): Voorzitter. Het is een beetje treurig dat de heer Slob zichzelf aan het slot van de eerste termijn een oordeel ontzegt. Dat geldt eigenlijk voor alle drie de coalitiepartijen. De woordvoerders van de coalitiepartijen gebruiken allemaal hun eigen woorden over het onjuist en onvolledig informeren van de Kamer, maar het kan geen toeval zijn dat drie coalitiefracties die specifieke conclusie van de commissie-Davids niet onderschrijven. Dat is een manier om samen het kabinet te redden.
De heer Slob (ChristenUnie): Het is wat vreemd dat ik nu voor drie fracties tegelijk word aangesproken.
Mevrouw Kant (SP): Dat komt doordat de heer Slob de laatste is. Dan kun je het optellen.
De heer Slob (ChristenUnie): Het is helemaal niet gebruikelijk om één fractie voor drie aan te spreken. Ik stel mevrouw Kant ook geen vraag die tevens voor mevrouw Halsema en de heer Pechtold bedoeld is.
Mevrouw Kant doet mijn bijdrage absoluut geen recht. Ik heb gezegd dat onze fractie het rapport van de commissie-Davids heeft gebruikt om ook aan zelfreflectie te doen. Ik heb opmerkingen gemaakt over de beoordeling die de fractie destijds heeft gemaakt over de vraag of er voldoende volkenrechtelijk mandaat was om politieke steun te geven. Ik heb een opmerking gemaakt over hoe ik daar nu in sta, terugkijkend naar hoe ik destijds erover geoordeeld heb. Dat is niet niks. Dat moet mevrouw Kant op zijn waarde wegen. Ik heb goed en nadrukkelijk het rapport van de commissie-Davids gelezen op het punt van de informatievoorziening, maar ik heb ook teruggelezen op welke wijze het kabinet zelf in de afgelopen jaren de Kamer heeft geïnformeerd. Het kabinet heeft gezegd dat de informatie duidelijker had gemoeten in relatie tot wat er eerder aan informatie is gegeven. Ik zie dat het kabinet na de lessen die het heeft geleerd aan de hand van het dikke rapport van de commissie-Davids met de Kamer een aantal heldere afspraken wil maken voor de toekomst. Ik prijs het kabinet daarvoor. Ik heb daarover mijn eigen oordeel gegeven en dat moet mevrouw Kant niet afdoen als iets wat niets voorstelt. Zij mag dat zeggen, maar daarmee doet zij mijn bijdrage en die van mijn collega’s geen recht.
Mevrouw Kant (SP): Dat doe ik helemaal niet.
De heer Slob (ChristenUnie): Dat doet u wel. Leest u het stenografisch verslag morgen nog maar eens terug.
Mevrouw Kant (SP): Binnen de grenzen kiezen de coalitiefracties allemaal hun eigen woorden. Zij maken allemaal hun eigen analyses en afwegingen. Ik heb dat allemaal goed gehoord. Dat gebeurt echter wel binnen die grenzen. Denkt de heer Slob nu echt dat wij dat niet zien vandaag? Het is volstrekt helder dat er een dynamietbrok in dit rapport zit, namelijk de doodzonde dat de Kamer onjuist en onvolledig is geïnformeerd. Dat is een van de dynamietstukken die onder dit rapport liggen. Het is duidelijk dat de drie coalitiefracties de lont daarvoor er van tevoren hebben uitgetrokken.
De heer Slob (ChristenUnie): De helderheid van mevrouw Kant is voor mij niet zo duidelijk. Ik heb met mijn fractie de afgelopen weken in alle rust – wij hadden daar even de tijd voor – het rapport van de commissie-Davids beoordeeld. Ik heb mijn fractie bijgepraat over de wijze waarop wij in 2003 onze afweging hebben gemaakt. Ik was de enige die er toen al bij was. Wij waren toen een oppositiepartij en hadden onze handen volledig vrij. Wij hebben destijds naar eer en geweten met de informatie die wij hadden, conclusies getrokken, afgaande op de informatie van het kabinet maar ook op eigen informatie. Nu hebben wij het rapport van de commissie-Davids bekeken en wederom onze conclusies getrokken. Laat ik het daarbij laten. Wij staan daarvoor.
De vergadering wordt van 19.30 uur tot 21.00 uur geschorst.
Minister Balkenende: Mevrouw de voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in de eerste termijn van dit debat. Het kabinet heeft de Kamer de reactie op het rapport van de commissie-Davids begin vorige week toegezonden. Ik wil dan ook direct overgaan tot het beantwoorden van de gestelde vragen. Ik hanteer daarbij de volgende volgorde.
Aan de hand van de inbreng van mevrouw Halsema en de heer Pechtold beantwoord ik de vragen rondom informatievoorziening, het volkenrechtelijk mandaat en het verschil tussen toen en nu. Mevrouw Kant stelde deze thema’s evenzeer kritisch aan de orde. Haar vragen betrek ik ook bij deze beantwoording. Zij vraagt ook naar het waarom van de politieke steun en acht de kabinetsreactie onvoldoende en selectief. Met dit laatste, het karakter van de kabinetsreactie, zal ik zo dadelijk beginnen. Ook enkele andere leden van de Kamer hebben zich in dezelfde zin geuit als mevrouw Kant.
Mevrouw Hamer en de heren Van Geel en Slob hebben onderlijnd dat de kabinetsreactie het rapport als leidend neemt en de noodzaak benadrukt om zowel kritisch terug te kijken als lessen te trekken. Ik betrek hun opmerkingen bij mijn antwoorden op de diverse vragen over de getrokken lessen in het algemeen en de lessen over de informatievoorziening en het volkenrechtelijk mandaat in het bijzonder. Ook de heren Rutte, Wilders en Van der Vlies hebben deze thema’s aangeroerd. Voorts hebben zij ook hun kwalificaties gegeven over het rapport en hetgeen andere leden van deze Kamer daarover hebben gezegd. De door hen gesteld vragen neem ik mee bij de achtereenvolgende thema’s.
Ik wil stilstaan bij vier blokken. In de eerste plaats is dat de aard van de kabinetsreactie in het algemeen. In de tweede plaats zijn dat de getrokken lessen. In de derde plaats is dat het volkenrechtelijk mandaat. Ten slotte ga ik in op de informatievoorziening. Deze volgorde zal ik hanteren.
Na mij zal de minister van Buitenlandse Zaken waar nodig specifieker ingaan op het volkenrechtelijk mandaat. De minister van Defensie zal ingaan op de informatievoorziening met betrekking tot het verzoek van de Verenigde Staten van 15 november 2002 en met betrekking tot het stationeren van de Patriots. Ten slotte zal de minister van BZK ingaan op de getrokken lessen inzake de informatievoorziening door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de informatievoorziening aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van deze Kamer.
Ik ga nu in op het eerste onderdeel. Mevrouw Halsema heeft gesteld dat de kabinetsreactie te vrijblijvend is: het kabinet moet verantwoordelijkheid nemen voor de fouten die in het verleden zijn gemaakt en kan niet volstaan met het daaruit trekken van lessen; er moeten politieke conclusies worden verbonden aan de gemaakte fouten. Mevrouw Kant zegt dat een politiek oordeel van dit kabinet over het optreden van het toenmalig kabinet ontbreekt. Mevrouw Thieme zegt dat het kabinet alsnog verantwoording dient af te leggen. Hierover het volgende. Het huidige kabinet geeft een reactie op de bevindingen van een onafhankelijke commissie over de voorbereiding van de besluitvorming door toenmalige kabinetten. Die kabinetten waren bovendien anders van politieke samenstelling. Dat vraagt om een heldere duiding van de staatsrechtelijke context.
De individuele en collectieve ministeriële verantwoordelijkheid zijn verbonden aan het ambt van de minister. Zittende ministers dienen aan het parlement verantwoording af te leggen over de ambtsvervulling van hun voorgangers, bijvoorbeeld door het beantwoorden van vragen en het verstrekken van informatie. Ook over de opvattingen van voorgangers en eerder verschafte informatie moeten de door het parlement verlangde inlichtingen worden gegeven. Zittende ministers kunnen daar uiteraard niet ex post wijzigingen in aanbrengen. Wel zijn zittende ministers verantwoordelijk voor de besluiten die zij thans nemen naar aanleiding van onder andere hun bevindingen over het verleden. Verantwoording is immers ook een vooruitblik en bedoeld om lessen te trekken in het belang van een goed overheidsbestuur. Daarom hebben wij concrete lessen getrokken. Ik wil duidelijk markeren dat dit kabinet niet de besluitvorming van 2003 kan overdoen. Dat is nu eenmaal een historisch gegeven. Evenmin kan dit kabinet de recensent zijn van het toenmalig kabinet.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dit is exact wat er in de brief staat. Dat leest de minister-president nog eens voor. Dank daarvoor, maar ik had het zelf al gelezen. De definitie die de minister-president hier van de ministeriële verantwoordelijkheid geeft, is een buitengewoon beperkte. Zij gaat namelijk over het verstrekken van inlichtingen en informatie over de voorgangers, maar omvat niet de mogelijkheid om de recensent te zijn van de voorgangers. Dat is een sterke beperking van de ministeriële verantwoordelijkheid; zo ben ik haar nog niet eerder tegengekomen. Deze definitie is lijnrecht in strijd met de opvatting van Kamerlid Balkenende uit 1999 dat
wel degelijk verantwoording moet worden afgelegd over het gedrag van de voorgangers en dat dit gedrag moet worden beoordeeld. Waarom wijkt de minister-president daar nu vanaf?
Minister Balkenende: Ik wijk daarvan af omdat de term ″recenseren″ te maken heeft met een andere hoedanigheid. Hij heeft te maken met allerlei commentaren en bevindingen. Mevrouw Halsema zegt het heel scherp. Als er vragen zijn over het beleid van voorgangers, dienen die inderdaad te worden beantwoord. Een oordeel kan samenhangen met het feit of iets wel of niet goed is gebeurd. Precies datgene vindt mevrouw Halsema in de kabinetsreactie. Wij hebben lering getrokken uit wat zich heeft afgespeeld in 2002 en 2003. Dat hoort allemaal bij de staatsrechtelijke verantwoordelijkheid. Dat bedoel ik hiermee.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat vind ik onbevredigend. Het kabinet-Balkenende IV is verantwoordelijk voor het gedrag van kabinet-Balkenende I. Dat is staatsrechtelijk zo en toevallig hebben wij hier ook nog met dezelfde persoon te maken. Hier staat geen ambt te praten, hier staat een persoon te praten. Hij was er gewoon bij in 2002 en 2003. Ook over bijvoorbeeld het gedrag van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken moeten niet alleen inlichtingen worden verstrekt, ook dient daarover een gewogen politiek oordeel te worden geveld. Ik neem aan dat de minister-president dat met mij eens is.
Minister Balkenende: Het is niet de taak van een zittend kabinet om even een oordeel te vellen over een vorig kabinet. Zittende bewindslieden nemen de verantwoordelijkheid over van hun voorgangers. Zij zijn gehouden om informatie te verstrekken over het beleid dat daarvoor is gevoerd. Op het vellen van politieke oordelen wordt ook in de brief ingegaan. Wij hebben gekeken naar het verleden, er is stilgestaan bij de vraag hoe het toenmalig kabinet heeft gehandeld. Vervolgens vormen wij ons natuurlijk wel een oordeel over een aantal zaken dat in de brief naar voren is gebracht, bijvoorbeeld de informatieverstrekking. Daar zal ik straks op ingaan. Het oordeel over hoe het toen is gelopen, dat relevant is voor de lessen die moeten worden geleerd, treft de Kamer in de brief aan. Zo liggen de verhoudingen. Dat is heel iets anders dan een eindeloze discussie over het beleid van voorgangers. Dat is niet gebruikelijk. Dat moet ook helemaal niet.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Hier wordt gebroken met een lange staatsrechtelijke traditie. Dat is buitengewoon schokkend. Laat ik een heel concreet voorbeeld geven. Dat gaat niet eens over de informatievoorziening aan de Kamer, dat gaat over de informatievoorziening aan de ministerraad. Uit het rapport van de commissie-Davids blijkt dat op 7 maart 2003 de toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, Jaap de Hoop Scheffer, de ministerraad onjuist heeft geïnformeerd. Overigens vond de minister-president het vanzelfsprekend dat hij als zaakgelastigd minister de meeste verantwoordelijkheid droeg. De heer De Hoop Scheffer heeft gezegd dat er bewijzen waren van massavernietigingswapens in geheime bijlagen van de rapportage-Blix. Ten eerste bestonden er geen geheime bijlagen. Ten tweede was de rapportage-Blix nog niet verschenen toen de ministerraad bijeenkwam. Het kabinet is hierin opzettelijk misleid
door de verantwoordelijke minister van Buitenlandse Zaken, Jaap de Hoop Scheffer. Er is gesproken over een geheime bijlage die er niet was en het rapport-Blix was überhaupt nog niet verschenen. Dat mag je wel opzettelijke misleiding noemen. De ministerraad is onjuist geïnformeerd door de meest verantwoordelijke minister, die daarmee de besluitvorming in de ministerraad heeft beïnvloed. Ik mag verwachten dat de minister-president van toen en van nu daar een politiek oordeel over geeft.
Minister Balkenende: Ik heb gezegd dat ik straks bij mijn laatste onderdeel zal terugkomen op de kwalificatie van de informatieverstrekking en de elementen van onjuistheid die mevrouw Halsema naar voren heeft gebracht in haar eerste termijn. Het ging nu om de algemeen staatsrechtelijke vraag: wie is waarvoor verantwoordelijk en wanneer heb je te treden in wat zich in het verleden heeft afgespeeld? Daarom gaan wij in de brief in op de lessen die geleerd zijn uit alles wat zich heeft afgespeeld. Zo moet de staatsrechtelijke context worden verstaan. Dat is niet merkwaardig, want zo gaat dat. Ik ga later in op de afzonderlijke punten, zoals gezegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dit is werkelijk ongelofelijk. In dat geval had premier Kok ten tijde van Srebrenica kunnen zeggen: ik verschaf wat informatie over het gedrag van mijn voorganger, toevallig ook premier Kok, en daar laat ik het verder bij. Zo is het nog nooit gegaan. Premier, het is schokkend dat u nu daarmee wilt beginnen.
Ik stel u een andere vraag. Verschaft u alleen informatie over het gedrag van premier Balkenende in het kabinet-Balkenende I in 2002 of bent u ook nog in staat om een oordeel over uw eigen handelen te vellen?
Minister Balkenende: Ik luister goed naar mevrouw Halsema. Zij gebruikt grote woorden. Mevrouw Halsema, u gebruikt woorden als ″schokkend″.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ja.
Minister Balkenende: Het kabinet heeft zich nadrukkelijk rekenschap gegeven van de inhoud van een kritisch rapport over een gevoelige periode. Wij hebben aangegeven hoe wij met dit rapport om zouden gaan, namelijk dat het leidend zou zijn. Je denkt dus kritisch na over wat er zich toen heeft afgespeeld en verbindt ook lessen daaraan. Dat mag van ons verwacht worden. Dat treft u exact in de brief aan. Wij zullen ook aangeven waar het anders en beter had gemoeten, zoals mevrouw Hamer heeft gezegd. Wij lopen niet daarvoor weg. Ik snap werkelijk niet wat schokkend daaraan is.
De voorzitter: Mevrouw Halsema, geen nieuwe vragen stellen, alleen een conclusie.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Op de afzonderlijke onderdelen komen wij terug. Ik zeg alleen dat het Kamerlid Balkenende in 1999 zich kapot zou schamen voor het gedrag van premier Balkenende in 2010 en voor de opvatting over ministeriële verantwoordelijkheid die nu ten beste wordt gegeven. Ik ben ervan overtuigd dat Kamerlid Balkenende in 1999 dit niet zou hebben geaccepteerd.
Minister Balkenende: Ik vind dit een merkwaardige exegese, waarop ik verder niet inga.
Mevrouw Kant (SP): Uw opstelling is merkwaardig. U bent niet alleen sowieso staatsrechtelijk verantwoordelijk, maar u bent de persoon die politieke steun heeft gegeven aan een illegale oorlog. U zegt dat wij het niet kunnen overdoen. Nee, maar u hoort hier verantwoording af te leggen over politieke steun aan een illegale oorlog op misleidende gronden. Als u bij uw beantwoording zo opent, vind ik dat echt onbestaanbaar.
Minister Balkenende: Ik ben hier om verantwoording af te leggen. Ik ben hier om in te gaan op de vragen die u opwerpt. Ik ben hier om de kabinetsreactie te verduidelijken, te verdedigen en waar nodig toe te lichten. Ik ga geen enkele vraag uit de weg. Dit debat omvat dit alles. Het is een buitengewoon moeilijk vraagstuk geweest. Al die elementen zullen vanavond aan de orde komen. Ik sta daar ook voor. Natuurlijk stond ik destijds voor de verantwoordelijkheid die ik toen had. De ministerpresident is nog steeds dezelfde, maar kijkt u niet alleen naar de minister-president, want het gaat ook om een kabinet en een Kamermeerderheid. Wij zullen het vanavond met elkaar daarover hebben. U mag mij op alles aanspreken. Ik zal de zaken naar voren brengen die u aan de orde wenst te stellen.
Mevrouw Kant (SP): Daarvan mag ik toch uitgaan. Naast het feit dat u politiek verantwoordelijk bent en verantwoording hoort af te leggen, bent u ook nog de minister-president die zeven jaar lang de waarheid onder het tapijt wilde vegen. Dat komt er nog bij. Ik vind de opening van de beantwoording daarom echt zwaar onder de maat, minister-president, zwaar onder maat. Mag ik de hoofdvraag maar meteen stellen? Wat is uw eigen oordeel als minister-president van toen en van nu over de politieke steun aan een illegale oorlog?
Minister Balkenende: Wat zich destijds heeft afgespeeld, staat in de brief vermeld. Het toenmalig kabinet heeft – zoals het is gezegd – een zuivere en integere afweging gemaakt bij het besluit om de inval in Irak politiek te steunen. Dat was destijds aan de orde. Die opvatting van het kabinet werd gesteund door een ruime meerderheid van deze Kamer, zoals hier al gezegd werd. Dat was de situatie in 2002 en 2003 en ook in de jaren daarna. Zo is het begonnen.
Was iedereen het erover eens? Nee, hier waren meningsverschillen. Dat is zo. Er werd verschillend gedacht over het volkenrechtelijk mandaat. Er werd verschillend gedacht over de vraag of je een land als Irak nog meer tijd zou moeten gunnen en of je meer tijd zou moeten gunnen aan de heer Blix. Die vragen zijn allemaal aan de orde geweest. Er was verschil van opvatting over, maar destijds was het kabinet van oordeel, een goede en zorgvuldige afweging te hebben gemaakt. Die is bekritiseerd en daarom staan wij vandaag hier met elkaar.
Is alles goed gegaan? Nee. Waren er onvolkomenheden? Ik zeg het de heer Van der Vlies na. Ja, er waren onvolkomenheden. Ik zal ook daarop ingaan. Daar loop ik ook niet voor weg. We hebben binnen het kabinet gedeeld hoe we de zaken van toen hebben beoordeeld. Uit de brief blijkt ook dat een aantal zaken anders en beter hadden gekund en dat er onvolkomenheden waren.
De voorzitter: mevrouw Kant, wilt u via de voorzitter spreken?
Mevrouw Kant (SP): Dat is toch wel een understatement: het had beter gekund. Ik heb u een expliciete vraag gesteld. U hebt toen politieke steun gegeven aan een illegale oorlog. Die constatering is één van de conclusies van de commissie-Davids. Daar hoort u vandaag verantwoording over af te leggen. Wat is uw oordeel over de politieke steun die toen gegeven is? Daar hoort u gewoon een antwoord op te geven. Al die details komen nog.
Minister Balkenende: U hebt het over een illegale oorlog. Nu is de vraag of u die term zo mag gebruiken. De commissie-Davids gebruikt die term volgens mij niet. De vraag is of de militaire interventie gedragen kon worden door een volkenrechtelijk mandaat. Op die discussie kom ik straks terug. Het toenmalige kabinet was van oordeel dat dit mandaat er was, op grond van de juridische opvattingen van destijds. De tijd heeft niet stilgestaan, dus heb ik er moeite mee om de term ″illegale oorlog″ te gebruiken. Zo werd het door het toenmalige kabinet namelijk niet beleefd. Ik vind ook dat je moet oppassen om een discussie over de volkenrechtelijke grondslag één op één te vertalen naar een illegale oorlog. Dan krijg je namelijk een andere discussie: hoe is de verhouding tussen volkenrechtelijk mandaat, internationale politieke verhoudingen en de reden om toch in te grijpen? Die zaken zijn net zo goed aan de orde.
De voorzitter: Ik blijf een poging doen u beiden te vragen om elkaar niet rechtstreeks aan te spreken maar via de voorzitter. Dat is een goed gebruik in dit huis en daar wil ik ook in dit debat aan vasthouden.
Mevrouw Kant (SP): Het gedraai is al begonnen, want u geeft gewoon geen antwoord op mijn vraag. U kunt zeggen dat het woord ″illegaal″ u niet bevalt, maar als er geen legitimatie is wegens een volkenrechtelijk mandaat, dan is het omgekeerde daarvan dus dat het een illegale oorlog is. U kunt dan wel zeggen dat er toen anders over werd gedacht, maar de commissie-Davids heeft vastgesteld dat u er dus verkeerd over dacht. Het was onjuist om ervan uit te gaan dat het volkenrechtelijk mandaat er was. Kunt u dat gewoon toegeven?
Minister Balkenende: Het toenmalige kabinet heeft een afweging gemaakt in de juridische discussie. Het toenmalige kabinet is daarin gesteund door de meerderheid van de Kamer. Heeft het denken sindsdien stil gestaan? Neen, u weet dat in het coalitieakkoord van deze coalitie is gesproken over een adequaat volkenrechtelijk mandaat. In juni 2007 is er een brief geschreven waarin is ingegaan op dit thema. Bij het vorige debat dat wij hier hebben gevoerd, na de brief van 13 januari, heb ik in antwoord op een vraag van mevrouw Halsema aangegeven dat de zaak anders had gekund en gemoeten, als je terugkijkt naar toen. Dat is op basis van de wijze waarop wij nu tegen zaken aankijken. Ik moet onderscheid maken tussen de manier waarop toen zaken werden beleefd door het kabinet, alsmede de afwegingen die daarbij zijn gemaakt, en de manier waarop wij zaken nu beoordelen. Je kunt echter nu een besluit van het kabinet van toen niet plotseling gaan veranderen. Dat is
ook niet nodig. U vraagt mij nu om een kwalificatie te verbinden aan wat toen is gebeurd. Ik zeg dan: het woord ″illegaal″ bevalt mij niet, want ik vind dat een te snelle koppeling tussen de mandaatdiscussie en uw kwalificatie. Daar neem ik afstand van; dat is mijn opvatting. Wat blijft dan over? Dat is de discussie over de mandaatkwestie, en daar ga ik straks op in. Zo moet je tegen de zaak aankijken om het zuiver te houden. Wie was toen verantwoordelijk? Wie is nu verantwoordelijk? Hoe weeg je de zaak van destijds en kun je lessen trekken? Dat hebben wij gedaan. Het is niet voor niets dat ik in de brief van 13 januari ben ingegaan op de mandaatdiscussie.
De voorzitter: Tot slot, mevrouw Kant.
Mevrouw Kant (SP): Het is toch wel heel erg treurig. U zegt: omdat wij toen zo besloten hebben, mag je nu niet meer vragen om nu te beoordelen hoe het toen was. Dat is toch de kern van het debat? Namelijk dat u oordeelt over wat u toen al dan niet verkeerd hebt gedaan? Het was onjuist dat er politieke steun is gegeven aan een oorlog zonder volkenrechtelijk mandaat, of u legt ons allemaal en heel Nederland vandaag uit waarom u denkt dat Davids er naast zat en dat het mandaat er wel was. Het kan niet allebei.
Minister Balkenende: Als u de kabinetsreactie leest, dan ziet u toch dat dit kabinet ten aanzien van het volkenrechtelijk mandaat een andere opvatting huldigt dan destijds naar voren is gekomen? Dat is een les die is getrokken, dat is punt één. Het tweede punt betreft de informatievoorziening. Ik zal daar straks nader op ingaan. Op dat punt hebben wij ook onze lessen geleerd. Wij hebben aangegeven waarom wij bepaalde zaken nu anders zullen doen. De kritische reflectie is gevolgd door: lessen trekken voor de toekomst. Dat is wat in deze brief besloten ligt. U moet dan niet zeggen dat niet naar het verleden wordt teruggeblikt en dat er geen oordeel wordt gegeven over een aantal elementen die van belang zijn, want dat doen wij wel.
De voorzitter: Mijnheer Pechtold.
Mevrouw Kant (SP): Misschien alleen een conclusie, voorzitter. Als de premier zegt dat wij lessen hebben geleerd en dat het anders had gemoeten, dan zegt hij impliciet: het was een onjuiste beslissing.
De voorzitter: Mijnheer Pechtold.
Minister Balkenende: Nee, nu zal ik heel scherp zijn. Allereerst moet je goed onderscheiden wat destijds het kabinet en een Kamermeerderheid vonden. Voor hen waren er goede gronden om te besluiten het zo te doen. Er was steun voor het kabinetsbesluit in de Kamer. Vervolgens is de commissie-Davids gaan bekijken hoe het allemaal zat. Dan zie je een aantal onvolkomenheden, zaken die beter hadden gemoeten. Dat trekt het kabinet zich aan. Dat betekent weer dat je lessen trekt voor de toekomst. Zo moet men het kabinetsstandpunt verstaan.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter, het is niet schokkend, het is beschamend. Het is nu zeven jaar later, na zestien debatten, tien moties en een afgedwongen onderzoek. In dat onderzoek, een onafhankelijk onderzoek, zoals de
heer Balkenende elke keer onderstreept, staat dat hij de Kamer drie keer niet heeft geïnformeerd, geen volkenrechtelijk mandaat had en geen leiderschap heeft getoond. En dan zegt hij vanavond: dat is het kabinet van toen en het kabinet van nu hoeft alleen een feitenrelaas te geven en lessen voor de toekomst te trekken. Is dat wat wij vanavond krijgen?
Minister Balkenende: De heer Pechtold gebruikt wel grote woorden. Maar nee, het gaat mij om het debat waarin wij eerlijk zeggen hoe het in het verleden is gegaan. Wij verschilden toen van mening over dit belangrijke onderwerp. Wat ons nu te doen staat, is lessen trekken en kritische reflectie toepassen. Dat doen wij ook. Wij zeggen ook wat dit betekent voor de toekomst. Laat men dan niet zeggen dat er niets is gebeurd of dat wij weglopen voor verantwoordelijkheden. Daarom begrijp ik de grote woorden van de heer Pechtold ook niet.
De heer Pechtold (D66): Liep u maar weg, mijnheer Balkenende! Dit is ongelooflijk. U zegt gewoon: er zit zo veel tijd tussen, er is een rapport geweest waar wat conclusies in staan die ik allemaal voor de toekomst heb vertaald, voor Balkenende V. Daarmee is het goed, want Balkenende I ligt achter mij en daar hoef ik alleen een feitenrelaas van te geven. Is er nu werkelijk, na uw mislukte persconferentie, na de afgedwongen brief, niet één moment, één alinea in de tekst waar zo lang aan is gewerkt, waarin u enige reflectie laat zien op uw eigen handelen, dus niet op Balkenende met een nummer, maar op de persoon Balkenende? Is het niet toch mogelijk om enige reflectie te tonen?
Minister Balkenende: Ik had eerst de inhoudelijke kanten zoals de informatieverstrekking en het volkenrechtelijk mandaat willen behandelen om daarna op mijn eigen rol in te gaan. Maar als de heer Pechtold wil dat ik dat eerst doe, kan dat ook.
De heer Pechtold (D66): Nee, doet u dat dadelijk maar. Wat ik nu wil vragen is wat de minister-president denkt dat de rol van de Kamer is wanneer die hem moet controleren op zijn ministeriële verantwoordelijkheid. Wat denkt hij dat wij hier zoal aan het doen zijn? Zijn wij een rapportje aan het bespreken en zijn wij een soort onderzoeksbureau? Of zijn wij het hoogste orgaan van de democratie dat een oordeel mag vellen over de vraag of wij geïnformeerd zijn?
Minister Balkenende: Mijnheer Pechtold kan toch lezen? Wij zijn hier om stil te staan bij een kabinetsreactie op een rapport van een commissie die in onafhankelijkheid een gedegen stuk werk heeft afgeleverd.
De heer Pechtold (D66): Snoeihard.
Minister Balkenende: Ja, en dat is ook goed. Daar behoren wij over te discussiëren. De heer Pechtold spreekt mij aan op de vraag hoe het huidige kabinet reflecteert op datgene wat de commissie-Davids naar voren heeft gebracht. Ik sta hier niet om het rapport-Davids uit te leggen of te verdedigen, maar ik sta hier om verantwoordelijkheid te nemen namens het huidige kabinet, met de nodige kritische reflectie. Het kabinet heeft gezegd dat het rapport leidend is voor de kritische
terugblik en voor de lessen die moeten worden getrokken. Het kabinet geeft ook aan hoe het aankijkt tegen het volkenrechtelijk mandaat, hoe het de informatievoorziening beter zou moeten laten zijn. Zo moeilijk is het toch niet?
De voorzitter: Uw conclusie, mijnheer Pechtold.
De heer Pechtold (D66): Wij hebben een feitenrelaas in een snoeihard rapport waarin staat dat de Kamer diverse keren onvolledig of onjuist is geïnformeerd. Wij hebben een feitenrelaas in een snoeihard rapport waarin staat dat er geen volkenrechtelijk mandaat voor een oorlog was. Wij hebben een feitenrelaas waarin de rol van de minister-president als leider tot niets wordt teruggebracht, tot een ceremonieel premierschap. En nu zegt deze minister-president dat daaruit voor de toekomst conclusies zijn getrokken en dat hij daar verder op terugkijkt als op een andere Balkenende. Dit wordt een mooie avond!
Minister Balkenende: Ik ga in op de drie punten die de heer Pechtold noemt. Het eerste punt is het volkenrechtelijk mandaat. Voor een deel hebben wij het debat daarover al gehad. In de tweede plaats komt het punt van de informatievoorziening. Ik zal met name ingaan op de onderdelen die de kwalificatie ″onjuist″ hebben gekregen. Daar heeft de Kamer recht op. Ook mevrouw Halsema heeft ernaar gevraagd. Het derde punt is mijn eigen rol. Ook daar zal ik op ingaan. Ik begrijp dan ook niet de woorden van de heer Pechtold. Dit alles is hier aan de orde.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. De ministerpresident vat verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen heel erg beperkt op, namelijk zo dat wij hier alleen maar een rapport bespreken en vervolgens daaruit lessen trekken voor de toekomst. Verantwoording heeft echter staatsrechtelijk ook alles te maken met het nemen van consequenties. Dat mis ik telkens en dat is geloof ik ook wat de collega’s telkens missen. Wat voor een oordeel geeft de minister-president nu aan de fouten die hij zegt toe te willen geven, aan zijn handelen?
Minister Balkenende: Dit zijn afwegingen die je aan het eind van een debat maakt, als je alle argumenten hebt gewisseld. Ik heb aangegeven wat de insteek is geweest in de kabinetsreactie. Ik hoef dat niet te herhalen. U weet wat de algemene formule is ten aanzien van de afweging van het toenmalige kabinet en de toenmalige Kamermeerderheid. U weet hoe wij aankijken tegen belangrijke zaken op het gebied van het volkenrechtelijke mandaat en u weet dat wij lessen hebben getrokken uit het verleden. We zullen ook ingaan op de informatievoorziening. Dat zijn de essentiële elementen die u naar voren hebt gebracht in dit debat en die ook in het rapport naar voren komen. Dat betekent dat wij natuurlijk die kritische reflectie hebben toegepast. Ik heb al aangegeven dat lang niet alles is goed gegaan. Wij staan uiteraard open voor het debat met u en voor de kritische noten die vandaag naar voren zijn gekomen. Ik zal op een aantal onderdelen aangeven wat dat dan betekent voor de toekomst. Ik zeg: de werkelijkheid van toen kun je niet overdoen. Je hebt wel uit te leggen, te verantwoorden waarom de dingen zijn gegaan zoals ze zijn gegaan en je hebt ook aan te geven waar zaken, mevrouw Thieme,
beter en anders hadden gekund, juist met het oog op de lessen voor de toekomst. Voorzitter. Ik kan het niet duidelijker zeggen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Een behoorlijk aantal fracties wil dat er niet alleen maar wordt gekeken naar wat de consequenties zijn voor de toekomst, maar ook naar wat de consequenties zijn voor u als persoon, als ambtsdrager zowel toen, in het kabinet Balkenende I, als nu. Ik wil van u dan ook een toezegging dat u daarop ingaat tijdens dit debat, want daar gaat het natuurlijk vooral
Minister Balkenende: Ik zal ingaan op mijn eigen rol destijds. Ik zal dat later aan de hand van inhoudelijke punten doen. Mij valt op dat u het hebt over de huidige premier, terwijl het ook behoort te gaan over de afwegingen die toen zijn gemaakt door het toenmalige kabinet en door de toenmalige Kamermeerderheid, die het kabinet op een gegeven moment heeft gesteund. In die context had ik mijn rol te spelen. Het is merkwaardig als de hele discussie zou worden verengd tot de rol van deze premier, omdat die toen ook premier was. Ik loop totaal niet weg, dat heb ik nooit gedaan, voor mijn verantwoordelijkheid. Ik ga in op uw vragen, maar het is wel goed om aan te geven dat er meer is dan alleen de premier van toen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter ...
De voorzitter: Nee, echt. De minister-president vervolgt zijn betoog.
Minister Balkenende: Na die interrupties wil ik het hierbij laten voor het eerste onderdeel, dat te maken heeft met de algemene context, het eerste punt dat ik zou behandelen.
Ik ga nu – dat sluit er ook goed bij aan – over naar het tweede punt, dat is opgebracht door de leden Halsema, Pechtold en Thieme. Zij hebben het gehad over het verschil tussen toen en nu, over de vraag of er nu nieuwe feiten zijn ten opzichte van toen en over het leidend laten zijn van het rapport en van de getrokken lessen. Zoals aangegeven in de brief van 13 januari heeft het kabinet het rapport van de commissie-Davids leidend laten zijn voor de terugblik en voor de lessen. Wij hebben als kabinet gezegd dat wij de beschrijving van de feitelijke gang van zaken accepteren, waarbij men zich dient te realiseren dat eenieder van de destijds betrokkenen de beschrijving van de feitelijke gang van zaken leest en beoordeelt vanuit de persoonlijke beleving en herinnering.
Mevrouw Halsema vroeg concreet welke verschillen in opvatting het kabinet intact laat. Welnu, het kabinet treedt niet in de persoonlijke beleving en herinnering van de betrokkenen destijds, dit ter onderscheiding van de feitelijke gang van zaken, waarbij het kabinet het rapport van de commissie-Davids als leidend accepteert. Wat is dan het verschil tussen toen en nu? In de kabinetsreactie wordt er gewezen op de veranderende wetenschap. 2002 en 2003 stonden in het teken van de naweeën van 9/11. Naarmate de jaren verstreken, is de nasleep van de inval in Irak de context gaan bepalen. Naarmate de jaren verstreken, is ...
