Voorlopig verslag - Verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht - Hoofdinhoud
Dit voorlopig verslag is onder nr. A toegevoegd aan wetsvoorstel 31012 - Verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht; Voorlopig verslag |
---|---|
Documentdatum | 12-02-2008 |
Publicatiedatum | 22-03-2009 |
Nummer | KST115275 |
Kenmerk | 31012, nr. A |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2007–2008
31 012
Verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht
A
1 Samenstelling:
Holdijk (SGP), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc CDA), Dölle (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Russell (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), vice-voorzitter, Engels (D66), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD), De Boer (CU), Quik-Schuijt (SP), K.G. de Vries (PvdA), Schaap (VVD), Hermans (VVD), voorzitter, Ten Horn (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Duthler (VVD), Vac. (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN1
Vastgesteld 12 februari 2008
Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de fracties van het CDA, PvdA, SP, VVD, D66 en OSF hebben met belangstelling het wetsvoorstel en wat daaromtrent is verhandeld gelezen.
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat het voor de hand liggend is, nu er zich geen nieuwe relevante omstandigheden hebben voorgedaan, dat deze tweede lezing van de Grondwetswijziging overwegend positief benadert zal worden. Zij het dat de teleurstelling blijft dat niet de weg is gekozen die een deel van de Kiesraad adviseerde en welke gesteund wordt door de leden van de CDA-fractie (de «nee-tenzij-rechter-lijk-verlof» optie).
De leden van de fracties van de CU en de SGP hebben met belangstelling, doch niet met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij verwijzen naar de behandeling van de eerste lezing, wetsvoorstel Vervallen Grondwetsbepaling inzake kiesrechtuitsluiting van wilson-bekwamen (30 471), in de Eerste Kamer op 14 november 2006. Deze leden handhaven hun standpunt dat de voorkeur uitgaat naar een rechterlijke toetsing van die curandi die om uitoefening van het kiesrecht verzoeken.
Staatsrechtelijk: de gevolgde procedure
Bij de behandeling van dit voorstel tot grondwetsherziening is aan de orde, net als bij het wetsvoorstel 31 013 Verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en van de provinciale staten, dat de aan het voorstel voorafgegane verklaringswetten zijn bekendgemaakt (vóór de ontbinding van de Tweede Kamer op 30 november 2006, maar) nadat het koninklijk besluit tot ontbinding van de Tweede Kamer tot stand was gekomen (op 4 september 2006). In de grote meerderheid van gevallen sinds 1981
werden de verklaringswetten bekendgemaakt voorafgaande aan het koninklijk besluit tot ontbinding.
De leden van de fracties van het CDA, de VVD, de PvdA, D66 en OSF hebben de behoefte hier nader op in te gaan. Bij de behandeling van de eerste lezing van de grondwetswijziging is door de leden van de CDA-fractie aan de orde gesteld de vraag hoe de behandeling van de verklaringswet zich verdroeg met het feit dat de Tweede Kamer inmiddels op termijn ontbonden was vanwege de ontijdige val van het toenmalige kabinet. Nadat dit punt destijds was opgebracht is een flink debat ontstaan, te beginnen in de staatsrechtwetenschap (Dragstra en Boon). Daarop heeft het kabinet gereageerd bij brief van 18 december 2006 en inmiddels is het debat via het advies van de Raad van State bij de tweede lezing naar de Tweede Kamer overgeslagen. De leden van de genoemde fracties behouden zich het recht voor in de plenaire beraadslaging zo nodig hier nog verder op in te gaan.
De leden van de fracties van de PvdA en van de VVD vragen de regering waar zij precies op doelt als zij in haar nader rapport stelt dat de Raad van State blijkens zijn dictum het standpunt van de regering onderschrijft dat de op 22 november 2006 gekozen Tweede Kamer de tweede lezing van onderhavige grondwetswijziging ter hand kan nemen. Is dat de passage «De Raad van State geeftUin overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken»?
Heeft de regering goede nota genomen van de navolgende passage in het advies van de Raad van State: «Daarom adviseert de Raad in de toekomst terug te keren naar de staatsrechtelijke praktijk die, met één uitzondering, tot 1998 heeft bestaan. Die houdt in dat een verklaringswet bekend behoort te worden gemaakt voordat het besluit tot ontbinding van de TweedeKamerisbekendgemaakt»? Hoe verhoudt tot deze passage zich tot de volgende zin in het nader rapport: «Niet uitgesloten is echter dat er in de praktijk onder het huidige artikel 137 van de Grondwet door bijzondere omstandigheden net als in 2006 wederom aanleiding bestaat om de verklaringswetten niet (alle) vóór het ontbindingsbesluit en de kandidaatstelling te publiceren».Meent de regering dat met het benoemen van deze algemene uitzonderingsmogelijkheid voldoende recht aan het advies van de Raad van State wordt gedaan? Aan welke omstandigheden, anders dan de plotselinge val van een kabinet, moet worden gedacht? Is de regering bereid deze limitatief te benoemen?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen zich tevens af of de regering, niet ook bij deze behandeling van grondwetsherziening, een standpunt had moeten innemen ten aanzien van het reeds enkele jaren gevelde oordeel van de Raad van State: indiening van de in eerste lezing aanvaarde voorstellen op de dag waarop de nieuw verkozen Tweede Kamer voor het eerst samenkomt. Is het juist op een algehele procedure van grondwetsherziening te wachten, waar de situatie van een nieuw verkozen Tweede Kamer en eventueel in behandeling zijnde grondwetswijzigingen zich eerder kan voordoen? Welke zekerheid is er ook dat het bij een algehele procedure van grondwetsherziening aan de orde zal komen, waar de regering tijdens de behandeling in de Tweede Kamer stelde te «overwegen» om de kwestie in de opdracht te betrekken van de in het coalitieakkoord aangekondigde staatscommissie Grondwet? Geeft de regering de opvatting van de Raad van State goed weer als zij bij de behandeling in de Tweede Kamer meent: «Met de Raad van State is de regering immers van mening dat er geen grondwettelijke belemmeringen zijn voor behandeling in tweede lezing door een Kamer die niet direct volgt uit de grondwetsverkiezingen»?
Volmachtverlening:
Een ander punt van belang voor de leden van de CDA-fractie was bij de eerste lezing de volmachtverlening in verpleeghuizen en andere plaatsen en situaties waarin kiesgerechtigde burgers (niet zijnde curandi) die verstandelijk zwaar gehandicapt (met name demente mensen) volmachten verlenen aan familieleden, personeel of anderen. Kan de regering nog eens weergeven wat de actuele beleidsmatige stand van zaken inzake deze problematiek is?
De voorzitter van de commissie, Hermans
De griffier van de commissie, Menninga