De heer Pechtold (D66): Voorzitter ...
om.
De voorzitter: Nee, ik wil nu echt eerst een stukje redenering horen.
De heer Pechtold (D66): Dit is gewoon de brief! Dit hebben we drie weken geleden ook al kunnen lezen!
De voorzitter: Het spijt me zeer, de minister-president is nu aan het woord en u kunt direct interrumperen, maar nu niet.
Minister Balkenende: Naarmate de jaren verstreken, is het evenwicht van twijfels, vermoedens en onzekerheden waarvan in de rapportage van inlichtingen en veiligheidsdiensten in binnen- en buitenland sprake is geweest, duidelijker geworden. Naarmate de jaren verstreken, is ook de discussie over de betekenis van de resoluties van de Veiligheidsraad verdergegaan. Ik wijs op de brief van 22 juni 2007 over dit onderwerp. In die zin is – zo zeg ik tegen mevrouw Halsema – wel degelijk in 2010 het nodige nieuws op te noemen ten opzichte van 2002 en 2003. Daarom worden ook lessen getrokken.
Die lessen zijn in de brief genoemd. Het zijn essentiële zaken waarop stappen voor de toekomst worden gezet. Zo zal er vaker en specifieker vertrouwelijke informatie aan de Kamer worden verstrekt, wordt er een volkenrechtelijk adviseur aangesteld bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, wordt er in het verkeer met de Kamers zichtbaar gemaakt wanneer informatie van inlichtingendiensten afkomstig is en wordt een aantal waarborgen ingebouwd ten behoeve van de zorgvuldigheid van de besluitvorming. De bevindingen van de commissie-Davids – dat is de kern – zijn een goede stimulans geweest om daar kritisch naar te kijken.
Dit wou ik zeggen over hoe je omgaat met de lessen van de situatie toen en nu.
De voorzitter: Laat de minister-president zijn redenering over toen en nu afmaken. Daarna kan er weer worden geïnterrumpeerd. Wij moeten ook een beetje voortgang boeken in dit debat.
Minister Balkenende: De heer Rutte heeft een aantal behartenswaardige opmerkingen gemaakt over het tekort van de commissie-Davids. Hij heeft suggesties gedaan voor de verdere verbetering van de artikel 100-procedure. Het lijkt me goed om die mee te nemen in de discussie met de Kamer over dit onderwerp. Zorgvuldig bestuderen en bespreken, is daarbij het devies in samenhang met andere suggesties die zijn gedaan, zoals die van mevrouw Hamer. De minister van Defensie zal nader ingaan op de artikel 100-procedure en andere zaken.
De heer Slob vroeg of bij de inzet van de krijgsmacht die betrekking heeft op de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied alsmede handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde de Kamer zo veel mogelijk langs de lijnen van het toetsingskader zal worden geïnformeerd. Het antwoord daarop is ja. Ook hierop zal de minister van Defensie nader ingaan.
Dit zijn enkele elementen die te maken hebben met toen en nu, de lessen die worden getrokken en de nieuwe zaken de met de Kamer zullen worden gedeeld. Dat zijn concrete verbeteringen die voortkomen uit een kritische reflectie op het verleden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Mijn vragen over toen en nu betroffen met name het volkenrechtelijk mandaat.
Minister Balkenende: Dat komt zo.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Toen was de kennis aanwezig, zo concludeert de commissie-Davids, die er nu ook is. Het letterlijke citaat: ″Vanaf 8 november 2002 was de volkenrechtelijke kennis aanwezig binnen het departement, buiten het departement, in de Nederlandse en de internationale samenleving.″ Dat had moeten leiden tot de eis van een nieuw volkenrechtelijk mandaat. Dat is niet gebeurd.
Minister Balkenende: Voorzitter, vindt u het goed dat ik mijn betoog begin met het volkenrechtelijk mandaat? Dan kom ik vanzelf bij deze waarneming. Laat ik gelijk beginnen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Laat ik mijn vraag specificeren, minister-president. U begint namelijk meteen weer met het nu al versleten onderscheid tussen toen en nu. Er is geen onderscheid te maken tussen toen en nu. Dat is niet het geval omdat u er beide keren verantwoordelijk voor was, omdat er staatsrechtelijke verantwoordelijkheid continuïteit kent en in dit bijzondere geval ook nog eens omdat er ook toen voldoende kennis was over het volkenrechtelijk mandaat en voldoende oordelen van juristen, internationaal en nationaal, om het juiste oordeel te vellen. U kunt maar één conclusie trekken als de commissie-Davids leidend was: er is fout gehandeld.
Minister Balkenende: Destijds was bij het kabinet bekend dat de opvattingen verschillend waren. Dat gold ook voor mijzelf. Laat ik vertellen hoe dat is gegaan. In augustus 2002 is het debat gestart met de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Ik heb zelf veel contact gehad met de minister over juist dit onderwerp, de volkenrechtelijke kant. Er werd toen gesproken over een vaste lijn dat niet altijd een tweede resolutie noodzakelijk is. Ik heb die discussie al in augustus met de minister gevoerd. Dat was stap een. Die reflectie heeft geleid tot de brief waarin staat dat een tweede resolutie wenselijk, maar niet noodzakelijk is. Dat is een vaste lijn die daarna naar voren is gekomen.
Dat debat is doorgegaan. Er is hierover gesproken in de Kamer, ook in kritische zin. Ik herinner mij de opmerking van de heer Koenders in september van dat jaar. Dat blijkt ook uit de verslagen. Er was een meningsverschil over het volkenrechtelijk mandaat, ook al in die tijd. Het debat daarover is steeds doorgegaan. Aanvankelijk werd dit debat gevoerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Zoals bekend, heb ik in 2003 dat debat zelf gevoerd. Ik heb doen de bekende corpustheorie verdedigd. Ik heb gesproken over de samenhang tussen de verschillende resoluties van de Verenigde Naties. Ik heb aangegeven dat wij op het standpunt stonden dat een tweede resolutie wenselijk maar niet noodzakelijk was. Wij gingen ervan uit dat het mandaat daarmee was gegeven.
Ik kom nu op het tweede punt. Was iedereen het ermee eens? Nee, dat was niet het geval. Ik, en ook het kabinet, wist dat er andere opvattingen daarover bestonden. Dat is hier in de Kamer ook aan de orde geweest. Elke keer hebben wij een debat gevoerd met
voor- en tegenstanders. Mevrouw Halsema, ik weet heel goed dat uw fractie en andere hier in kritische zin over hebben gesproken. Niettemin was het oordeel van het kabinet glashelder wat betreft het mandaat en daarin werd het gevolgd door een meerderheid van de Tweede Kamer. Zo is het steeds gegaan.
De commissie-Davids zegt: u had toen kunnen, of misschien moeten, kiezen voor een andere visie. Dat kunnen wij niet overdoen. Ik leg uit op welke manier het destijds is gegaan en daar leg ik verantwoording over af. En het huidige kabinet zegt: als je met de kennis van dit moment terugkijkt, vinden wij dat de discussie over het volkenrecht op een andere manier gevoerd zou moeten worden. Dat is begonnen bij de vorming van het nieuwe kabinet; dat is neergelegd in de brief van juni 2007; en u vindt dat terug in de brief van 13 januari; u vindt het ook terug in de kabinetsreactie.
Ik leg het uit. De commissie-Davids geeft inderdaad aan: je had op dat moment dat standpunt kunnen innemen. Dat is toen niet gebeurd. Daarvoor heeft het toenmalige kabinet ook steun gekregen van een Kamermeerderheid. Zo liggen de feiten.
In de tussenliggende jaren is er nog meer gebeurd. U weet ook dat de resoluties in de Verenigde Naties op een andere manier worden vorm gegeven: een beperkter mandaat en in de tijd meer begrensd, ook voor het gebied. Die begrenzingen zijn er dus bijgekomen. Internationaal is er in die tijd ook anders gedacht over het volkenrechtelijke mandaat. Dat alles heeft ertoe geleid dat wij het hebben opgeschreven zoals het er staat. Ik herhaal maar weer: er werd verschillend over gedacht. Ik geef graag toe dat uw visie – en dat geldt ook voor de PvdA en anderen – de steun heeft gekregen van de commissie-Davids. Dat geef ik ook ruiterlijk toe.
U vraagt aan mij echter: hoe is het destijds gegaan? U vraagt ook: was dat fout? Ik zeg dan: u moet niet aan mij om die kwalificatie vragen, omdat ik nu verantwoording afleg over de wijze waarop het toen is gegaan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Juist omdat u verantwoording aflegt over de wijze waarop het toen is gegaan, mag ik die kwalificatie van u vragen en is het erg dat u die niet geeft. Wat zegt de commissie-Davids? Die zegt: er is geen verschil tussen toen en nu. Toen, in november 2002, was helder dat het volkenrechtelijk mandaat tekortschoot. Dat was toen bekend en toen had de regering een andere keuze moeten maken. Dat u die keuze niet gemaakt hebt, weten wij allemaal, maar u zult nu moeten erkennen dat dat een verkeerde keuze was, niet met kennis achteraf. Ook toen was het een verkeerde keuze, ook toen was alle kennis voorhanden en wist iedereen dat het een verkeerde keuze was. En dat zult u moeten erkennen!
Minister Balkenende: Voorzitter. Wat zich destijds afspeelde, was dat er over dit onderwerp ook verschillend werd gedacht. Er is in deze Kamer immers verschillend gedacht over dit onderwerp. U weet hoe het kabinet destijds dit alles heeft beoordeeld. Daarover is een- en andermaal met uw Kamer van gedachten gewisseld. Dat doet niet af aan het feit dat de commissie zegt: je had de dingen anders moeten doen. Ik leg uit hoe het destijds is gegaan. Ik vind het, om recht te doen aan de afwegingen die toen gemaakt zijn, nogal was, als je zegt: het was gewoon fout. Voorzitter. Ik leg uit waarom het destijds zo gegaan is.
Vervolgens hebben wij gezegd, wetend hoe de commissie-Davids hierover schrijft: je hebt daaraan conclusies te verbinden. Dat hebben wij ook gedaan. Dit is ook precies de reden dat wij in de brief van 13 januari hebben gesproken over de noodzaak van een adequater volkenrechtelijk mandaat. Waarom is de term ″adequater″ gebruikt? Dat was omdat de toenmalige regering het oordeel had dat het een adequaat mandaat was. Vervolgens moeten wij constateren dat dit in de internationale gemeenschap steeds minder duidelijk is komen te liggen. Wij hebben een politieke conclusie getrokken bij het nieuwe kabinet. Dat is dus neergelegd in de brief van juni 2007. Tegen die achtergrond zijn deze bewoordingen gebruikt. Dat is ook wat ik daarover kan zeggen.
Ik vind ook dat een kabinet dat destijds heeft gefunctioneerd recht heeft op de manier waarop men destijds tegen zaken heeft aangekeken. Dat mag worden behandeld en besproken. Dit is uiteraard kritisch bezien door de commissie-Davids. Dan hebt u gelijk: er waren destijds volkenrechtdeskundigen die zeiden ″het kan niet″. Professor Schrijver, lid van de commissie-Davids, zei het destijds ook. Het toenmalige kabinet heeft dat niet gehuldigd.
De voorzitter: Mevrouw Halsema, tot slot.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik bestrijd helemaal niet dat er voortschrijdend inzicht kan zijn, dat men er inderdaad in de tijd achter komt dat een beslissing destijds misschien niet zo verstandig was en dat er nieuwe informatie kan zijn die je van mening doet wisselen. Alleen, juist in dit opzicht is het niet acceptabel. De commissie-Davids zegt: ook toen was alle kennis voorhanden; daar is geen nieuwe kennis bij gekomen in de loop van de jaren. Het argument dat u er steeds bij gebruikt, is: ja, in de loop van de jaren is er een nieuw inzicht gekomen in de rechtsgemeenschap. Dat is nu echter precies wat er niet is gebeurd! De consensus was er toen; dat oordeel velt de commissie-Davids. U miskent dat nog steeds, omdat u niet wilt of durft te erkennen dat u een fout hebt gemaakt.
Minister Balkenende: Voorzitter. Ik denk dat ik uitgebreid ben ingegaan op wat het toenmalige kabinet heeft bewogen. Ik ben ingegaan op het debat dat toen liep. Ik heb aangegeven waarom de corpustheorie destijds werd gehuldigd. Ik heb deze theorie ook zelf verdedigd in de Kamer. Ik kan daaraan niets aan afdoen. Dat wil ik ook niet doen, maar ik heb tegelijkertijd gezegd: wetend hoe de situatie wordt beoordeeld, hebben wij destijds daarvoor gekozen. Ik heb vorig debat ook gezegd dat wij dat niet meer op deze manier zouden doen. Er moet een andere afweging gemaakt worden tussen het volkenrecht en de internationale politieke verhoudingen. Ik doe geen uitspraak over de uitkomst van zo’n beraad, maar het is goed om zo tegen deze zaak aan te kijken. Ik geloof niet dat het nodig is om het kabinet van destijds te diskwalificeren. Ik geef graag toe dat het oordeel van de commissie hard is, maar het is ook goed om aan te geven waarom het destijds gegaan is zoals het is gegaan.
De heer Pechtold (D66): Ik zit al een tijdje te kauwen op de vraag waarop dit nu lijkt. Ik heb hem opeens: er is zo’n programma met van die snelheidsduivels die rijden met 150 km/u, 160 km/u en soms even terugzakken naar
140 km/u. Dan worden zij staande gehouden en dan zegt zo’n onafhankelijke politieagent: u reed veel te hard. Dan zegt die man: nee, in mijn beleving reed ik 100 km/u. Dan komt dat filmpje erbij, dat feitenrelaas. Dan zie je op de teller die auto maar knetteren. Dan zegt die man: ja, maar mijn beleving en ook die van de passagiers achterin was dat ik 100 km/u reed, dus ik hoef geen boete.
Dat is een beetje het beeld dat u nu schetst, namelijk dat u zegt: iedereen mag zijn persoonlijke beleving en herinnering hebben. Wat zegt mij dat nu politiek als u zegt dat in het feitenrelaas van een onafhankelijk rapport van de voormalige hoogste rechter van dit land wordt aangegeven dat u fout zat, als leider, volkenrechtelijk en in uw informatieplicht aan de Kamer? Wat zijn die persoonlijke beleving en die herinnering van Balkenende I dan waard?
Minister Balkenende: Dat hangt samen met wat ervoor staat, omdat wij hebben gezegd dat wij het rapport accepteren en de beschrijving van de feitelijke gang van zaken. Daarna komt die komma, waarbij wij recht willen doen aan de beleving die iedereen heeft gehad. Waarom doen wij dat? Omdat wij ook niet de behoefte hebben om het hele rapport van pagina tot pagina na te gaan. Wij nemen het rapport zoals het er is en zoals het er ligt. Dat is het wezen van die opmerking. Natuurlijk mogen mensen hun eigen herinneringen hebben aan zaken. Dat is niet het punt. De vraag is wat wij met dit rapport doen. Als u het hebt over zoiets als het volkenrechtelijk mandaat – zoals wij er nu tegenaan kijken en het beoordelen – dan valt nu de kritiek op hetgeen zich destijds heeft afgespeeld daar. Die is daar. Wij hebben gezegd dat wij dat verbinden aan de lessen die moeten worden geleerd.
Dat betekent dat je doet aan zelfkritiek, aan zelfreflectie op wat toen is gebeurd, maar dan moet je toch ook aangeven waarom het destijds zo is gebeurd?
De heer Pechtold (D66): Ik raad u wél aan om het van pagina tot pagina te bestuderen. Ik raad u niet aan om het rapport als totaal maar voor lief aan te nemen. Ik daag u uit om zaken uit het rapport te weerleggen, met name de vele passages waarin staat dat de Kamer onvolledig en onjuist is geïnformeerd. Daarvoor zitten wij hier. De reflectie betekent niet een vooruitwerping. De reflectie betekent een kritische verantwoordelijkheid naar het verleden op dit moment genomen, niet alleen vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid, maar ook omdat de premier dezelfde persoon is.
Minister Balkenende: Ik begrijp deze opmerking niet, want ik zal straks ingaan op het punt van de informatievoorziening. Ik ben ook hier om aan te geven hoe de kabinetsreactie moet worden gelezen, wat de kritische reflectie precies betekent en welke gevolgen worden verbonden aan deze ervaring uit het verleden. Daarmee doen wij het rapport recht. Dat is het wezen van dit debat.
De voorzitter: Conclusie.
De heer Pechtold (D66): Gevolgen zijn toch niet alleen zaken die in de toekomst worden veranderd? Die betreffen toch ook de verandering en het politieke oordeel van de handelingen in het verleden? Ik kom toch
weer even terug op die beeldspraak van zojuist: er is in een onafhankelijk feitenrelaas geoordeeld dat u fout zat. Er is geoordeeld door een door uzelf ingestelde commissie dat het fout was. Dat recht heeft niet alleen de Kamer, maar de hele bevolking, de samenleving, de mensen die daar gevochten hebben, de slachtoffers die daar gevallen zijn. Zij hebben het recht om dat uit de mond van de eerstverantwoordelijke te horen. Te laat, maar nog altijd belangrijk.
Minister Balkenende: Ik heb nu omstandig uitgelegd hoe de reactie moet worden gelezen, hoe wij tegen het verleden aankijken en welke lessen wij daaraan verbinden. Dat moet gedaan worden. De heer Pechtold heeft een politiek oordeel. Ik heb aangegeven hoe het kabinet dit vraagstuk heeft bekeken. Het feit dat nadrukkelijk in de brief van 13 januari en ook in deze kabinetsreactie is teruggekomen dat al een paar jaar geleden was gekozen voor een andere visie op het volkenrechtelijk mandaat, betekent dat wij niet zomaar voorbijgaan aan het verleden. Wij leren lessen.
Mevrouw Kant (SP): U kunt dit niet afdoen door te zeggen dat er toen verschillend over werd gedacht. U en uw kabinet dachten er anders over, maar Kofi Annan, de baas van de Verenigde Naties, zei: er is geen volkenrechtelijk mandaat. De heer Davids zei in een interview naar aanleiding van zijn rapport: ja, er waren ook wel mensen die er anders over dachten, maar die moest je met een lampje zoeken. Er werd dus niet verschillend over gedacht, het kabinet dacht er anders over. Welke kennis hebt u nu wel, die u toen niet had, om de afweging te maken of er al dan niet een volkenrechtelijk mandaat was?
Minister Balkenende: In de eerste plaats waren er destijds de nodige regeringen die kozen voor deze juridische benadering. De heer Wilders refereerde er al aan: ik heb zelf al gesproken over het rapport-Goldsmith. Dat is ook hier in het debat besproken. Wat de juridische kant van de zaak betreft, de toenmalige minister De Hoop Scheffer was bekend met het debat dat ook op zijn eigen ministerie over dit alles werd gevoerd. Wij hebben als kabinet de keuze gemaakt aan de hand van de verschillende resoluties, mede op basis van hoe in Nederland aangekeken werd tegen de vraag hoe je om moet gaan met vraagstukken als er geen nieuwe resolutie is. Op basis van die continuïteit is het standpunt ingenomen. Dat standpunt is al vanaf september kenbaar gemaakt en is al diverse keren met de Kamer besproken. Ik moet tevens constateren dat een meerderheid in de Kamer deze volkenrechtelijke, juridische visie steeds heeft geaccepteerd en overgenomen. Dat daar nu anders tegenaan wordt gekeken doet niets af aan het feit dat de regering destijds steun kreeg voor de benadering die hier uitvoerig met u allen is besproken.
Mevrouw Kant (SP): Ik vond mijn bron van Kofi Annan toch iets betrouwbaarder dan die van De Hoop Scheffer, eerlijk gezegd. Die laatste zat namelijk in uw kabinet, dus dat hij dezelfde visie en gedachten als u had lijkt me niet zo gek. Mijn vraag was: welke kennis hebt u dan nu die u toen niet had? Waardoor kwam u toen tot het oordeel dat het volkenrechtelijk mandaat er wel was, terwijl u nu net als Davids vindt dat het er niet is?
De heer Wilders (PVV)
© M. Sablerolle – Gouda
Minister Balkenende: Als u doelt op het huidige kabinet, zijn er terugblikkend een paar elementen van belang. In de eerste plaats de politieke afspraak die we hebben gemaakt in het kader van het coalitieakkoord. In de tweede plaats het feit dat de resoluties van de Verenigde Naties anders worden vormgegeven. In de derde plaats dat nogal wat landen andere visies hebben gekregen op het vraagstuk van het volkenrechtelijk mandaat. Al die elementen hebben een rol gespeeld. Dat betekent dat we het vraagstuk van het volkenrechtelijk mandaat ook beoordelen zoals we nu hebben aangegeven in de brief.
Mevrouw Kant (SP): Ja, maar nu komen we tot de kern van de zaak. U zegt namelijk dat u tegen andere visies aangelopen bent, bijvoorbeeld de kabinetsonderhandelingen. U hebt dus geen nieuwe kennis, u hebt uw mening moeten bijstellen. Als u nu uw mening bij moet stellen en u nu mede door de commissie-Davids de opvatting moet hebben dat er geen volkenrechtelijk mandaat was, dan hebt u toen dus een beslissing genomen op basis van foute gronden.
Minister Balkenende: Zo wil ik het niet benaderen. Ik wist destijds dat dit vraagstuk verschillend werd beoordeeld. Ik wist dat er hoogleraren waren zoals de heer Schrijver, die toen al zeiden: het werkt zo niet. Niettemin hebben wij destijds binnen het kabinet gekozen voor een bepaalde visie. Deze werd voor een deel niet, maar voor een groot deel wel door de Kamer gedeeld. Dat was de situatie in 2002-2003. In de tussentijd is er het nodige gebeurd. Ik heb zo-even de verschillende factoren aangegeven waarom wij hebben gekozen, ook in dit kabinet, voor een andere visie: een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Volgens mij is dat ook de waarde van het rapport van de commissie-Davids. Men heeft nadrukkelijk gesproken over de vraag hoe je tegen het volkenrecht aankijkt enerzijds en hoe de verhouding ten opzichte van de internationale politieke omstandigheden is anderzijds. Dat is het proces van nadere duiding van ontwikkelingen. Ik heb hierover nog een laatste opmerking. De visie van 2002 kwam niet zomaar uit de lucht vallen, omdat de toenmalige bewindslieden er nadrukkelijk van overtuigd waren dat het samenspel van resoluties op zichzelf voldoende was.
Dat is de Kamer een- en andermaal gemeld. Zouden wij het nu nog zo doen? Ik denk het niet, maar dat is mijns inziens juist ook de waarde geweest van de reflectie op de tijd van toen.
Mevrouw Kant (SP): Ik vind het woordgebruik van de minister-president mooi: wij hebben gekozen voor een visie. Een visie heb je op basis van analyse en kennis. Je hebt een andere kennis die misschien tot een andere analyse leidt. Maar als de minister-president kiest voor een visie, zegt dat wel iets over de manier waarop hij over dit soort dingen nadenkt. En er is geen nieuwe kennis. U hebt gewoon inmiddels een andere visie, en die andere visie hebt u omdat u het voortschrijdend inzicht hebt dat u er toen naast zat. Er is geen nieuwe kennis. De kennis van nu is de kennis van toen en op basis van die kennis hebt u toen moeten concluderen dat er een volkenrechtelijk mandaat was, terwijl het er niet was.
Minister Balkenende: Ik heb verschillende keren uitgelegd hoe ik hiertegenaan kijk. Ik deel de opvatting van mevrouw Kant niet wat betreft de duiding van hoe de verantwoordelijkheid toen lag en de kwalificaties van toen.
De heer Wilders (PVV): Zou ik de minister-president nog een keer mogen vragen of hij de brief die hij heeft geschreven met de wijziging van het standpunt over het mandaat – het moet adequater – ook zou hebben geschreven als hij niet in een coalitie had gezeten met de Partij van de Arbeid?
Minister Balkenende: Dat is een als-vraag en ik vind dat als-vragen helemaal niet beantwoord behoren te worden. De simpele reden is dat je juist in coalitieverband praat over vraagstukken die de Nederlandse politiek verdeeld hebben gehouden. Men kan zich voorstellen dat, juist gelet op het verleden, hierover bij een coalitieakkoord is gesproken. Juist omdat het zo gevoelig lag in het verleden, is er in juni 2007 een brief geschreven en is hierover gedebatteerd met het parlement. Het ging erom, aan te geven dat dit een vraagstuk is dat partijen verdeeld heeft gehouden, maar dat je probeert om verder te komen. Dat heeft deze coalitie gedaan en ik denk dat het verstandig is geweest om dat te doen.
De heer Wilders (PVV): Ik kan hierin geen begin van een antwoord ontdekken, maar goed, het was een poging, zullen wij maar zeggen. Ik durf de stelling aan dat u, als u niet met de Partij van de Arbeid in het kabinet had gezeten, die brief niet had gestuurd en nu nog steeds van mening zou zijn geweest, zoals u toen ook was – u verwees al naar Goldsmith en anderen – dat het volkenrechtelijk mandaat voldoende was. Laat ik u een tweede vraag stellen. Minister-president, wat vindt u van het gedraai en gekonkel en gelieg van de Partij van de Arbeid? Wat vindt u ervan dat mevrouw Hamer van de Partij van de Arbeid hier in de eerste termijn stond te verkondigen dat de PvdA altijd tegen was geweest, dat er een voldoende volkenrechtelijk mandaat nodig was geweest, dat ze altijd zou hebben gezegd dat er een nieuwe resolutie nodig was na 1441, terwijl in werkelijkheid – ik hoop dat u dat op z’n minst kunt bevestigen – de Partij van de Arbeid, óók de heer Bos, óók de heer Koenders, weliswaar nog niet in vak-K maar hier in de
zaal als Tweede Kamerlid, gewoon de mening van uw kabinet heeft gesteund dat er geen nieuwe resolutie nodig was? Dat klopt toch?
Minister Balkenende: De heer Wilders heeft een aantal citaten gegeven, maar laten wij nu niet het spel gaan spelen dat u mij gaat uitspelen tegen de PvdA. Ik weet heel goed hoe het is gelopen destijds. Mevrouw Hamer heeft aangegeven dat de PvdA niet voelde voor deze militaire interventie of de oorlog. Dat is aangegeven. Het is natuurlijk waar dat in de kabinetsformatie op een gegeven moment bepalingen zijn vastgelegd in de verklaring. Dat is gewoon zo. Maar het gaat wel om de zaak ten principale, en die was dat de PvdA grote moeite had met deze oorlog. Wel is in de kabinetsformatie op een gegeven moment gezegd: wij accepteren 1441 als feitelijke grondslag. Iedereen weet hoe het is. Iedereen weet ook in welke context dat heeft plaatsgevonden. Het lijkt mij goed om dat op deze manier te zeggen. Er waren verschillen tussen onze partijen en in het kader van de kabinetsformatie is getracht om een oplossing te vinden, maar wij moeten de zaken niet mooier of moeilijker maken dan ze zijn. Er waren gewoon verschillen van opvatting. Laten wij dat duidelijk tegen elkaar zeggen.
De heer Wilders (PVV): Wees nou niet zo bang voor de Partij van de Arbeid! De heer Koenders, ik heb het geciteerd, was het volmondig eens met de heer De Hoop Scheffer, uw partijgenoot, dat een nieuwe resolutie niet nodig was. U zit dus in het schip met een partij die niet de waarheid vertelt over het mandaat dat onvoldoende was, want ze vond het wel voldoende, dus ze houdt u gewoon voor de gek. En in uw laatste brief draait u weer omdat u bang bent voor de Partij van de Arbeid. U komt met een brief die u niet geschreven zou hebben als u niet met de Partij van de Arbeid in het kabinet zou zitten. Op uw eerste persconferentie, mijnheer de premier, die u zo veel problemen heeft opgeleverd, sprak u uit uw hart. Daar zei u wat u vond. Totdat mevrouw Hamer – en Wouter Bos, die op een gegeven moment moest meedraaien toen hij op de fractiekamer van mevrouw Hamer was – ook door de knieën ging. De Partij van de Arbeid is een onbetrouwbare coalitiepartner. Waarom ziet u dat nou niet in? Ze licht u pootje en u buigt. U moet ermee ophouden en u moet afscheid nemen van die verschrikkelijke socialisten.
Minister Balkenende: Het lijkt me dat ik hiervan beter kennis kan nemen.
Ik heb de nodige zaken gezegd over het volkenrechtelijk mandaat. Ik wilde graag nog één vraag beantwoorden, een vraag van mevrouw Thieme. Zij heeft gevraagd wat de voorwaarden zijn om in de toekomst al dan niet politieke steun te geven en zij noemde onder andere olie en grond, kansen om de sg van de NAVO te worden en de geopolitieke belangen van de Verenigde Staten. Ik wijs op het rapport van de commissie-Davids. De suggestie dat de olie van Irak een rol zou hebben gespeeld, is afdoende door de commissie ontkracht. Voor de toekomst geldt de afspraak in het regeerakkoord en de notitie die dit kabinet in 2007 aan de Eerste Kamer heeft gestuurd. Voor het verlenen van politieke steun geldt hetzelfde als voor de deelname aan militaire missies: een adequate volkenrechtelijke grondslag is daarvoor een basisvoorwaarde. Voor de verdere afweging zullen uiteraard bredere elementen een rol
spelen. Dat zal ook afhangen van de specifieke casus. Ik verwijs daarbij naar zaken als de humanitaire situatie, de dreiging van genocide, de situatie in het land in kwestie en dergelijke. De heer Slob heeft daarover behartigenswaardige opmerkingen gemaakt.
Mevrouw Thieme (PvdD): Dat wist ik natuurlijk allemaal al. Het ging erom dat in het regeerakkoord eigenlijk feitelijk niets anders is afgesproken voor de toekomst, de lessen die worden getrokken, dan waaraan Nederland sowieso al had moeten voldoen, gelet op de beslissing in 2002-2003 over de inval in Irak en de politieke steun daarvoor. De bedoeling van mijn vraag is als volgt. Welke garanties worden nu eigenlijk gegeven dat de Kamer straks alle informatie krijgt die nodig is om een duidelijk standpunt te kunnen innemen over een invasie in welk land dan ook? Die garanties kan de ministerpresident niet geven. In een interruptiedebatje met mevrouw Hamer heb ik daar ook al geen antwoord op gekregen en dat krijg ik nu weer niet.
Minister Balkenende: Het kader van wat er gebeurt bij eventuele missies is toch helder? Het kabinet heeft in de eerste plaats de verplichting om de Kamer te melden wat zich voordoet. Daar zal de minister van Defensie op ingaan. In de tweede plaats is het de vraag hoe het zit met de verhouding tussen het volkenrecht en andere omstandigheden, zoals genocide, de humanitaire situatie enzovoorts, die een reden kunnen zijn om toch te interveniëren als niet wordt voldaan aan het volkenrecht. Dat heeft ook de heer Van Walsum naar voren gebracht en er staan ook elementen van deze benadering in de brief van juni 2007. Dat is een kader waarmee goed kan worden gewerkt. Dan moet mevrouw Thieme niet zeggen dat het niet helder is wat er moet worden gedaan, want dat is het kader van waaruit wordt beoordeeld of je al dan niet medewerking verleent aan een internationale missie. Dat staat in de brief van 2007 en ook in de kabinetsreactie. Dat is volgens mij glashelder. Dat is de waarde ten opzichte van hetgeen wij hebben meegemaakt in 2002 toen wij een heel debat hebben gevoerd over het volkenrechtelijk mandaat. Dan trek je lessen en dan zitten wij in een nieuwe fase van hoe je deze zaken beoordeelt en hoe je tot besluiten komt. Dat lijkt mij glashelder.
Mevrouw Thieme (PvdD): Dat hadden wij de afgelopen jaren al zo moeten doen. Wat geeft dan de garantie dat dit nu wel zal gebeuren? Die garantie kan de ministerpresident gewoon niet geven. Hij geeft hooguit een protocol aan over de manier waarop de Kamer eventueel kan worden geïnformeerd, maar hij geeft niet de garanties dat er geen informatie wordt achtergehouden, dat er geen politieke keuzes worden gemaakt waarover de Kamer niet wordt geïnformeerd of dat de redenen voor een invasie of een inval in welk land dan ook niet worden geopenbaard.
Minister Balkenende: Mevrouw Thieme vraagt welke garanties er zijn. Stel dat een kabinet het kader aangeeft om een oordeel te kunnen vellen of je wel of niet aan een missie meedoet, of je meedoet aan militaire interventie of politieke steun verleent. Als dat kader is gegeven, dan is dat het algemene raamwerk van waaruit zaken worden beoordeeld. In de praktische situatie moet worden bekeken welke redenering kan worden gevolgd.
Dat wordt met de Kamer gedeeld. Mevrouw Thieme heeft gelijk, want de lessen hebben ertoe geleid dat het kabinet de Kamer juist beter zal informeren. Dat is één van de lessen die zijn getrokken.
De heer Pechtold (D66): Nu de premier het blokje over het volkenrechtelijk mandaat afrondt, vraag ik hem toch het volgende. Is hij niet met mij van mening dat er in 2003 voldoende kennis op het ministerie van Buitenlandse Zaken was over het volkenrechtelijk mandaat?
Minister Balkenende: Er was voldoende kennis. Zeker.
De heer Pechtold (D66): In die kennis werd omschreven dat het volkenrechtelijk mandaat ″flinterdun″ is. Onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de premier als primus inter pares, als eerstverantwoordelijke van het kabinet, verscheen een ambtelijke notie. Als je die leest, is die bijna onambtelijk door de schreeuwerige toon van: luister naar ons. Juristen willen laten zien: minister, kabinet, u zit fout, u hebt een flinterdun mandaat. Als dat onder de verantwoordelijkheid van de premier bestaat, dan is hij daarvoor toch ook verantwoordelijk?
Minister Balkenende: De verantwoordelijkheid voor hetgeen er gebeurt op een departement, ligt in eerste instantie bij de betrokken minister. In dit geval is dat de minister van Buitenlandse Zaken. Ik wist uiteraard dat er verschillen van opvatting bestonden binnen het departement. Dat is logisch. Binnen het departement golden ook weer verschillende benaderingen. De heer Pechtold refereert natuurlijk aan de DJZ. Men spreekt over een dunne grondslag, maar niet over een afwezige grondslag. Dat debat is gevoerd binnen het departement. De minister van Buitenlandse Zaken destijds was op de hoogte van de opvattingen die bestonden, maar er waren ook de nodige anderen binnen het departement die uiteindelijk hebben aangegeven welke benadering diende te worden voorgestaan.
De heer Pechtold (D66): Dit is niet waar! Dit is niet waar! Tot nu toe houdt de minister vol dat hij memo 158 helemaal niet kende. U kunt niet zeggen dat u wist dat er op het departement van Buitenlandse Zaken verschillende meningen waren, want tot nu toe wordt elke keer volgehouden dat memorandum 158 nooit tot de minister is gekomen, dat secretaris-generaal Majoor dat heeft tegengehouden. U zou moeten weten dat de Dienst Juridische Zaken zei: het is flinterdun. Dat is de kennis bij uitstek, de kennis die u nu in uw gevolgtrekkingen wilt gaan installeren.
Minister Balkenende: U refereert nu aan één document. Dat is het document dat is geschreven nadat de interventie had plaatsgevonden. Maar u weet ook dat er andere documenten in het departement waren, waarin werd gesproken over de visie van de regering. Daarin werden ook contra-argumenten naar voren gebracht. Die notitie was goed bekend bij de minister. De minister wist hoe de DJZ dacht over het vraagstuk. Dat doet niets af aan het feit dat er naderhand een notitie is geweest die de minister niet bereikte, maar dat was na de interventie. De twijfels bij de DJZ waren bekend bij de minister. Ikzelf was ook op de hoogte van het feit dat er verschillende opvattingen bestonden. Dat was niet het punt.
De heer Pechtold (D66): Dat waren voorlichters! Dat waren voorlichters die er anders over dachten! U zegt dus nu dat u voor de inval wist dat er op het ministerie van Buitenlandse Zaken verschillende meningen waren. Waarom hebt u dat dan niet aan de Kamer verteld, als juristen in Nederland u vertellen dat u geen volkenrechtelijk mandaat heeft, of dat dat flinterdun is? En dat terwijl Chirac dat vond, Schröder dat vond, Kofi Annan dat vond, en zo’n beetje de halve wereld nog twijfelde!
Minister Balkenende: Het is allemaal niet zo ingewikkeld. Wat gebeurde er in die tijd? Wij hebben hierover in het kabinet gesproken; er is ook gerefereerd aan vragen die minister Donner destijds heeft gesteld. Verder hebben wij meerdere keren een debat in de Kamer gehad over dit onderwerp, waarbij het steeds ging over dezelfde afwegingen die konden worden gemaakt. Natuurlijk was er op het ministerie van Buitenlandse Zaken ook een debat gaande, maar dat ging allemaal om hetzelfde type vragen dat speelde. Kortom, de discussie over het volkenrechtelijk mandaat werd gewoon gevoerd in het kabinet en in de Kamer. De argumenten waren ook bekend. Dat is de situatie die zich aftekende. Alleen heeft de minister van Buitenlandse Zaken destijds – ikzelf ook, want ik heb meegedaan aan het debat – in overleg met het kabinet een bepaalde benadering voorgestaan. Die is ook aan de Kamer gemeld. Het document waarop u doelt is niet echt relevant, want er was veel meer dat speelde.
De heer Pechtold (D66): En dan wordt zeven jaar later onafhankelijk door de voormalig hoogste rechter van dit land vastgesteld dat het mandaat niet adequaat was. Dan had u dus in al die jaren best kunnen zeggen: er was geen adequaat mandaat, alleen wij hadden politieke redenen om het anders te doen. Maar nee, u hebt altijd vastgehouden aan het feit dat het mandaat er was. Er wordt nu geoordeeld – behalve door enkele zonderlingen die je met een lampje in de wereld moet gaan zoeken – dat het niet klopt. Daarover vraag ik uw oordeel. De geschiedenis oordeelt op dit moment dat u fout zat.
Minister Balkenende: Dit is een herhaling van zetten. In het begin van deze discussie heb ik aangegeven – er werd ook een woord als ″fout″ gebruikt – wat de regering toen heeft bewogen, wat de argumentatie is geweest om deze benadering voor te staan. Ik heb uitvoerig uitgelegd dat het al speelde vanaf augustus, toen wij een nieuw kabinet hadden, toen de minister van Buitenlandse Zaken zich erover boog, toen ik contact heb gehad met de minister van Buitenlandse Zaken en toen wij het debat met de Kamer hebben gehad. Zo is het allemaal gegaan. Je kunt nu zeggen dat het anders lag, en dat ik het anders had moeten zien. Tot uw dienst! Maar ik heb uitgebreid aangegeven hoe de discussie destijds is verlopen. Wij hebben ook lessen getrokken uit hoe het toen is gegaan.
Mevrouw Kant (SP): De minister-president schetst hier dat hij kennis had van twijfels, kritische kanttekeningen en andere opvattingen van ambtenaren en juristen op de ministeries. Hij had kennis van die twijfel, maar hij heeft die twijfel de Kamer onthouden. Hij heeft die twijfel niet gedeeld met de Kamer. Met andere woorden, hij heeft de Kamer selectief geïnformeerd over de twijfels. Hetzelfde geldt voor de grote twijfel bij de Nederlandse inlichtingendiensten over de inlichtingen van buitenlandse
inlichtingendiensten. Er was dus twee keer grote reden tot twijfel, die de minister-president voor zich heeft gehouden en die hij niet met de Tweede Kamer heeft gedeeld.
Minister Balkenende: Hier maak ik bezwaar tegen. Wie richt zich tot de Kamer? Dat zijn niet diensten juridische zaken, dat zijn bewindslieden. Het kabinet wendt zich tot de Kamer. Het is mogelijk dat binnen departementen ook andere adviezen worden gegeven. Een kabinet is niet gehouden om aan te geven wat de ambtelijke preadvise-ring is. Zo werkt ons systeem niet. Dat dit in het onderzoek naar voren is gekomen, begrijp ik heel goed, want wij hebben alle gegevens willen geven. Maar in ons staatsrechtelijk systeem informeert de regering, een bewindspersoon de Kamer. Dat betekent dat het ambtelijke voorwerk vertrouwelijk behoort te zijn. Wat gebeurde er bij het ministerie van Buitenlandse Zaken? Er waren ambtenaren die vonden dat de corpustheorie gold. Dat is ook beschreven in het rapport van de commissie-Davids. Er was ook een dienst die daar grote bezwaren tegen had. Uiteindelijk is het aan een minister om aan te geven: ik kies voor deze benadering. Als wij elke keer wanneer er bezwaren van ambtelijke zijde zijn, dat aan de Kamer moeten melden, dan zitten wij op de verkeerde weg. Het zijn niet ambtenaren die de verantwoordelijkheid hebben, het zijn bewindslieden. Zo werkt ons systeem.
Mevrouw Kant (SP): Dit is een vreemde voorstelling van zaken, van wat zich hier daadwerkelijk heeft afgespeeld. Het gaat niet om zomaar een ambtelijk advies. Het gaat hier om politieke steun aan een oorlog en de vraag of daar wel of niet een volkenrechtelijk mandaat voor was. Daarnaast gaat het om informatie die al dan niet juist was over de dreiging die Irak was. Op beide punten hebt u kritiek, andere visies en opvattingen, grote twijfels genegeerd. Die hebt u terzijde geschoven. Vervolgens hebt u die grote twijfels en andere opvattingen niet met de Tweede Kamer gedeeld. Ik ga nog een stapje verder. Ik vind dat een vorm van misleiding.
Minister Balkenende: Ik vind dat termen die volkomen de plank misslaan. Een kabinet is gehouden bij vraagstukken een bepaald standpunt in te nemen. Bewindslieden nemen een standpunt in. Zij communiceren daarover. Binnen een departement is het aan afdelingen om hun commentaar te geven. Dat mag. Degene die op zaken aanspreekbaar is, is de bewindspersoon. Wat u wilt, is dat een bewindspersoon aangeeft dat er twijfels op het departement leven. Dat is de consequentie van uw redenering. Dat kan nooit. Wij hebben een les getrokken. Wij hebben gezegd: de minister van Buitenlandse Zaken zal zorgen voor volkenrechtelijke deskundigen die een functie op het departement krijgen. Dat is een les die wij hebben getrokken op basis van wat zich heeft afgespeeld. Zo werkt het. Wat u wilt, is eigenlijk heel merkwaardig. Het heeft helemaal niets te maken met misleiding. Het debat over de volkenrechtelijke grondslag is hier uit-en-te-na gevoerd. De visie van het toenmalige kabinet werd door een meerderheid van de toenmalige Kamer gesteund. Zo lagen de feiten.
Mevrouw Kant (SP): Ja, maar die meerderheid van de Kamer was anders geïnformeerd dan dat u geïnformeerd was. En dat is wel een verschil in informatie. U hebt een
deel van de informatie achtergehouden. Eigenlijk kunt u zich ook niet beroepen op de politieke steun die de Kamer u gegeven heeft.
U zegt: na alle adviezen is het uiteindelijk de ministerpresident of de minister van Buitenlandse Zaken die verantwoordelijk is voor de genomen beslissing en voor de afweging die hij met alle twijfels heeft gemaakt. U moet nu vaststellen dat u onvoldoende oor en oog hebt gehad voor die kritische noten, voor die andere opvattingen. Er is nu geconcludeerd dat degenen die kritisch waren, gelijk hadden. Er was geen volkenrechtelijk mandaat. U hebt uw verantwoordelijkheid genomen, maar u hebt een verkeerde beslissing genomen.
Dan de informatie van de inlichtingendiensten. U hebt genegeerd dat er zware kritiek was op de inlichtingen vanuit het buitenland. Sterker nog, u hebt op een bepaald moment zelfs de Nederlandse inlichtingendienst uitgeschakeld en u hebt zichzelf rechtstreeks zonder enige kritische noot gebaseerd op buitenlandse inlichtingendiensten. U hebt zelf welbewust gebruikgemaakt van selectieve informatie.
Minister Balkenende: Op de informatievoorzieningen kom ik straks. Ik ben nu bezig met het volkenrechtelijk mandaat. Uw eerste vraag betreft een kwestie waarvan ik nu al een keer of vijftien gezegd heb hoe ik daarover oordeel. Dat ga ik niet nog een keer overdoen.
Mevrouw Kant (SP): Dat gaat u niet nog een keer overdoen. U zegt zelf dat het kabinet verantwoordelijk is, na alle adviezen die het gehad heeft, voor de beslissingen die het uiteindelijk heeft genomen. Dan moet u nu toch met terugwerkende kracht concluderen dat u selectief hebt geshopt in de informatie en de adviezen die u had? Ik heb het gelezen in het rapport. Ik wil niet zeggen dat het ronkend was, maar de mensen waren wel aangeslagen over het feit dat er helemaal niet werd geluisterd naar hun opvattingen. Uiteindelijk hebben ze gelijk. Dan moet u toch concluderen dat u achteraf gezien ongelijk had, gezien de afwegingen met betrekking tot alle informatie die u had over het al dan niet aanwezig zijn en het volkenrechtelijk mandaat?
Minister Balkenende: Zo zie ik het niet. Ik heb net gezegd hoe het werkt binnen het departement, hoe de gedachteontwikkeling is geweest in al die maanden, welke debatten hier zijn gevoerd. Zo is het gegaan. Ik heb gezegd dat we het met de reflectie achteraf niet op dezelfde manier zouden hebben gedaan. We zijn inmiddels verder met ons denken. Ik wil wel een onderscheid maken tussen de afwegingen die destijds zijn gemaakt. U gebruikt heel grote woorden over misleiding. Ik werp die verre van mij. We moeten lessen verbinden aan wat zich toen heeft afgespeeld. Zo is de kabinetsreactie ingericht. Dat is het verhaal.
De voorzitter: Dank u wel. Nee mevrouw Kant. Er komen vast nog vele momenten waarop u wilt onderbreken, maar we gaan nu eerst eens een flink stuk verder in het betoog van de minister-president.
Minister Balkenende: Dan kom ik bij het onderwerp waarover velen hebben gesproken: de informatievoorziening aan de Kamer. Mevrouw Kant heeft gezegd dat het kabinet selectief informatie heeft verschaft en de Kamer moedwillig heeft misleid. Mevrouw Halsema heeft
gezegd dat het kabinet de Kamer langdurig verkeerd heeft geïnformeerd en met een kluitje in het riet gestuurd. Dat weegt voor haar heel zwaar. De ministerpresident moet erkennen dat er grote fouten zijn gemaakt en er verantwoordelijkheid voor nemen. Pas dan is er sprake van staatsrechtelijke continuïteit. De heer Pechtold zegt dat uit de kabinetsreactie blijkt dat de Kamer twee keer niet is geïnformeerd.
Op twee verschillende verwijten zal ik ingaan. Het gaat om de termen ″onvolledig″ en ″onjuist″. Diverse leden van de Kamer hebben het gehad over de informatievoorziening aan de Kamer. Daar zal ik in algemene en in specifieke zin op ingaan. Als het om specifieke beleidsterreinen gaat, zullen de andere ministers straks aanvullende toelichting geven. Het rapport van de commissie spreekt in een aantal gevallen over onvolledig of onvoldoende expliciet. Deze gevallen hebben met elkaar gemeen dat er wellicht sprake was van onvolkomenheden, zoals de heer Van der Vlies zei, met betrekking tot de politieke afweging die destijds door de Kamer kon worden gemaakt en is gemaakt. Het kabinet meent in retrospectief dat het beter was geweest wanneer de communicatie met de Kamer meer en explicieter inzicht had geboden. Dan gaat het om het evenwicht tussen twijfels, vermoedens en onzekerheden waarvan in diverse rapportages sprake was. Dat hebben we in de kabinetsreactie vastgesteld. Dat markeer ik hier opnieuw. In de kabinetsreactie is er ook een aantal lessen uit getrokken. Die betreffen onder andere de informatievoorziening van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het verwerken van hun informatie in andere stukken en informatievoorziening aan en via de CIVD. De heer Slob heeft daar expliciet naar gevraagd. De minister van BZK zal op dit punt straks dieper ingaan.
Op een drietal plaatsen wordt gesproken over ″onjuist″. Het gaat over het gebruik van het zogenaamde UNMOVIC-rapport, over de beantwoording van Tweede Kamervragen van 23 oktober 2003 over de 45 minuten-claim, en de uitspraken van voormalig minister Kamp dat er geen spanning was tussen de informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en hetgeen in de stukken aan de Kamer stond. Ik stel vast dat de commissie concludeert dat de toenmalige regering selectief putte uit openbare rapporten van UNMOVIC en het Internationaal Atoomagentschap. Op het moment van behandeling in dit huis had de Kamer deze openbare rapporten tot haar beschikking. Uiteraard moet het kabinet zijn visie geven op dit soort rapporten. De commissie stelt bijvoorbeeld dat het toenmalige kabinet het had over 128 openstaande vragen, terwijl UNMOVIC het had over 128 suggesties voor de manier waarop Irak onduidelijkheden kon ophelderen. We moeten vaststellen dat die 128 suggesties door Saddam Hoessein niet zijn opgevolgd. Laat me toch een woord van waarschuwing herhalen dat ik in die tijd al heb geuit. Ook nu moeten we niet retroactief de bewijslast willen omdraaien. De crux was in die tijd niet wat wij wel of niet wisten, de crux was, naar de opvatting van de toenmalige regering, de onvoldoende medewerking door Saddam Hoessein aan de inspecties. Dit is wat ik wil zeggen over de UNMOVIC-geschiedenis. Het UNMOVIC-rapport was openbaar. Het kabinet heeft daar zijn reflectie op gegeven. Een van de belangrijke onderdelen was het vraagstuk van de 128 openstaande vragen of suggesties. Dat kan ik hierover melden. Het feit dat het rapport openbaar was, betekent dat er in ieder geval geen
geheimzinnigheid is geweest. Men kan wel iets zeggen over wat het kabinet hierover heeft gezegd. Dat had adequater gekund. Echter, het is niet in vertrouwen gezegd. Over de 128 openstaande vragen zeg ik: hoe je het ook kwalificeert, Saddam Hussein werkte toch niet mee. Die conclusie is denk ik belangrijker dan hoe je het precies benoemt.
De heer Pechtold (D66): Laten het informeren van de Kamer in algemene zin eventjes uit het rapport trekken. Bent u het met het feitenrelaas en de conclusies van het rapport van de commissie-Davids eens dat de Kamer onvolledig en onjuist is geïnformeerd?
Minister Balkenende: Ik begin met de term ″onjuist″. Ik wil daar heel duidelijk op ingaan bij de drie door mevrouw Halsema genoemde onderdelen. Het onjuiste is niet iets wat ik vaststel. Ik heb al gezegd dat de kwalificaties van de commissie-Davids voor haar rekening komen. Wel wil ik graag ingaan op de drie onderdelen waarin de term ″onjuist″ naar voren komt. Wat UNMOVIC betreft, moeten we rekening houden met het feit dat het een openbaar rapport was, dat het kabinet daarover opmerkingen heeft gemaakt, en dat het aantal van 128 kan worden gerelativeerd. Over de 45 minutenclaim valt heel wat te zeggen.
De heer Pechtold (D66): Voordat we ons verliezen in details: ik wil eerst op een wat abstracter niveau vragen stellen. Straks wil ik vragen stellen over UNMOVIC en het aantal van 128. Ik ben tot in detail voorbereid, maar ik wil eerst de politieke consequenties horen. Toen ik aan Van Geel vroeg of de Kamer onjuist of onvolledig is geïnformeerd, vroeg hij mij aan te geven waar dat staat in het rapport. U weet dat het op diverse plekken in het rapport staat. Bent u het met mij eens dat de Kamer volgens Davids onjuist en onvolledig is geïnformeerd?
Minister Balkenende: De commissie-Davids heeft inderdaad op een drietal plaatsen gesproken over de term ″onjuist″. Ik vind dat daar op af te dingen valt, en dat zal ik zo doen. De term ″onvolledig″ is ook gebruikt, met name ten aanzien van het b-deel van het verzoek van de Amerikanen van november 2002. Daar zal de minister van Defensie op ingaan. Dan is er nog een derde element, namelijk de groep ″selectief″. Ik heb goed geluisterd naar wat de heer Van Geel daarover heeft gezegd. Hij heeft gevraagd wat de conclusies in het rapport nu eigenlijk zijn. De heer Van Geel wees daarbij op hoe iets is geformuleerd. In de conclusies staat bijvoorbeeld iets over geen volledige openheid van zaken. De heer Van Geel vroeg zich af of er een rechtsplicht was om dat te melden. Waarom is dat zo van belang? Omdat de politieke betekenis van ″onvolledig″ anders is dan ″geen volledige openheid van zaken″, maar het hoefde ook niet, want er was geen rechtsplicht. Het was wijzer geweest. De heer Van Geel vroeg zich daarom af wat een term als ″onvolledig″ betekent. Ik vond dat hij dat heel duidelijk zei. Over de term ″onjuist″ is wel het een en ander op te merken, wat vooral geldt voor de 45 minutenclaim.
De heer Pechtold (D66): Omdat we aan dit blokje ruim de tijd kunnen besteden, wil ik aan de premier vragen om op de volgende onjuistheden en onvolledigheden precies te reageren. Pagina 123: A fortiori geldt dat het
parlement onvolledig is geïnformeerd over de Amerikaanse verzoeken. Pagina 200: Ook gaf de regering een onjuiste voorstelling van het doel en de betekenis van het werkdocument. Pagina 203: De regering gaf bijvoorbeeld een onjuiste voorstelling van doel en betekenis van het werkdocument. Pagina 211: De regering deed het op basis van een onjuiste voorstelling van de bevindingen van de wapeninspecteurs. Pagina 335: AIVD en MIVD: bovenstaand antwoord kan derhalve niet anders dan als onjuist worden bestempeld. Pagina 341: De reactie van de minister van Defensie dat er geen spanningsveld tussen de beide bestond, beoordeelt de commissie als onjuist.
De voorzitter: Mijnheer Pechtold ...
De heer Pechtold (D66): Voorzitter, zojuist werd gezegd dat de termen ″onjuist″ en ″onvolledig″ er niet in staan, en daarom wil ik het precies hebben. Pagina 343: Hieruit blijkt eens te meer dat de informatie van de MIVD door de regering eenzijdig, en in een geval zelfs onjuist werd geïnterpreteerd. Ik zou graag willen dat u ze per pagina even afwerkt.
Minister Balkenende: Ik was net begonnen drie zaken naar voren te brengen die mevrouw Halsema heeft genoemd. Het is niet nodig alles per pagina door te nemen, want voor zaken die te maken hebben met MIVD, AIVD en UNMOVIC verwijs ik naar de algemene passage in de kabinetsbrief: het was beter geweest wanneer de communicatie met de Kamer meer inzicht had geboden in enerzijds de beschikbare informatie van inlichtingenen veiligheidsdiensten en van de wapeninspecteurs, en anderzijds in de vertaling daarvan. Zo had uitgebreid en meer geëxpliceerd kunnen worden ingegaan op meer details binnen het containerbegrip massavernietigingswapens op de deelgebieden nucleair, chemisch en biologisch, alsmede overbrengingsmiddelen, met daarbij ook de nadere details betreffende het onderscheid tussen daadwerkelijke wapens en de restanten van kennis en kunde, productie en ontwikkelingscapaciteit en inzetbaarheid. Dat is de algemene formule die wij rondom deze drie organisaties hebben gehanteerd. Ik heb gezegd dat dit completer had gemoeten.
Dan kom ik bij de specifieke punten die mevrouw Halsema naar voren heeft gebracht. Ik ben al ingegaan op het rapport van UNMOVIC. Het kabinet heeft daarover opmerkingen gemaakt en dat had uitgebreider gekund. Ik heb wel gezegd dat een van de kernpunten de resolutie 1441 is. Of je het nu noemt openstaande vragen of suggesties van medewerking van Saddam Hoessein: feit blijft dat hij niet meewerkte.
Dan kom ik bij het belangrijke punt van for your eyes only. Dat raakt de 45 minutenclaim van Tony Blair. Dat wordt in mijn richting gezegd als iets wat onjuist was. Het betreft vraag 48.
De heer Pechtold (D66): Wij zouden graag eerst UNMOVIC behandelen. Dat staat op de pagina’s 200, 203 en 211, waar op iedere pagina staat: ook gaf de regering een onjuiste voorstelling, onjuiste voorstelling, onjuiste voorstelling. De minister-president kan niet zeggen dat hij daar anders tegenaan kijkt. Er staat op drie plekken in het rapport-Davids over UNMOVIC dat het een onjuiste voorstelling van bevindingen is.
Minister Balkenende: Ik heb gezegd dat het UNMOVIC-rapport openbaar was. Iedereen kon dat kennen. Ten behoeve van dat debat is aangegeven wat het kabinet wilde opmerken over het UNMOVIC-rapport. Dat is wat er feitelijk staat. Tot die waarneming moeten wij het beperken. Ik heb enkele elementen genoemd, maar vooral het feit dat het rapport openbaar was, is buitengewoon belangrijk. Iedereen kon er kennis van nemen. Het UNMOVIC-rapport was relevant. Men kon ook kritiek op het kabinet hebben.
Met betrekking tot de verdere kwalificaties gaan wij erg in detail. Ik heb enkele elementen genoemd. Ik vind dat je, juist omdat het een openbaar rapport was, niet kunt zeggen dat de informatie niet bekend was. Ik heb iets gezegd over de resolutie 1441. De minister van Buitenlandse Zaken zal meer gedetailleerd ingaan op de verschillende zaken. De kern is echter dat bij het debat destijds het rapport van UNMOVIC kenbaar was.
De voorzitter: Ik wil even een opmerking maken. De leden hebben gekozen voor deze vorm van het debat, op deze termijn en zonder schriftelijke voorbereiding. Dat betekent dat u enigszins op hoofdlijnen moet debatteren. Het kan echt niet zo zijn dat wij vanavond het hele rapport pagina voor pagina behandelen. U krijgt alle gelegenheid, maar moet wel proberen het tijdstip van de avond in acht te nemen. Wij zijn nog maar bij de eerste termijn. Ik begrijp dat u alle tijd hebt, maar dan had u misschien voor een ander model moeten kiezen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Dat UNMOVIC staat op drie plekken in het rapport. In de rapporten van Blix zijn de woorden ″material breach″ echter nergens te vinden. Ook gaf het kabinet een onjuiste voorstelling van het doel en de betekenis van het werkdocument. Dat is een actieve houding van het kabinet ten opzichte van het rapport, aldus de commissie-Davids.
Op bladzijde 203 staat: ″De regering gaf bijvoorbeeld een onjuiste voorstelling van doel en betekenis van het werkdocument, dat zij op 7 maart 2003 vrijgaf, en greep dit document aan om haar argumenten over het gebrek aan medewerking van Irak kracht bij te zetten.″ Het kabinet heeft dat rapport actief gebruikt en daarmee onjuiste informatie gecreëerd. Dat zegt de commissie-Davids letterlijk.
Op bladzijde 211 staat: ″De regering deed dit op basis van een onjuiste voorstelling van bevindingen van de wapeninspecteurs.″ Erkent de minister-president dat hij actief onjuiste informatie aan de Kamer heeft gegeven?
Minister Balkenende: Wanneer de commissie-Davids constateert dat sommige zaken niet synchroon lopen met het rapport van UNMOVIC, valt erop af te dingen. Ik heb de verschillende passages niet bij de hand, want ik wil mij concentreren op de punten die mevrouw Halsema heeft genoemd. Wanneer zaken niet conform het rapport van UNMOVIC zijn, is daarop af te dingen. Dat begrijp ik.
Het rapport van UNMOVIC was wel kenbaar voor iedereen. Wij zijn nu selectief bezig, maar ik geef het maar aan. Zo heb ik destijds ook het debat hier gevoerd. Wij kunnen wel spreken over wat precies de resolutie 1441 betekent, maar voor ons was de conclusie dat Saddam Hoessein onvoldoende meewerkte. Dat was een van de kernpunten: kun je vaststellen hoe het zit met de medewerking van Saddam Hoessein?
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik wil even gezegd hebben dat ik ook opmerkingen over UNMOVIC heb gemaakt. Ik vind de redenering van het kabinet en de premier heel wonderlijk. De minister zegt eigenlijk dat het niet geeft dat het kabinet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven omdat het rapport openbaar was. Dat is wat de minister zegt. Dat doet er toch niets aan af? De voorstelling van zaken die hij heeft gegeven is onjuist, ongeacht de openbaarheid van het rapport.
Minister Balkenende: Ik ben daar net op ingegaan bij de beantwoording van de vraag van de heer Pechtold. Ik heb aangegeven dat, indien zaken van UNMOVIC niet goed zijn vertaald in een document van de regering, dit echt anders had gemoeten. Dat zeg ik er gelijk bij. Het ging mij om de wezenlijke betekenis van het rapport van UNMOVIC. Dat ging namelijk over het volgende. Werkte Saddam Hoessein nu mee aan de vragen die internationaal werden gesteld? Werkte Saddam Hoessein mee aan datgene wat van hem mocht worden verwacht? Ik heb destijds geconstateerd dat dit niet het geval was.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dit is precies het probleem. De minister geeft nog steeds een onjuiste voorstelling van zaken van de rapporten van UNMOVIC. Er werd namelijk geen schokkend overzicht gegeven van wat Saddam Hoessein allemaal aan verschrikkelijks deed. Nee, er werden suggesties gedaan voor verdere inspecties. En nog steeds suggereert de minister dat hij een juiste voorstelling van zaken geeft, terwijl hij het rapport verkeerd interpreteert en verkeerd weergeeft.
Minister Balkenende: Wat in die tijd een rol speelde bij de besluiten die moesten worden genomen, was de vraag of Saddam Hoessein meewerkte. Ook al noem je suggesties: waarom doet UNMOVIC dergelijke suggesties? Dat is omdat er nu juist niet werd meegewerkt. Dat is juist het probleem. De een zegt dan ″wij nemen meer tijd″ – ik noem Frankrijk en Duitsland – en de ander zegt ″het is een keer genoeg″. Die afweging is ook hier aan de orde geweest.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan ga ik er wel van uit dat de premier zo meteen nog uitgebreid ingaat op de 45 minutenclaim en de onjuistheid daarvan.
De voorzitter: Dan zeg ik daarbij: als de ministerpresident daarvoor de kans krijgt. Het is nu bijna 22.30 uur en de minister-president is sinds 21.00 uur aan het woord, maar hij heeft pas 13 minuten van zijn betoog kunnen houden. De rest is interruptietijd. Dat gegeven wil ik ook in midden leggen.
Mevrouw Halsema, ga uw gang.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ja, voorzitter, dat is heel erg afhankelijk van de bijdrage die de ministerpresident houdt.
De voorzitter: Laten wij het schip in het midden houden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het woord ″suggesties″ is niet van mij afkomstig, maar van de commissie-Davids. Zij zegt dat er geen sprake was van een schokkend overzicht; er werden suggesties gedaan voor verdere inspecties.
Mijn vraag is: heeft de minister-president een verkeerde voorstelling van zaken gegeven? Heeft hij een onjuiste voorstelling van zaken gegeven van die rapporten, ongeacht de openbaarheid? Ja of nee?
Minister Balkenende: Ik kom aan dat oordeel gewoon niet toe. Ik heb net aangegeven wat mij bezighield. Ik ben nadrukkelijk ingegaan op de betekenis van resolutie 1441. In die tijd speelde de vraag een rol of er werd meegewerkt en waar de onduidelijkheden lagen. In die tijd zaten wij allemaal met die onzekerheid. Zo hebben wij het UNMOVIC-rapport ook beschouwd. Zo is erover gesproken. Dan geef ik graag toe dat de woorden ″openstaande vragen″ beter niet gebruikt hadden kunnen worden, maar dat doet niks af aan hetgeen ik eerder heb gezegd, namelijk dat wij onzekerheden hadden en dat die werden veroorzaakt door de onvoldoende medewerking van Saddam Hoessein.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter, de ministerpresident geeft weer een verkeerde voorstelling van zaken. Uit een telefoongesprek met Tony Blair bleek namelijk dat hij wist dat Saddam Hoessein op een gegeven moment wel wilde meewerken aan de inspecties en dat hij vreesde dat Saddam Hoessein dat wilde. Minister Balkenende krijgt lang het voordeel van de twijfel in het rapport, maar hij valt door de mand als hij in een telefoongesprek met Tony Blair zijn vrees uitspreekt dat VN-wapeninspecteur Hans Blix zou concluderen dat Saddam voldoende meewerkt met de inspecties, waardoor een tweede resolutie het niet zou halen in de Veiligheidsraad. De onderzoekers noemen het opvallend dat minister Balkenende opeens het standpunt loslaat dat Irak moet meewerken met de VN. Zij schrijven: ″De commissie constateert dat de Nederlandse regering de wapeninspecties steunde zolang deze de Amerikaans-Britse militaire planning niet in de weg stonden.″ De minister-president wist dus dat Saddam Hoessein wilde meewerken.
Minister Balkenende: Ik ben dit citaat tegengekomen, maar het vervelende is wel dat dit mij niet is voorgehouden in het gesprek dat ik met de commissie heb gehad. Dat betreur ik. Er worden hier namelijk dingen gezegd die ik niet direct kan plaatsen en dat vind ik jammer. Ik kan niet meer zeggen dan wat ik er nu over zeg. Ik was op dit punt dan graag door de commissie gehoord.
Mevrouw Thieme (PvdD): Goed, nu ligt het hier. Wij weten nu allemaal dat de minister-president wist dat Saddam Hoessein wilde meewerken aan de inspecties.
Minister Balkenende: Nee, dat zeg ik niet. Ik kan het niet plaatsen. Ik weet dat dit in het rapport staat, maar ik heb geen inzage gehad in het rapport. Ik heb een gesprek met de commissie gehad en sommige zaken kan ik niet plaatsen. Ik kom straks terug op de 45 minutenclaim. Ook daar zal ik opmerkingen over maken. Dit is echter weer zo’n voorbeeld: ik heb gewoon te aanvaarden wat de beschrijving van de gang van zaken is. Ik kan niet direct plaatsen dat dit precies zou zijn gebeurd.
Mevrouw Thieme (PvdD): Dit is er dus een voorbeeld van dat nog steeds niet de onderste steen boven is gekomen over de reden waarom bepaalde beslissingen
zijn genomen. Het is dus des te meer noodzakelijk dat een parlementaire enquête wordt gehouden.
De voorzitter: Ik stel voor dat de minister-president nu echt minstens een kwartier onafgebroken spreekt, omdat wij anders deze avond niet door het antwoord van de minister-president heen komen. Ik ben daar streng in, dat realiseer ik mij.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dit is niet aanvaardbaar, want hij zal nu de 45 minutenclaim bespreken. Dat is het moment waarover de commissie oordeelt dat de minister-president de Kamer onjuist heeft geïnformeerd. Daar kan hij niet een kwartier ongestoord over spreken.
De voorzitter: De minister-president kan mij aangeven wanneer hij meent dat hij een punt heeft afgerond. Dan mag er geïnterrumpeerd worden. Wij gaan dat echt zo doen. De Kamerleden kunnen allemaal zien hoe wij het doen.
Minister Balkenende: Dan kom ik op de MIVD en de visie die deze dienst heeft op de 45 minutenclaim. De Kamer weet dat deze zaak een rol heeft gespeeld in Groot-Brittannië, in de rapporten. Het idee was dat Saddam Hoessein op heel korte termijn raketten kon afvuren. Het was beter geweest als de communicatie met de Kamer meer inzicht had geboden in de beschikbare informatie. Dat zeg ik in algemene zin. In dit concrete geval had het antwoord van oktober 2003, namelijk dat de MIVD de 45 minutenclaim niet expliciet kon uitsluiten, beter kunnen worden aangevuld met de constatering dat de MIVD dit evenmin kon bevestigen en twijfels had bij de inzet ervan buiten Irak. De claim kon alleen maar slaan op slagveldwapens met een gelimiteerde militaire toepasbaarheid, zoals artilleriegranaten met chemische lading, en kon niet slaan op wapens met een groter bereik. Dat had erin moeten staan.
De commissie-Davids heeft de visie op de 45 minutenclaim en mijn antwoord gebaseerd op het gesprek met de heer Van Rijn, de toenmalige directeur van de MIVD. Hij heeft gesproken over het politiseren van het debat. Hij was zeer kritisch over de 45 minuten-claim: de term ″zeer twijfelachtig″ komt naar voren. Wat gebeurde er op 15 oktober 2002? Er kwamen allerlei twijfels naar voren, maar de conclusie was wel dat de inzet van chemische wapens op het eigen grondgebied mogelijk werd geacht zolang de steden niet werden bereikt. Ook werd inzet van die wapens voor verder gelegen doelen mogelijk geacht met bepaalde, geïmproviseerde overbrengingsmiddelen of met raketten. Deze inzet zou echter een beperkt karakter hebben.
In de rapportage van 15 oktober 2002 wordt dus gesproken over de mogelijkheid van de inzet van chemische wapens in eigen land, maar ook op grotere afstand, al werd de inzet dan beperkt geacht. Vraag 48 ging over de MIVD, die niet kon uitsluiten dat die projectielen konden worden afgevuurd. De vraag was wat de strekking van die woorden was. In antwoord op die vraag heb ik namens de regering gezegd: dat is gebaseerd op wat de heer Van Rijn heeft gezegd, op uitlatingen als ″zeer twijfelachtig″. Natuurlijk worden veel twijfels geuit, daarom zeg ik ook dat het completer had gemoeten. Tevens wordt echter gezegd dat er bepaalde mogelijkheden waren.
Nu wordt gezegd dat het onjuist is wat de premier naar voren brengt. Daar heb ik moeite mee, omdat niet uitgesloten werd dat bepaalde zaken gedaan zouden kunnen worden, ondanks alle twijfels. Als de commissie had gezegd: hier had een vollediger beeld moeten worden geschetst, dan was ik daarmee akkoord gegaan. Maar ″onjuist″, dat gaat mij net een slag te ver, op basis van wat er op 15 oktober 2002 in de onderraad van de ministerraad is gezegd. Ik vond de kwalificatie onjuist. Daar heb ik moeite mee. Dat wilde ik zeggen over de 45 minutenclaim.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik kijk met steeds meer compassie naar de fractie van de Partij van de Arbeid, want wat is de commissie-Davids lekker leidend voor de kabinetsreactie! Begrijp ik de premier goed? Houdt hij de 45 minutenclaim voor het gebruik van chemische wapens nog steeds staande?
Minister Balkenende: Nee, nee.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat zei u namelijk net. U staat nog te verdedigen dat chemische wapens binnen 45 minuten konden worden afgeschoten.
Minister Balkenende: Wij moeten hier in alle eerlijkheid vaststellen dat de 45 minutenclaim in het beleid en de visie van de Nederlandse regering nooit een rol heeft gespeeld. Nooit! Dat kwam doordat de bewijslast niet bij Nederland lag en ook niet bij de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, maar bij Saddam Hoessein. De 45 minutenclaim heeft bij ons nooit een rol gespeeld. Die term wordt onjuist gebruikt bij een vraag die ik heb beantwoord in 2003. De commissie-Davids zegt dat dit onjuist is. Ik geef net aan dat in de rapportage destijds ook de mogelijkheid van inzet van chemische wapens op het eigen grondgebied werd opengehouden, mogelijk op langere termijn met alle mitsen en maren. Het zou een beperkt karakter hebben. Dat werd ook in die rapportage gezegd. Tegen die achtergrond heb ik gezegd het mij net wat te ver gaat dat de commissie de beantwoording van vraag 48 als onjuist heeft gekwalificeerd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het klopt toch dat de premier op 9 september 2003 in de Kamer heeft gesteld dat de MIVD de mogelijkheid niet expliciet kon uitsluiten dat Irak in staat zou zijn om binnen 45 minuten ... Dat klopt. Het klopt toch ook dat de premier toen al wist dat de MIVD de scherpste kritiek had – dat zijn de bewoordingen – op juist die stelling van de Britten? Premier, u wist dat toch al op 9 september? Klopt dat? Wist u al op 9 september dat de MIVD juist de scherpste kritiek had op deze stelling van de Britten?
Minister Balkenende: Waarover hebt u het nu? Waar stond dat dan?
Mevrouw Halsema (GroenLinks): U zegt op 9 september dat de MIVD de mogelijkheid niet expliciet kan uitsluiten. Dat klopt toch? Het klopt toch ook dat u op dat moment, op 9 september 2003, al ervan op de hoogte was dat de MIVD in zijn rapport juist de scherpste kritiek had op de Britten vanwege die 45 minutenclaim?
De voorzitter: Wij gaan even luisteren naar het antwoord van de minister-president.
Minister Balkenende: Hebt u nu gehoord waarom ik verwees naar 15 oktober 2002? Ik heb bewust gesproken over 15 oktober 2002, want dit hangt daarmee samen. Op dat moment werd namelijk gesproken over de 45 minutenclaim door de directeur van de MIVD. Dat komt ook terug in het rapport. Het valt mij op dat in het rapport de lezing van de directeur, de heer Van Rijn, over het politiseren wordt gemeld. Verder wordt er gesproken over ″zeer twijfelachtig″. Het is waar dat de MIVD grote kritische kanttekeningen maakte bij de 45 minutenclaim. Ik leg net uit dat de directeur ook heeft gesproken over de inzet van chemische wapens op het eigen grondgebied en de mogelijke inzet op de langere termijn. Er werd ook gesproken over de inzet van chemische wapens op het eigen gebied zolang de steden niet bereikt zijn en dat dit op lange afstand zou kunnen, maar dat het een beperkt karakter zou hebben. Dit hoort dan ook erin betrokken te worden. Daarom had ik moeite ermee dat de commissie nu zegt dat onjuist is wat in september 2003 is gemeld. Wat ik nu zeg over de bijeenkomst van 15 oktober 2002 kunt u niet los zien van de bewoordingen die gebruikt zijn bij de beantwoording van vraag 48. U kunt dat ook niet los zien van het oordeel ″onjuist″ door de commissie-Davids. Daarom moet ik het gedetailleerd aangeven. Ik had liever ook meer hierover kunnen zeggen tegen de commissie, maar dat is niet gebeurd.
De voorzitter: Dit is de laatste vraag van mevrouw Halsema. Dan neemt de heer Pechtold het stokje over.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Laat ik het nog een keer proberen, even los van 15 oktober 2002. Wij spreken over bijna een jaar later, over 9 september 2003. Premier, u wist op dat moment dat de MIVD de scherpste kritiek had op de claim van de Britten. De scherpste kritiek! Dat zijn de woorden. Hoe kon u dan aan de Kamer melden dat de MIVD het niet expliciet uitsluit? Nee, ik wil nu graag antwoord op de vraag. Het gaat over een jaar verder. U wist toen inmiddels dat de MIVD de scherpste kritiek had op de claim van de Britten. Waarom zei u dan toch tegen de Kamer dat de MIVD het niet expliciet uitsluit. Dat deed de MIVD toen inmiddels wel. Hebt u de Kamer onjuist geïnformeerd, want de MIVD had de scherpste kritiek?
Minister Balkenende: Nee, ik ben juist zo bewust expliciet ingegaan op wat is gezegd op 15 oktober 2002. Dat is erg gedetailleerd, maar dat hangt er wel mee samen. De MIVD heeft gezegd dat de inzet van chemische wapens op het eigen grondgebied mogelijk was – ik zeg dit in relatie tot de 45 minutendiscussie – alsook de inzet op langere afstand, met een beperkt karakter. Dan vind ik het moeilijk om ook te aanvaarden dat er staat: onjuist. Op grond van wat toen is gewisseld. Was het volledig? Het had echt uitgebreider gemoeten, dat geef ik ook aan. De commissie zegt: niet uitsluiten. Dan zeg ik: op grond van hetgeen is gemeld door de MIVD gaat mij dat net een slag te ver.
De heer Pechtold (D66): Als in oktober 2002 de MIVD dat vindt, en u daar anders tegenaan kijkt, dan meldt u toch niet in september 2003 datgene wat u daar meldt? Ik citeer nu uit Davids: Hieruit blijkt eens te meer dat de informatie van de MIVD door de regering eenzijdig en in dit geval zelfs onjuist werd geïnterpreteerd. Dat is één.
Dat heeft mevrouw Halsema zojuist duidelijk gemaakt. Vervolgens wordt er in de jaren daarna in de commissie van de veiligheidsdiensten diverse malen naar gevraagd. Inmiddels weet de minister van Defensie hoe de MIVD ertegen aankijkt. Wat vertelt Davids ons? De reactie van de minister van Defensie dat er geen spanningsveld tussen beide bestond, beoordeelt de commissie als onjuist. Dat is diverse malen in de commissie MIVD behandeld. Hoe kunt u nou zeggen – als er twee keer wordt geconcludeerd dat dit onjuist is – dat u de Kamer dan goed hebt geïnformeerd?
Minister Balkenende: Ben ik nu niet duidelijk geweest over wat er is gezegd over de inzet van chemische wapens in eigen gebied en over het inzetten van deze spullen over grotere afstand? Dat dit een beperkt karakter zou hebben is ook gezegd op 15 oktober. U kunt het antwoord van mij in 2003 niet los zien van wat er is gewisseld op 15 oktober 2002. Ik kan eindeloos proberen het uit te leggen. Er had meer gezegd moeten worden in het antwoord, dat geef ik graag toe. Maar als u het hebt over het uitsluiten van een mogelijkheid, zit ik met het volgende. Ik mag volgens de commissie-Davids niet zeggen: ″De MIVD heeft niet uitgesloten dat ...″ Ik houd u voor dat de MIVD heeft gezegd: de inzet van chemische wapens op eigen grondgebied is mogelijk, en ook op langere afstand, maar dit heeft een beperkt karakter. Men heeft dit gezegd nadat men heeft gezegd dat het twijfelachtig was en dat er een hele hoop problemen waren. Ik ben absoluut met u van mening dat de MIVD grote aarzelingen had bij de 45 minutenclaim. De vraag was alleen: moet het definitief worden uitgesloten of niet? Het enige wat ik dan zeg, is dat er juist wel aanknopingspunten waren dat er wel mogelijkheden
De heer Pechtold (D66): Even van een nog grotere afstand: in 2002 en 2003 was bij u bekend dat de MIVD er anders over dacht. Waarom hebt u dan tot 2010 gewacht, terwijl al die jaren gevraagd is: hoe zat het met de informatiepositie van onze eigen diensten? Waarom hebt u al die jaren gewacht en is er al die jaren tegen ons gezegd dat er geen nieuw informatie was? Er staat hier gewoon heel duidelijk in een van de conclusies dat u daarmee tegenover de Kamer nuanceringen achterwege hebt gelaten en dat u de Kamer onjuist hebt geïnformeerd. U hebt alle tijd gehad om een eventuele fout van oktober 2002 te herstellen. Als u dat zo belangrijk vond, had u dat toch actief aan de Kamer moeten melden?
Minister Balkenende: Op het punt van de nuanceringen heb ik in de brief aangegeven dat het anders had gemoeten. Ik heb de formule helemaal herhaald, en dat heeft te maken met het evenwicht dat onvoldoende is teruggekomen. Dat heb ik ook aangegeven. Ik zeg er wel het volgende bij. De nuanceringen moeten wel in een totaal kader worden gezien, waarin de bewijslast bij Saddam Hoessein lag. Dat is één. Het tweede punt is dit: wij hadden te maken met een agressor die de resoluties aan zijn laars had gelapt, die wapeninspecteurs vaak had tegengewerkt en die ook de wapens tegen de eigen bevolking, en die van Iran, had ingezet. Binnen die context hebben wij naar zaken gekeken. Toen trad er een nieuw kabinet aan. Van beide diensten, AIVD en MIVD, kregen wij te horen dat er geen nucleaire wapens waren, maar wel kennis en kunde. Ook kregen wij te horen dat
waren.
er wel chemische wapens waren en mogelijk restanten van biologische wapens. Dat was het referentiekader. Dan zeg ik: dan moet je de nuanceringen in een totaalperspectief kunnen plaatsen. Had het beter gemoeten? Ja, het had beter gemoeten. Dat vind ik absoluut. Maar wij moeten niet vergeten dat beide diensten nooit hebben gezegd: er zijn geen massavernietigingswapens. Er was veel onzekerheid. Dat is wat er aan de orde is.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter ...
De voorzitter: Mevrouw Halsema, u denkt misschien dat u op deze manier altijd een interruptie krijgt, maar ik ga dat niet doen. U hebt ook nog een tweede termijn. Daar ga ik nu echt een beetje streng in zijn.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): De aantijging van de commissie-Davids is dat de Kamer op een aantal momenten onjuist is geïnformeerd. Eén moment hebben wij nu besproken. Eind december 2004 heeft minister Kamp de Kamer onjuist geïnformeerd. Ik neem aan dat de minister-president daarop ingaat.
Minister Balkenende: Ja, dat is het volgende punt. Het hangt samen met wat de heer Rutte naar voren heeft gebracht. De heer Kamp zelf heeft op een gegeven moment gezegd dat de informatievoorziening beter had gemoeten. Dat is met de Kamer besproken en de heer Rutte heeft gerefereerd aan de datum waarop dat aan de orde is geweest. Kortom, wanneer de vraag is wat had moeten worden gemeld, dan is daarop het antwoord dat het beter had gemoeten. Dat speelt niet pas nu; het is destijds ook al met de Kamer gedeeld. Wat nu wordt gezegd over de heer Kamp moet dan ook in relatie daarmee worden gezien: dat had anders gemoeten. Dat is ook het antwoord aan mevrouw Halsema. Ik begrijp de opmerking van de commissie-Davids wel, maar je moet ook recht doen aan de heer Kamp, die zelf al aangaf dat het anders had gemoeten. Daarmee is de zin waar zij op doelt, feitelijk ontkracht. De minister die toen relevant was voor de informatieverstrekking van de MIVD, gaf zelf aan dat het beter had gekund.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Zou ik mogen vaststellen dat de minister-president ten aanzien van de onvolledige informatie zegt dat het nogal genuanceerd ligt omdat er geen rechtsplicht was? En dat hij bestrijdt dat er sprake was van onjuiste informatie op drie punten, waarmee hij ook bestrijdt dat er selectief is geïnformeerd?
Minister Balkenende: Nee.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan zou ik wel eens een reactie willen horen van de PvdA. Ik heb de minister-president op geen enkel moment horen zeggen dat het kabinet onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd. Hij heeft alles bestreden. Of erkent hij toch iets?
Minister Balkenende: Ik heb zo-even gezegd dat het, waar de commissie het had over vraag 48 en de kwalificatie ″onjuist″ had gegeven, uitgebreider had gemoeten. Dat geef ik zonder meer toe. Wel had ik moeite met de kwalificatie ″onjuist″. Dat heb ik ook aangegeven.
Rondom de nuancering van de veiligheidsdiensten heb ik verwezen naar de letterlijke passages in paragraaf 4.2 van de kabinetsbrief. Daarin hebben wij aangegeven dat het anders en beter had gemoeten. Dat zijn de termen van mevrouw Hamer en dat staat gewoon in de brief.
In het kader van onvolledigheid van de informatie is vooral één punt in het nieuws geweest: onderdeel B van het verzoek van de Amerikanen van 15 oktober 2002. Daar zal de minister van Defensie nader op ingaan.
Ik loop er helemaal niet voor weg om toe te geven dat de informatie op onderdelen beter had gekund en gemoeten. Alleen bij de kwalificatie ″onjuist″ heb ik er behoefte aan om een aantal opmerkingen te maken omwille van de zuiverheid van het beeld.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Erkent de ministerpresident op een van alle aangegeven onderdelen dat hij de Kamer onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd, zoals de commissie-Davids dat zo buitengewoon helder stelt?
Minister Balkenende: Ik heb net aangegeven over de passages van het UNMOVIC-rapport – ik heb ze niet allemaal kunnen bekijken – dat, als er niet een een-opeenrelatie is tussen het UNMOVIC-rapport en de rapportage van de kant van het kabinet, het dan beter had gemoeten. Maar dan moet ik even precies kijken wat er staat. Ik heb op drie punten relativeringen gemaakt bij de zaken die aan de orde zijn geweest. Ik heb gesproken over de onvolledigheid rondom het B-verzoek van de Amerikanen. Daarbij heb ik het gehad over de rechtsplicht. Ik heb het ook gehad over de nuanceringen. Daar ben ik kritisch op geweest en dat staat ook in de brief van het kabinet. Het lijkt mij dat ik daarmee een behoorlijke evaluatie heb gegeven van datgene wat zich toen heeft afgespeeld.
Mevrouw Kant (SP): Ja, evaluatie. De minister-president weerlegt gewoon iedere keer het rapport, bijvoorbeeld door te zeggen dat het of niet erg is, of dat er wel volledig is geïnformeerd of dat het niet had gehoeven. Ik pak er eentje uit, het niet-volledig informeren over het verzoek van de Verenigde Staten om militaire steun. Daarvan zegt hij dat daar geen rechtsplicht toe was, al had het van wijsheid getuigd om het wel te doen. Zo doet hij een punt af waarvan Davids zegt dat de Kamer onvolledig is geïnformeerd. Het gaat toch niet alleen om rechtsplicht? De vraag is toch of de informatie onvolledig was? Dat was het geval. Was het essentiële informatie? Ja, dat was het ook. Was het cruciale informatie? Ja. Dan is het toch verwijtbaar dat de Kamer deze informatie niet heeft gehad?
Minister Balkenende: Ik heb heel goed geluisterd naar wat de heer Van der Staaij heeft gezegd bij de hoorzitting over het gebruik van de term ″onvolledig″. Dat is ook gebeurd in de opmerkingen bij de persconferentie van de heer Davids, de commissievoorzitter. In het rapport zelf staat in de conclusies ″geen volledige openheid van zaken″. Vervolgens is het woord ″onvolledig″ gebruikt, en die term heeft een politieke lading. Om die reden is er gesproken over de vraag hoe het dan zit met ″onvolledig″. Had die informatie gegeven moeten worden? Dan was dus de vraag of er een rechtsplicht was om die informatie te geven. Toen zei de heer Fasseur: nee, er is geen rechtsplicht, maar het had van wijsheid getuigd; het was beter geweest. Daarvan zeggen wij ook: dat had
inderdaad wel beter gekund. De term ″onvolledig″ suggereert dat er iets is onthouden aan de Kamer wat gegeven had moeten worden en dat is de reden waarom het debat hierover is gevoerd met de heer Fasseur in de hoorzitting. Als de commissie in de conclusies stelt dat er geen volledige openheid van zaken is gegeven, dan zeg ik: ja, dat klopt. De volgende vraag is: had dat gemoeten? Dat is de vraag naar de rechtsplicht. Nee, het had niet gemoeten. Was het beter geweest? Ja, het was beter geweest. Het had van wijsheid getuigd. Voorzitter. Ik vind het een zuivere redenering om het op deze manier neer te zetten.
Mevrouw Kant (SP): Dat is een zeer beperkte visie op de informatieplicht tegenover de Kamer, vind ik. Het gaat om de vraag of het cruciale informatie was, die belangrijk was en waar de Kamer over had moeten beschikken. Dat is hier het geval. Het lijkt me nogal iets: de Verenigde Staten vragen militaire steun aan Nederland! Nou, dat gaat nogal ergens over, dacht ik zo. Daar hebt u dus de Kamer onvolledig over geïnformeerd en dan kunt u zich wel beroepen op juridische zaken, maar wij hebben het hier over politiek, en politiek was het zeer wezenlijk en de informatie was onvolledig. U hebt de Kamer niet voorzien van essentiële informatie die cruciaal was. Dat is dan toch verwijtbaar?
Minister Balkenende: Nee, voorzitter, niet als er geen rechtsplicht is om dat te doen. In de brief van 6 december stond: er zijn aanvullende verzoeken; daar zal over worden gesproken. Dan is in ieder geval dat punt gemeld aan de Kamer. Nu zeggen we: het was beter geweest als het meer was geweest, maar je moet altijd de vraag stellen of het in die omstandigheden ook een plicht was om die informatie te geven. Waarom doen we dat? Omdat de term ″onvolledig″ is gebruikt, en ″onvolledig″ heeft een politieke betekenis. Dat is ook de reden waarom daarover is gesproken in de hoorzitting en in de kabinetsreactie. Het is ook de reden waarom de minister van Defensie daar straks nader op zal ingaan.
Mevrouw Kant (SP): Voorzitter ...
De voorzitter: Mevrouw Kant, tot slot.
Mevrouw Kant (SP): Ik ga maar concluderen dat u gewoon een juridische benadering kiest van de vraag of iets wel of niet onvolledig is, terwijl ik kies voor een politieke benadering. Als de Verenigde Staten Nederland om militaire steun vragen en u informeert de Kamer daar niet over, dan lijkt het mij politiek nogal relevant dat u de Kamer niet volledig hebt geïnformeerd en dat lijkt mij bijzonder verwijtbaar.
Minister Balkenende: Voorzitter. De term ″onvolledig″ heeft een politieke lading, maar wij hebben gezegd – dat staat ook in de brief – dat dit beter had gekund. We hebben gezegd: dat had vertrouwelijk gemeld kunnen worden. Dat staat ook in de brief. Dat is een van de redenen dat we de les hebben getrokken om het anders te doen in de toekomst.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
Minister Balkenende: Dan is er nog een opmerking van de heren Rutte, Van der Vlies en Slob. Met de heer Rutte
en de heer Slob deel ik de mening dat de uitwisseling van informatie met de Kamer voldoende is geweest. De grondwettelijke informatiepositie van de Kamer was voldoende. Tegelijkertijd herhaal ik hier opnieuw wat in de regeringsreactie staat aangaande de rechtsplicht. Terwijl er geen rechtsplicht toe bestond, had het van wijsheid getuigd indien er meer informatie was gegeven. Dat heb ik zo-even ook al aangegeven en het sluit aan bij wat ik de heer Van der Vlies heb horen zeggen. Het kabinetsstandpunt was en is helder, de commissie-Davids geeft, zo zei de heer Van der Vlies, verder vele antwoorden op hoe-vragen, die interessant zijn, maar politiek is de essentiële vraag of de Kamer in staat is geweest om haar werk naar behoren te doen. Ook dat zal verschillend worden geduid, maar dat is in ieder geval het punt dat hier naar voren is gebracht. Dit voor wat betreft de informatievoorziening van de Kamer.
Laat ik mijn laatste blokje doen, dat gaat over mijn eigen rol. Er is gesproken over de regievraag. Wij hebben geen uitspraken gedaan over de kwalificaties van de commissie-Davids. Laat ik gewoon vertellen wat er is gebeurd. In augustus heeft de minister van Buitenlandse Zaken een eerste oriënterende bespreking over het vraagstuk Irak. Hij deelt naderhand ook met mij wat er allemaal speelt. In de weken daarna heb ik voortdurend overleg met de minister van Buitenlandse Zaken over dit onderwerp. Ik zit de ministerraden voor. Ik hoef daar op dat moment minder over te zeggen om de simpele reden dat ik de afstemming bilateraal met de minister heb gedaan. Mijn rol wordt groter in november, wanneer een werkgroep 1441 wordt ingesteld en wanneer er gestructureerder over zaken wordt gesproken. Tot die tijd is er internationaal ook nog weinig te doen tussen de regeringsleiders, maar aan het eind van het jaar gaat dat veranderen. Dan neemt mijn rol toe. U ziet het ook in de debatten. In het debat in 2002 zien wij de situatie dat de minister van Buitenlandse Zaken als eerste het woord voert, vervolgens de minister van Defensie en dan heb ik een redelijk bescheiden rol. In 2003 gaat het kantelen. Als er dan debatten zijn, voer ik als eerste het woord en is de rol ook heel anders geworden. Dat hangt samen met de internationale context en de betekenis ervan.
Ik denk dat wat zich toen heeft afgespeeld, past bij de normale bestuurlijke verhoudingen: de verantwoordelijkheid van de vakminister. Er wordt gezegd: toen de minister-president een grote rol kreeg, stond het standpunt al vast. Ik ben echter vanaf het begin gekend in hetgeen zich afspeelde en ik was het ook eens met de heer De Hoop Scheffer. Dat is mijn beeld van de situatie. Ik merk dat er andere kwalificaties zijn, maar zo heb ik het beleefd. Volgens mij is dat zoals het altijd gaat met de grotere dossiers: vakverantwoordelijkheid van de vakminister en als er aanleiding is wordt de rol van de minister-president zwaarder. Dat is zoals ik het heb beleefd. Ik denk dat ik eerlijk moet zijn tegen de Kamer over hoe het is gelopen.
Mevrouw Kant (SP): Ik hoor de minister-president zeggen dat hij het eens was met minister De Hoop Scheffer. Ik mag hopen dat dit het geval was, in die tijd. Ik ben zo benieuwd of dat vandaag nog zo is. Afgelopen zaterdag stond er een interview met ex-minister De Hoop Scheffer in de Volkskrant waarin hij nog steeds de redenering aanhangt dat de opeenvolgende VN-resoluties een volkenrechtelijk mandaat gaven. Bent u het oneens met de ex-minister, minister-president?
Minister Balkenende: Op de opmerkingen van de heer De Hoop Scheffer ga ik uiteraard niet in om de volgende reden: dit valt echt onder de categorie iedereen heeft zijn of haar beleving van die periode. Ik spreek hier vanuit de kabinetsreactie. Wanneer wij spreken over het volkenrechtelijk mandaat, spreek ik precies over wat hier in deze brief staat. Ik heb daar met u ook over gesproken, mevrouw Kant. U moet mij aanspreken op de visie die ik hier vertegenwoordig namens het kabinet aan de hand van de kabinetsreactie.
Mevrouw Kant (SP): In die kabinetsreactie staat, weliswaar erg omfloerst, dat de opeenstapeling van VN-resoluties onvoldoende was voor een volkenrechtelijk mandaat, want de conclusie is dat het adequater had gemoeten. De opeenstapeling van VN-resoluties was dus onvoldoende.
Minister Balkenende: Wij gaan nu een herhaling krijgen van de discussie. Ik heb aangegeven wat de positie in 2002/2003 was ten aanzien van dit punt. Ik heb gezegd dat op basis van alle ervaringen en nu de lessen zijn getrokken, wij nu tot andere afwegingen zouden kunnen komen. Dat is precies wat ik in het vorige debat heb gezegd en wat in nu weer heb gezegd. U moet mij aanspreken op wat ik nu namens het kabinet zeg over dit onderwerp.
Mevrouw Kant (SP): Ik snap het wel. Het is natuurlijk ook een beetje vervelend om een ex-collega af te vallen, maar u kunt niet allebei blijven beweren. Als u zegt dat u de conclusie van de commissie-Davids dat er destijds geen adequaat volkenrechtelijk mandaat was, onderschrijft, kunt u niet zeggen dat u het eens ben met de heer De Hoop Scheffer, die nu nog steeds vasthoudt aan de redenering dat die VN-resoluties een mandaat geven. Dat kan niet allebei waar zijn, maar u wilt gewoon de ex-minister niet afvallen.
Minister Balkenende: Ik heb gezegd hoe de minister van Buitenlandse Zaken en het kabinet er destijds in zaten. Ik ga verder niet in op het interview dat de heer De Hoop Scheffer heeft gegeven om de simpele reden dat ik dat reken tot opvattingen en gevoelens van mensen die in die tijd betrokken waren. Ik vraag u om mij aan te spreken op wat ik nu zeg namens het kabinet over het volkenrechtelijk mandaat. Volgens mij is dat een glasheldere lijn.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Pechtold.
Mevrouw Kant (SP): Misschien mag ik toch nog een slotopmerking maken, voorzitter. Minister president, als u geen afstand neemt van het interview met de heer De Hoop Scheffer waarin hij de redenering van toen nog steeds vasthoudt, lapt u dus de belangrijkste conclusie van de commissie-Davids, namelijk dat er geen volkenrechtelijk mandaat was, nu aan uw laars.
Minister Balkenende: Waarom heb ik nu een hele avond gesproken over het feit dat wij lessen hebben getrokken, dat wij anders aankijken tegen het volkenrechtelijk mandaat en dat wij anders aankijken tegen de verhouding tussen het mandaat en de internationale politieke verhoudingen? Waarom kunnen wij deze brief schrijven? Dat is ook omdat wij al eerder met elkaar deze keuzes
hebben gemaakt, in 2007 en bij het kabinetsakkoord. Omdat je dit als kabinet vertegenwoordigt, blijf je niet zitten op de visie die destijds gold. Ik geef toch aan hoe ik er nu in zit?
De heer Pechtold (D66): Minister-president, hoe kunt u nu zeggen dat u in de periode van een halfjaar, tussen 4 september 2002 en 18 maart 2003, leiding hebt gegeven als u als kabinet zegt dat de conclusies van de commissie-Davids leidend zijn? De conclusies 5 en 6 geven aan dat op 4 september 2002 een eerste brief naar de Tweede Kamer ging met de beleidslijnen van een standpunt dat een halfjaar later, op 18 maart, niet veranderd is. Het bijzondere is dat die beleidslijnen in september 2002 noch met u, noch met de ministerraad, noch met de minister van Defensie zijn gedeeld. Dat is de conclusie van de commissie-Davids. Dat is leidend voor dit kabinet. Hoe kunt u dan zeggen dat u er wel bij betrokken was, als commissie-Davids daar volstrekt anders over denkt?
Minister Balkenende: Ik heb het net aangegeven. Ik ben er ook niet op aangesproken. Op 4 september was ik in het buitenland; dat is waar. Voor die tijd, in augustus, heb ik hierover gesproken met De Hoop Scheffer. Dat is een.
Waarom moest die brief geschreven worden? Dat was omdat de Kamer diezelfde dag een brief eiste. Daarover is ook gedebatteerd. Op die vrijdag is daarover gesproken in de ministerraad. Toen is ook door enkelen de opmerking gemaakt: die brief had eigenlijk beter besproken kunnen worden in de ministerraad. Dat vind ik zelf ook in principe. Uiteindelijk heeft de ministerraad echter wel die visie onderschreven, keer op keer. Er zat dus ook geen verschil tussen datgene wat De Hoop Scheffer in de brief had geschreven en uiteindelijk het oordeel van het kabinet; het kabinet heeft de minister daarin immers gevolgd. Zo lagen de feiten.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Als echter een stuk achteraf alsnog van een handtekening wordt voorzien, wil dat toch niet zeggen dat die procedure goed is geweest? Een brief, een beleidslijn over het wel of niet in oorlog gaan, is niet met de collega van Defensie besproken, is niet met u besproken en is niet in de ministerraad behandeld! Dat is de keiharde conclusie van ″Davids″. Davids zegt daarover nog: de ministerpresident heeft aanvankelijk weinig of geen leiding gegeven aan de debatten over de Irakkwestie. Dan kunt u toch niet staande houden, als dit leidend is voor uw reactie vanavond, dat u wél leiding hebt gegeven? Dat staat toch zwart tegenover wit?
Minister Balkenende: Ik heb aangegeven dat wij geen uitspraken doen over kwalificaties. Dat doen wij in het algemeen over het rapport van de commissie-Davids. Welnu, wel of geen leiding geven is een kwalificatie. Ik heb u hier in alle eerlijkheid verteld hoe het proces is gelopen en wat mijn betrokkenheid is geweest; de contacten tussen de minister van Buitenlandse Zaken en mij; hoe het in de ministerraad is gegaan. Zo is het ook gegaan. Ik heb hier ook aangegeven wat de verantwoordelijkheid is van een vakminister ten opzichte van zijn dossier en wanneer de rol van de minister-president in beeld komt. Ik heb het reguliere patroon aangegeven dat je altijd zult aantreffen. Daarmee kun je het oneens zijn,
maar zo heb ik het beleefd. Het is aan de commissie om daar een oordeel over te geven. Als u echter aan mij vraagt ″wat heb je gedaan?″ dan is dit mijn verhaal.
De heer Pechtold (D66): Het is aan de commissie om een oordeel te geven. U hebt dat oordeel overgenomen! Ik help u er nog even aan herinneren. Na de eerste persverklaring is er een tweede gekomen. Nogmaals, u hebt de conclusie overgenomen. Hierin staat dat Korthals helemaal niets wist; hierin staat dat de belangrijkste beleidslijn niet in de ministerraad is geweest, althans niet op het moment dat die werd vastgesteld. Het bewijs dat deze vervolgens in een tunnelvisie terechtkwam, is dat die tussen 4 september 2002 en 18 maart 2003, dus een halfjaar, niet veranderde, ondanks adviezen, ondanks memoranda, ondanks rapporten van MIVD en AIVD! U hebt geen leiding gegeven. Ik zeg ook tegen de PvdA: dat is toch de leidende conclusie van vandaag? De premier zegt hier: ik heb wél leiding gegeven!
Minister Balkenende: Nee, ik heb gezegd: ″wel of geen leiding″ is een kwalificatie van de commissie en daar doe ik geen uitspraak over. Ik heb wel aangegeven hoe het proces is geweest. Ik heb u de feiten verteld, niet meer en niet minder.
De heer Pechtold (D66): De feiten zijn dat het niet in de ministerraad aan de orde was! Ik doel op de beleidslijnen voor een oorlog, de beleidslijnen die niet veranderd zijn!
De voorzitter: Ik wil graag dat u uw vraag iets korter formuleert. Het woord is aan de minister-president.
Minister Balkenende: Ik heb aangegeven dat het beter was geweest dat deze brief in de ministerraad zou zijn besproken. Dit staat ook in de brief. Dat vind ik zelf ook. Alleen, wat deed zich voor? Die brief moest wel snel in de Tweede Kamer zijn. Vervolgens is daarover gesproken in de ministerraad. Enkele bewindslieden hebben daar ook gezegd: het was beter geweest als wij daarover eerst hadden kunnen spreken. Maar – en dat is het punt – de ministerraad heeft deze brief wel steeds overgenomen, gedeeld; daarover is geen andere opvatting gekomen. Zo zijn de feiten geweest.
De voorzitter: Dank u.
Minister Balkenende: Nog een laatste opmerking. En daarom zeggen wij ook: wij moeten nog met de Kamer spreken over de volgende vraag. Als er op zo’n korte termijn een brief wordt gevraagd, hoe verhoudt dat zich ten opzichte van het raadplegen van de ministerraad? Daar wil ik het graag met u over hebben.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Tien dagen voor de inval, op 7 maart 2003, is in de ministerraad gesproken over het rapport-Blix. Ik neem aan dat u dat toen gelezen hebt in het kader van leiding geven.
Minister Balkenende: Voorzitter. Ik weet absoluut niet meer wat ik allemaal wel en niet heb gelezen, ook niet de omvang daarvan. Ik was op de hoogte van het rapport-Blix. Als u mij vraagt of ik dat integraal heb gelezen, is mijn antwoord: ik kan mij dat haast niet voorstellen; dat is ook ondoenlijk, want daarvoor is het rapport te groot,
maar ik ben wel op de hoogte van de algemene waarnemingen van Blix.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Had u op 7 maart het rapport-Blix gelezen of niet, tijdens de ministerraad die daarover een oordeel moest vellen?
Minister Balkenende: Ik denk het niet. Als u mij vraagt ″hebt u het rapport van kaft tot kaft gelezen?″, denk ik dat dit niet het geval is geweest. Als u mij vraagt ″weet u waar Blix mee bezig was in algemene zin?″, zeg ik: ja, dat wist ik wel.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vraag het u in het kader van het leidinggeven toch nog maar eens even, omdat in de ministerraad op 7 maart 2003 door minister De Hoop Scheffer gesproken is over het rapport-Blix. Dat was dus tien dagen voor de inval. Daar heeft De Hoop Scheffer bewijs gepresenteerd dat het Iraakse regime in het bezit was van massavernietigingswapens. Ik neem aan dat u zich dat wel kunt herinneren.
Minister Balkenende: Dit is een tijd geleden. U vraagt nu wat er precies is gebeurd. Dan moet ik echt uit mijn herinnering gaan putten. Dat vind ik gewoon moeilijk om te doen, want dat kan ik zo niet zeggen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Waarom ik het u vooral vraag, is omdat De Hoop Scheffer, met wie u samenwerkte op dat moment en met wie u het eens was en de regie deelde, op dat moment sprak over een rapport dat nog niet bestond, en verwees naar vertrouwelijke bijlagen die überhaupt nooit hebben bestaan. Uw eigen minister, aan wie u dus een belangrijk deel van de regie overliet en met wie u het eens was, heeft op dat moment, tien dagen voor de inval, de ministerraad geïnformeerd over een rapport dat hij niet had en over vertrouwelijke bijlagen die niet bestonden. Hij heeft daar gezegd dat er bewijs was voor massavernietigingswapens. Nu wil ik uw oordeel.
Minister Balkenende: Van dit hele feitenrelaas kan ik niet precies reproduceren hoe het toen is gegaan. Wanneer het zo is dat zaken niet kunnen kloppen omdat de gegevens niet bekend waren, is daarin tekortgeschoten. Ik zeg ″als, als″. Wat in die tijd speelde, was natuurlijk toch de grote mate van onzekerheid. Wij wisten het niet. Dat is het algemene punt. Wanneer er sprake is van onvolkomenheden, hebben wij dat ook te erkennen. Maar, zoals gezegd, is het een dusdanige mate van detaillering wat er toen precies is gebeurd dat ik mij dat niet precies kan herinneren. Daar moet ik ook eerlijk in zijn.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Op dat moment heeft het kabinet heel bewust niet gekozen voor het traject van verlenging van de inspecties. Men is toen de route ingeslagen van het verlenen van politieke steun aan een inval. Tien dagen voor die inval is denk ik – dat moet wel – de finale ministerraad geweest, de belangrijkste ministerraad. Daar heeft de minister van Buitenlandse Zaken met uw medeweten, in ieder geval onder uw verantwoordelijkheid, de ministerraad geïnformeerd op basis van een rapport dat hij niet kende, op basis van vertrouwelijke bijlagen die nooit hebben bestaan. Hoe is het mogelijk dat het kabinet besluit tot het verlenen van
politieke steun aan een inval, terwijl men het Blix-rapport niet kent en niet heeft gelezen, en zich baseert op een minister waarvan achteraf blijkt dat hij de ministerraad onjuist heeft geïnformeerd? Dat is toch schandalig?
Minister Balkenende: Er speelde in die tijd veel meer dan alleen dit. Wij waren een hele tijd bezig met zaken die op dat moment zijn gemeld. De rapportage van Powell, onze eigen waarnemingen, het algemene idee dat er zaken zouden zijn terwijl wij dat allemaal niet wisten. Wij hadden de 128 suggesties van Blix. Wij zaten met een hoop onzekerheden. De vraag die in die tijd speelde, was: hoe lang gaan wij er nog mee door? Wat ik mij nog herinner uit die tijd, is dat er een moment komt dat je zegt: ga je nog door met inspecties of niet? Op een gegeven moment is gekozen voor: de tijd is nu genoeg geweest. Dat is zo geweest. Wat u daarover zegt, neem ik uiteraard zeer ter harte, want als de informatie niet klopt, hebben wij daar ook verantwoording over af te leggen en ook te zeggen wat niet goed is geweest. Die handschoen pak ik op, alleen, er zit een element in dat ik echt voor mijzelf zou moeten nagaan.
De voorzitter: Mevrouw Halsema, mij dunkt dat u voldoende informatie hebt om uw conclusie te kunnen trekken.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik wil weten welke handschoen hier wordt opgepakt, want dit is de eerste keer in dit debat dat de minister-president erkent dat er mogelijk verkeerde informatie is geweest, dat de ministerraad niet goed op de hoogte was. Het was nogal wat. Ik wil dit graag, en ook zo spoedig mogelijk, precies weten, want het beeld dat ik nu heb, is dat u tien dagen voor de inval het rapport-Blix niet kende, dat u het zich niet meer herinnerde, dat het niet gelezen was, het bestond nog niet. En het is volstrekt onduidelijk op basis van welke informatie u dan wel tot het besluit bent gekomen. Het is toch schokkend dat u dat zeven jaar later nog niet weet?
Minister Balkenende: Voorzitter, vindt u het goed dat ik hierop in tweede termijn terugkom?
De voorzitter: Ja.
Minister Balkenende: Dan ben ik daarmee gekomen aan het einde van de twee grote blokken die ik wilde behandelen, met name het volkenrechtelijk mandaat en de informatievoorziening. Ik ben ook ingegaan op mijn eigen rol en een aantal andere elementen is naar voren gebracht. Daarmee ben ik gekomen aan het eind van wat ik naar voren wilde brengen in eerste termijn.
De heer Pechtold (D66): De eerste conclusie van het leidende rapport-Davids luidt: het zou beter zijn geweest als het onderzoek naar de besluitvorming over de politieke steun aan de Irakoorlog in een eerder stadium was verricht. Hoe kijkt u aan tegen de afgelopen jaren met zestien debatten en tien moties, die u allemaal ontraden hebt met ″er is niets meer te halen″, en met deze 551 pagina’s?
Minister Balkenende: De commissie heeft uit eigen beweging gezegd: het was beter geweest als het onderzoek eerder was verricht. Dat is een oordeel van de
commissie. Ik heb destijds aangegeven tegen een onderzoek te zijn. Dat heb ik ook steeds volgehouden. Het rapport ligt er nu, het maakt dit debat mogelijk en dat is ook goed. Echter, ik kan niet wegnemen wat in het verleden door mij en door het kabinet is gezegd over dit onderzoek. Ik begrijp dat de commissie zegt dat zaken voorkomen hadden kunnen worden als het onderzoek eerder had plaatsgevonden. Ik heb daar niet voor gekozen. Ik loop niet weg voor mijn verantwoordelijkheid in het verleden. Ik kan wel het oordeel van de commissie plaatsen, laat ik het zo zeggen.
De heer Pechtold (D66): U kunt het niet alleen plaatsen, u neemt het over. Ik vraag u om daar waar u alle andere dingen van u afwerpt, op zijn minst te erkennen dat u te laat bent. Het is niet eigener beweging dat de commissie dit concludeert, het is de eerste conclusie van de commissie die door u is ingesteld. Wij wilden een enquête. U wilde opeens, na al die debatten, deze commissie. Dan kunt u niet zeggen: eigener beweging. Nee, dit is een feitenrelaas. De commissie stelt: dat had eerder gemoeten. U zegt nu zelf: dat had misschien fouten voorkomen. Het zou u sieren om dat nu eens toe te geven; dan maar niet op de inhoud, maar op de procedure: het had eerder gemoeten.
Minister Balkenende: Als ik zie hoe het debat de afgelopen jaren is geweest. Een jaar geleden is het besluit genomen om een onderzoek te verrichten. Dan zeg ik: het heeft een hele tijd geduurd. Zijn wij daar gelukkig van geworden? Er is erg lang over gesproken. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de commissie zegt: had het maar eerder plaatsgevonden, dan had dit misschien nodeloze discussie kunnen voorkomen. Ik loop niet weg voor wat ik in het verleden heb gezegd, maar ik zeg: het had misschien veel ellende voorkomen als wij het onderzoek eerder hadden gehad. Dan was er minder gedoe over ontstaan. In die zin zeg ik: ik begrijp deze aanvulling van de commissie. Laat ik dus maar zeggen: misschien was het beter geweest.
De heer Pechtold (D66): Kunt u dan één keer gewoon zeggen: ja, het had eerder gemoeten? Dus niet: het had leed bespaard. Maar: ja, het had eerder gemoeten, ik had niet zestien keer tegen de Kamer moeten zeggen dat er niets nieuws was en tien keer een motie moeten ontraden. Kunt u alstublieft procedureel dat dan toegeven?
Minister Balkenende: Ik heb net aangegeven wat mijn oordeel is.
Mevrouw Kant (SP): In de verantwoording heeft de minister-president een duidelijk onderscheid gemaakt tussen toen en nu. Nu heeft hij bepaalde inzichten waardoor hij conclusies van de commissie-Davids onderschrijft. Maar hij vindt dat hij deze niet mag plaatsen in ″toen″, want toen waren er eigenstandige afwegingen. Ik wil ″toen″ en ″nu″ maar eens bij elkaar brengen. Minister-president, als u nu voor precies dezelfde beslissing zou staan, in dezelfde omstandigheden als toen, zou u dan politieke steun geven aan zo’n oorlog?
Minister Balkenende: Ik vind dat heel moeilijk. Destijds is met de kennis die er toen bestond op een integere
wijze gekozen voor het standpunt dat toen naar voren is gebracht. Daar stond ik ook volstrekt achter. Dat ten eerste. Ten tweede, met de kennis die wij nu hebben met de visie op het volkenrechtelijk mandaat is het denkbaar dat er andere afwegingen zouden zijn ontstaan. Ik ga echter niet zo ver om te zeggen dat er geen politieke steun zou zijn, omdat wij dan waarschijnlijk een ander debat hadden gehad over het volkenrechtelijk mandaat, over internationale politieke verhoudingen. Maar dat het debat anders zou zijn gelopen, staat wel vast. Dat is ook de reden dat het goed is om met elkaar lessen proberen te trekken. Daarom is het ook goed dat wij conclusies verbinden aan wat toen is gebeurd. Dan is het moeilijk om met de kennis van nu te zeggen of je toen een andere keuze had moeten maken. Dat vind ik een lastig vraagstuk. Maar dat de afwegingen op een andere manier gemaakt zouden zijn, staat wel vast. Dat is echter een kwestie van kennis toen versus kennis nu. Dat maakt het ook zo lastig.
Mevrouw Kant (SP): Daarom heb ik het ook even bij elkaar gebracht voor u. Met de kennis van nu – ik heb er zo mijn gedachten over, maar ik houd even uw lijn van denken aan – zit u in een situatie van toen, een situatie die vergelijkbaar is: dezelfde omstandigheden, dezelfde politieke vraag. Dus: met de kennis van nu geen volkenrechtelijk mandaat. Zou u dan politieke steun geven aan zo’n oorlog?
Minister Balkenende: Ik heb net aangegeven dat de discussie over het mandaat anders zou zijn geweest. Wij zouden ook anders aangekeken hebben tegen de nuanceringen en de informatievoorziening. Een finaal oordeel of je wel of geen politieke steun zou geven, vind ik echter heel moeilijk, want dat is te veel een als-discussie. Ik heb wel, ook voor mezelf, lessen verbonden aan wat zich toen heeft afgespeeld, en die trek ik me ook aan.
Mevrouw Kant (SP): Het is wel heel relevant welke lessen u hebt getrokken voor de toekomst. De getrokken lessen zijn immers allemaal heel formeel: wij gaan het anders doen. Ze zijn niet inhoudelijk. Als u nu niet kunt uitsluiten dat u in dezelfde situatie, met de kennis dat er geen adequaat volkenrechtelijk mandaat is, toch zo’n oorlog zou steunen, vraag ik me af of u wel echt de lessen hebt geleerd die geleerd zouden moeten zijn. Stel, morgen doet zich zo’n situatie voor, en er is geen volkenrechtelijk mandaat, dan sluit u dus niet uit dat Nederland politieke steun geeft aan een oorlog.
Minister Balkenende: Op basis van wat zich toen heeft afgespeeld, hebben wij een hoop lessen getrokken: over de informatievoorziening aan de Kamer, over de volkenrechtelijke aspecten, over de wijze van omgaan met het werk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dat zijn allemaal lessen die wij verbinden aan wat zich toen heeft afgespeeld. Ik heb aangegeven dat het op onderdelen anders en beter had gemoeten. Er waren onvolkomenheden. Ja, er was kritiek mogelijk op wat zich heeft afgespeeld. Die trek ik me ook aan. Ik heb zeer goed de kritiek verstaan, ook die van mevrouw Hamer. Zij heeft niet voor niets gezegd dat je, als je terugblikt naar toen, lessen hebt te trekken uit hetgeen zich heeft afgespeeld; dan is het ook nog zo dat een Partij van de Arbeid, een GroenLinks en andere gelijk hebben
gekregen van de commissie. Lessen trekken doe ik zelf ook. Daarmee is betekenisvol wat in het rapport staat. Daarmee is het betekenisvol dat wij zeggen: deze zaken moeten niet op eenzelfde manier nog eens plaats vinden. Maar er oordelen aan verbinden vind ik iets anders, want dan wordt het weer speculatief. Door te zeggen dat dingen anders en beter hadden gemoeten, ga ik erg ver. Dat betekent dat je lessen wilt verbinden aan wat zich toen heeft afgespeeld.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de gestelde vragen.
Ik hecht eraan om in aanvulling op hetgeen de minister-president naar voren heeft gebracht, allereerst terug te komen op een vraag die mevrouw Halsema heeft gesteld over het document van de heer Blix en de bespreking daarvan in de ministerraad op 7 maart 2003. Mevrouw Halsema stelde dat gerefereerd wordt aan een geheim document terwijl er geen geheim document was.
Ik kan mij de verwarring bij mevrouw Halsema voorstellen. Op het moment dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken hierover sprak, dus over het document van Blix, was het nog vertrouwelijk. Daarom deed de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken in de ministerraad mededeling van het feit dat sprake was van een vertrouwelijk document. De minister van Buitenlandse Zaken had dat op dat moment al, in tegenstelling tot wat de commissie schrijft op de bladzijden 201 en 202. Dus toen de minister het toelichtte in de ministerraad, ging hij ervan uit dat het op dat moment ook vertrouwelijk was en sprak hij ook over een vertrouwelijk document. Later op die dag werd het document openbaar. Dat heeft de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken in zijn gesprek met de commissie overigens ook toegelicht. Het betreft een rapport en een voortgangsrapportage van Blix, die naderhand in de Veiligheidsraad ook zijn toegelicht. Blix was toen volgens Davids positief over de inspanningen van Irak.
Op 11 maart heeft de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken de Kamer daarover geïnformeerd, inclusief de positievere toon van Blix. Dat nam echter niet weg dat Irak nog steeds te weinig deed. Davids vraagt zich op pagina 199 af wat Irak nog meer had kunnen doen. Dat heeft de minister van Buitenlandse Zaken in het debat in de Kamer ook gewisseld: toelaten van inspecteurs zonder voorwaarden, volledige openheid betrachten, daadwerkelijk toegeven dat in het verleden de inspecteurs werden tegengewerkt et cetera.
Dit element hoop ik opgehelderd te hebben. Op het moment dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken in de ministerraad eraan refereerde, was het document nog vertrouwelijk. Nadien werd het openbaar. Daarom zegt mevrouw Halsema terecht dat er helemaal geen geheim deel is. Dat klopt, want op het moment dat het in de Veiligheidsraad werd toegelicht, is het openbaar gemaakt. Dat was het nog niet op het moment dat er in de ministerraad over gesproken werd, op 7 maart.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): De commissie-Davids wordt hierin dus bestreden. Misschien mag ik exact herhalen wat de commissie-Davids op de pagina’s 201
en 202 schrijft. Daar staat dat De Hoop Scheffer opvallende opmerkingen maakt over de rapportages van Blix. Er staat iets over niet-gepubliceerde bijlagen. Op pagina 202 staat dat geen sprake was van niet-gepubliceerde bijlagen. Er was alleen een zelfstandig werkdocument. Over dat zelfstandige werkdocument wordt geschreven dat De Hoop Scheffer tegen de commissie later heeft gezegd dat hij ook niet doelde op de niet-gepubliceerde bijlagen – hij trekt dat dus terug – maar op het werkdocument. ″Dit document″, zo schrijft de commissie, ″werd op 7 maart, nadat de Ministerraad was afgelopen, vrijgegeven door Blix. Dat gebeurde″ – het werd niet openbaar gemaakt, het werd vrijgegeven – ″tijdens diens overleg met de Veiligheidsraad. De Hoop Scheffer kon het document dus niet gezien hebben toen hij er in de Ministerraad over sprak.″ Spreekt de commissie-Davids hier onwaarheid?
Minister Verhagen: Het is niet aan mij om dat te zeggen, om dat soort woorden in de mond te nemen. Ik zeg dat de minister van Buitenlandse Zaken in de ministerraad refereerde aan het vertrouwelijke document waarover hij beschikte voordat het openbaar werd gemaakt via de Veiligheidsraad. Dat noemde hij toen ″geheim″ of ″vertrouwelijk″ omdat het toen nog vertrouwelijk was en niet openbaar was gemaakt via de publicatie door de Veiligheidsraad. Dat is wat ik zeg. Met andere woorden: onder andere daarop baseert De Hoop Scheffer zijn weergave in de ministerraad. Uit dit werkdocument, of de geheime bijlage waaruit u citeert, bleek het weinige vertrouwen in de medewerking. Bovendien bleek wat de heer Davids zelf constateert op pagina 200 van zijn rapport, namelijk dat Irak sinds 1998 op biologisch en chemisch terrein – biologische en chemische wapens zijn ook massavernietigingswapens – nauwelijks activiteiten, maar dus wel activiteit ontplooide. Dat was ook zo op het gebied van raketten. Er is dus geen sprake van een geheim document dat niet bestond. De heer De Hoop Scheffer baseerde zich daarbij op een werkdocument dat op het moment dat hij daaraan refereerde in de ministerraad nog vertrouwelijk was. Hij beschikte daar wel over, want hij heeft dat daaraan voorafgaande vertrouwelijk ontvangen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Volgens mij gaat het hierbij om twee dingen. Er was een werkdocument; en dat was ook het enige wat er was. Dat werkdocument is pas vrijgegeven na de ministerraad. De commissie-Davids stelt dat minister De Hoop Scheffer dat niet kende op het moment dat de ministerraad ...
Minister Verhagen: Dat is dus niet waar.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dus de commissie-Davids spreekt hier onwaarheid.
Minister Verhagen: Ik denk dat de commissie-Davids dit over het hoofd heeft gezien.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nadien ...
De voorzitter: Het helpt echt als u elkaar laat uitspreken. Nu is mevrouw Halsema aan het woord.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nadien zei de heer De Hoop Scheffer dat waarop hij doelde, namelijk de zwarte
informatie die uit het document naar voren kwam toen bleek dat uit het openbare werkdocument zijn stellighe-den niet naar voren kwamen, gebaseerd was op vertrouwelijke bijlagen. Dat heeft hij, nadat het document was vrijgegeven, ook nog op 10 maart nog gezegd in een gesprek met zijn Canadese collega. Die vertrouwelijke bijlagen hebben nooit bestaan.
Minister Verhagen: Als mevrouw Halsema spreekt over een ″geheime bijlage″ waaraan wordt gerefereerd, als het gaat over de rapportage van de heer De Hoop Scheffer in de ministerraad van 7 maart, dan wordt gedoeld op het werkdocument dat op dat moment nog geheim was en pas na de ministerraad openbaar is gemaakt. Ik bestrijd geen enkele conclusie; ik bestrijd dat de heer De Hoop Scheffer destijds, voordat het rapport openbaar werd, niet zou beschikken over dit vertrouwelijke document. Als hij namelijk niet over dat toen nog vertrouwelijke document beschikt zou hebben, dan had hij ook niet aan de inhoud daarvan kunnen refereren. Dit nog even los van de vraag hoe mevrouw Halsema zijn weergave daarvan duidt, maar dat is een ander verhaal.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): U zegt: hij had het wel gelezen moeten hebben, want anders had hij er niet uit kunnen citeren in de ministerraad. Het is fraai dat u dat zegt, maar daar komt bij dat wat hij uit het nog niet bekende rapport citeerde onjuist was. Dat wordt namelijk ook nog eens door de commissie-Davids gesteld. Niet alleen zegt de commissie-Davids dat de heer De Hoop Scheffer het document nog niet gelezen kon hebben, maar ook dat als hij het toch wel gelezen had, hij er onjuist uit had geciteerd. ″Onjuist″, dat is het woord dat daar wordt gebruikt.
Minister Verhagen: Mevrouw Halsema betwistte zojuist dat de heer De Hoop Scheffer kon citeren uit een document. Ik heb toegelicht hoe hij met dat document is omgegaan. Het was op dat moment nog vertrouwelijk, en derhalve noemde hij dat ″geheim″. Dat lijkt mij vrij logisch. Uit de rapportage en de combinatie van het werkdocument, dat nadien geopenbaard is, en de rapportage die hij elders had, heeft hij de weergave in de ministerraad gegeven zoals hij die gegeven heeft. Wij kunnen op dit punt in zijn algemeenheid wederom de discussie voeren dat het uitvoeriger had gemoeten. Dat heeft het kabinet aangegeven, ook bij monde van de minister-president. In de contacten van de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland in New York met de heer Blix zijn op 12 februari vraagtekens geplaatst bij de door Powell getoonde decontamination trucks. Tegelijkertijd heeft de heer Blix tegen onze Permanente Vertegenwoordiger gezegd dat Irak niet meewerkte ″on substance″, dat Irak zich al met al weinig bereid toonde om samen te werken, dat er op de inhoud van zijn onderzoek geen voortgang was. Met andere woorden, op tal van elementen is er sprake van een combinatie van werkdocument en verstrekte informatie. Daar kunnen wij nu allemaal van zeggen dat het uitgebreider en vollediger met de Kamer gedeeld had moeten worden. De minister-president is al ingegaan op de 128 suggesties hoe Irak onduidelijkheden zou kunnen ophelderen. Dat waren elementen waar de heer De Hoop Scheffer zich ook op baseerde.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Op pag. 201 staat een
letterlijk citaat uit de ministerraad. De heer De Hoop Scheffer is aan het woord. Hij spreekt over niet gepubliceerde bijlagen, waarvan de minister zegt dat hij het werkdocument bedoelt. Hij zegt: ″Bovendien wordt in de niet gepubliceerde bijlage vastgesteld dat het Irakese regime in het bezit is van massavernietigingswapens. Dit beeld wordt door verschillende inlichtingendiensten bevestigd.″ Dit is onjuiste informatie, want dit heeft nooit in het werkdocument gestaan.
Minister Verhagen: Ik heb hier voor mij liggen een AIVD-rapport van 6 maart. Daarin wordt gerefereerd aan het werkdocument dat gepubliceerd gaat worden. Ik citeer: ″De AIVD heeft via dezelfde bron ook vernomen dat UNMOVIC geen vertrouwen heeft in de Iraakse medewerking met het inspectieproces. Het regime in Bagdad heeft het vermogen om en handelt ernaar het inspectieproces volledig te misleiden en te ondermijnen. Het is een charade geworden. Inspecties blijken dan ook niet effectief te zijn. Irak is simpelweg niet van plan te ontwapenen, zo is de overtuiging bij UNMOVIC.″ Deze rapportage is ook gebruikt voor de rapportage van de heer De Hoop Scheffer in de ministerraad. Er is nog meer; uiteraard is er meer. Anders hadden wij niet hoeven concluderen dat wij meer van alle andere informatie en alle nuances, etc. hadden moeten delen met de Kamer. Mevrouw Halsema vroeg waarop de heer De Hoop Scheffer zich baseerde. Ik heb het hier voor mij liggen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nu komt de minister met iets heel anders: een rapportage van de AIVD. Ik ken die rapportage niet. Het verhaal is steeds dat de heer De Hoop Scheffer zich baseert op het rapport van Blix dat er nog niet was en waar nooit vertrouwelijke bijlagen bij zijn geweest. En nu zegt de minister: nee, waarop hij zich baseerde, was een rapport van de AIVD. Terwijl de minister weet dat de commissie-Davids tot een volstrekt ander oordeel komt op de adviezen die de AIVD heeft gegeven.
Minister Verhagen: Wat ik gezegd heb, is dat de heer De Hoop Scheffer zich baseerde op het werkdocument dat toen nog vertrouwelijk was en dat hij derhalve de geheime bijlage noemde. Daarnaast baseerde hij zich op het beeld dat de AIVD, dat de diensten hadden bevestigd over wat er in die rapportage zou staan. In het werkdocument dat nadien gepubliceerd is, staat dat er op biologisch en chemisch terrein nauwelijks activiteiten, maar dus wel activiteiten plaatsgevonden hebben. Ook op het gebied van rakettechnologie waren activiteiten ontplooid. Derhalve kunt u met Davids stellen dat er nog meer informatie was, maar dit staat er ook in. Dat is ook de reden waarom het kabinet, zeer nadrukkelijk, op basis van het rapport-Davids en de ″lessons learned″, geconstateerd heeft dat wij de Kamer op dit punt ook ruimer hadden kunnen en moeten informeren.
De minister-president is ingegaan op het volkenrechtelijk mandaat. Het volkenrechtelijk mandaat is uiteraard een rode draad die loopt vanaf de politieke steun van Nederland aan de militaire interventie in Irak in 2003, via het coalitieakkoord uit 2007, de brief en het Kamerdebat van juni 2007 over deelname aan vredesmissies, tot aan de kabinetsreactie en het debat van vandaag. De ontwikkeling die men kan zien, is dat het kabinet met de kennis van nu aanvaardt dat voor een dergelijk optreden
een adequater volkenrechtelijk mandaat noodzakelijk zou zijn geweest. Ik hecht eraan, hier te onderstrepen en expliciet te bevestigen dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat ook geldt voor het geven van politieke steun en niet alleen voor het uitzenden van Nederlandse militairen of deelname aan militaire missies.
De minister-president heeft aangegeven hoe het toenmalige kabinet heeft geredeneerd. Hij heeft tegelijkertijd aangegeven dat gebleken is dat het standpunt dat het toenmalige kabinet heeft gehanteerd in de internationale gemeenschap onvoldoende steun heeft ondervonden. Het wordt ook door andere landen, die dat destijds hanteerden, niet langer aanvaard. Destijds wel, nu niet langer. Dat geldt dus ook voor dit kabinet.
Het kabinet heeft bij het coalitieakkoord bepaald dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat is vereist bij deelname aan een missie met Nederlandse militairen. Die bepaling is mede opgenomen tegen de achtergrond van de discussie die we eerder hebben gevoerd over de rechtsgrondslag van de inval in Irak. Met het oog op de toekomst heeft het kabinet de Kamer de brief van juni 2007 geschreven over de Notitie rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden.
Tegelijkertijd zien we ook dat die discussie zich in internationaal verband zeer nadrukkelijk heeft ontwikkeld. In de resoluties van de Veiligheidsraad in de jaren negentig zien we dat er machtigingen zijn gegeven voor het gebruik van geweld door staten en dat deze vrij veel ruimte laten aan de ingrijpende staten: ″all necessary means″, zo nodig met militair geweld dus, met als doel ″to uphold and implement resolutions″ et cetera. In de laatste jaren zien we in de Veiligheidsraad veel minder ruimte daartoe. Er zijn veel minder algemene machtigingen voor het gebruik van geweld. Het doel van het ingrijpen wordt ook steeds preciezer omschreven en de machtiging wordt voor een veel beperktere periode afgegeven. De staten zijn ook in toenemende mate periodiek verplicht te rapporteren over de uitvoering die zij aan de machtiging geven. Met andere woorden, we zien een inperking van het gebruik van geweld, ook in de Veiligheidsraad, door de discussie die in internationaal verband heeft plaatsgevonden. Het wordt steeds exclusiever.
Daarnaast is er een ontwikkeling zichtbaar dat de Veiligheidsraad bij het aannemen van sommige resoluties onder hoofdstuk 7, die dus normaal gesproken het gebruik van geweld impliceren, nadrukkelijk duidelijk maakt, door expliciet te verwijzen naar artikel 41 van het handvest, dat ondanks het feit dat zo’n resolutie onder hoofdstuk 7 wordt aangenomen, geen machtiging wordt afgegeven voor het gebruik van geweld. Dat zien we bijvoorbeeld bij de discussie over Iran of Noord-Korea. Het gebruik van geweld wordt expliciet afgewezen. Met andere woorden, de Veiligheidsraad onderstreept nog eens dat men bij zo’n resolutie geen geweld mag gebruiken om deze af te dwingen, ook al is dit een resolutie die oproept tot sancties. Die ontwikkelingen geven aan dat de tendens is om iets specifieker te worden, waarbij de Veiligheidsraad meer controle wil houden over de gegeven machtiging en minder snel verschil van mening kan ontstaan of er überhaupt wel een machtiging voor gebruik van geweld is afgegeven. Ik denk dat die trend past bij de notie die het kabinet uitstraalt dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat noodzakelijk is om dit soort acties te ondersteunen.
De heer Pechtold (D66): Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn college over een adequater volkenrechtelijk mandaat. De vraag is of hij het met mij eens is dat een volkenrechtelijk mandaat adequaat of niet adequaat is.
Minister Verhagen: Ja, zij het dat juist die tendens in de Veiligheidsraad en het steeds specifieker aangeven, al aangeven dat daar interpretatieverschillen kunnen ontstaan. Dat is ook de reden waarom er verschil van opvatting was, dat is ook de reden dat destijds in het debat is gezegd – los van de vraag of er twijfel is over de legitimiteit of de adequaatheid van het mandaat – dat het gaat om de politieke keuzes. De fractie van de Partij van de Arbeid was zeer duidelijk: los van de vraag of daar twijfel over is, was haar politieke keuze om dit niet te steunen. De keuze van het kabinet en de meerderheid van de Kamer was destijds dat men de politieke afweging maakte dat men dat wel steunde. Wij stellen nu dat wij de ruimte voor die politieke weging kleiner maken. Zo simpel is het.
De heer Pechtold (D66): Het is interessant en het is voor volgende missies belangrijk om te kijken hoe het beter kan. De vraag is of in 2002-2003 de kennis voldoende was, zowel op uw ministerie als verder in de wereld, om vast te stellen of het mandaat adequaat was. Zestien Britse hoogleraren, vijf Nederlandse hoogleraren en uw eigen Dienst Juridische Zaken zeiden: het is flinterdun.
Minister Verhagen: Maar die eigen juridische dienst schreef ook dat er wel een aantal argumenten te bedenken was waarom het wel kon. Zij zeiden ook: ″het blijft flinterdun″, dat ben ik met u eens. Ook die informatie is gewoon op het bureau van de minister van Buitenlandse Zaken gekomen, en is daar gewogen. Het zou ook vreemd zijn geweest als dat geen element in de discussie zou zijn geweest. Laten we elkaar niets wijsmaken: u verwijst naar die hoogleraren in het Verenigd Koninkrijk en naar verschillende volkenrechtspecialisten, waaronder Schrijver, die in Nederlandse kranten en juristenbladen publiceerden. Dat er discussie was over de vraag of er wel een adequaat volkenrechtelijk mandaat was, moge duidelijk zijn. Die discussie werd in alle openbaarheid gevoerd. Daarom zei zelfs de oppositie, bij monde van de heer Bos in het debat op 17 maart 2003: hoewel het te dun is, en bij twijfel niet moet worden ingehaald, maken wij een andere politieke weging. Na lezing van de conclusies van de commissie-Davids willen wij de ruimte voor die politieke afweging kleiner maken, zodat de juridische argumentatie sec doorslaggevend wordt bij de standpuntbepaling van het kabinet.
De heer Pechtold (D66): Nogmaals, het is interessant voor een vervolgdebat hoe we dat in de toekomst doen, de vraag is echter nu wat u in 2003 had moeten doen. In 2003 had uw voorganger de adviezen van uw eigen Dienst Juridische Zaken moeten krijgen, zij hadden niet door secretaris-generaal Majoor naar de archieven weggepoetst mogen worden. Verder had met de Kamer gedeeld moeten worden dat er ook eigen juristen waren, ambtenaren, die naast zestien hoogleraren in het VK en vijf hoogleraren in Nederland zeiden dat het niet flinterdun was. Dat is niet zoals de premier nu al jaren zegt dat je er anders tegenaan kan kijken, nee, er wordt
gezegd dat het niet adequaat is. Vervolgens kunt u altijd zeggen: ik maak een politieke afweging. Dat kan in verband met genocide, dat kan als je wordt aangevallen, er is van alles mogelijk. Maar dan kun je niet zeggen dat het adequater moet. Het is adequaat of het is niet adequaat, en Davids stelt vast dat het niet adequaat was.
Minister Verhagen: Ik probeer enkele vragen uit het betoog van de heer Pechtold te destilleren. Ik ben het met hem eens en geef ook toe dat de regel is dat ambtelijke notities met een afwijkende mening over belangrijke onderwerpen, de politieke leiding dienen te bereiken. Dat is hier echter niet gebeurd. Om die reden herbevestigen wij in onze reactie dat die regel dient te worden gehanteerd, ook op het ministerie van Buitenlandse Zaken.
De heer Pechtold suggereert dat er een andere weging zou zijn geweest als die notities het bureau hadden bereikt. Dat betwist ik ten zeerste. De enige notitie van DJZ die het bureau van de minister niet bereikte, was de notitie die nadien is geschreven, toen de oorlog al een feit was. De afwijkende meningen, bijvoorbeeld in reactie op het artikel van Van Walsum, zijn wel op het bureau gekomen. Het zat juridisch allemaal goed. Misschien is te summier aangegeven dat er twijfels waren, bijvoorbeeld met de opmerking ″flinterdun″. De opmerking ″flinterdun″ is echter wel degelijk op het bureau van de minister van Buitenlandse Zaken terechtgekomen.
De heer Pechtold (D66): De opmerking ″flinterdun″ stond in memorandum 158, dat nooit op uw bureau is gekomen.
Minister Verhagen: Op mijn bureau sowieso niet, wel op mijn staatsrechtelijke bureau.
De heer Pechtold (D66): Het is de vraag of u bij uw aantreden de interesse toonde om te weten of er wel iets was, omdat uw partijgenoot Balkenende al zo vaak tegen de Kamer had gezegd dat er niets was. Wij hadden de minister van Defensie, die bij zijn aantreden zei dat hij er helemaal geen behoefte aan had om al die rapporten nog eens te lezen. Hij had een chronisch gebrek aan interesse voor moeilijke dossiers. De heer Verhagen kennen wij echter als iemand die goed is voorbereid. Als hij dus nu zegt dat de conclusie ″flinterdun″ wel bekend was, gaat dat in tegen wat wij tot nu toe hebben gehoord, namelijk dat memorandum 158 door secretarisgeneraal Majoor is opgeborgen in het ronde archief.
Minister Verhagen: Dat ben ik met u eens. Het memorandum dat in het archief is opgeborgen, had op het bureau van de minister moeten komen, ook al was het nadien. Ik heb het memorandum, toen de discussie daarover startte, uiteraard opgevraagd.
De heer Pechtold (D66): Het memorandum is gelekt naar NRC.
Minister Verhagen: Toen heb ik het memorandum opgevraagd.
De heer Pechtold (D66): U hebt het memorandum daarvoor dus ook niet gezien.
Minister Verhagen: Bij mijn aantreden zei mijn
voorganger dat alles perfect in orde was. Daarover voeren wij nu op een aantal punten discussie. Dat is een van de redenen waarom wij vandaag het debat voeren. Het is een van de redenen waarom wij de regel herbevestigen dat ambtelijke notities met een afwijkende mening de politieke leiding moeten bereiken. Het gaat echter om de vraag of de opvatting dat er twijfel was ten aanzien van het volkenrechtelijk mandaat bekend was bij de minister. Ja, die was bekend bij de minister. Ook toen, ook voorafgaand. Dat is het punt. Los van het feit dat wij vraagtekens bij de hele gang van zaken kunnen plaatsen, is het niet zo dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken door een gebrek aan advisering of kennis of twijfels over het volkenrechtelijk mandaat tot een politieke weging is gekomen.
De heer Pechtold (D66): Het is belangrijk om vast te stellen, ook al is het laat – en ik vind dit nieuw – dat de minister van Buitenlandse Zaken zegt dat zelfs de term ″flinterdun″ bekend was bij zijn ambtsvoorganger. Dan kan het er eigenlijk langzamerhand bij mij niet meer in dat die hele notitie niet bekend was bij hem, maar wel bij zijn secretaris-generaal. Een minister heeft elke week ministersstaf. Daar vraag je aan je hoogste ambtenaar of er nog zaken zijn. Daar zit een hoofd Juridische Zaken bij. Als de minister dan zegt dat zelfs de term ″flinterdun″ bekend was op het ministerie, dan zegt hij nu inderdaad terecht dat de heer De Hoop Scheffer zijn zaakjes niet op orde had.
Minister Verhagen: Nee, dat zeg ik niet. Dat heb ik niet gezegd en dat bestrijd ik hier ook. De heer De Hoop Scheffer heeft een politieke keuze gemaakt die niet alleen door de ministerraad, door het toenmalige kabinet, is gesteund, maar ook door een meerderheid van de Kamer. Daar kunnen wij het niet mee eens zijn, en daar kan deze Kamer in deze samenstelling het niet mee eens zijn, maar dat is iets anders dan hetgeen de heer Pechtold nu suggereert. In het algemeen denk ik dat het juist is dat de kwaliteit van beleid beter wordt als alle meningen worden gehoord, maar ook dan blijft het aan de toekomstige ministers om een politieke keuze te maken.
Inzake de volkenrechtelijke advisering hecht ik eraan hier te onderstrepen dat de minister van Buitenlandse Zaken, ik dus, een aparte positie van volkenrechtelijk adviseur op zijn ministerie zal aanstellen: les D. Daarmee volg ik dus letterlijk het advies op dat de commissie-Davids geeft in haar rapport op bladzijde 273. Ook naar mijn mening is het duidelijk dat deze adviseur onafhankelijk moet zijn van een bepaald beleidsveld of een bepaalde directeur-generaal en hij moet rechtstreeks, via de secretaris-generaal, kunnen adviseren aan de minister. Daarop zal ik de organisatiestructuur van mijn ministerie aanpassen, zodat dit ook op een adequate wijze gebeurt.
Tot slot wil ik nog ingaan op een vraag van mevrouw Kant. Zij vroeg naar de openbaarmaking van geheime verdragen. De overeenkomst in kwestie betreft een uitvoeringsovereenkomst inzake militaire operationele zaken. Dergelijke overeenkomsten vallen binnen de bondgenootschappelijke kaders en zijn uit de aard der zaak geheim. Ik heb er bezwaar tegen om geheime overeenkomsten, in casu met de Verenigde Staten, ter inzage te geven zonder toestemming van de partner in de overeenkomst. Zo hoor je niet met elkaar om te gaan. Ik wil in dit verband nog opmerken dat de Verenigde
Staten het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft laten weten er zwaar aan te tillen dat het verzoek om steun van 15 november 2002 door de commissie-Davids zou worden gepubliceerd, aangezien zij meenden dat een vertrouwelijke afspraak tussen landen door die landen dient te worden gerespecteerd. In het algemeen vind ik dat ook. In het geval van het verzoek om steun van 15 november 2002, dat inmiddels op enige schaal in het publieke domein bekend leek te zijn – de heer Pechtold refereerde daar al aan – heb ik gekozen voor het belang van het onderzoek van de commissie-Davids. Derhalve heb ik ondanks die bezwaren ervoor gekozen, hier openheid van zaken te geven, ook aan het parlement. Ik heb er echter bezwaar tegen om de bilaterale relatie in zijn algemeenheid te belasten door aanhoudend geheime stukken te openbaren. Dat is nog afgezien van de gemaakte afspraken over geheimhouding, die de uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot de militaire operationele zaken met zich zou brengen.
Voorzitter. Dit waren de nadere antwoorden die ik in aanvulling op hetgeen de minister-president naar voren heeft gebracht, graag met de Kamer wil delen.
De heer Pechtold (D66): De minister legt uit hoofde van zijn ministeriële verantwoordelijkheid verantwoording af over het handelen van zijn voorgangers, maar daarnaast heeft hij in deze kabinetsperiode aangegeven dat het volkenrechtelijk mandaat adequaat was. Hoe kijkt hij daar nu tegen aan in het licht van het feit dat hij als fractievoorzitter en als minister geen onderzoek wilde?
Minister Verhagen: In de tijd dat ik fractievoorzitter was – formeel was ik toen zelfs geen fractievoorzitter, want dat was toen de heer Balkenende; ik was plaatsvervangend fractievoorzitter – is in het kader van de discussie rond de formatie gesproken over het al dan niet houden van een parlementair onderzoek. Daar is uitvoerig verslag van gedaan. Daar is in het parlement in alle openheid over gesproken. Die opmerking van de heer Pechtold vind ik dan ook een beetje mosterd na de maaltijd.
Dan de opmerking over het adequaat volkenrechtelijk mandaat: voor een toekomstig Irak zou dat niet meer kunnen op die basis.
De heer Pechtold (D66): Ik heb hier de Handelingen van de Eerste Kamer van 10 juli 2007 voor mij. Op die dag zei de minister nogal stevig tegen de senatoren De Vries, Schouw en Vliegenthart: ze willen de discussie nog eens overdoen over de vraag of de politieke steun aan de inval op Irak wel op goede gronden berust. Ik stel vast dat de regering daartoe besloten had op basis van wat wij nu noemen een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Hieruit blijkt dat de minister in persoon in deze kabinetsperiode tegen de Staten-Generaal heeft gezegd dat het een adequaat volkenrechtelijk mandaat is. Daar komt de minister vandaag op terug? Dat zou hem sieren.
Minister Verhagen: Ik zou dit nu, gelet op deze discussie en gelet op het rapport van de commissie-Davids, niet herhalen.
De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de bijdrage van de minister van Buitenlandse Zaken. Wij gaan nu luisteren naar de bijdrage van de minister van Defensie.
Minister Van Middelkoop: Mevrouw de voorzitter. Ook van mijn kant graag waardering voor het vele werk dat de door de commissie-Davids is verricht en dat ook nog eens in een kort tijdsbestek. Het is een hele prestatie om inzicht te verschaffen in de feitelijke samenhang van de vele activiteiten en gebeurtenissen in het kader van de besluitvorming over Irak in 2002 en 2003. De informatiedichtheid van het rapport is dan ook hoog.
De commissie heeft haar studie onafhankelijk uitgevoerd. Op haar beurt heeft de regering zo veel als mogelijk was, inzage gegeven in het verlangde materiaal. De commissie heeft onder meer toegang gekregen tot meer dan 100 meter archief bij Defensie, inclusief vertrouwelijke documenten van de MIVD en informatie van de sectie Speciale Operaties van de Commandant der Strijdkrachten. Dat is nooit eerder gebeurd en deze historische stap is gezet om een goede reconstructie mogelijk te maken.
Het onderzoek richtte zich op de voorbereiding van de besluitvorming in de periode van de zomer van 2002 tot de zomer van 2003, leidend tot de politieke steun van Nederland aan de inval door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Irak. Daarbij doet zich een aantal vragen voor, bijvoorbeeld de vragen van volkenrechtelijke aard, over de inlichtingen- en informatievoorziening en over de vermeende militaire betrokkenheid. In aanvulling op wat in het bijzonder de minister-president al zeer uitvoerig heeft gezegd, wil ik heel kort nog iets zeggen over deze onderwerpen.
Ik begin met het laatste punt. Het verrast mij niet dat de commissie constateert dat er geen feiten zijn gevonden waaruit zou blijken dat Nederland een actieve militaire bijdrage heeft geleverd aan de inval in Irak. Dat zou ook ongehoord zijn. De Grondwet is op dit punt volstrekt duidelijk. Het gezag over de krijgsmacht berust bij de regering. Het is ondenkbaar dat buiten de regering om, militairen, fregatten, F-16’s of special forces worden ingezet. Dat is ondenkbaar, niet alleen voor de minister van Defensie, maar natuurlijk ook voor de militaire top, in het bijzonder de Commandant de Strijdkrachten. De Nederlandse krijgsmacht is gezagsgetrouw en gedisciplineerd, loyaal en integer. De geruchten over een vermeende inzet die sommigen de afgelopen jaren hebben beziggehouden, zijn door de commissie ontzenuwd. Waarvan akte!
Ik wil ook nog kort iets zeggen over de bijdrage die Nederlandse militairen in de onderzochte periode hebben geleverd aan de doorvoer van Amerikaans materieel en personeel. Dit is gebeurd met wetenschap van de Kamer. Ik duid dan op de zogenaamde host nation support. Mevrouw Halsema, de heer Van der Vlies en wellicht ook nog andere woordvoerders hebben hierover gesproken. Mijn ambtsvoorganger heeft op 17 februari 2003 aan de Kamer gemeld dat het kabinet heeft ingestemd met een Amerikaans verzoek voor host nation support. Nederlandse militairen zijn diezelfde dag begonnen met de ondersteuning van het transport van Amerikaans materieel over het spoor, de weg en de Rijn. Het stelsel van verdragen en gewoonterechtelijke normen voor wederzijdse militaire hulp tussen NAVO-bondgenoten en in dit geval Nederland en de Verenigde Staten, vormden het kader van het besluit om host nation support te verlenen. Daarover is ook het een en ander gezegd in het regeringsstandpunt.
Op 7 februari, dus in diezelfde maand, besloot het kabinet Patriot-raketten te stationeren op Turks grondgebied. Ook daarover is de Kamer destijds geïnformeerd. Ik zal hiervan straks nog een taxatie geven.
Ik wil nog iets zeggen over de informatieverstrekking aan de Kamer, na alles wat daarover vanavond al is gezegd. De commissie heeft kritische kanttekeningen geplaatst bij onderdelen daarvan. Laat ik in het bijzonder iets zeggen over de verzoeken om militaire steunverlening. Over de host nation support heb ik al het een en ander gezegd. Ik ga nu in het bijzonder in op het verzoek van de Amerikaanse regering op 15 november 2002, gedaan via haar ambassade in Den Haag, in de vorm in een geheim geclassificeerd verzoek. Dat verzoek is als bijlage opgenomen in het rapport van de commissie. Het eerste deel van dat verzoek ging over de host nation support; nu ga ik in op het tweede deel. Mevrouw Kant, de heer Slob en de heer Wilders spraken erover.
Dergelijke verzoeken werden en worden beschouwd als documenten die kunnen leiden tot een inventarisatie voor planningsdoeleinden van het beschikbaar stellen van militaire eenheden. Het verzoek is niet beschouwd als een verzoek om deelname aan de invasie in Irak; zie ook het rapport van de commissie-Davids. Dit verzoek en de daaropvolgende contacten vallen onder ambtelijke en politieke sonderingen en voorbereidende contacten over militaire planning tussen regeringen en met internationale organisaties. Indien dit niet leidt tot de conclusie dat het kabinet serieus opties voor militaire inzet wil onderzoeken, is het in algemene zin ongebruikelijk dat het kabinet over die voorbereidende contacten openlijk informatie verstrekt. Het gaat om vertrouwelijke informatie, waarover geen volledige openheid kan worden betracht. Het toenmalige kabinet erkende dat het Amerikaanse verzoek van 15 november 2002 tegen de achtergrond van oplopende spanningen ten aanzien van Irak van een bijzonder aard was. Derhalve werd besloten de Kamer op de hoogte te stellen van dat verzoek en vervolgens van de positieve beginselbereidheid voor ondersteunende en defensieve taken. Het had echter van wijsheid getuigd – zie ook het regeringsstandpunt – om de Kamer ook, zij het vertrouwelijk, specifieker te informeren over dat deel van het verzoek dat betrekking had op de bijdrage aan de planning voor een mogelijk militair optreden tegen Irak. Uitgebreidere dan wel meer expliciete informatie had vermoedelijk veel vragen kunnen wegnemen. Deze les betekent dat het kabinet in dit soort gevallen gebruik zal maken van de mogelijkheden om de Kamer vertrouwelijk te informeren over de aard van bijzonder geachte verzoeken.
Ik kom bij artikel 100 en het daarbij horende toetsingskader. Dit artikel van de Grondwet geldt, zoals bekend, speciaal voor de inzet van militairen voor de handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Dat is een van de drie doelstellingen van de krijgsmacht, genoemd in artikel 97. De andere twee zijn de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied en de bescherming van de belangen van het Koninkrijk. Om invulling te geven aan collectieve verdediging is een aantal verdragsverplichtingen tot stand gekomen waaraan Nederland is gebonden. Zoals de Kamer weet, heb ik het dan natuurlijk allereerst over artikel 5 van het NAVO-verdrag, maar ook over de artikelen 42, lid 7 en artikel 222 van het recente Verdrag van Lissabon. In het Toetsingskader 2009, recentelijk vernieuwd, heeft het kabinet toegezegd om de Kamer zo
veel mogelijk langs de lijnen van een toetsingskader te informeren wanneer de inzet van de krijgsmacht betrekking heeft op bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, alsmede de handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Op basis van die toezegging, van dat standpunt, trekt het kabinet de conclusie dat de Kamer over een besluit zoals indertijd over de ontplooiing van de Patriots in Turkije, zo veel mogelijk langs de lijnen van een toetsingskader zou moeten worden geïnformeerd. Ook die les is geleerd, zeg ik in het bijzonder aan het adres van mevrouw Hamer en de heer Slob.
De commissie constateert dat op een aantal momenten informatie en rapportages van de AIVD, de MIVD en UNMOVIC niet evenwichtig naar voren komen bij de informatieverschaffing door de toenmalige bewindslieden aan de Kamer. Terugkijkend heeft mijn voorganger reeds in een debat met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten op 14 december 2004 en 15 maart 2005 te kennen gegeven dat die informatieverstrekking duidelijker had gemoeten. Waar hebben wij het dan over? In het verkeer met genoemde commissie – ook wel genoemd de commissie Stiekem – had specifieker ingegaan kunnen worden op de beoordeling van kennis en kunde van Irak op het gebied van nucleaire, biologische en chemische wapenprogramma’s en de beoordeling van de ontwikkelings- en productiemogelijkheden.
Het hanteren van het containerbegrip ″massavernietigingswapens″ heeft onnodig tot onduidelijkheid geleid. Ook hadden kanttekeningen bij de gereedstelling en inzetbaarheid van waarschijnlijk aanwezig geachte restvoorraden biologische en chemische wapens duidelijker kunnen worden gemeld. Het kabinet is bereid waar nodig uitgebreider en meer expliciet vertrouwelijke informatie aan de Kamers te verstrekken. Ook onderschrijft het kabinet het belang om de informatie van beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in mijn geval dus de MIVD, op een goede manier in beleidsnotities, ministerraadstukken en brieven aan de Kamers te verwoorden. Dit is bij belangrijke aspecten van veiligheidsbeleid en besluitvorming over de inzet van militairen, waarbij een integrale aanpak wordt voorgestaan op het gebied van diplomatie, ontwikkeling en defensie, vanzelfsprekend van belang. Ik hecht eraan, in dit verband de huidige praktijk in relatie tot Afghanistan te noemen. Het is immers ten aanzien van de inzet in Afghanistan al zo dat er meer informatie met de Kamer wordt gedeeld.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik zou van de minister van Defensie in het licht van wat hij nu zegt graag willen weten hoe hij terugkijkt op zijn eigen uitspraken bij zijn aantreden. Hij zei toen dat hij de dossiers had bestudeerd en dat hij het plezierig vond om te kunnen melden hoe zorgvuldig de Kamer destijds is geïnformeerd en hoe volledig en waarheidsgetrouw dat is gebeurd.
Minister Van Middelkoop: Met de kennis van toen – dit is geen grapje – was ik daarin zeer oprecht. Ik heb de Kamer toen ook geïnformeerd, zoals gevraagd. Ik moet echter naar aanleiding van het rapport-Davids constateren, evenals mijn collega Verhagen zo-even opmerkte, dat, als je inzoomt op alle details en onderdelen van het hele proces, er meer over valt te zeggen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het voortschrijdend inzicht deed zich bij u dus pas vanaf 2008 voor, als ik u goed begrijp?
Minister Van Middelkoop: Ik denk niet dat het een schande is – en niet alleen voor mij – om te erkennen dat een rapport van 550 pagina’s inderdaad leidt tot voortschrijdend inzicht. Dat geldt ook voor mij.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): In de discussie die wij destijds al hebben gehad, bleek dat u uw oordeel vormde zonder de MIVD-rapportages te hebben gelezen. Dat kunt u zich wellicht nog herinneren. Tijdens het bewuste Kamerdebat zei u dat de besluitvorming fantastisch, volledig en waarheidsgetrouw was geweest. Vervolgens bleek dat u de rapporten niet had gelezen. U deed niet zomaar een uitspraak, u zei het provocerend, op basis van de informatie die u allemaal had gelezen. Het is toch wel erg dat u derden nodig hebt om dan te constateren dat u bijziend gelezen hebt. Hoe hebt u kunnen zeggen, terwijl u toen alle dossiers las – laten wij voor het gemak maar aannemen dat u daarna ook de MIVD-rapportages bent gaan lezen – dat het kabinet de Kamer waarheidsgetrouw en volledig heeft geïnformeerd? U weet dat de MIVD andere informatie heeft verstrekt.
Minister Van Middelkoop: U moet niet doen alsof ik destijds het hele dossier zoals ik dat nu ken heb besproken en ik daarop een andere visie heb gegeven dan nu uit ″Davids″ blijkt. De vragen die mij toen zijn gesteld, bijvoorbeeld over de eventuele inzet van militairen, heb ik toen beantwoord met de kennis van toen, en die verschilt niet zo veel van datgene wat ik in het rapport van de commissie-Davids heb gelezen. Waar het om gaat, is: kan ik met de wetenschap van nu, met het rapport van de commissie-Davids op tafel, nog altijd zeggen dat ik destijds als minister van Defensie de Kamer goed heb geïnformeerd? Ik meen van wel.
De heer Pechtold (D66): Ik heb dat debat toen zelf gedaan en ik weet nog hoe onthutsend het was dat u als minister hier gewoon een beetje liep te bluffen. U had geen rapport gelezen, maar u vond het fantastisch en verder onderzoek was niet nodig. Nu zegt u: ja, het zijn 550 pagina’s. U slaat zo een mooie figuur, minister. Wat ik veel ernstiger vind, is dat conclusie 5 uit het rapport van de commissie-Davids is, dat uw voorvoorganger, de heer Korthals, helemaal niet erbij betrokken is op het moment dat er beleidslijnen werden uitgezet door Buitenlandse Zaken. Kunt u mij vertellen of het ministerie van Defensie op dit moment erbij betrokken wordt wanneer beleidslijnen door het ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitgezet?
Minister Van Middelkoop: Ja, tenminste voor zover het beleidsterreinen betreft die ons beiden raken. Voor alles wat te maken heeft met operaties of de voorbereiding daarvan is er een goede ambtelijk geïntegreerde structuur. Verder zijn er goede contacten tussen de eerstverantwoordelijke ministers, in het bijzonder collega Verhagen en eventueel ook collega Koenders, leidend tot een zo veel mogelijk samen optrekken en een geïntegreerde besluitvorming.
De heer Pechtold (D66): Dat laatste vind ik wel
interessant, want het maakt het debat van deze week ook interessant, wanneer u zegt dat ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking er nauw bij betrokken is. Laten wij deze les naar nu doortrekken. Wanneer een operatie als die in Uruzgan wordt voorbereid, werken het brede ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Defensie samen aan de beleidslijnen die uiteindelijk leiden tot een verzoek van een van de bondgenoten van de NAVO en eventueel tot een notificatiebrief. Klopt dat?
Minister Van Middelkoop: Dat weet de heer Pechtold toch?
De heer Pechtold (D66): Ik hoorde graag een helder ″ja″ of ″nee″, want dan kunnen wij daar later in het spoeddebat met de heer Bos verder over praten.
Minister Van Middelkoop: Ik vind het ook wel prettig als de heer Pechtold er blijkt van geeft dat hij de stukken heeft gelezen. Wij informeren de Kamer met grote regelmaat in zogenaamde standvanzakenbrieven over de situatie in Afghanistan. Deze brieven worden ondertekend door de drie ministers. Ook bij andere operaties of voornemens daartoe, zijn vaak deze drie ministers aan het woord. In de situatie dat wij, toen het ging over Darfur, tot een besluit moesten komen om iets niet te doen, hebben de drie ministers de Kamer geïnformeerd. Ik heb dat vanaf het begin van mijn aantreden als een gekende en zeer gewaardeerde praktijk ervaren.
De heer Pechtold (D66): Hoe kan het dan zijn voorgekomen dat dat in 2002 niet is gebeurd?
Minister Van Middelkoop: Daarvoor moet de heer Pechtold bij de commissie-Davids zijn.
De heer Pechtold (D66): Nee, daarvoor moet ik zijn bij de minister die als ministerieel verantwoordelijke dit debat heel goed zal hebben voorbereid en een antwoord op mijn vraag moet hebben. Het gaat om conclusie 5 van het leidende rapport van de commissie-Davids. Mijn vraag aan de minister is hoe het kon zijn dat minister Korthals niet was betrokken bij de beleidslijn in september 2002.
Minister Van Middelkoop: De heer Pechtold moet toch echt begrijpen dat wij in het regeringsstandpunt met zo veel woorden hebben gezegd dat wij het feitenrelaas van de commissie-Davids accepteren. Dat zijn de feiten van destijds. Als daarin wordt geconstateerd dat op enig moment een brief naar de Kamer is gestuurd waar andere ministers niet bij waren betrokken, is dat ook voor mij het feitenrelaas zoals het geldt en zoals ik het accepteer. Hoe dat precies tot stand is gekomen, is een zaak waarover ik geen oordeel hoef te hebben. De heer Pechtold kan mij wel bevragen over de lopende praktijk.
De heer Pechtold (D66): Hoe kan de minister nu zeggen dat het nu goed gaat, als hij geen antwoord kan geven op de vraag waarom het toen fout is gegaan?
Minister Van Middelkoop: Ik maak mij geen enkele illusie, mevrouw de voorzitter. Over tien jaar zal er misschien weer een commissie zijn die duidelijk maakt dat ook wij onvolkomenheden, om het woord van de
heer Van der Vlies te gebruiken, kennen en dat wij niet leven en functioneren in de wereld van de perfectie. Maar wij zijn wel altijd bereid om verantwoording af te leggen. Dat zal ook wel zo blijven.
Een belangrijke stelregel op mijn ministerie is dat de MIVD in de gelegenheid wordt gesteld om te beoordelen op welke wijze de informatie van de MIVD in de brieven is verwerkt. Hier komt nu bij dat, met inachtneming van vertrouwelijkheid, beter zichtbaar zal worden gemaakt welke informatie door die dienst is geleverd. Ik zal die praktijk ook voortzetten.
Ik zeg nog iets meer over de MIVD, in het bijzonder naar aanleiding van vragen van mevrouw Kant en mevrouw Hamer. De commissie-Davids stelt vast dat de informatiepositie van de MIVD toentertijd zeer beperkt was en constateert dat de analyses van de diensten genuanceerder waren dan de buitenlandse rapporten. Het kabinet deelt de conclusie van de commissie dat de diensten nauwelijks beschikten over een eigen informatiepositie betreffende de Iraakse programma’s voor massavernietigingswapens. Met de commissie deel ik eveneens de opvatting dat dat de diensten moeilijk kan worden aangerekend. Met de inwerkingtreding in mei 2002 van de thans vigerende Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten kreeg de MIVD, en ook de AIVD, de mogelijkheid om informanten en agenten in het buitenland te gebruiken. Het opbouwen van een eigen netwerk van betrouwbare informanten en agenten kost tijd. Ten tijde van de besluitvorming over de politieke steun aan de oorlog in Irak beschikte de MIVD niet over dergelijke bronnen in Irak.
Mijn voorganger heeft daarna een opdracht verstrekt aan een onafhankelijke commissie om de werkwijze van de MIVD te onderzoeken. Over de bevindingen van deze commissie, de zogenaamde commissie-Dessens, en de gewenste uitbreiding en kwalitatieve versterking van de MIVD is de Kamer geïnformeerd. Los daarvan heeft de MIVD de afgelopen jaren de interne kwaliteitscontrole op het inlichtingenproces aangescherpt. De afgelopen jaren is ook veel geïnvesteerd in de samenwerking tussen AIVD en MIVD. Daartoe is een convenant tussen de ministers van Defensie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Algemene Zaken gesloten. In 2008 is een gezamenlijke unit contraproliferatie van start gegaan. Daarin zijn de kennis en kunde van de MIVD en de AIVD op dat terrein gebundeld. Het zelfstandige oordeelsvermogen op het vlak van massavernietigingswapens is daardoor aanzienlijk versterkt.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Zoals beschreven in de brief van het kabinet is het met het oog op de toekomst noodzakelijk om lering te trekken uit ervaringen uit het verleden en dit dossier is er een waar wij rekening mee zullen houden. Ik wijs erop dat het onderzoek door de commissie-Davids en het debat daarover vandaag van een andere orde zijn dan de evaluaties die defensie normaliter aan de Kamer aanbiedt en waarover ik met uw Kamer van gedachten wissel. De commissie-Davids heeft onderzoek gedaan naar de voorbereiding en besluitvorming, over de politieke steun van Nederland aan de inval in Irak in het algemeen en over een aantal deelaspecten in het bijzonder. Dit onderzoek en de daaruit voortvloeiende lessen hebben primair betrekking op de nationale politieke besluitvorming en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
Dat is wat anders dan de gebruikelijke evaluaties achteraf van de werkelijke militaire inzet, waarbij gestreefd wordt om zo goed mogelijk te bepalen of de gestelde doelen en effecten zijn bereikt. Tot die evaluaties ben ik als minister van Defensie gehouden op grond van het toetsingskader. Ik wacht met belangstelling de aangekondigde voorstellen van de Kamer af. Eventueel kan later worden bezien of die gevolgen hebben voor mijn thans bestaande evaluatieverplichting.
Een goede en transparante communicatie met de Kamer draagt naar mijn mening bij aan het verstevigen van het draagvlak voor de inzet van onze militairen, die ook in lastige situaties hun taak moeten uitvoeren. Die militairen mogen evenals de Nederlandse burgers van ons verwachten dat besluiten over daadwerkelijke inzet met de groots mogelijke zorgvuldigheid worden genomen. Het debat van vandaag kan ook aan dat doel weer een bijdrage leveren. Daarvan ben ik overtuigd. Laten wij nooit vergeten dat wij, kabinet en Kamer, in een politieke verantwoordelijkheidsrelatie staan tot de uitgezonden mannen en vrouwen en ook tot hun thuisfront.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Ik zal ons allen een plezier doen en het kort houden. Er is natuurlijk altijd de neiging om de spreektijd die je hier hebt in verhouding te doen zijn met het aantal uren dat je hier in de Kamer zit, maar ik zal die neiging onderdrukken.
Het is duidelijk dat de commissie-Davids veel aandacht heeft besteed aan de wijze waarop omgegaan is met de informatie van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Mijn oordeel is dat de commissie dat op een gedegen wijze heeft gedaan en dat zij ons ook een helder beeld heeft geschetst van de informatiepositie van die inlichtingendiensten. De commissie heeft een aantal conclusies getrokken over het gebruik van informatie van die diensten. De commissie zegt: de diensten hebben zich in die periode terughoudender opgesteld over de dreiging die uitging van massavernietigingswapens van Irak dan de toenmalige bewindspersonen in de communicatie met de Kamer. Voorts heeft de commissie gezegd dat de informatiepositie van de beide diensten zeer beperkt was en in de derde plaats dat de rapporten van de diensten genuanceerder waren dan de openbare buitenlandse rapporten.
Ik wil hierover een paar dingen zeggen. Ik sluit mij aan bij wat collega Van Middelkoop over de MIVD heeft gezegd. De AIVD verkeerde in de periode die wij bespreken in eenzelfde positie en had eigenlijk geen eigen positie op het gebied van het inwinnen van informatie bijvoorbeeld over Irak. De AIVD beschikte namelijk pas vanaf mei 2002 ook over de zogenaamde inlichtingentaak buitenland. U kunt zich dus voorstellen dat die taak in oktober van dat jaar nog nauwelijks was ingevuld. Bij Defensie was het de commissie-Dessens en bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was het de commissie-Havermans die adviezen heeft gegeven over de manier waarop die taak buitenland een nieuwe impuls zou moeten krijgen. Vanaf dat moment is ook die taak door de AIVD serieus opgepakt en in personele zin zeer uitgebreid.
Het kabinet neemt de conclusies van de commissie ter harte. Ik zal twee dingen specifiek noemen, omdat ik denk dat die het belangrijkst zijn. In de eerste plaats zal
het kabinet in documenten die mede op basis van informatie van de diensten wordt opgesteld zichtbaar maken welke informatie door de diensten is geleverd, uiteraard met inachtneming van de vertrouwelijkheid. Dat biedt de Kamer de mogelijkheid om te zien waar informatie vandaan komt en voorkomt dat kan gebeuren wat er in de kwestie Irak is gebeurd.
In de tweede plaats – dat is al geregeld – behoort informatie van buitenlandse diensten niet rechtstreeks naar ministeries te gaan, maar met tussenkomst van de AIVD of de MIVD. Als de heer Slob de tekst onder punt c van de lessons learned waar staat dat het kabinet zich kan voorstellen dat vaker en meer specifieke informatie vertrouwelijk aan beide Kamer wordt verstrekt aan de slappe kant vindt, kan hij daar ook lezen dat het kabinet dat daadwerkelijk zal doen.
Iedereen die betrokken is bij informaties van de AIVD aan de Kamer en met name aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, weet dat de inbreng vanuit de diensten zelf – ik doel op de hoofden van de diensten – heel erg groot is. Er kan niet aan worden getwijfeld dat er een directe lijn is tussen de AIVD en in elk geval commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Het rapport onderstreept het belang van inlichtingendiensten voor Nederland, met name het feit dat inlichtingendiensten een gedegen en eigenstandige informatiepositie moeten hebben, zodat het kabinet van daaruit de Kamer kan informeren. Het kan niet zo zijn dat Nederland bij een internationaal conflict overwegend afhankelijk is van openbare of geheime informatie van internationale organisaties, van andere landen of van buitenlandse diensten. Dat betekent dat het rapport van de commissie-Davids daarmee zijn blijvende waarde voor de toekomst heeft aangetoond.
De heer Pechtold (D66): Deze minister vond het nodig om tussen de persverklaring en vandaag een interview af te geven met de titel ″Ik ben van pats, boem, oorlog″ en daarin te verklaren dat de burgemeester van Nijmegen deze oorlog wel zag zitten. Vond u dat nu nodig om zo’n confronterend en uitlokkend interview te geven en bent u nog steeds van mening dat die oorlog een goede oorlog was, zoals Balkenende I vond?
Minister Ter Horst: Ik ben blij dat de heer Pechtold mijn uitspraken in de pers volgt en daar ook belangstelling voor heeft. De volgende situatie deed zich voor: het interview waar hij over spreekt, zou eigenlijk al meer dan een maand eerder worden gehouden. Dat ging niet door omdat de interviewer ziek was. Zo zie je dat dit soort dingen soms door toevalligheden ontstaat. Als dat interview een maand eerder had plaatsgevonden dan het uiteindelijk heeft plaatsgevonden, was de situatie waarschijnlijk anders geweest. Wat hij veronderstelt, namelijk dat er een bewuste motivatie of reden was om dat interview op dat moment te geven, is zeker niet het geval.
De heer Pechtold (D66): Het is niet een te laat geplaatst interview omdat de interviewer het kennelijk niet kon uitwerken, maar het is een later gehouden interview dat wel degelijk is gehouden na de persverklaring waar gedonder over was omdat uw smaldeel het niet met het CDA-smaldeel kon vinden. Het is een interview dat over van alles gaat. Het gaat helemaal niet zozeer alleen over
zaken die volstrekt buiten uw portefeuille liggen, zoals het onderhandelen met de taliban. Wij kunnen als parlement iedere minister elke keer wel naar de Kamer roepen, maar dat heb ik op dit punt niet gedaan. Ik wil toch weten, waar u uw irritatie uitsprak dat u de hele dag moet zitten, of u het nog steeds een oorlog vindt die op dat moment geëigend was. Steunt u Balkenende I?
Minister Ter Horst: Ik vind dat je als persoon consistent mag zijn. Ik vind dat ik de opvattingen die ik had toen dit aan de orde was, zonder enige verantwoordelijkheid hier als lid van het kabinet of in de richting van de Kamer, mag hebben, dat ik die toen mocht hebben en dat ik die nog steeds mag hebben.
De heer Pechtold (D66): Nee, dat mag u niet. Anders bent u een opvolger van minister Nawijn, die zei dat hij als persoon de doodstraf wel zag zitten, maar dat als minister niet mocht zeggen.
Minister Ter Horst: Nee.
De heer Pechtold (D66): Als ik mijn vraag mag herhalen: u kunt zeker niet op het moment dat er net een rapport is uitgekomen dat onder druk van uw partij tot leidend is verklaard, nog steeds zeggen dat u de oorlog toen steunde. Dat kunt u niet. U dient met één mond te spreken, volgens het artikel van de Grondwet. Of u zegt dat de beleidslijn is dat het leidend is. Dan was er dus geen adequaat oordeel, zoals vandaag na trekken en wurgen is geconstateerd. Of u zegt: nee, de burgemeester van Nijmegen staat hier nog steeds.
Minister Ter Horst: Ik vind dat de heer Pechtold zijn schoolgeld terug moet halen, want hij heeft niets begrepen van logica. Er is een groot verschil tussen iemand die op hetzelfde moment zegt dat er een verschil is tussen zijn functie en zijn persoon en iemand die terugverwijst naar een situatie waarin hij een andere functie had en vertelt wat zijn mening toen was.
De heer Pechtold (D66): Het is wat anders als je als minister op een moment dat er een maatschappelijk probleem is en er een rapport is verschenen over iets dat de gemoederen al zeven jaar bezighoudt, eigenlijk aan het uitdagen bent door deze oude mening nog eens neer te leggen. En schoolgeld: ja, mijn partij bezuinigt inderdaad niet op onderwijs en dat heb ik bij de PvdA tot op de dag van vandaag nog steeds niet gehoord.
Minister Ter Horst: Als het zo is als de heer Pechtold zegt, namelijk dat er sprake is van uitdagen, kan ik alleen maar constateren dat dit is gelukt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voordat de minister wegloopt: zij heeft geen antwoord gegeven op de eerste vraag op de heer Pechtold, namelijk of zij die mening nog steeds heeft.
Minister Ter Horst: Ik sta hier nu in een andere verantwoordelijkheid. Ik heb mijn oordeel gegeven over wat ik toen vond. Ik heb gesproken over de periode dat ik burgemeester van Nijmegen was en verder niet betrokken was bij de besprekingen die in het kabinet zijn gevoerd. Ik was toen geen tegenstander van de inval in Irak. Ik heb ook aangegeven waarom. Ik heb nu een
andere verantwoordelijkheid. Wij spreken nu over het rapport van de commissie-Davids. Ik ben daar nauw bij betrokken geweest. Ik sta volledig achter de standpunten zoals die niet alleen door mij, maar ook door de collega’s, zowel mondeling als schriftelijk, aan de Kamer zijn gegeven. Het feit dat je, zoals in mijn geval zo was, in een andere functie geen tegenstander was van de inval in Irak, vind ik iets compleet anders dan hier in de Kamer spreken over de wijze waarop dat is gegaan en over de wijze waarop wij als kabinet hebben geleerd van die situatie en het ook in de toekomst anders willen doen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Tot slot wil ik nog één andere vraag stellen, en wel de volgende. De afgelopen zeven jaar heeft mijn fractie samen met de fractie van de Partij van de Arbeid gevraagd om een onderzoek en een enquête. Vervolgens hebben wij gehoopt dat wij het kabinet ter verantwoording konden roepen. Moet ik nu vaststellen dat de Partij van de Arbeid geen enkele vraag aan dit kabinet heeft te stellen, nu zij eindelijk, na zeven jaar, dit kabinet ter verantwoording kan roepen?
De voorzitter: Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Ik vroeg om een reactie van de Partij van de Arbeid.
De voorzitter: Ik heb u wel gehoord, maar ik heb u al eerder deze avond gezegd dat artikel 68 geldt voor de regering en niet voor de Kamer. Ik zie mevrouw Hamer nu opstaan.
Mevrouw Hamer (PvdA): Het was werkelijk niet nodig om vragen te stellen. U hebt alle vragen gesteld die ik zou hebben kunnen willen stellen.
De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn. Ik heb begrepen dat er behoefte is aan een schorsing.
De vergadering wordt van 0.32 uur tot 1.00 uur geschorst.
De voorzitter: Ik deel de Kamer mee dat de schorsing nog tien minuten langer gaat duren.
De vergadering wordt van 1.00 uur tot 1.10 uur geschorst.
De voorzitter: In afwachting van de hervatting van het debat kunnen wij aandacht besteden aan het feit dat een van onze collega’s vandaag verjaard is, namelijk mevrouw Annie Schreijer. Eigenlijk vind ik dat zij nu ook moet trakteren, maar daar had zij niet helemaal op gerekend. Daarbij komt dat in deze zaal niet gegeten mag worden. Anders was dat zeker gebeurd. Wij gaan niet zingen.
Als het langer duurt, wordt er getrakteerd, hoor ik. Maar niet hier; elders. Ik zal de aard van de consumptie er niet bij vermelden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter. Elke
kwalificatie van dit debat dreigt bij voorbaat een platgetreden cliché te worden, maar bij alle voorstellingen die ik mij daar de afgelopen jaren van heb gemaakt, behoorde daartoe niet de geur van mufheid, lethargie en ongeïnteresseerdheid die opsteeg uit dit debat. De VVD en het CDA, de hoofdrolspelers vanaf de inval in Irak, zijn vanaf 21.00 uur niet meer aan het woord geweest. Hetzelfde geldt voor de Partij van de Arbeid, die jarenlang vooraan heeft gestaan in haar verontwaardiging over de inval in Irak en vanavond nog maar een schim van zichzelf was. Alle inhoudelijke bewegingsvrijheid, alle emotie ten aanzien van een niet-legitieme oorlog lijkt te zijn weggesloten in een benauwend politiek compromis. De wens om de zekere val van het kabinet te vertragen maakte dat de Partij van de Arbeid tot dusver alleen fysiek aanwezig was.
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Ik maak hier bezwaar tegen. Ik doe het hele debat gewoon mee. Ik heb met buitengewoon veel interesse naar uw vragen zitten luisteren. Ik heb mijn eerste termijn gehouden. Ik heb conclusies getrokken. Ik maak hier echt bezwaar tegen, mevrouw Halsema. Ik wil dat u dit terugneemt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Misschien moeten wij even het verschil aanbrengen tussen feitelijke constateringen en oordelen. Je kunt gewoon feitelijk vaststellen dat u de hele eerste termijn van het kabinet geen enkele keer hebt geïnterrumpeerd.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat kunt u vaststellen, dat was ook niet nodig, want u hebt met de heer Pechtold en mevrouw Kant zo veel vragen gesteld dat er werkelijk niets meer te verzinnen was om te vragen. Dat heb ik u al gezegd, maar u zegt dat ik verder helemaal niet meedeed in dit debat en daar neem ik afstand van.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog, mevrouw Halsema.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Laat ik dan zeggen dat u hebt meegedaan zonder u te roeren.
De stelling dat wij de oorlog in gerommeld zijn, zoals deze jarenlang ook gehuldigd is bij allerlei actiebijeenkomsten en op andere plekken, klopt. Het principebesluit is in drie kwartier genomen. Er was geen adequaat volkenrechtelijk mandaat en de beslissing is op onjuiste informatie gebaseerd geweest, waarbij de premier naliet om werkelijk regie te geven. Als ik kijk naar het debat van vanavond, dan stel ik vast dat het debat vanaf de openingsstatement van de premier een valse toon had. De definitie van ministeriële verantwoordelijkheid die de premier heeft gegeven, vind ik werkelijk ontluisterend. Er wordt geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het gedrag van destijds. De definitie van ministeriële verantwoordelijkheid die dit kabinet hanteert, is dat het kabinet van nu alleen inlichtingen heeft te verschaffen over het kabinet van destijds. Daarmee gaat de parlementaire democratie staatsrechtelijke continuïteit ontberen en geven wij geen oordelen meer af over ons eigen functioneren, het functioneren van de regering in het verleden. Wij zouden dat wel degelijk moeten doen.
Premier Balkenende nummer 4 blijkt niet in staat om een oordeel te vellen over premier Balkenende de Eerste. Dat is toch gek, omdat het beiden dezelfde personen zijn. Het enige wat hij kan, is informatie verschaffen.
Fouten zijn vanavond gereduceerd tot onvolkomenheden, alsof de beslissing tot de inval klein grut was. Er blijft een kunstmatig onderscheid bestaan tussen toen en nu. Dat wreekt zich met name ten aanzien van het volkenrechtelijk mandaat, omdat het kabinet nog steeds niet in staat is om te zeggen dat ook met de kennis van toen, zoals door de commissie-Davids is gesteld, er voldoende kennis in huis was om te oordelen dat het volkenrechtelijk mandaat niet voldoende was.
Bij de partijen die vandaag kritisch zijn geweest in dit parlement zijn er grote verschillen. Daartoe behoort de PVV, die de inval gesteund heeft en nog steunt, en daartoe behoort mijn partij alsook D66, de SP en de PvdD, die de inval afkeuren. Op één onderdeel zijn wij het onderling wel eens, en dat is ook het punt dat voor ons allemaal het zwaarst weegt: de informatievoorziening. De commissie stelt vast dat het kabinet de Kamer onjuist, onvolledig en selectief heeft geïnformeerd. Dat is een politieke doodzonde. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor onze parlementaire democratie. Zoals Kamerlid Balkenende het in 1999 verwoordde: ″Ook het bij herhaling niet of onvoldoende informeren van het parlement bedreigt een betekenisvolle werking van de vertegenwoordigende democratie.″ Dat is precies wat er aan de hand is. De parlementaire democratie wordt bedreigd op het moment dat er op geen enkel onderdeel volledige erkenning plaatsvindt van het verschaffen van onjuiste, onvolledige en selectieve informatie en dat daaraan ook op geen enkel moment politieke consequenties worden verbonden.
Want dat is punt twee: niet alleen is de doodzonde dat er onjuist, onvolledig en selectief is geïnformeerd, maar daar komt bij dat men weigert verantwoording af te leggen en dat er geen sprake is van deemoedigheid. Hierover dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Commissie van onderzoek besluitvorming Irak constateert dat de Kamer op cruciale punten onjuist, onvolledig en selectief is geïnformeerd over de onderbouwing van de beslissing om de inval in Irak politiek te steunen;
constaterende dat juiste en volledige informatievoorziening cruciaal is voor het functioneren van de parlementaire democratie;
van oordeel dat het kabinet in het algemeen en de minister-president in het bijzonder hierover onvoldoende verantwoording heeft afgelegd;
tevens overwegende dat de minister-president zowel in ambt als in persoon hiervoor de primaire politieke en ministeriële verantwoordelijkheid draagt;
zegt het vertrouwen op in de minister-president,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Kant, Wilders, Pechtold en Thieme. Zij krijgt nr. 20 (31847).
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Tot slot merk ik op dat ik over deze motie hoofdelijke stemming zal aanvragen.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Wij nemen onze taak serieus. Wij controleren de regering, en de regering is verplicht om ons volledig te informeren. De commissie-Davids constateert dat het parlement onvolledig is ingelicht en dat er geen mandaat lag voor het steunen van een oorlog.
De ministeriële verantwoordelijkheid betekent ook dat er een ongeschreven rechtsplicht voor bewindslieden is om actief zorg te dragen voor een juiste en volledige informatievoorziening aan het parlement. Die verhouding is essentieel voor het verkeer tussen Kamer en kabinet en die dienen wij hier te bewaken. De heer Van Geel verbaasde mij door te stellen dat er niet bewust is misleid en er geen rechtsplicht was om de Kamer te informeren. Die redenering ontkent dus de ministeriële verantwoordelijkheid en is puur opportunistisch. De Partij van de Arbeid wil alleen nog maar vooruitkijken en de premier op zijn beurt vlucht naar voren. Dat is de deal tussen CDA en PvdA. Intussen is de werkelijke vlucht de vlucht voor verantwoording. Bij zo’n ingrijpend onderwerp is het trekken van lessen een draak van een precedent. Onze rechtsstaat en onze Grondwet bewegen tot consequenties, niet tot vrijblijvendheid.
Op welk punt zijn wij dan aangekomen, na zeven jaar, na zeventien debatten, na tien moties, na het Herenakkoord van Beetsterzwaag, na een afgedwongen rapport, een hoogmoedige persverklaring, een uitonderhandelde reactie en een ontkennende eerste termijn? Waar sta je dan als minister-president? Als je schoorvoetend erkent dat het onderzoek er eerder had moeten komen en halsstarrig is geblokkeerd, als je het feitenrelaas van Davids onderschrijft, als je het rapport leidend maakt voor een kritische terugblik, als je meent dat een adequaat mandaat ontbrak en als je op twee punten erkent dat de Kamer onvolledig is geïnformeerd, waar sta je dan als minister-president? Hij blijft ons het antwoord schuldig.
Mevrouw de voorzitter. D66 heeft deze kabinetsperiode nog nooit een motie van wantrouwen gesteund, laat staan ingediend. Wij gaan daar zeer zorgvuldig mee om, zoals met alle instrumenten van de Kamer, waaronder het recht op informatie. Een premier die zich niet verantwoordt tegenover de volksvertegenwoordiging over het onvolledig inlichten van de Kamer over een beslissing om een oorlog te steunen, die jaar na jaar het redden van zijn gezicht belangrijker vond dan de grondrechten van het parlement, die premier heeft niet meer het vertrouwen van de D66-fractie.
Mevrouw Kant (SP): Voorzitter. Wij weten allemaal dat er heel lang gesoebat is tussen het CDA en de Partij van de Arbeid over de reactie die er moest komen op de conclusies van de commissie-Davids. Het waren snoeiharde conclusies. Wij hebben alle commotie gezien rondom de persconferentie, waarbij er al gelijk fikse ruzie
was. Die moest gladgestreken worden en er is gepraat, gepraat en gepraat om te kunnen komen met een compromisreactie. De vele tijd, energie en woorden die besteed zijn aan alleen maar de vraag welk woord in welke zin moet en hoe een compromisbrief zal worden opgesteld, staan in schril contrast met de inbreng van die fracties vandaag in dit debat waarin dan eindelijk verantwoording moet worden afgelegd. Zo veel tijd was er nodig om te komen tot een gezamenlijke reactie en zo weinig tijd is er nodig om te spreken over de zware conclusie dat wij politieke steun hebben gegeven aan een illegale oorlog.
Dit kabinet, deze minister-president loopt weg voor zijn verantwoordelijkheid. Door lessen te leren neemt hij een vlucht naar voren. De minister-president en het kabinet trekken lessen, maar dat er iets fout wordt gedaan, wordt niet erkend. Door de strikte scheiding – en dat is een mooi trucje – tussen toen en nu en door die ook nog te koppelen aan persoonlijke beleving, probeert de minister-president zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Dat is laf. Weglopen voor je verantwoordelijkheid is laf. Ja, er is erkenning dat onderzoek naar de politieke steun voor de oorlog in Irak eerder had gemoeten. Nou, dat is dan het inzicht dat wij hebben na zeven jaar. Op een aantal punten was het beter geweest om de Kamer beter te informeren, maar de minister-president erkent niet dat de Tweede Kamer onvolledig en onjuist is geïnformeerd. Dat is de reden waarom wij die zware motie net gezamenlijk hebben ingediend.
Er is politieke steun gegeven aan een illegale oorlog. De minister-president verschuilt zich achter de kennis van toen. Met de kennis van nu is de conclusie dat met de kennis van toen er geen volkenrechtelijk mandaat was voor de oorlog in Irak. Vandaar de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
concluderende dat in het rapport van de Commissie van onderzoek besluitvorming Irak wordt geconcludeerd dat de militaire actie tegen Irak in maart 2003 een adequaat volkenrechtelijk mandaat ontbeerde;
van mening dat een inadequaat volkenrechtelijk mandaat niet had mogen leiden tot het steunen van de oorlog;
spreekt uit dat in maart 2003 vaststond dat voor de militaire operatie tegen Irak geen adequaat volkenrechtelijk mandaat bestond en dat het besluit tot politieke steun niet gegeven had mogen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21 (31847).
Mevrouw Kant (SP): Voorzitter. Ik heb zelfs nog geprobeerd om het toen en het nu en de strikte scheiding die de minister-president heeft aangebracht, bij elkaar te brengen. Ik heb een vraag willen stellen waarin
ik het toen op het nu leg: als u nu in dezelfde situatie zou zitten en als u met de kennis van nu zou moeten beslissen of u aan zo’n oorlog politieke steun zou verlenen, wat zou u dan doen? Zelfs op die vraag kwam er geen antwoord. Er was wel aarzeling in de trant van ″ik weet het niet″, maar geen duidelijk, volmondig: nee, die steun zou ik nu niet geven. Dat geeft mij weinig vertrouwen voor de toekomst.
De heer Van Geel (CDA): Voorzitter. Ik dank het kabinet voor de beantwoording. Wij sluiten een belangrijke periode over een belangrijk onderwerp af. Wij hebben als inzet dat wij steeds willen blijven bekijken wat wij in de toekomst beter kunnen doen. Wat ging minder, wat ging beter? Dat brengt mij bij het voorstel van mevrouw Hamer. Ik gaf al aan dat het ook voor ons van groot belang is geweest om dit proces zorgvuldig met elkaar af te ronden en het boek te sluiten. Ik steun dan ook van harte haar voorstel om met een parlementaire evaluatie te komen voor de besluitvorming van de toekomst. Dat zorgt ervoor dat wij niet lang in een gepolitiseerde situatie zaken met elkaar bespreken, maar vooraf weten wat wij gaan doen. Dat zal alleen maar helpen om een eerlijk en open debat over toekomstige situaties in dit huis te kunnen voeren.
Het is onze plicht en taak om te spreken over lessen voor de toekomst. De commissie-Davids heeft daar aanbevelingen voor gedaan. Wij hebben geconstateerd dat het kabinet die lessen heeft overgenomen. Zo heeft het kabinet over de volkenrechtelijke adviseur aangegeven dat een aparte en onafhankelijke status binnen het ministerie van groot belang wordt geacht.
Maar ik hecht er voor alle duidelijkheid en tegen de achtergrond van alles wat gezegd is aan dat er geen militaire betrokkenheid geweest is bij de inval in Irak, dat Nederland niet meegedaan heeft aan deze oorlog, dat er geen relatie is met de benoeming van de secretarisgeneraal van de NAVO. Dat waren essentiële onderdelen van het onderzoek. Die onduidelijkheid is weggenomen. Dat wil ik hier vandaag ook vaststellen.
Ik had het in mijn eerste termijn over het managen van emoties. Dat hebben wij vandaag ook weer gezien en dat is logisch. Tegelijkertijd is het jammer dat een aantal partijen blijkbaar van tevoren al wist wat de eindconclusie van dit debat zou zijn. Dan vraag ik mij soms af waarom wij zo lang met elkaar debatteren. Er wordt van het kabinet een open houding gevraagd tegenover de aanwezige situatie. Ik had dat ook van de Kamer gevraagd tegenover de antwoorden van het kabinet.
Ik dank het kabinet voor de ruimhartige wijze waarop toezeggingen zijn gedaan. Het heeft duidelijk aangegeven welke lessen we hebben geleerd en welke lessen te trekken zijn.
Ik begon ermee en ik eindig ermee. Wij moeten het verleden niet vergeten, maar wij moeten ook niet met de rug naar de toekomst staan.
Mevrouw Kant (SP): Het is toch wel een beetje treurig, mijnheer Van Geel, dat u de bal over de voorspelbare uitkomst van dit debat nu bij de oppositie legt. De voorspelbaarheid van de uitkomst van het debat ligt erin dat u blijkbaar met elkaar hebt afgesproken dat er over de conclusies niet meer gesoebat wordt. Daar wordt niet
meer over gediscussieerd, dat hebt u allemaal al afgekaart. U kiest allemaal eigen woorden, maar er worden geen conclusies onderschreven. Er worden lessen getrokken voor de toekomst, maar er wordt geen verantwoording afgelegd over het verleden. Dat de minister-president en het kabinet dat niet doen, is hun verantwoordelijkheid. Het feit dat de oppositie tot in den treure probeert die verantwoording hier wel te krijgen, wil toch niet zeggen dat de oppositie van tevoren al bedacht heeft hoe het debat moest eindigen? Ik had van ganser harte gehoopt dat het debat anders was geëindigd.
De heer Van Geel (CDA): Het grote verschil tussen u en mij is dat ik een aantal politieke kwalificaties als ″onjuist″ en ″onvolledig″ niet deel. Ik heb al in eerste termijn aangegeven dat in het belangrijkste deel van het rapport, de samenvattende conclusies en aanbevelingen, termen als ″onjuist″ en ″onvolledig″ niet voorkomen. Dat geeft in mijn ogen ook aan dat de commissie nooit de bedoeling heeft gehad om de Kamer materiaal te geven om op grond van de informatie die in het eerste deel van het rapport staat tot een politiek oordeel te komen over de termen onjuist en onvolledig. De commissie heeft steeds gezegd dat het aan de Kamer is. Wij vinden dat de wijze van informatieverstrekking beter en ruimhartiger had gekund, maar het is niet misleidend en onjuist geweest. Die conclusie trekken wij op grond van de informatie die wij hebben en op grond van het debat dat wij vandaag hebben gevoerd.
Mevrouw Kant (SP): Het grootste deel van het debat betrof een debat van de oppositie met het kabinet. U hebt zich achter een linie teruggetrokken, met de gedachte: dit is wat we gaan doen, dit is wat we gaan zeggen en daar laten we het bij. Uw positie is duidelijk, maar ik zie dezelfde lijnen weer opgetrokken worden. Dat vind ik treurig, omdat het gaat over eindelijk verantwoording afleggen over politieke steun aan een illegale oorlog. U kunt het mij oneens zijn over de term ″illegaal″, maar ik vind dat u het de oppositie niet kunt verwijten dat voor haar de uitkomst van het debat al van tevoren vaststond. Ik denk dat dit verwijt echt meer bij de coalitiepartijen past, aangezien die veel meer tijd besteden aan een woordenspel in achterkamertjes dan aan een fatsoenlijk debat hier.
De heer Van Geel (CDA): Wij hebben geen achterkamertjesdiscussies gevoerd over de tekst die het kabinet heeft geformuleerd. Wij hebben een zelfstandig oordeel geveld over het rapport; ik ben buitengewoon lovend geweest over het rapport. Ik deel de politieke conclusie die getrokken wordt in termen van onvolledig en onjuist absoluut niet. Ik heb uitgelegd waarom we die keuze maken. U maakt een andere keuze en dat respecteer ik. Ik vind echter dat er geen enkele aanleiding is om zulke zware kwalificaties te doen op grond van de inhoud van dit rapport, mede ook gelet op de beantwoording van de minister-president. Hij heeft samen met de minister van Buitenlandse Zaken aanvullende informatie gegeven over de inhoud van het rapport. Door dat hele complex samen kan en wil ik niet komen tot de conclusie die u met zoveel gewicht toekent aan de begrippen onjuist en onvolledig.
Mevrouw Kant (SP): U denkt toch werkelijk niet dat er
iemand is die gelooft dat die brief, waarover zolang is gesoebat, niet is geschreven om in dit debat politieke ongelukken te voorkomen? Heel Nederland weet het, alleen u gelooft het niet. Die brief is noodzakelijk geweest om te voorkomen dat er in dit debat fatsoenlijk verantwoording afgelegd kan worden en er politieke ongelukken zouden gaan gebeuren. Daarom heeft het zo lang geduurd en is elk woordje zorgvuldig gewogen.
De heer Van Geel (CDA): Ik heb aangegeven in mijn betoog, net als de minister-president, dat de situatie waarin dit kabinet verkeerde, namelijk dat het in een andere politieke samenstelling moest oordelen over een situatie van toen, buitengewoon zorgvuldig bekeken moest worden, ook gelet op de emoties die samenhangen met dit onderwerp. Deze hebben de partijen die deze formatie vormen lange tijd verdeeld. Daarom heb ik begrip voor deze reactie. Ik heb er ook begrip voor dat deze reactie een paar weken op zich heeft laten wachten. Dat is mijn oprechte mening; dat heeft niets te maken met naïviteit of hoe u dat verder kwalificeert.
De heer Pechtold (D66): Kan de heer Van Geel aangeven welke partijen het debat vooringenomen ingingen?
De heer Van Geel (CDA): Ik wil wel man en paard, in dit geval vrouw en paard, noemen. Ik denk daarbij aan mevrouw Halsema. De heer Wilders heeft heel terecht gezegd dat hij nog geen oordeel heeft, maar dat de minister-president wel van heel ver moet komen om hem te overtuigen. Dat is wat er is gezegd. Daarom heb ik gezegd ″een aantal″, dus niet iedereen.
De heer Pechtold (D66): U schaart mij daar dus niet onder?
De heer Van Geel (CDA): Nee. Ik heb het over een aantal, niet allen. Een aantal wil niet zeggen vijf. De Fransen zeggen: ″bien étonnés de se trouver ensemble″. Dat is ook het geval. Daar heb ik verder geen oordeel over.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Kunt u aangeven naar welke opmerkingen van mij u verwijst?
De heer Van Geel (CDA): Het gaat om de wijze waarop u de rol van de minister-president kwalificeerde en de impliciete conclusie die u daaruit trok over zijn positie.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Kunt u aangeven welke opmerking van mij u bedoelde?
De heer Van Geel (CDA): Ik heb het niet letterlijk paraat, maar u hebt in het begin van uw betoog uitdrukkelijk aangegeven wat in uw ogen de positie van de ministerpresident is. Daaruit heb ik opgemaakt wat uiteindelijk de uitkomst zou zijn van dit rapport. Ik ben op dat punt in ieder geval niet teleurgesteld.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan is het misschien goed om het CDA er even aan te herinneren dat ik uitdrukkelijk aan het einde van mijn eerste termijn heb gezegd dat GroenLinks niet lichtzinnig moties van wantrouwen indient en dat ook vrijwel nooit doet. Ik zal dat zeker niet doen voorafgaand aan een debat. Ik zei dat ik benieuwd was naar het antwoord van de premier,
maar dat het wel aan de orde is. Dat is exact wat ik heb gezegd. Dat is een open houding, opener dan u de afgelopen jaren hebt ingenomen, toen u waarheidsvinding tegenhield, en de afgelopen weken en vanavond hebt ingenomen, toen u alle coalitiereacties onderling afstemde.
De heer Van Geel (CDA): Ik heb mijn conclusie getrokken op grond van de woorden van mevrouw Halsema, en ik heb daar niets aan toe te voegen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. De kernvraag was voor ons vanaf de verschijning van het rapport-Davids tot en met dit debat, en eerlijk gezegd ook tot dit moment, of het kabinet de feiten van het rapport zou kunnen aanvaarden, zou kunnen erkennen dat de zaken niet zo hadden moeten lopen en daaruit lessen zou kunnen trekken. Ik ben de eerste om te erkennen dat dat vanavond soms moeizaam ging. Ook vandaag zag ik dat de minister-president worstelde en soms moeite had met de door de commissie-Davids gepresenteerde feiten. Eerlijk gezegd begrijp ik dat de minister-president hecht aan zijn integriteit en dat hij soms moeite heeft met sommige kwalificaties of terminologie. Maar ik heb ook gezien dat de minister-president vanavond in dit debat diverse malen heeft gezegd dat het anders en beter had gemoeten, en dat het in de toekomst ook anders en beter zal gaan. Ik denk dat het goed is dat de ministerpresident dat in zijn tweede termijn voor alle helderheid nog eens herbevestigt, en daarbij ook aangeeft dat hij vanavond geen afstand heeft willen doen van de feitelijke gang van zaken, zoals beschreven in het rapport-Davids. Wel heeft hij uiteraard her en der uitleg willen geven, maar daarbij doet hij niets af aan dat rapport.
Ik heb het met name over de delen van dit debat die gingen over de inlichtingeninformatie. De commissie-Davids was zeer duidelijk: de inlichtingendiensten waren genuanceerder over de dreigingen die van Irak zouden uitgaan dan de bewindspersonen in hun publieke uitlatingen en hun informatie aan de Kamer, en de uitleg van de rapportage van de wapeninspecteurs waren eenzijdig en deden dus geen recht aan hun bevindingen en zelfs aan de uitleg die de minister van Buitenlandse Zaken daarover in de ministerraad gaf. Het betreft in alle gevallen informatie die de Kamer had moeten bereiken. Die informatievoorziening aan de Kamer had niet zo mogen verlopen, kunnen we dus nu concluderen. Informatie die de Kamer nodig had gehad om tot een politieke beoordeling te komen heeft de Kamer niet bereikt. Daarmee is feitelijk gezien de informatievoorziening niet volledig geweest. De consequentie daarvan is dat er een onjuist beeld is ontstaan over de dreiging die van Irak uitging. Mijn indruk is dat Kamer en kabinet het daarover niet oneens zijn. Het kabinet stelt in zijn brief dat de informatievoorziening uitgebreider en explicieter had moeten zijn. De minister-president herhaalde dat vandaag, toen hij zei: is alles goed gegaan? Nee. Waren er onvolkomenheden? Ja. De minister-president gaf vandaag feitelijk de erkenning dat de Kamer destijds dus niet goed genoeg was geïnformeerd.
De minister-president heeft opnieuw de maatregelen toegelicht die het kabinet neemt om te voorkomen dat zoiets zich nog eens voordoet. Daarmee geeft hij namens
het huidige kabinet invulling aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Maar misschien zei de minister van Buitenlandse Zaken het vandaag wel het duidelijkst: Irak zou nu zo niet meer kunnen gaan. De minister heeft gezegd dat hij na het lezen van het rapport en de kabinetsreactie die daarop is gevolgd, niet meer zal zeggen dat het volkenrechtelijk mandaat voor de Amerikaanse inval in Irak adequaat was. Daarmee heeft het rapport van de commissie-Davids zijn functie op dit punt vervuld, zowel naar het verleden, namelijk de erkenning dat het mandaat niet deugde, als voor de toekomst, omdat er een les is geleerd. Tot slot dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de Kamer afspraken over de evaluatie van verleende steun van Kamer en kabinet aan militair ingrijpen ontbreken;
constaterende dat de commissie-Davids concludeert dat het beter zou zijn geweest wanneer onderzoek naar de besluitvorming over politieke steun aan de Irakoorlog in een eerder stadium was verricht;
overwegende dat het aan Kamer en kabinet is, op basis van de bevindingen van de commissie-Davids lessen te trekken voor de toekomst;
spreekt uit dat in de toekomst altijd binnen een jaar na een besluit over politieke steun en/of een militaire bijdrage aan substantiële missies een parlementaire evaluatie over de besluitvorming zal plaatsvinden;
verzoekt het Presidium, dit verder uit te werken en daarbij in het bijzonder te kijken naar opname in het Reglement van Orde,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Van Geel en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 22 (31847).
De heer Pechtold (D66): Is het correct dat ik vaststel dat de PvdA-fractie, zonder in eerste termijn bij interruptie een vraag te stellen, toch nog geen definitief oordeel over het debat kan vellen op dit moment? Dat hoor ik mevrouw Hamer immers zojuist zeggen. Is het dan wellicht voor mijn helderheid, en wellicht ook voor die van de premier, goed dat mevrouw Hamer nog eens kort samenvat wat de premier in tweede termijn moet zeggen om wel te kunnen voldoen aan dat definitieve oordeel?
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat heb ik net gezegd.
De heer Pechtold (D66): Het lukte u het afgelopen jaar om dingen te zeggen als: ″we kopen niet, maar we gaan de verplichting aan″, ″we hadden niet één probleem, maar twee misverstanden″ en ″met de wijsheid van nu
was het de kennis van toen″. Ik zou graag willen weten welke magische zin er nog nodig is.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik wil van de minister-president vanavond nog één keer horen dat hij de feitelijke gang van zaken van de commissie-Davids onderschrijft, omdat daarover nog misverstanden zijn.
De heer Pechtold (D66): In een brief staat dat het feitenrelaas niet zozeer wordt onderschreven, maar sterker nog, dat het wordt geaccepteerd. Ik denk dat mevrouw Hamer wil vragen of de premier daar voor zichzelf een gevolgtrekking uit opmaakt. Het was sinds 21.00 uur immers niet zo duidelijk of de premier naast het schriftelijk accepteren van het feitenrelaas in een leidend rapport dat relaas vervolgens geïnternaliseerd heeft en er iets mee doet.
Mevrouw Hamer (PvdA): Eerlijk gezegd heeft de minister-president op een heleboel punten laten zien dat hij er iets mee doet. Dat is niet zozeer het probleem, ook niet voor de heer Pechtold als ik goed naar zijn vragen heb geluisterd. Hij is immers niet geïnteresseerd in de lessen die zijn geleerd. Daarvan heeft hij steeds gezegd: dat geloof ik wel. De minister-president heeft in reflectie allerlei dingen gezegd. Ook daarover heb ik de heer Pechtold horen zeggen: dat zal best. Waar het volgens mij om gaat, is of er een feitelijke erkenning is en of er geaccepteerd wordt hoe de feiten door de commissie-Davids zijn beschreven. De minister-president heeft daarbij – en dat is zijn goed recht – een aantal kanttekeningen geplaatst om dingen uit te leggen. Ik wil vanavond in zijn tweede termijn nog eenmaal horen of die uitleg was bedoeld om iets af te doen aan het rapport van de commissie-Davids of dat het alleen een uitleg was.
De heer Pechtold (D66): Het zal je coalitiepartner maar zijn. De oppositie geeft nu helderheid, maar je coalitiepartner laat je nog even bungelen, terwijl er letterlijk staat dat het feitenrelaas wordt geaccepteerd. Premier, de val is langzaam, maar wij kijken toe!
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik laat helemaal niemand bungelen. U dient een motie van wantrouwen in. Als u enige illusie hebt dat ik die zou gaan steunen, kan ik u die meteen ontnemen.
De heer Pechtold (D66): Hij moet nog even door het hoepeltje springen!
Mevrouw Hamer (PvdA): Nee, hij hoeft niet door het hoepeltje.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Als u mijn motie van wantrouwen zou steunen, zou de premier niet meer bungelen. Dan zou hij vallen. Het verschil is dat u hem laat bungelen. Het is namelijk onduidelijk wat u zegt. Wilt u nou dat de premier herhaalt wat hij in zijn eerste termijn heeft gezegd? U zegt immers dat het herbevestigd moet worden. Of vindt u eigenlijk dat ruiterlijker moet worden erkend dat de Kamer onjuist en onvolledig is geïnformeerd en dat die termen ook moeten worden gebruikt? Of gaat het alleen maar om een herhaling?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb echt heel goed
geluisterd naar uw vragen, de vragen van de heer Pechtold en af en toe de vragen van mevrouw Kant. De minister-president heeft bijvoorbeeld inzake de informatievoorziening gezegd dat hij niet zover kan gaan als de commissie-Davids is gegaan door te spreken van ″onjuist″. Ik heb hem echter in diezelfde beantwoording ook horen zeggen dat zaken anders en beter hadden gemoeten. Wat ik niet zou willen, is dat er na deze avond een misverstand ontstaat over de vraag of hij met die uitleg de feiten niet heeft geaccepteerd. Een leuk woord, hè, ″misverstand″; hoe kom ik erop?
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik heb inderdaad geen idee hoe u op het woord ″misverstand″ komt! Dat woord zat mij ook helemaal niet in het hoofd.
Laat ik een andere vraag stellen. De constatering van de commissie-Davids dat de Kamer onjuist is geïnformeerd, is toch een feitelijke constatering? Vervolgens kunnen wij daar een politiek gewicht aan toekennen. Maar het is toch gewoon een feitelijke constatering? Als de commissie-Davids leidend is, moet het kabinet die toch gewoon herhalen?
Mevrouw Hamer (PvdA): Daarmee komen wij wel op de interpretatie van het woord ″leidend″. Ik hoor nu velen ″o″ zeggen, maar mevrouw Halsema vraagt mij iets.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voor je het weet heb je er weer een misverstand bij!
Mevrouw Hamer (PvdA): Ja, zeker. En zeker tussen u en mij zou dat heel naar zijn.
Ik denk dat dit debat was bedoeld om op punten uitleg van het kabinet te krijgen. Anders zouden wij dit debat niet hebben hoeven voeren. Dan is het logisch dat je aan het eind van het debat de vraag stelt hoe je die uitleg nu moet duiden. Dat is de enige vraag die ik hier stel.
Mevrouw Kant (SP): U vraagt van de minister-president om de feiten te onderschrijven. Dat is niks nieuws, want dat is al gebeurd. De vraag van vandaag was natuurlijk of de conclusies ook worden onderschreven. Die vraagt stelt u niet. Vindt u dat de minister-president de conclusies van de commissie-Davids moet onderschrijven?
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat doe je toch als je de feitelijke gang van zaken accepteert? Ik zie het verschil niet, mevrouw Kant.
Mevrouw Kant (SP): Oho. Ik zie het verschil wel, want ik heb deze minister-president vandaag geen enkele conclusie horen onderschrijven, terwijl wij daar allemaal heel veel om hebben gevraagd. Dus niet alleen de feiten, maar ook de hele trits van conclusies moet deze minister-president onderschrijven?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik houd het bij mijn eigen woorden, mevrouw Kant.
Mevrouw Kant (SP): U zei net ″ja″! Dan moet u nu niet terugkrabbelen. Ja is ja. Oké, ik ben heel benieuwd of de minister-president dat nog gaat doen, want daar moet hij nog aan beginnen. Ik ben benieuwd.
Mevrouw Hamer (PvdA): Wat ik de minister-president heb gevraagd ...
Mevrouw Kant (SP): Dan beginnen wij gewoon helemaal van voren af aan, volgens mij.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat gaan wij echt niet doen. Mevrouw Kant maakt het nu wel heel groot. Wij hebben een heel lang debat gevoerd met daarin vragen van mevrouw Halsema en de heer Pechtold met name op het punt van de informatievoorziening. Daarom vraag ik om een herbevestiging: klopt mijn beeld – want ik heb er ook een conclusie bij gegeven – dat de feitelijke gang van zaken van de commissie-Davids aan het einde van deze avond nog steeds wordt geaccepteerd? Dat is wat ik vraag en meer niet.
Mevrouw Kant (SP): Ik heb vandaag één vraag heel nadrukkelijk gesteld aan de minister-president en mevrouw Hamer moet daarin geïnteresseerd zijn geweest. Ik heb aan de minister-president gevraagd: als ik toen en nu op elkaar plak en u zou nu in dezelfde situatie verkeren, de omstandigheden zouden dezelfde zijn en u weet nu dat er geen volkenrechtelijk mandaat is voor politieke steun aan een oorlog, zou u dan op dit moment met de kennis van nu zo’n oorlog politiek steunen of niet. De minister-president kon daar geen duidelijk nee op zeggen. Wat vindt mevrouw Hamer daarvan?
Mevrouw Hamer (PvdA): Volgens mij heeft de ministerpresident dat wel gezegd. Hij heeft op 13 januari al gezegd dat hij het nu anders zou doen, maar mevrouw Kant moet het hem vragen.
Mevrouw Kant (SP): Ik vroeg naar een mening. De minister-president heeft duidelijk gezegd dat hij daar geen antwoord op wilde geven. De Partij van de Arbeid zit in het kabinet met deze minister-president. Er zijn lessen geleerd voor de toekomst en dit is de belangrijkste les. Is het denkbaar dat dit kabinet in de toekomst in dezelfde situatie een oorlog politiek steunt zonder volkenrechtelijk mandaat? Is dat denkbaar als de partij van mevrouw Hamer deel uitmaakt van het kabinet?
Mevrouw Hamer (PvdA): De veronderstelling van mevrouw Hamer is een andere dan de mijne. Ik heb zojuist gezegd dat de minister van Buitenlandse Zaken het aller duidelijkst was, maar ik heb de ministerpresident niet veel anders horen zeggen. Mevrouw Kant heeft dit blijkbaar niet gehoord. Dat kan gebeuren. Dan heeft zij iets niet gehoord, wat ik wel heb gehoord.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Van der Vlies.
De heer Van der Vlies (SGP): Mevrouw de voorzitter. De heer Rutte wil nog even op dit punt doorgaan en ik wil over een heel ander punt spreken. Dus misschien is het voor de orde in het debat goed als u eerst de heer Rutte het woord geeft.
De voorzitter: Het is zo fijn dat iemand mij hier vanavond helpt. Het woord is aan de heer Rutte.
De heer Rutte (VVD): Ik heb nog een vraag voor mevrouw Hamer. Zij zegt dat de premier in haar ogen
ook de conclusies van het rapport van de commissie-Davids erkent. Zij antwoordde met ″ja″ op die vraag van mevrouw Kant. Dit betekent dat de minister-president in haar ogen ook conclusie 6 onderschrijft, die luidt dat hij geen leiding heeft gegeven aan het debat over de kwestie Irak. Ik heb de minister-president daarover in het vierde en laatste blokje van zijn antwoord heel andere dingen horen zeggen. Hoe rijmt mevrouw Hamer die twee feiten?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb in een toelichting tegen mevrouw Kant – die probeerde mij iets in de mond te leggen – gezegd dat wat ik vroeg de acceptatie was van de feitelijke gang van zaken.
De heer Rutte (VVD): Bij het door de hoepel springen en het verder tot de laatste druppel leegdrinken van de beker, wat mevrouw Hamer nu van de premier vraagt, begreep ik dat ook hoorde dat de minister-president erkent dat de conclusies zijn zoals ze zijn. Ik stel vast dat mevrouw Kant, die die vraag heeft gesteld, dit ook zo heeft gehoord. Dit betekent dat dit ook geldt voor conclusie 6, die luidt dat de minister-president geen leiding heeft gegeven aan de Irakdiscussies.
De voorzitter: Dan zegt mevrouw Hamer nog één keer wat zij al heeft gezegd.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik blijf herhalen wat ik heb gezegd: dat ik graag een herbevestiging wil van het feit dat de feitelijke gang van zaken van de commissie-Davids wordt geaccepteerd.
De heer Van der Vlies (SGP): Mijn interruptie is inderdaad van heel andere orde. Ik vraag aandacht voor de motie die is ingediend. Het is in de context van dit debat een begrijpelijke motie en mijn fractie vindt haar ook sympathiek, maar ik wijs op het volgende. In de motie wordt nogal strak bepaald dat er binnen één jaar een parlementaire evaluatie komt van elke missie, maar die missie kan langer dan één jaar duren en doorlopen. Mijn vraag aan mevrouw Hamer is of de motie misschien op dit punt moet worden genuanceerd. Stel je voor dat de parlementaire evaluatie tot enige vorm van kritiek of twijfel over de gang van zaken leidt. Wat zal dan de psychologische uitwerking daarvan zijn op de missie en op de mensen die de missie uitvoeren? Wij hebben geleerd dat dit wel altijd even in beeld moet zijn en moet worden gewogen. Zou mevrouw Hamer die nuance in de motie willen aanbrengen?
Mevrouw Hamer (PvdA): Daar kunnen wij naar mijn mening naar kijken bij de uitwerking van de motie door het Presidium.
De heer Rutte (VVD): Mevrouw de voorzitter. Ik dank in de eerste plaats de minister-president en de andere aanwezige leden van het kabinet voor de uitgebreide beantwoording in eerste termijn. Het rapport van de commissie-Davids, de hoorzitting die naar aanleiding daarvan heeft plaatsgevonden, maar ook het debat van vandaag heeft waarde wat ons betreft. In de eerste plaats geeft het inzicht in de manier waarop de zaken zijn verlopen. In de tweede plaats heeft dit debat het
mogelijk gemaakt dat wij vandaag een aantal lessen hebben geleerd.
De eerste les is dat het noodzakelijk is dat de artikel 100-procedure wordt uitgebreid en aangescherpt. Ik ben blij met de toezegging dienaangaande van het kabinet.
Samenhangend met die eerste les is de tweede, namelijk dat het in bijzondere situaties noodzakelijk is dat de Kamer beter en ook vertrouwelijk wordt geïnformeerd. Daarover zijn nu afspraken gemaakt.
Ten derde – voor mijn fractie is dit zeer belangrijk – de notie dat er geen glijdende schaal mag zijn waarbij de Kamer wordt meegezogen in een besluitvormingsproces dat juist in het kabinet behoort plaats te vinden.
Ten vierde. Wat ons betreft blijft plechtanker van de Nederlandse buitenlandse politiek een oriëntatie op zowel de Atlantische as als Europa. Davids beweerde dat bij Irak sprake zou zijn geweest van een ″transAtlantische reflex″.
Ten vijfde. Wij hebben geconstateerd dat de legaliteitsdiscussie niet tot het ultieme antwoord kan leiden en ook niet het ultieme antwoord kan zijn. Dat laat namelijk buiten beschouwing de vraag van de legitimiteit. Oftewel, een beslissing als die over Irak wordt in de toekomst, ook volgens de minister-president, ″moeilijker maar is niet uitgesloten″. Ik ben het daarmee eens. De minister van Buitenlandse Zaken daarentegen leek te suggereren dat die ruimte er nu niet meer zou zijn. Ik krijg graag een toelichting van het kabinet op dit punt. Zeggen de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken hierover hetzelfde? Wij kunnen ons in ieder geval vinden in de woorden van de premier, maar er leek licht te zitten tussen die twee.
Tot slot en ten zesde. De positie die Nederland kiest in de wereld, vereist dat wij meer doen dan het uitsluitend optellen en aftrekken van de stemmen in de Veiligheidsraad. Dat is in het belang van de internationale rechtsorde, maar zeker ook in het belang van Nederland.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik wil graag de bewindslieden dankzeggen voor hun beantwoording. Op enkele cruciale momenten, in diverse betogen, hoorde ik dat dingen anders hadden gemoeten, en beter. Wat moet je nog meer zeggen om aan te geven dat je tot een zekere zelfbeschouwing bent gekomen? Wat in het verleden ligt, is niet over te doen. En wat in het heden en in de toekomst gebeurt, moet beter dan in het verleden. Zo vat ik het maar samen. In dat licht wil mijn fractie de toezeggingen en voornemens bezien en positief waarderen.
Er is uitdrukkelijk gesproken over het volkenrechtelijk mandaat. Een belangrijke kwestie – wie zal dat ontkennen? – maar de notie die mijn fractie heeft willen inbrengen, is dat het internationale recht altijd klank en kleur, eigenheid, krijgt in rapport met andere normcreë-rende systemen, zoals de politiek en de moraal. Ik haal dit uit het handboek van Horbach c.s., een bekend boek over dit onderwerp. Met andere woorden, daarmee is het laatste woord bijna nooit gezegd. Het zijn geen dictaten, maar genoeg daarover.
Een tweede hoofdmoment was de informatievoorziening. Dit is inderdaad een hoofdzenuw in ons bestel. Het parlement moet er absoluut op kunnen vertrouwen dat de informatievoorziening toereikend en betrouwbaar is.
Zij mag niet onder welke verdenking dan ook terechtkomen.
Toegegeven is dat er op onderdelen sprake is van ″onvolkomenheden″, zoals ik het heb genoemd. Het vaste voornemen is tot uitdrukking gebracht dat er een strakke verbetering wordt beoogd. Daarbij gaat het om concrete maatregelen als een volkenrechtelijke adviseur en het in voorkomende gevallen verstrekken van meer informatie, zo nodig vertrouwelijk. We moeten ons wel realiseren dat de ruimte voor politieke afweging daardoor minder wordt en de afweging zelf zwaarder. Het zij zo.
Ten slotte ben ik nog een antwoord schuldig aan collega Pechtold. Ik heb gezegd dat ik op zijn vraag in tweede termijn zou terugkomen en ik houd mij graag aan mijn woord. Mijn reactie op zijn interruptie had inderdaad fermer gekund. Waarom twijfelde ik even? Ik wist niet precies wanneer ik in die commissie ben gekomen. Dat heb ik uiteraard nagezocht. In deze samenstelling was dat op 1 juli 2003, midden in de onderzochte periode. Als zodanig kan ik een deel daarvan hebben meegemaakt. Zoals men weet, was mijn fractie daarvoor niet in die commissie vertegenwoordigd, evenmin als enkele andere kleine fracties. Het wel of niet in die commissie zitten is echter niet eens relevant. De kennis die ik daar als lid opdoe, heb ik buiten de beschutting van die commissie niet te delen met wie dan ook, dus ook niet met de heer Pechtold in dit geweldige parlement.
De heer Wilders (PVV): Voorzitter. De antwoorden van het kabinet waren ronduit teleurstellend. De ministerpresident komt met een staatsrechtelijke kronkelredenering waar de honden geen brood van lusten. Natuurlijk is dit kabinet staatsrechtelijk verantwoordelijk voor zijn ambtsvoorgangers. Dat geldt zeker voor de premier zelf, die toen ook al premier was. Door de staatsrechtelijke verantwoordelijkheid te ontkennen wordt de kloof tussen de burger en de politiek, de kloof tussen het volk en deze elite in vak-K alleen maar groter, omdat politici zoals de heer Balkenende te laf zijn om verantwoordelijkheid te nemen, omdat zij bang zijn voor hun eigen hachje, bang zijn voor hun eigen positie en bang zijn voor het uiteenvallen van de coalitie. Maar deze premier is verantwoordelijk. Hij moet zijn verantwoordelijkheid nemen en niet in schimmige kronkelredeneringen wegduiken.
Het is onbegrijpelijk dat de CDA-fractie en de CDA-bewindslieden zijn gezwicht voor de Partij van de Arbeid als het gaat om het mandaat, dat wel degelijk voldoende was, en dus ook de politieke steun, die wel degelijk terecht was. De enige reden waarom zij dat toch hebben gedaan, moet en kan niets anders zijn dan angst. Angst voor mevrouw Hamer, angst voor Wouter Bos, angst voor de Partij van de Arbeid, die dreigde met een kabinetscrisis.
En dan de Partij van de Arbeid. Ik heb het gezegd in mijn eerste termijn: de Partij van de Arbeid liegt. Zij ontkende ooit gezegd te hebben dat het mandaat voldoende was, maar uit de feiten en de Handelingen blijkt dat zowel Wouter Bos als Bert Koenders in 2003 het gewoon eens waren met het CDA: er was geen nieuwe resolutie nodig, want het mandaat was voldoende.
Wat is nu de balans van deze coalitie? Het CDA draait en is bang voor de Partij van de Arbeid. De Partij van de Arbeid liegt en dreigt met een crisis. Het houdt niet op. Wij hebben zojuist in de termijn van mevrouw Hamer gehoord dat zij opnieuw van de premier vraagt of hij het feitenrelaas wil bevestigen, nadat hij al maanden door de knieën is gegaan. Met zo’n coalitiepartner heb je eigenlijk geen oppositie meer nodig. De gifbeker moet door de heer Balkenende helemaal worden leeggedronken en ik ben benieuwd of hij dat doet. Hij zou een man zijn als hij deze keer zei: ″Mevrouw Hamer, bekijk het maar! Ik ben al genoeg voor u door de knieën gegaan; ik heb ook nog iets van eigen trots en ik ga niet doen wat u ons zojuist hebt gevraagd.″
Feit is en feit blijft dat de Kamer onjuist en onvolledig is geïnformeerd. Ik heb niets gehoord in de termijn van dit kabinet dat aan deze conclusie ook maar een millimeter afdoet. Daarvoor moet verantwoordelijkheid worden genomen; ik begon er mijn bijdrage al mee. De Kamer mag niet verworden tot een lam, maar moet zich gedragen als een leeuw als het gaat om de informatievoorziening. Zonder volledige en juiste informatie van het kabinet kan de Kamer haar belangrijkste taak niet uitvoeren. Dat is het controleren van de uitvoerende macht; het controleren van de regering. Vandaar de steun van de Partij voor de Vrijheid voor de motie van wantrouwen van een aantal collega’s. De namen staan onder de motie; ik heb haar met overtuiging meeondertekend. Weliswaar verschillen wij met de overige indieners op het punt van het mandaat en de politieke steun – mevrouw Halsema als eerste ondertekenaar zei het al – maar wij zijn het met mevrouw Halsema en de overige ondertekenaars eens op het punt van de onaanvaardbaarheid van het niet geven van volledige en juiste informatie. Het kabinet moet daarover verantwoording afleggen.
Wij hopen dat het Irakdossier na dit debat gesloten kan worden. Wij hopen dat wij ons nu weer geheel kunnen richten op de problemen die Nederland vandaag kent en de problemen die Nederlanders vandaag kennen, zoals de economische crisis, de massa-immigratie en de criminaliteit. Wij hopen op snelle verkiezingen, zodat gewerkt kan worden aan een sterker, beter en veiliger Nederland.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Tegen mijn gewoonte in zal ik de regering niet bedanken voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Het is ontluisterend dat het kabinet weigert consequenties te verbinden aan het onvolledig en onjuist informeren van de Kamer en dat het steun geeft aan een oorlog zonder volkenrechtelijk mandaat. De coalitie heeft gekozen voor een vlucht naar voren: zand over het verleden, goede voornemens moeten de blamage uit het verleden doen vergeten. CDA, PvdA en ChristenUnie hebben gekozen voor een wurgende omhelzing van elkaar. Niet uit liefde of oprechte gevoelens van saamhorigheid, maar uit regelrechte angst voor verkiezingen.
Toen de coalitie ervoor koos om net te doen alsof haar neus bloedde, zich te beperken tot goede voornemens en geen personele consequenties te verbinden aan de gemaakte fouten die door de commissie-Davids zijn vastgesteld, moest er nog een polonaise gelopen worden over het podium van de nationale politiek, waarbij de
schijn moest worden opgehouden dat het allemaal koek en ei zou zijn en dat er belangrijke lessen geleerd waren. Dit kabinet dient echter verantwoording af te leggen opdat de kiezer lessen kan trekken voor de toekomst.
Mag ik erop wijzen dat die belangrijke lessen dan wel geleerd zijn via de opoffering van meer dan honderdduizend mensenlevens? Wat moeten de ouders van gesneuvelde jonge mannen en vrouwen of mannen en vrouwen die beschadigd zijn teruggekomen uit Irak denken van de politieke niemendalletjes die van hun lot ″een interessante les voor de toekomst″ maken voor politici van CDA, PvdA en ChristenUnie? Zij zijn niet gesneuveld of beschadigd geraakt voor een hoger doel in de naam van de vrijheid of rechtvaardigheid, maar vanwege het feit dat het kabinet reden dacht te hebben de Kamer onjuist, onvolledig en in elk geval onzorgvuldig te kunnen informeren. Een kabinet dat dacht blinde steun te kunnen geven aan bondgenoten als Bush en Blair, die geen enkele spijt betuigd hebben voor hun dodelijke fouten die alles te maken hebben met de geopolitieke belangen, met de nadruk op olie. Van Saddam Hoessein stond in 2002 vast dat hij weliswaar een bloedige dictator was, maar ook dat hij op dat moment geen gevaar vormde voor zijn buurlanden, dat hij geen islamitische agenda had, niet beschikte over massavernietigingswapens en dat er geen aanleiding was om te denken dat hij beschikte over biologische wapens. Dat vormde volkenrechtelijk gezien allerminst een aanleiding om een land binnen te vallen, de leider op te hangen en de macht over te nemen. Dat is wat vandaag ter discussie zou moeten staan en wat zorgvuldig vermeden wordt.
Het is verbijsterend om vast te stellen dat de coalitiepartijen geen enkele consequentie willen verbinden aan dit falen. Het tast hun geloofwaardigheid tot op het bot aan. Geen kiezer gelooft nog in de oprechtheid van leiders die na meer dan honderdduizend doden vooral alles doen om het eigen vege lijf in politieke zin te redden. De ontkenning van de ministerpresident van belangrijke feiten uit het Davids-rapport vind ik schokkend. Zo constateert de commissie dat de Nederlandse regering de wapeninspecties steunde zolang deze de Amerikaans-Britse militaire planning niet in de weg stonden. De minister-president geeft in interrupties op dit punt aan de gepresenteerde feiten niet te kunnen plaatsen en laat het daarbij.
Voorzitter, een parlementaire enquête is de enige manier om de werkelijke feiten boven tafel te krijgen. Daarom dien ik de volgende motie in, die medeonderte-kend is door de leden Kant, Halsema en Pechtold.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
besluit een parlementaire enquête te houden naar de besluitvorming inzake de door de Nederlandse regering verleende politieke steun aan de inval in Irak in het jaar 2003,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden
Thieme, Kant, Halsema en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 23 (31847).
Mevrouw Thieme (PvdD): Ook mijn fractie zegt het vertrouwen in de minister-president op.
De leden van het kabinet die met zo veel nadruk vanavond hun goede voornemens hebben belicht, hebben wat mij betreft bloed aan hun handen. Laten wij het er maar op houden dat dit veroorzaakt kan zijn doordat zij de hele middag en avond al doen alsof hun neus bloedt, omdat dat voor hen de beste politieke overlevingsstrategie lijkt. Ik kan iedereen aanraden de songtekst van Mijnheer de president van Boudewijn de Groot nog eens na te lezen op de toepasselijkheid ervan. Ik zou die als hier herhaald en ingelast in mijn betoog willen beschouwen. Vrij naar Boudewijn de Groot zou ik willen zeggen: minister-president, slaap zacht.
De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat mijn fractie het rapport van de commissie-Davids heeft gebruikt om zowel terug als vooruit te kijken. Ik constateer op basis van de kabinetsreactie op het rapport en van de eerste termijn van de kant van het kabinet dat het kabinet het rapport eveneens op deze wijze heeft willen behandelen. In het bijzonder in de termijn van de minister-president werd dat duidelijk. Ik constateer dat de minister-president zelfs verder is gegaan dan in de brief was aangegeven, nu hij hier in de Kamer heeft verklaard dat hij vindt dat het onderzoek misschien wel eerder had moeten plaatsvinden.
Met betrekking tot de discussie over het volkenrechtelijk mandaat heb ik namens mijn fractie terugkijkend aangegeven dat onze opvatting van destijds – kort samengevat als het corpusargument – niet afdoende was. Ik wil deze conclusie, getrokken op basis van het rapport van de commissie-Davids, in reflectie op het in 2003 door mijn fractie gestelde in mijn tweede termijn graag nog een keer markeren, evenals het feit dat de les dat bij militaire missies een volkenrechtelijk argument noodzakelijk is in algemene in het coalitieakkoord al een plaats heeft gekregen. Dat is in 2007 ook nader uitgewerkt in een notitie die op verzoek van de Eerste Kamer is geschreven.
Ik markeer in mijn tweede termijn ook mijn conclusie dat het in de toekomst beter zou zijn om sneller een parlementaire evaluatie te laten plaatsvinden. Beter dat nu toekomstgericht in algemene zin regelen dan het steeds individueel te moeten bespreken in de hitte van vaak zeer gepolariseerde debatten zoals we die in de afgelopen jaren hebben gezien. Dat is ook de reden dat wij die motie mede hebben ondertekend.
Op de dag van het uitkomen van het rapport van de commissie-Davids heb ik aangegeven dat het rapport vooral gebruikt moest worden voor het verbeteren van de informatievoorziening. Ik kan niet anders dan constateren, ook afgaande op de brief van het kabinet en de toezegging in eerste termijn van het kabinet, mede op vragen die door mij gesteld zijn, dat het rapport ook op deze wijze gebruikt wordt. Dat past bij de wijze waarop de Kamer in de afgelopen jaren bij discussies bijvoorbeeld over de artikel 100-brieven en het toetsingskader altijd heeft geprobeerd om te leren van opgedane
ervaringen en te werken aan het verbeteren van de informatie-uitwisseling. Het is goed dat het rapport van de commissie-Davids ook op die wijze wordt gebruikt.
Voorzitter. Daar wilde ik het bij laten. Afgezien van de motie die wij zelf hebben ondertekend, zullen de moties die zijn ingediend door mijn fractie niet worden ondersteund.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Ik had in eerste termijn een interruptiedebatje met de heer Slob over een citaat dat ik had van de heer Voordewind, waarbij nogal boos werd gereageerd als ware het niet correct wat ik zei, namelijk dat de heer Voordewind zou hebben gezegd dat de informatie selectief was en onjuist. Ik heb hier het citaat van collega Voordewind. Ik citeer dan maar gewoon uit het transcript: ″Je kunt in ieder geval de vraag stellen of we volledig geïnformeerd zijn. Dat blijkt dus niet het geval. We zijn ook selectief geïnformeerd. Ik wil niet zeggen dat dit een klein foutje is, want ik vind het wel degelijk een fout.″ Die uitspraak, die ik dus net ook in mijn eerste termijn heb geciteerd, werd door de heer Slob glashard ontkend. Hij zei dat dit niet zou zijn gezegd door de heer Voordewind, maar ik heb hier dus het transcript. Mijn vraag aan de heer Slob is: wat vindt u er nu van dat uw coalitiepartijen dit gewoon ontkennen, terwijl u daar zelf heel duidelijk in bent geweest bij monde van de heer Voordewind in een uitzending van Radio 1?
De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik denk dat mevrouw Thieme, als het stenografische verslag beschikbaar komt, nog maar even moet kijken naar wat zij heeft gezegd in haar eerste termijn. Toen heeft zij het woord ″onvolledig″ in de mond genomen. Ik ben nergens in het stenografische verslag van het gesprek met de heer Voordewind dat woord tegengekomen, niet anders dan dat het uit de mond van de presentatoren kwam. Ik constateer wel dat het begrip ″selectief″ uitgebreid aan de orde is geweest. Dat is overigens ook in het debat en in de brief gebeurd. Daar hebben we met elkaar ook conclusies over getrokken. Kijkt u nog maar eens even terug wat u gezegd hebt, daar ben ik op aangeslagen. Ik had de indruk dat u op een ANP-melding was afgegaan en het is misschien beter om gewoon volledige teksten te beschouwen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Nee, voorzitter. Dit kan zo niet. Ik citeer nogmaals. De heer Voordewind zegt: ″Je kunt in ieder geval de vraag stellen of we volledig geïnformeerd zijn. Dat blijkt dus niet het geval.″ Hij geeft dus aan dat wij niet volledig is geïnformeerd zijn. Ik begrijp niet hoe u nu kunt stellen dat de heer Voordewind niet heeft gezegd dat er niet volledig is geïnformeerd.
De heer Slob (ChristenUnie): Dit raakt aan de discussie die ik ook in de eerste termijn zelf heb genoemd. Ik heb gezegd dat het duidelijk had gemoeten en dat een aantal zaken uitgebreider had gemoeten. Daar heeft het kabinet zelf aandacht aan besteed in zijn brief. Daar hebben wij met elkaar over gesproken. Dat is een onderdeel dat ook in het radiodebat aan de orde is geweest, niet meer en niet minder. Het citaat dat u in uw eerste termijn gaf, was absoluut niet het citaat dat ook in het stenografisch verslag voorkomt. Daar heb ik op gereageerd.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik zal het u doen toekomen.
De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik heb begrepen dat de minister-president direct kan antwoorden.
Minister Balkenende: Voorzitter. Er is vandaag veel gezegd, vanavond, vannacht en vanmiddag, en wij zijn gekomen aan het einde van dit debat. Misschien is het het beste dat ik mijn tweede termijn doe aan de hand van reacties op de ingediende moties, waarbij ik nog een enkel element zal toevoegen.
De eerst motie, die op stuk nr. 20, is ingediend door mevrouw Halsema. Zij komt daarin tot het oordeel dat het kabinet in het algemeen en de minister-president in het bijzonder onvoldoende verantwoording heeft afgelegd. Ik hecht eraan om op te merken dat ik hier vandaag ben ingegaan op het volkenrechtelijk mandaat. Daar heb ik de nodige opmerkingen over gemaakt en ik heb gezegd dat het anders dient te zijn. Ik heb het gehad over de informatievoorziening. Ik heb de kwalificatie op dat punt uit de brief van het kabinet herhaald. Ik ben ingegaan op de aanduidingen ″onjuist″, ″onvolledig″ en ″selectief″ en ik heb aangegeven dat die kwalificaties voor rekening van de commissie zijn en blijven, maar dat ik daar een aantal opmerkingen bij heb willen maken. Ten aanzien van het feitelijke relaas – dat is ook de opmerking die mevrouw Hamer heeft gemaakt – heb ik verwezen naar de exacte formulering in de brief met de kabinetsreactie en wat ik hierover in mijn eerste termijn heb gezegd. Duidelijker kan ik niet zijn. Zo heb ik mijn verantwoording gedaan. Het oordeel over deze motie waarin het vertrouwen wordt opgezegd, is uiteraard aan het oordeel van de Kamer. Zij kan zich voorstellen hoe ik daar tegenaan kijk.
Mevrouw Kant komt met een motie op nr. 21. Zij stelt dat in maart 2003 vaststond dat voor de militaire operatie tegen Irak geen adequaat volkenrechtelijk mandaat bestond en dat het besluit tot politieke steun niet gegeven had mogen worden. Ik ontraad deze motie, op basis van de argumentatie die ik eerder vandaag heb gegeven.
Mevrouw Hamer heeft een motie ingediend op nr. 22, die mede is ondertekend door de heren Van Geel en Slob. Die richt zich tot het Presidium, dus daarover heb ik geen oordeel. Het oordeel over deze motie is uiteraard aan de Kamer. Een parlementaire enquête is uiteraard een zaak van het parlement zelf.
Ten slotte resteert nog de vraag van de heer Rutte hoe het nu zit met die missies, of er een verschil van opvatting is tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister-president. Dat is niet het geval. Op basis van de brief die in juni is gestuurd, is in de kabinetsreactie gesteld dat het volkenrechtelijk adequater moet zijn en is aangegeven hoe het eruit ziet. Dit moet uiteraard altijd in samenhang worden gezien met de internationale politieke verhoudingen. Ik heb genocide en andere factoren genoemd op grond waarvan daarvan sprake kan zijn. Dat is het verhaal en dat is zowel door de minister van Buitenlandse Zaken als door mij naar voren gebracht.
De heer Pechtold (D66): Ik ben erg geïnteresseerd in wat u nog aan mevrouw Hamer te melden hebt, ministerpresident.
Minister Balkenende: Dat wat ik zo-even heb aangegeven.
De heer Pechtold (D66): Dat kan het nauwelijks zijn. Zij heeft urenlang zitten wachten. Er was nog een tweede termijn en er was drie kwartier nodig voor PvdA-beraad. Dat is ongeveer evenveel als voor het besluit in 2002 nodig was. U moest nog een keer in uw eigen woorden de opmerking herhalen over het feitenrelaas.
Minister Balkenende: Ik heb – wij hoeven volgens mij niet alles over te doen – exact verwezen naar de formulering in de brief van het kabinet, de kabinetsreactie, waarin duidelijk wordt gesproken van het accepteren van de feitelijke beschreven gang van zaken enzovoort. Ik ga dat niet herhalen. Ik heb bovendien gewezen op wat in eerste termijn heb gezegd. Ik kan het niet duidelijker zeggen.
De heer Pechtold (D66): U zegt dus: ik herhaal het niet. Misschien moet u dat gewoon rechtstreeks tegen mevrouw Hamer zeggen, want wij controleren hier alleen. Er werd u juist gevraagd – er werd als randvoorwaarde gesteld voor het definitieve oordeel – dat u nog een keer het feitenrelaas zou herhalen. U zegt: dat doe ik niet. Het is heel interessant wat mevrouw Hamer daarvan vindt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het is interessant dat mevrouw Hamer blijft zitten, maar ik heb u alleen horen zeggen dat u verwees naar wat u in de eerste termijn had gezegd en in de brief. Ik ben in de veronderstelling dat er bij de PvdA behoefte was aan een wat explicieter formulering, ook naar aanleiding van alle vragen die hier zijn gesteld door D66, GroenLinks en SP, waar mevrouw Hamer het mee eens was. Dus is mevrouw Hamer nu tevreden met deze cirkelredenering van het kabinet?
Mevrouw Hamer (PvdA): Als ik zeg dat ik geïnteresseerd naar u heb geluisterd, wil dat niet zeggen dat ik het met al uw vragen eens was, mevrouw Halsema. Ik heb u alleen gezegd dat u ongeveer alle vragen hebt gesteld die er hadden kunnen worden gesteld. Verder heb ik aan de minister-president gevraagd of, zoals ik hem versta in zijn woorden, de feitelijke – nu moet ik het even goed zeggen, want het is laat – gang van zaken zoals de commissie-Davids die heeft opgeschreven nog steeds wordt geaccepteerd. Ik hoorde de minister-president daarop net duidelijk ja zeggen, want hij verwees naar het begin van de kabinetsreactie waarin dat staat. Dus ik geloof dat wij elkaar begrijpen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter ...
De voorzitter: Mevrouw Halsema, u kijkt mij aan, maar als u geen vraag meer hebt, geef ik het woord aan mevrouw Kant.
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Als ik het goed begrijp, hoeft de premier helemaal niets te zeggen, en dan was de Partij van de Arbeid tevreden. Dat is makkelijk incasseren voor de premier!
Mevrouw Kant (SP): Dat feitenrelaas was natuurlijk niets nieuws, maar op mijn vraag of het alleen gaat om de feiten, of ook om de conclusies, zei mevrouw Hamer – ik
geloof een beetje tot haar eigen schrik – ja. Dus de vraag is: wat is uw antwoord daarop? Onderschrijft u ook de conclusies? Wij hebben de hele dag over alles gedebatteerd, maar daarover hebt u nog op geen enkele manier duidelijkheid gegeven. Onderschrijft deze ministerpresident de conclusies van de commissie-Davids?
Minister Balkenende: Deze vraag is niet door mevrouw Hamer aan mij gesteld. Ik ben exact ingegaan op de vraag hoe het zit met de feitelijke gang van zaken en het accepteren van de beschrijving door de commissie-Davids. Daar heb ik antwoord op gegeven.
Mevrouw Kant (SP): Dan moet ik dus concluderen, na een hele dag debatteren, dat het kabinet de feiten onderschrijft, de gebeurtenissen, die je niet kunt veranderen, maar niet de conclusies, de essentie waar het over gaat, nu er een onderzoek is gedaan naar de politieke steun van een illegale oorlog. Er worden snoeiharde conclusies getrokken en de minister-president wil deze conclusies niet onderschrijven.
Minister Balkenende: Voorzitter, dit wordt een herhaling van zetten. Ik ben ingegaan op zoveel vragen. U weet wat mijn visie op het geheel is. Ik ben net ook ingegaan op mijn verantwoording. Dat is ook wat ik wilde zeggen in tweede termijn. Daarmee ben ik gekomen aan het eind van wat ik naar voren wilde brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter: Dan dank ik de minister-president voor de antwoorden in tweede termijn. Ik kijk rond. Er is geen behoefte aan een schorsing voordat wij gaan stemmen. Wij kunnen dus meteen gaan stemmen. Ik neem aan dat iedereen de presentielijst heeft getekend. Ik zie nog een aantal leden die daar aarzelingen over hebben en die dat even gaan controleren voor alle zekerheid. Wij gaan hoofdelijk stemmen. Mevrouw Halsema handhaaft dat verzoek.
In stemming komt de motie-Halsema c.s. (31847, nr. 20).
Vóór stemmen de leden: Ouwehand, Pechtold, Peters, Poppe, Van Raak, Roemer, De Roon, De Roos-Consemulder, Sap, Thieme, Ulenbelt, Wilders, De Wit, Agema, Bashir, Van Bommel, Bosma, Brinkman, Dibi, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Fritsma, Van Gent, Van Gerven, Gesthuizen, Graus, Halsema, Van der Ham, Irrgang, Jansen, Kant, Karabulut, Koşer Kaya, Langkamp, Van Leeuwen, Leijten, Lempens, Luijben, Marijnissen en De Mos.
Tegen stemmen de leden: Ormel, Ortega-Martijn, De Pater-van der Meer, Pieper, Remkes, Roefs, De Rouwe, Rutte, Samsom, Schermers, Schinkelshoek, Schippers, Schreijer-Pierik, Slob, Smilde, Snijder-Hazelhoff, Spies, Sterk, Tang, Teeven, Timmer, Van Toorenburg, Uitslag, Van der Veen, Verbeet, Vermeij, Vietsch, Van der Vlies, Voordewind, Vos, Jan de Vries, Van Vroonhoven-Kok, Waalkens, Willemse-van der Ploeg, Wolbert, Yücel, Zijlstra, Aasted Madsen-van Stiphout, Algra, Anker, Aptroot, Arib, Atsma, Van Beek, Besselink, Bilder, Biskop, Blanksma-van den Heuvel, Blok, Blom, Van Bochove, Boelhouwer, Bouchibti, Bouwmeester, Ten Broeke, Van der Burg, Çörüz, Cramer, Van Dam, Depla, Dezentjé
Hamming-Bluemink, Jan Jacob van Dijk, Van Dijken, Dijsselbloem, Eijsink, Elias, Eski, Ferrier, Van Geel, Griffith, Van Haersma Buma, Hamer, Harbers, Haverkamp, Heerts, Heijnen, Van Hijum, Ten Hoopen, Jacobi, Jager, Joldersma, Jonker, Kalma, Knops, Koopmans, Koppejan, Kraneveldt-van der Veen, De Krom, Laaper, Leerdam, Linhard, Mastwijk, Meeuwis, Neppérus, Nicolaï en Omtzigt.
De voorzitter: Ik constateer dat deze motie met 96 tegen 40 stemmen is verworpen.
In stemming komt de motie-Kant (31847, nr. 21).
De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Hamer c.s. (31847, nr. 22).
De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, D66, de PvdD, de ChristenUnie, de SGP en het CDA voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Thieme c.s. (31847, nr. 23).
De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
Sluiting 2.46 uur